116 UIT HET WOORD yanuier irrein aan ie Tonge. 1 m Dr. J. SEVER1JN, Dordrecht; Ds. C. VAN DER WAL, Dirksland; C. WARNAER, Dirksland, en Ds. G. VAN DER ZEE, Wapenveld PREDIKBEURTEN itïën. ;e Stand lND' ingen. In den berg. |ïs voormnddags 10- a, in het Logement fclag te Stellendam [en in kavel 28 en leed suikerbieten in kn den berg. fan buuren. ONDER REDACTIE VAN mi I OP ZONDAG 10 AUG. 1930 isteed: STICHTELIJKE OVERDENKING IMS a lilii ALLERLEI SSIII s»s siihsis b» eaa I jgBi ■wIMIMM l^l_gjiu' jJEggW [enspraak met de groote die men in onze dagen ite van het kind pleegt het lichaam verschuilt ïoreele opvatting, die ;nis van de zonde heeft |het schaamtelooze voor- en gezondere sexueele Idleven onedele factoren wijze, waarop sommige 1st trachten te slaan uit neigingen, chrijver zeggen wij, dat volk en overheid zich Itecjeri dezen dreigenden jiderheid het kind het I men zijn onschuld aan Ir pleegt te ontzien. jeugdorganisaties van bds wel tegen het hier onzent is, dat, als van broote gevaren, die hier pzondheid en de goede tien menigmaal in de pot en hoon verneemt, [en twijfel lijden, of in gezonde moreele op- kich keeren zou teg'en |en Duitschen schrijver een zekere schroom beschouwingen en le- zich tegen de ,,mode" Ie verwording van het in badgelegenheden wel meenen met hun |t het kind, tot verzet. schijnt echter vele Eden, dat zij hun kin- [one leven nauwelijks Het besef van be schuttend schaamtege- Ids ten zeerste onder- er in het leven ge- dit kwaad, i voor een zeer ernstig denkenden met kracht hgegaan. I ook ten onzent niet noreele inzinking, als I wordt geconstateerd, I ergerlijke maat over BDIJK. Jibertus Arij Schipper, eternella Anna Theu- [ia, d. v. D. J. Vis fcos aangegeven kind fooghwerff. 3NGE. lh. J. Verolme en C. li Maartje, d. v. P. E. Jlunters Jan Arie, z. (boom. lom, j.m. 22 jaar en ,m. pom, j.m. zz jaar mr, J. Koppenaal j.i ll j.d. 17 jaar. (Kroon, j.m. 25 jaar H. jaar tl, j.m. zj jacxi Visser, j.m. 31 B. Kievit j.m. jaax 'v,v viL j [wen j.d. 28 jaar. inzet en Zaterdag ns des avonds 6 uur [et Logement Akers- de erven weduwe jr) |en erf te Ouddorp, Sectie E no. 2736, [ijk te aanvaarden. Iwe Johannes Meijer Jere opstal, erf en Iden Dorpsweg, ka- 1 2411, samen groot (elijk te aanvaarden, land, gelegen ten pel, kadacter Sectie of 310 R. V. M., 1930. jus 1930, bij inzet, lis 1930, bij afslag, (zomertijd) in het HaringvlietEen aat te Stad aan 't 1930, des namid- [aire goederen, aan pen van den heer r VOOR DEN ZONDAG n NED. HERV. KERK. Sommelsdijk, v.m. 10 en 's av. 6.30 uur Ds. van Montfrans van Barneveld (beide d. Middelharnis, v.m. 10 en 's av. 6.30 uur de heer Bouhuis van Lunteren. Den Bommel, v.m. 9.30 leesdienst en n.m. I uur Ds. van Ameide van Ouddorp. Oude Tonge, v.m. Ds. Vlasblom en n.m. lees dienst. Nieuwe Tonge, v.m. 9.30 en n.m. 6 uur Ds. Pok-leer. Herkingen, n.m. 2 uur Ds. Vlasblom van Oude Tonge (Doop en collecte). Melissant, v.m. leesdienst 'en n.m. 2 uur de heer van Rhenen. Ouddorp, v.m. Ds. van Ameide en n.m. lees dienst. GEREF. KERK. Middelharnis, v.m. 10 en 's av. 6.30 uur Ds. Hakman van Almkerk. Den Bommel, v.m. 9.30 en 's av. 5.30 uur Ds. J, C. Borgdorff van Nieuwlande. Ooltgensplaat, v.m. 9.30 en 's av. 6 uur Ds. de Lange. Ouddorp, v.m. en n.m. Ds. Schaafsma van Den Bommek GEREF. GEMEENTE. Middelharnis, v.m., n.m. en 's av. de heer Romijn van Oosterland. Dirksland, v.m. en 's av. leesdienst. Herkingen, v.m. 9.30, n.m. 2 en 's av. 6 uur leesdienst. Ouddorp, v.m. en n.m. leesdienst. OUD-GEREF. GEMEENTE. Herkingen, v,m. 9 en n.m, 2 uur leesdienst. Van de overige gemeenten geen Opgaaf. BB&a (ustus 1930, Vereeniging onroerende leiders, i verkrijgbaar .75, na ont« loOR OSSE. 32806 v BBBBfiBBBBBBS BB BBBBBBBBBBBM „Heere, wie zal verkeeren in Uwe tent 7 Wie zal wonen op den berg Uwer heiligheid?" Ps. 15 vers 1. Een alleszins belangrijke en voor ons leven noodzakelijk vraag wordt in dit Schriftwoord ons voorgelegd. Een vraag, die diep ingrijpt in ons persoonlijk leven 'en welks antwoord ons een teekening geeft van de levenswijze van den waren burger van het Koninkrijk der 'hemelen. De vraag, op zichzelf genomen, geeft ons zulk een rijkdom van gedachten; want uit deze vraag spreekt de begeerte om in de gemeenschap des Heeren te mogen ver keeren. Is de begeerte niet te hoog 7 Denk u even in, wie God is, in wiens nabijheid de dichter wil verkeeren. Hij is rechtvaardig. Een verterend vuur en een gloed, waarbij niemand wonen kan. Die zijn recht handhaaft. Die straf eischt. Die Zijn toorn laat uitgaan tegen zondaren. iie den schuldige geenszins onschuldig houdt. ie de zonde bezoekt. Hij is heilig. Die te rein van oogen is, dan dat Hij het kwade zou kunnen aanschouwen. Die een afkeer heeft van de ongerechtigheid. Die de zondaars van de aarde zal verdoen. Die geen vlek of rimpel wil zien in hem, die in zijn nabijheid verkeert. Die geen genoegen neemt met ceremonieele reinheid, maar alleen in Zijn nabijheid toelaat, die rein van hart zijn. Hij is alwetend. Hij kent en doorgrondt ons. Hij proeft onze nieren en ons hart. Hij kent onze geheimste gedachten zelfs van verre. Hij weet ons zitten en ons opstaan. Is dan deze begeerte om in Gods gemeenschap en nabijheid te verkeeren niet te hoog O, neen, want de Heere wil in Zijn gemeenschap toelaten zondaren, die zich hun schuld bewust zijn en in Christus tot Hem naderen, steunende op zijn gerechtigheid 'en heiligheid. Is deze begeerte niet eene begeerte, die toch onmogelijk vervuld kan worden Als ge toch nu uw blik niet richt op God, maar op u zelf, moet dan niet deze vraag op uw lippen ver stommen Immers, gij zijt onrechtvaardig. Van nature verkeert gij niet in de rechte verhouding tot God. De schuld van Adam is de uwe. Ze is ons rechtens toegerekend. Met deze schuld worden we geboren, zoodat onze verhouding tot God is van een schuldige voor zijn Rechter. En wie zal begeeren altoos in gezelschap van zijn rech ter te verkeeren? Tengevolge daarvan zijt gij onheilig. De erfsmet kleeft u aan. Er is niets dan onheiligheid in u. Uit uw hart komen voort allerlei onheilige dingen, ingaande tegen des Heeren wet. Die onheiligheid zit diep in uw hart. Ze maakt, dat ge onrein zijt van de hoofd schedel af tot de voetzool toe. Wie zal als on heilige begeeren altoos in gemeenschap te zijn met Hem, die volmaakt heilig is Ju, gij zijt zondaar voor Hem i Gij overtreedt dagelijks Zijn wet met woorden, werk'en en gedachten. Met zonden van bedrijf en nalatig heid. Elke dag wordt de berg van schuld en zonde grooter. Elke dag wordt ge in u zelf bezoedelder. Wie zal dan begeeren om in de gemeenschap van den heiligen God te verkeeren, die ons om onze zonden uit Zijn nabijheid heeft verbannen Deze begeerte is vrucht van Geeesteswerk. Ze kan vervuld worden, omdat Christus voor zulke zondaren gekomen is, om hen weer in de gemeenschap met God te herstellen Is deze begeerte onuitvoerbaar Wat be- kent toch: verkeeren in Zijn tent en op ^en ber9 Zijner heiligheid O, de Israëliet begreep deze beeldsprakige uitdrukking zoo goed. De tent der samenkomst was de plaats waar de Heere samenkwam met Zijn volk. De e("g zijner heiligheid: daar openbaarde de Heere dérHTr''^e le9en'woorc'igheid in het Heilige m»P^inneer daarom deze uitdrukking wordt ho r„ wordt bedoeld de gemeenschap met Hpm 6's mo9eli)k Mogelijk door Van w>en de tent een symbool was. Mogelijk door onzen Heiland, die den toegang heeft ontsloten tot den God, die in de donker heid woont. Daarom legt onze Heiland deze vraag op de lippen van allen, die waarlijk naar die geme'enschap met God begeeren en 't gemis er van hebben leeren kennen door genade Daarom is deze vraag zoo belangrijk. Ze stelt ons voor deze vraag, of 't ons in ons leven reeds om die gemeenschap met God door Christus te doen isDeze vraag schrikt ons op uit onze zelfgenoegzaamheid, zelfvoldaan heid, zelfverblinding, waarin we misschien ver keeren Maar ze doet 't volk des Heeren ook verstaan de heerlijkheid van die gemeenschap en geeft het weer de waarheid te ervaren van Maar 't is mij goed, mijn zaligst lot Nabij te wezen bij mijn God. 'k Vertrouw op Hem, geheel en al, Den Heer, wiens werk ik roemen zal. HET DOEN VAN BELIJDENIS DES GE LOOFS IN 'T MIDDEN DER GEMEENTE. II. Geen uitwendige kerk, In ons vorig stukje zagen we: alleen ware, echte geloovigen mogen lid zijn van Christus' kerk. Dit is iets vanzelfsprekends, maar juist tegen vanzelfsprekende dingen maakt men de gewichtigste bezwaren. Velen dwepen met een volkskerk. Ze zeggen: er zijn 3 soorten van menschen: le. hartelijk geloovigen; 2e. verstan delijk of historisch geloovigen, en 3e. on- geloovigen. De hartelijk geloovigen, d. w. z. de ware geloovigen en de historisch geloovigen mogen belijdenis doen. De ongeloovigen natuurlijk niet. De historisch geloovigen mogen belijdenis doen, maar mogen niet ten Avondmaal gaan. Dit stelsel verwoest het kerkelijke Wen. We krijgen een kerkje in de kerk. Degenen, die alleen het historisch geloof heb ben, zijn géén kinderen Gods, maar de slaven van Satan. Welnu, die dienstknechten des duivels worden lid der kerk. Ja ze zeggen zelf, dat ze nog doode, natuurlijke, on bekeerde menschen zijn, de kerkeraden wéten dat en toch laten ze deze menschen belijdenis doen. Wat gebeurt nu Ik citeer even eenige woor den van Ds. A. Littooij, uit zijn brochure Be lijdenis, Avondmaal en Tucht". Hij zegt: „dit zondig verzuim (der kerkeraden n.l. om zulken toe te laten) is oorzaak, dat Satan in en door die duizenden (van zulke historisch geloovigen) in het midden der Kerk des Heeren zijn troon heeft kunnen vestigen." Satan vestigt zijn troon in Christus' kerk Verschrikkelijk, maar 't is waar. 0, hoe „lucht" neemt men deze leei; van een „uitwendige" kerk met als leden vele his torisch geloovigen. Let op De aanhangers van deze leer, of liever deze schrikkelijke dwaling, spelen met het heilige, ze doen be lijdenis, ze laten hun kinderen do op e n, hoewel er boven 't formulier staat: formulier om den doop te bedienen aan de kinderen der geloovigen. Ze komen op de ledenvergaderingen, kiezen daar ouderlingen en diakenen en durven zelfs kerkeraadslid te worden. Deze „onbe keerde" historisch geloovigen helpen nota bene ambstdragers kiezen, zij die zelf blind zijn, geen kennis hebben van geestelijke dingen, zij zijn zoo verwaand om mannen te kiezen, vol dés Heiligen Geeestes, die de ge meente als leidslieden hebben te dienen. Kinderen des Satans, die de gees telijke leidslieden der gemeente kiezen. Ja, zelf zich noemende „onbekeerd durven ze diaken of ouderling te worden, lezen predikatiën, gaan voor in 't gebed. Zoo wordt Gods verbond ontheiligd, Gods kerk vervuld door de wereld en de Heere brengt een oor deel over heel de gemeente. Nu ja, ik zou nog vergeten te zeggen, dat zulke leden zoo „vroom" zijn, dat ze niet aan 't avondmaal gaan. Daar schrikken ze dan nog voor terug. Ze durven hun kind voor den doop houden, ze durven ambtsdragers te kiezen, ze durven de kerk ontheiligen, alleen zeggen ze niet ten Avondmaal te durven komen, ze durven wel weer af te blijven van t Avond maal. Ze durven ook nog met tegenwerpingen te komen. In B r a k e 1 s dagen deden z, 't ook al Op blz. 554 van zijn Redelijke Godsdienst lees ik: hun eerste tegenwerping, n.l. 1. 't Is openbaar, dat een groote menigte onbekeerden tot de Kerke toevloeien, in de Ker ke tot Ledematen aangenomen worden, als Lede maten daarin blijven en de Sacramenten ge bruiken. Zoo zijn ze dan immers leden van de Kerk. Antwoord van Brakel le. 't Is wat anders tot de Kerke toe te vloeien ende tot ledematen te worden aange nomen. En 't is wat anders in waarheid ledematen te zijn. 't Laatste volgt niet uit het eerste, want het aannemen van haar (hen) tot Ledematen geschiedt van menschen, die maar zien 't geen dat voor oogen is, en o o r- deelen niet van het harte, maar laten dat voor den Hartenkenner. De wedergeboorte ofte de proba- biliteyt van wedergeboorte is niet gesteld tot een regel voor de opzienders der Kerke in het aannemen der ledematen. Maar de b e'l ij d e n i s s e van de w a e r- h e i d ende van hare bewegingen neffens die waarheid, en de vertooninge van een leven, 't welk hare belijdenisse niet omstoot, 't overige laten ze aan haar (hen) en aan den Heere. 2e. 't Is wat anders zich uitwendig in de kerke te begeven, en 't is wat an ders een uitwendige kerke. Omdat zij haar (zich) uitwendig in de kerke begeven, daarom is er geen uitwendige kerke van welke zij ledematen metterdaad zouden zijn. Zij zelfs beoogen geen uitwendige Kerke aan welke zaligheid beloofd is, maar een Kerke, in welkers gemeenschap zij zouden zalig wor den, en in die Kerke begeven zij zich maar alleen uitwendig, en niet in waar heid met een bekeerd ende een ge- loovig hart, daarom zijn ze geen leden, schoon ze uitwendig van de menschen daarvan aangezien worden. Zij zijn zoo in de kerk: als een venijnige vrucht, die aan een goede boom met goede vruchten gebonden is. Ze zijn zoo in de kerk: als vreemden, die eenigen tijd in een huis vertoeven, niemand acht dit voor huisgenooten. Tot zoover Brakel. Ter wille van de duidelijkheid trek ik even deze conclusie uit voorgaande Er is een ware kerk. In die ware kerk zijn helaashypocrieten. Die hypocrieten zijn er uitwendig in. Die hypocrieten maken echter de kerk niet uitwendig. De kerk blijft de ware kerk. Het huis blijft een echt huis, al komen er bij de huisgenooten vreemden. De w ij n s t o k blijft een, ware wijnstok, al zijn er kwade ranken in. Die kwade ranken zijn er, maar worden straks uitgerukt. De kerk blijft een ware kerk, is nooit een üitwendige kerk. Alleen zij, die er uitwendig toe behooren, die gelogen hebben bij hun belijdenis doen, worden straks uitgeworpen als de kinderen des Koninkrijks. Het oordeel begint bij 't huis Gods. Eerst zal dat huis Gods gereinigd worden, en ieder die er uitwendig in geweest is, zal er tot z ij n oordeel'in geweest zijn. We weten het velen zeggen: ik ga niet ten Avondmaal, anders eet ik me een oordeel. Maar pas dat maar gerust op al 't heilige toe. Als ge in aanraking komt met Gods kerk is dat steeds tot vloek of zegen. Laadt dan niet lichtvaardig Gods vloek op U door U door een belijdenis van uw historisch geloof uitwendig tot de kerk te begeven. Belijdenis des geloofs (d.i. van 't waarachtig zaligmakend geloof) in 't midden der gemeente (d.i. der ware kerk). Nog eens citeer ik Brakel, blz. 553 Dat het gezeide waarheid is blijkt uit deze volgende redenen 1 e. Daar is geen uiterlijk verbond tusschen God en den mensch, noch in 't Oude Testam'ent, noch in 't Nieuwe Testament, in 't welke onbekeerde bondgenooten zijn. Vervol gens is er ook geen uiterlijke Kerke in welke onbekeerde ledematen zijn. 2e. Alle ware leden van de Kerk hebben recht tot het gebruik der Sacram'enten. Nu de onbekeerde hebben geen recht tot de Sacra menten. Dus: zijn de onbekeerden geen leden van de kerk. Ten slotte, op blz. 549 Zoo daar in dit opzicht een zichtbare en onzichtbare kerk was, één die alleen be staat uit ware geloovigen door een geestelijke vereeniging, en één bestaande uit bekeerde 'en onbekeerde te zamen door een uitwendige vereeniging, dan waren de ge loovigen in* twee kerken in een onzichtbare, en in een zichtbare en dat tegelijk op dezelfde tijd, hetwelk zoo ongerijmd is, als twee ker ken te stellen. Wij gelooven één Kerk, die is de vergadering der ware geloovigen; die is volgens art. 27 der Ned. Geloofsbelijdenis: een heilige verga dering, der ware Christ-geloovigen, allen hare zaligheid verwachtende in Christus Jezus, ge- wasschen zijnde door Zijn bloed 'en de ver zegeld door den Heiligen Geest. (Wordt vervolgd). BBBBBBBBBBBBBBBBIBflBSBBaBflBBB SÈS RESS B 29 §3 6? BIJ HET VERSCHEIDEN VAN Ds, JONGEBREUR. „De Waarheidsvriend" schrijft: Thomas a Kempis heeft eens geschreven: „Als het morgen is, denk dan, dat gij den avond niet meer bereikten zult. En valt de avond, beloof u zeiven niet, dat gij den dag van morgen zien zult." Met kracht kwam dit woord op ons aan, toen ons dagblad het droeve ongeluk vermeldde, dat ds. Jongebreur het leven heeft ontnomen. Wie zou gedacht hebben, dat dit vreeselijke op den namiddag van den Zendingsdag zou gebeuren Ds. Jongebreur zelf zou ook zeker niet verwacht hebben, op de terugreis, dat hij den dag van morgen niet zien zou. Zoo komt de dood vaak onverwacht. Hij, die bij de bevestiging van ds. Bonman nog predikte over het woord: „Alle vleesch is als gras", zou het zoo spoedig in eigen lichaam ondervinden. In zijn gedachtenis predikatie sprak hij van zijn dood en zijn graf. Hoe weinig vermoedden we, dat het zoo ras zou gedolven worden. En toch is het de droeve werkelijkheid. Ds. Jongebreur niet meer in het land der levenden En in „De Waarheids vriend" spreekt hij nog tot ons, nadat hij ge storven is. We kunnen 't ons moeilijk indenken, dat hij niet weer spreekt en niet weer schrijft. Midden uit zijn arbeid, als een held in volle wapenrusting. Ds. Jongebreur was een groote onder ons, een strijder in de voorste gelederen. En de dood van dezen groote voelen we als een groot verlies. Een groot verlies voor zijn vrouw. Een groot verlies voor de gemeente van Veenendaal. Een groot verlies voor vele or ganisaties, die hij met zijn groote werkkracht diende. Een groot verlied ook vojor onzen Gereformeerden Bond. Betrekkelijk kort geleden ging Fliehe van ons heen. Nu neemt God diens opvolger als Penningmeester weg. Was Fliehe een uitstekende Penningmeester voor onzen Bond, ds. Jongebreur evenzoo. Beiden waren rijk in het woord 'en rijk aan humor. Hoe wist ook ds. Jongebreur elke week wat nieuws te geven, de belangstelling te wekken. Hoe sprak zijn vurige liefde voor ons Bondswerk uit zijn ru briek. Nu is zijn taak hier op aarde volbracht. We meenen, dat Fliehe eens gezegd heeft: „Wat is Veenendaal zonder Jongebreur?" We zouden willen vragen: „Wat is onze Bond zonder Jon gebreur Och ja, we weten wel: Gods werk is niet van menschen afhankelijk. Maar we zul len ds. Jongebreur noode missen. Hij wist, wat hij wilde. Een vijand was hij van alle laksheid, een vijand van alle partijtje-spelen, al had dit nog zoo'n schoonen schijn. Ook in eigen Gere- formeerde actie Venschte hij de eenheid te be waren. Een man, vol liefde voor de Hervormde Kerk. En een Dienaar des Woords, die er zijn kon. Een prediker, die met zijn prediking midden in het volle, rijke leven stond, niet afgetrokken dogmatisch, maar eenvoudig, nieuw, waar. Een man. die veelzijdig leiding gaf en door woord en geschrift zeker rijken invloed had. Een pilaar in het gebouw van onzen Bond. Ds. Jongebreur is' met den Bond opgegroeid, en dat het nu voortaan zonder hem zal gaan, is moeilijk in te denken. En toch moet het zoo. Laat ons vertrouwen, dat onze God het ook zonder hem zal maken. En laten we Hem danken voor alles wat Hij in ds. Jongebreur geschonken heeft. Zal er nu alleen droefheid bij ons zijn Neen, er mag ook blijde hope wezen. We gelooven, dat ds. Jongebreur een getrouw dienstknecht is geweest en dat hij het loon des getrouwen ai reede geniet. Dat is de heerlijke lichtzijde, die bij alle duister toch ook is te zien. Psalm 103 vers '8 was ook op hem van toepassing, maar uit het 9de vers mag ook zeker over zijn graf ruischen: „Maar 's Heeren gunst zal over die Hem vreezen, In eeuwigheid altoos dezelfde wezen." Wij kunnen dit verlies moeilijk verstaan, maar God geve, dat uit dit verlies nog winst geboren worde. w. d. V. SARDES' NAAMCHRISTENDOM. Gij hebt den naam, dat gij leeft en gij zijt dood. Openb. 3:1. Sardes was een vervallen stad met weinig leven, drukte en vertier. Het was een ver vallen grootheid. Zoo was het ook met de Christelijke kerk. Het Evangelie des Heeren was vroeger ontvangen, gehoord en bewaard. Er waren ook nog wel enkele kinderen Gods, de gemeente met haar voorganger stond mis schien in grooten roep om het ijveren voor den Heere. maar de geloovigen geleken op een slap hangend plantje en van de gemeente in 't algemeen kon niets anders worden getuigd dan: „gij hebt den naam, dat gij leeft, en gij zijt dood". Uiterlijk scheen de kerk van Sardes te bloeien. Met den mond werd de Heere als Heiland beleden, de woorden waren zuiver; de daden schenen wel een dienen van den Heere te zijn, maar het was slechts vorm. Uiterlijk alleen, niet met het hart werd de Heere gevreesd. Hun werken waren niet vol voor God. Het levend geloof werd gemist in woorden en daden. En de dood zou, indien er niet tegen gestreden werd, langzamerhand alles beheerschen en doen sterven. Daarom wordt de gemeente vermaand te ontwaken uit dien doodslaap. Zij moet wakker worden en wakker blijven. En een ieder, die den Heere van harte belijdt, die van harte naar zijn wil leeft en de wereld ontvliedt, zal eens wandelen in witte kleederen. Hun namen zullen uit het boek des levens niet uitgewischt worden, ja de Heiland zal hun naam belijden voor zijn Vader en de Engelen. Wij mogen roemen van de zegeningen des Heeren. In vele opzichten bloeien onze kerken. Toch kan het ook goed zijn, dat wij ons onderzoeken, of wij werkelijk levende lidmaten van Christus zijn. Ook wij hebben ons per soonlijk die vraag te stellen. De menschen kun nen wij bedriegen, wij kunnen zelfs als zeer vroom bekend staan, terwijl ook nu de Heere zou moeten zeggen: gij hebt den naam, dat gij leeft, maar gij zijt dood. Zijn wij waarlijk kinderen Gods Die ooren heeft, die hoore, wat de Geest tot de gemeenten zegt. B. ZOMERTIJD BIJ ZENDING. Het Zendingsbureau Oegstgeest meldt De zomermaanden zijn voor de Zending, als gezien wordt op de financiën, in den regel buitengewoon slecht. De inkomsten blijven dan verre beneden het per maand benoodigde. Zoo als bekend is, waren de inkomsten van de eerste maanden van dit jaar eveneens van dien aard, dat e'en belangrijke achterstand ontstond. Met groote dankbaarheid kan nu gemeld worden, dat de maand Juli een gunstige uit zondering gemaakt heeft en dat de ontvangsten belangrijk hooger waren dan anders in die maand. Dit stemt tot groote erkentelijkheid en geeft moed voor de toekomst. Hoe zal het nu evenwel in Augustus gaan Zullen de vrienden der Zending ook in die maand het zóó maken, dat ook dan de inkomsten de uitgaven zullen overtreffen Met klem drin gen de Hoofdbesturen er op aan, dat ook in deze maand getracht wordt iets van d'en ont- stanen achterstand in te halen. GESTOORDE SOWJETVREUGDE, In de zalen van het Sowjetagentschap te Weenen had zich op Zaterdagavond vóór Paschen een feestvierend gezelschap .verzameld; het gold den Russischen kunstenaar Tairoff en zijn tooneelgezelschap, dat zijn tournee geëindigd had en wien men een pompeus afscheiddiner aanbood. Onder de gasten kon men veel vooraan staande vertegenwoordigers van politieke krin gen, van de pers, van het bankwezen en van het gezelschapsleven opmerken. Schitterende toiletten en gefonkel van brillanten aan den rijken welvoorzienen disch. Het levendige onder houd bewoog zich voornamelijk om de verove ringen der bolsjewistische cultuur, die Tairoff zeer welsprekend wist te prijzen. Toen het dessert was rondgediend, stond een heer met een grijzen baard op en tikte aan zijn glas. De oude heer nam zijn horloge uit den zak, lei het vóór zich op tafel neer en na een oogenblik van spanning zei hij: „Het is nu klokslag twaalf uur. Dames 'en Heeren, Christus is opgestaan!" Het was alsof ide bliksem insloeg< Alles verstijfde, de Sowjetgezant had zijn bezinning verloren en kón geen woord uiten. De onder kaak van den Gezantsraad trilde merkbaar. Alles staarde vol spaninng naar den redenaar, die na een korte pauze voortging: „Ja, Christus i s opgestaan in weerwil van alle Sowjetdecreten en van den veldtocht der Godloozen. Hoewel ik zelf niet tot de geloovigen behoor, komt mijn hart toch iederen keer in opstaand en schaam ik mij voor Europa en voor de menschheid, wanneer ik hoor van de onbeschaamde Christen vervolging in Sowjet Rusland. Zoover hebben wij het nu gebracht met onze veelgeprezen be schaving, dat de roode inquisitie rustig kan voortleven naast de grootste wonderen van techniek en wetenschap." De Gezant wilde zich verheffen, maar ge troffen door de rake opmerkingen van den redenaar, zonk hij weer terug op zijn stoel. „Laat wij toch uitspreken", gaat de stem onverschrokken voort, „hier zijn wij toch niet in het Sowjetparadijs, waar men met ieder woord zijn leven in de waagschaal stelt Waarom verzwijgt gij uwe werkelijke verove ringen: de overvolle gevangenissen, het heir- leger uitgehongerde, verwaarloosde kinderen, de jacht op menschen, enz. enz. Eindelijk werd de spanning gebroken, ver bitterde stemmen verhieven zich en schimpende, smalende woorden troffen den spelbreker. De Gezantschapsraad liet het orchest de internatio nale spelen en onder het gezang werd de o'n- gewenschte redenaar de deur uitgezet. Reeds in de deur staande, wendde deze zich echter nogmaals om en riep hij met luider stem: „Een feest, terwijl uw pest in Rusland woedt Langzamerhand kalmeerde het illustre ge zelschap, maar de feeststemming was verstoord. E. B.~v. M. (Chemnitzer Courant, 5-5-1930). Ach Heer Uw zaaiers zijn soms moe. Van 't werken vroeg tot d' avond toe. De lucht is zwaar de bodem hard. En soms lijkt alles zoo verward Verkwik ons door Uw aangezicht Maak ons de duisternis tot licht En, Heer, laat toch in groot en klein Ons 't zaaien steeds een voorrecht zijn CéLESTINE OLIPHANT^SCHOCH. KLEINE DINGEN. We lezen ergens in de Heilige Schrift: Ver acht den dag der kleine dingen niet. Wij menschen rekenen vaak alleen met groote dingen. Wij hebben onzen weg afgebakend en zullen langs den weg, dien wij ons voorgeteekend heb ben, tot ons doel komen. Maar ziet, (en wiens leven getuigt er niet van) daar wordt onze voorgestelde levensweg door een kleinigheid afgebogen van de door ons aangegeven richting en wij komen heel anders tot onze bestemming dan we ons meenden. W'e kennen uit de geschiedenis van ons Va derland, zooveel van die kleine dingen (denk maar aan de inneming van Wezel) die onze voormannen deden uitroepen „Het is Gods vinger". We kennen ook uit ons levten een niet minder aantal kleinigheden, die onze levensrichting zoo wijzigde, dat we Gods hand hebben kunnen opmerken, die ons bracht waar Hij ons noodig had. Laten we onze kinderen die kleinigheden ver tellen, èn uit de gewijde geschiedenis èn uit de ongewijde geschiedenis èn uit ons eigen leven. Ze zullen er uit leeren dat we, ja zeker, een levensdoel moeten najagen, maar zoodat we ons in de hand Gods stellen. Hij alle'en be stiert onze gangen. Ook de opvoeders, zoowel ouders als onderwijzers, die vaak meenen, dat de opvoeding mislukt, omdat de kinderen niet komen, waar z ij ze zouden willen hebben, dienen meer rekening te houden met de leiding Gods, die zich vaak van kleine middelen be dient om de kinderen te brengen, waar Hij ze voor zijn Koninkrijk behoeft. Laten we toch vooral Gods hand niet uit schakelen uit ons leven en het leven onzer kinderen. En laat de hoofdgedachte van ons gebeds leven zijn Leer mij en leer onzen kinderen, o, Heer, volgen, waar Gij hen leidt (Onze Kinderen). DE JONG. GODS RECHT. Het Woord van God, dat ons wil wijsheid leeren En door Gods Geest de kennis wil vermeeren, Dat Woord, dat ons den weg ter zaligheid Heeft uitgestippeld als den eenen waren, Heeft voor de Overheid ook willen openbaren, Haar plaats en taak, die voor haar is bereid. De Overheid die is er om de zonden, Die in de Maatschappij sloeg diepe wonden; Die alles rukte uit haar recht verband. In Genesis vers 6 van hoofdstuk negen, Daar heeft de Overheid het zwaard gekregen, Om te hanteeren, recht, met vaste hand. Dat is .Gods wil, Zijn wet aan hen gegeven, Om wraak te doen aan allen, die het leven Van zijnen naasten door d'en dood ontneemt Waarin hij dan 't beeld van God gaat schenden, Waarom dan ook God hem het zwaard zal zenden, Omdat hij van Gods wetten is vervreemd. Dus naar Gods Woord dan moeten Overheden Het zwaard hanteeren, en het ambt bekleeden Van rechter, naar Gods zedelijke wet, Gebonden aan den eisch der Openbaring Als mensch daaraan gebonden tot bewaring, Omdat het in Gods Woord is neergezet. Waarvan God eens verantwoording komt vragen, Want d' Overheid moet die toch hiervan dracjen, Omdat Gods Woord de Openbaring is Gegeven als een Wet om naar te leven, Voor ieder mensch, maar ook 't Staatkundig leven Moet zijn gebonden aan 't Getuigenis. Hoe zwaar en moeilijk ook die plicht mag wezen En wat bedenking er mag zijn gerezen, De Overheid is draagster van Gods recht Maar waar men 't woord van hare kracht gaat rooven, Omdat de mensch zichzelven stelt daar boven, Daar zijn de rechte pilaren niet meer hecht. Alleen een volk, dat leeft bij 't Woord des Heeren, Dat ook in dezen 't recht van God wil eeren, Verstaat, erkent d' autoriteit van 't Woord, En zal 't ook toonen in 't Staatkundig leven, Daar hare stem aan mannen slechts te geven, Die beven willen voor dat Woord. O. A, P, 1 i

Krantenbank Zeeland

Maas- en Scheldebode | 1930 | | pagina 5