116
UIT HET WOORD
yanuier
irrein aan
ie Tonge.
1
m
Dr. J. SEVER1JN, Dordrecht; Ds. C. VAN DER WAL, Dirksland; C. WARNAER, Dirksland, en Ds. G. VAN DER ZEE, Wapenveld
PREDIKBEURTEN
itïën.
;e Stand
lND'
ingen.
In den berg.
|ïs voormnddags 10-
a, in het Logement
fclag te Stellendam
[en in kavel 28 en
leed suikerbieten in
kn den berg.
fan buuren.
ONDER REDACTIE VAN mi I
OP ZONDAG 10 AUG. 1930
isteed:
STICHTELIJKE OVERDENKING
IMS a
lilii ALLERLEI SSIII
s»s siihsis b»
eaa
I
jgBi
■wIMIMM l^l_gjiu' jJEggW
[enspraak met de groote
die men in onze dagen
ite van het kind pleegt
het lichaam verschuilt
ïoreele opvatting, die
;nis van de zonde heeft
|het schaamtelooze voor-
en gezondere sexueele
Idleven onedele factoren
wijze, waarop sommige
1st trachten te slaan uit
neigingen,
chrijver zeggen wij, dat
volk en overheid zich
Itecjeri dezen dreigenden
jiderheid het kind het
I men zijn onschuld aan
Ir pleegt te ontzien.
jeugdorganisaties van
bds wel tegen het hier
onzent is, dat, als van
broote gevaren, die hier
pzondheid en de goede
tien menigmaal in de
pot en hoon verneemt,
[en twijfel lijden, of in
gezonde moreele op-
kich keeren zou teg'en
|en Duitschen schrijver
een zekere schroom
beschouwingen en le-
zich tegen de ,,mode"
Ie verwording van het
in badgelegenheden
wel meenen met hun
|t het kind, tot verzet.
schijnt echter vele
Eden, dat zij hun kin-
[one leven nauwelijks
Het besef van be
schuttend schaamtege-
Ids ten zeerste onder-
er in het leven ge-
dit kwaad,
i voor een zeer ernstig
denkenden met kracht
hgegaan.
I ook ten onzent niet
noreele inzinking, als
I wordt geconstateerd,
I ergerlijke maat over
BDIJK.
Jibertus Arij Schipper,
eternella Anna Theu-
[ia, d. v. D. J. Vis
fcos aangegeven kind
fooghwerff.
3NGE.
lh. J. Verolme en C.
li Maartje, d. v. P. E.
Jlunters Jan Arie, z.
(boom.
lom, j.m. 22 jaar en
,m.
pom, j.m. zz jaar
mr, J. Koppenaal j.i
ll j.d. 17 jaar.
(Kroon, j.m. 25 jaar
H.
jaar
tl, j.m. zj jacxi
Visser, j.m. 31
B. Kievit j.m.
jaax 'v,v viL j
[wen j.d. 28 jaar.
inzet en Zaterdag
ns des avonds 6 uur
[et Logement Akers-
de erven weduwe jr)
|en erf te Ouddorp,
Sectie E no. 2736,
[ijk te aanvaarden.
Iwe Johannes Meijer
Jere opstal, erf en
Iden Dorpsweg, ka-
1 2411, samen groot
(elijk te aanvaarden,
land, gelegen ten
pel, kadacter Sectie
of 310 R. V. M.,
1930.
jus 1930, bij inzet,
lis 1930, bij afslag,
(zomertijd) in het
HaringvlietEen
aat te Stad aan 't
1930, des namid-
[aire goederen, aan
pen van den heer
r VOOR DEN ZONDAG n
NED. HERV. KERK.
Sommelsdijk, v.m. 10 en 's av. 6.30 uur Ds.
van Montfrans van Barneveld (beide d.
Middelharnis, v.m. 10 en 's av. 6.30 uur de heer
Bouhuis van Lunteren.
Den Bommel, v.m. 9.30 leesdienst en n.m. I uur
Ds. van Ameide van Ouddorp.
Oude Tonge, v.m. Ds. Vlasblom en n.m. lees
dienst.
Nieuwe Tonge, v.m. 9.30 en n.m. 6 uur Ds.
Pok-leer.
Herkingen, n.m. 2 uur Ds. Vlasblom van Oude
Tonge (Doop en collecte).
Melissant, v.m. leesdienst 'en n.m. 2 uur de heer
van Rhenen.
Ouddorp, v.m. Ds. van Ameide en n.m. lees
dienst.
GEREF. KERK.
Middelharnis, v.m. 10 en 's av. 6.30 uur Ds.
Hakman van Almkerk.
Den Bommel, v.m. 9.30 en 's av. 5.30 uur Ds.
J, C. Borgdorff van Nieuwlande.
Ooltgensplaat, v.m. 9.30 en 's av. 6 uur Ds.
de Lange.
Ouddorp, v.m. en n.m. Ds. Schaafsma van Den
Bommek
GEREF. GEMEENTE.
Middelharnis, v.m., n.m. en 's av. de heer
Romijn van Oosterland.
Dirksland, v.m. en 's av. leesdienst.
Herkingen, v.m. 9.30, n.m. 2 en 's av. 6 uur
leesdienst.
Ouddorp, v.m. en n.m. leesdienst.
OUD-GEREF. GEMEENTE.
Herkingen, v,m. 9 en n.m, 2 uur leesdienst.
Van de overige gemeenten geen Opgaaf.
BB&a
(ustus 1930,
Vereeniging
onroerende
leiders,
i verkrijgbaar
.75, na ont«
loOR OSSE.
32806
v BBBBfiBBBBBBS BB BBBBBBBBBBBM
„Heere, wie zal verkeeren in Uwe
tent 7 Wie zal wonen op den berg
Uwer heiligheid?"
Ps. 15 vers 1.
Een alleszins belangrijke en voor ons leven
noodzakelijk vraag wordt in dit Schriftwoord
ons voorgelegd. Een vraag, die diep ingrijpt
in ons persoonlijk leven 'en welks antwoord
ons een teekening geeft van de levenswijze
van den waren burger van het Koninkrijk der
'hemelen. De vraag, op zichzelf genomen, geeft
ons zulk een rijkdom van gedachten; want uit
deze vraag spreekt de begeerte om in de
gemeenschap des Heeren te mogen ver
keeren.
Is de begeerte niet te hoog 7 Denk u even in,
wie God is, in wiens nabijheid de dichter wil
verkeeren. Hij is rechtvaardig. Een verterend
vuur en een gloed, waarbij niemand wonen
kan. Die zijn recht handhaaft. Die straf eischt.
Die Zijn toorn laat uitgaan tegen zondaren.
iie den schuldige geenszins onschuldig houdt.
ie de zonde bezoekt. Hij is heilig. Die te
rein van oogen is, dan dat Hij het kwade zou
kunnen aanschouwen. Die een afkeer heeft van
de ongerechtigheid. Die de zondaars van de
aarde zal verdoen. Die geen vlek of rimpel wil
zien in hem, die in zijn nabijheid verkeert.
Die geen genoegen neemt met ceremonieele
reinheid, maar alleen in Zijn nabijheid toelaat,
die rein van hart zijn. Hij is alwetend. Hij kent
en doorgrondt ons. Hij proeft onze nieren en ons
hart. Hij kent onze geheimste gedachten zelfs
van verre. Hij weet ons zitten en ons opstaan.
Is dan deze begeerte om in Gods gemeenschap
en nabijheid te verkeeren niet te hoog O, neen,
want de Heere wil in Zijn gemeenschap toelaten
zondaren, die zich hun schuld bewust zijn en
in Christus tot Hem naderen, steunende op zijn
gerechtigheid 'en heiligheid.
Is deze begeerte niet eene begeerte, die toch
onmogelijk vervuld kan worden Als ge toch
nu uw blik niet richt op God, maar op u zelf,
moet dan niet deze vraag op uw lippen ver
stommen
Immers, gij zijt onrechtvaardig. Van nature
verkeert gij niet in de rechte verhouding tot
God. De schuld van Adam is de uwe. Ze is ons
rechtens toegerekend. Met deze schuld worden
we geboren, zoodat onze verhouding tot God
is van een schuldige voor zijn Rechter. En wie
zal begeeren altoos in gezelschap van zijn rech
ter te verkeeren? Tengevolge daarvan zijt gij
onheilig. De erfsmet kleeft u aan. Er is niets
dan onheiligheid in u. Uit uw hart komen voort
allerlei onheilige dingen, ingaande tegen des
Heeren wet. Die onheiligheid zit diep in uw
hart. Ze maakt, dat ge onrein zijt van de hoofd
schedel af tot de voetzool toe. Wie zal als on
heilige begeeren altoos in gemeenschap te zijn
met Hem, die volmaakt heilig is
Ju, gij zijt zondaar voor Hem i Gij overtreedt
dagelijks Zijn wet met woorden, werk'en en
gedachten. Met zonden van bedrijf en nalatig
heid. Elke dag wordt de berg van schuld en
zonde grooter. Elke dag wordt ge in u zelf
bezoedelder.
Wie zal dan begeeren om in de gemeenschap
van den heiligen God te verkeeren, die ons om
onze zonden uit Zijn nabijheid heeft verbannen
Deze begeerte is vrucht van Geeesteswerk.
Ze kan vervuld worden, omdat Christus voor
zulke zondaren gekomen is, om hen weer in de
gemeenschap met God te herstellen
Is deze begeerte onuitvoerbaar Wat be-
kent toch: verkeeren in Zijn tent en
op ^en ber9 Zijner heiligheid O, de
Israëliet begreep deze beeldsprakige uitdrukking
zoo goed. De tent der samenkomst was de plaats
waar de Heere samenkwam met Zijn volk. De
e("g zijner heiligheid: daar openbaarde de Heere
dérHTr''^e le9en'woorc'igheid in het Heilige
m»P^inneer daarom deze uitdrukking wordt
ho r„ wordt bedoeld de gemeenschap met
Hpm 6's mo9eli)k Mogelijk door
Van w>en de tent een symbool was.
Mogelijk door onzen Heiland, die den toegang
heeft ontsloten tot den God, die in de donker
heid woont. Daarom legt onze Heiland deze
vraag op de lippen van allen, die waarlijk naar
die geme'enschap met God begeeren en 't gemis
er van hebben leeren kennen door genade
Daarom is deze vraag zoo belangrijk. Ze
stelt ons voor deze vraag, of 't ons in ons
leven reeds om die gemeenschap met God door
Christus te doen isDeze vraag schrikt ons
op uit onze zelfgenoegzaamheid, zelfvoldaan
heid, zelfverblinding, waarin we misschien ver
keeren Maar ze doet 't volk des Heeren ook
verstaan de heerlijkheid van die gemeenschap
en geeft het weer de waarheid te ervaren van
Maar 't is mij goed, mijn zaligst lot
Nabij te wezen bij mijn God.
'k Vertrouw op Hem, geheel en al,
Den Heer, wiens werk ik roemen zal.
HET DOEN VAN BELIJDENIS DES GE
LOOFS IN 'T MIDDEN DER GEMEENTE.
II.
Geen uitwendige kerk,
In ons vorig stukje zagen we: alleen ware,
echte geloovigen mogen lid zijn van Christus'
kerk. Dit is iets vanzelfsprekends, maar juist
tegen vanzelfsprekende dingen maakt men de
gewichtigste bezwaren. Velen dwepen met een
volkskerk. Ze zeggen: er zijn 3 soorten van
menschen: le. hartelijk geloovigen; 2e. verstan
delijk of historisch geloovigen, en 3e. on-
geloovigen.
De hartelijk geloovigen, d. w. z. de ware
geloovigen en de historisch geloovigen mogen
belijdenis doen. De ongeloovigen natuurlijk niet.
De historisch geloovigen mogen belijdenis
doen, maar mogen niet ten Avondmaal
gaan.
Dit stelsel verwoest het kerkelijke Wen.
We krijgen een kerkje in de kerk.
Degenen, die alleen het historisch geloof heb
ben, zijn géén kinderen Gods, maar de slaven
van Satan. Welnu, die dienstknechten
des duivels worden lid der kerk. Ja ze
zeggen zelf, dat ze nog doode, natuurlijke, on
bekeerde menschen zijn, de kerkeraden wéten
dat en toch laten ze deze menschen belijdenis
doen.
Wat gebeurt nu Ik citeer even eenige woor
den van Ds. A. Littooij, uit zijn brochure Be
lijdenis, Avondmaal en Tucht".
Hij zegt: „dit zondig verzuim (der kerkeraden
n.l. om zulken toe te laten) is oorzaak, dat
Satan in en door die duizenden (van
zulke historisch geloovigen) in het midden
der Kerk des Heeren zijn troon
heeft kunnen vestigen."
Satan vestigt zijn troon in Christus' kerk
Verschrikkelijk, maar 't is waar.
0, hoe „lucht" neemt men deze leei; van
een „uitwendige" kerk met als leden vele his
torisch geloovigen. Let op De aanhangers van
deze leer, of liever deze schrikkelijke dwaling,
spelen met het heilige, ze doen be
lijdenis, ze laten hun kinderen do op e n,
hoewel er boven 't formulier staat: formulier
om den doop te bedienen aan de kinderen der
geloovigen. Ze komen op de ledenvergaderingen,
kiezen daar ouderlingen en diakenen en durven
zelfs kerkeraadslid te worden. Deze „onbe
keerde" historisch geloovigen helpen nota bene
ambstdragers kiezen, zij die zelf blind
zijn, geen kennis hebben van geestelijke
dingen, zij zijn zoo verwaand om mannen te
kiezen, vol dés Heiligen Geeestes, die de ge
meente als leidslieden hebben te dienen.
Kinderen des Satans, die de gees
telijke leidslieden der gemeente kiezen.
Ja, zelf zich noemende „onbekeerd durven ze
diaken of ouderling te worden, lezen predikatiën,
gaan voor in 't gebed. Zoo wordt Gods
verbond ontheiligd, Gods kerk vervuld door
de wereld en de Heere brengt een oor
deel over heel de gemeente.
Nu ja, ik zou nog vergeten te zeggen, dat
zulke leden zoo „vroom" zijn, dat ze niet
aan 't avondmaal gaan. Daar schrikken
ze dan nog voor terug. Ze durven hun kind
voor den doop houden, ze durven ambtsdragers
te kiezen, ze durven de kerk ontheiligen, alleen
zeggen ze niet ten Avondmaal te durven komen,
ze durven wel weer af te blijven van t Avond
maal.
Ze durven ook nog met tegenwerpingen te
komen.
In B r a k e 1 s dagen deden z, 't ook al
Op blz. 554 van zijn Redelijke Godsdienst
lees ik: hun eerste tegenwerping, n.l.
1. 't Is openbaar, dat een groote menigte
onbekeerden tot de Kerke toevloeien, in de Ker
ke tot Ledematen aangenomen worden, als Lede
maten daarin blijven en de Sacramenten ge
bruiken.
Zoo zijn ze dan immers leden van de Kerk.
Antwoord van Brakel
le. 't Is wat anders tot de Kerke toe te
vloeien ende tot ledematen te worden aange
nomen. En 't is wat anders in waarheid
ledematen te zijn. 't Laatste volgt niet uit het
eerste, want het aannemen van haar (hen) tot
Ledematen geschiedt van menschen, die
maar zien 't geen dat voor oogen is, en o o r-
deelen niet van het harte, maar
laten dat voor den Hartenkenner.
De wedergeboorte ofte de proba-
biliteyt van wedergeboorte is
niet gesteld tot een regel voor de
opzienders der Kerke in het aannemen
der ledematen.
Maar de b e'l ij d e n i s s e van de w a e r-
h e i d ende van hare bewegingen neffens die
waarheid, en de vertooninge van een leven,
't welk hare belijdenisse niet omstoot, 't overige
laten ze aan haar (hen) en aan den Heere.
2e. 't Is wat anders zich uitwendig in
de kerke te begeven, en 't is wat an
ders een uitwendige kerke. Omdat zij
haar (zich) uitwendig in de kerke
begeven, daarom is er geen uitwendige kerke
van welke zij ledematen metterdaad zouden
zijn. Zij zelfs beoogen geen uitwendige Kerke
aan welke zaligheid beloofd is, maar een Kerke,
in welkers gemeenschap zij zouden zalig wor
den, en in die Kerke begeven zij zich maar
alleen uitwendig, en niet in waar
heid met een bekeerd ende een ge-
loovig hart, daarom zijn ze geen leden,
schoon ze uitwendig van de menschen daarvan
aangezien worden. Zij zijn zoo in de kerk: als
een venijnige vrucht, die aan een goede
boom met goede vruchten gebonden is.
Ze zijn zoo in de kerk: als vreemden,
die eenigen tijd in een huis vertoeven, niemand
acht dit voor huisgenooten.
Tot zoover Brakel.
Ter wille van de duidelijkheid trek ik even
deze conclusie uit voorgaande
Er is een ware kerk. In die ware kerk
zijn helaashypocrieten. Die hypocrieten zijn
er uitwendig in. Die hypocrieten maken
echter de kerk niet uitwendig. De kerk
blijft de ware kerk.
Het huis blijft een echt huis, al komen
er bij de huisgenooten vreemden.
De w ij n s t o k blijft een, ware wijnstok,
al zijn er kwade ranken in. Die kwade
ranken zijn er, maar worden straks uitgerukt.
De kerk blijft een ware kerk, is nooit
een üitwendige kerk. Alleen zij, die
er uitwendig toe behooren, die gelogen
hebben bij hun belijdenis doen, worden straks
uitgeworpen als de kinderen des Koninkrijks.
Het oordeel begint bij 't huis Gods. Eerst
zal dat huis Gods gereinigd worden, en ieder
die er uitwendig in geweest is, zal er tot z ij n
oordeel'in geweest zijn. We weten het
velen zeggen: ik ga niet ten Avondmaal, anders
eet ik me een oordeel. Maar pas dat maar
gerust op al 't heilige toe.
Als ge in aanraking komt met Gods kerk is
dat steeds tot vloek of zegen. Laadt dan
niet lichtvaardig Gods vloek op U door U door
een belijdenis van uw historisch geloof
uitwendig tot de kerk te begeven.
Belijdenis des geloofs (d.i. van 't waarachtig
zaligmakend geloof) in 't midden der gemeente
(d.i. der ware kerk).
Nog eens citeer ik Brakel, blz. 553
Dat het gezeide waarheid is blijkt uit deze
volgende redenen
1 e. Daar is geen uiterlijk verbond
tusschen God en den mensch, noch in 't Oude
Testam'ent, noch in 't Nieuwe Testament, in
't welke onbekeerde bondgenooten zijn. Vervol
gens is er ook geen uiterlijke Kerke
in welke onbekeerde ledematen zijn.
2e. Alle ware leden van de Kerk hebben
recht tot het gebruik der Sacram'enten. Nu
de onbekeerde hebben geen recht tot de Sacra
menten. Dus: zijn de onbekeerden geen leden
van de kerk.
Ten slotte, op blz. 549
Zoo daar in dit opzicht een zichtbare en
onzichtbare kerk was, één die alleen be
staat uit ware geloovigen door een
geestelijke vereeniging, en één bestaande
uit bekeerde 'en onbekeerde te zamen door een
uitwendige vereeniging, dan waren de ge
loovigen in* twee kerken in een onzichtbare,
en in een zichtbare en dat tegelijk op dezelfde
tijd, hetwelk zoo ongerijmd is, als twee ker
ken te stellen.
Wij gelooven één Kerk, die is de vergadering
der ware geloovigen; die is volgens art. 27 der
Ned. Geloofsbelijdenis: een heilige verga
dering, der ware Christ-geloovigen, allen hare
zaligheid verwachtende in Christus Jezus, ge-
wasschen zijnde door Zijn bloed 'en de ver
zegeld door den Heiligen Geest.
(Wordt vervolgd).
BBBBBBBBBBBBBBBBIBflBSBBaBflBBB
SÈS RESS B 29
§3 6?
BIJ HET VERSCHEIDEN VAN
Ds, JONGEBREUR.
„De Waarheidsvriend" schrijft:
Thomas a Kempis heeft eens geschreven: „Als
het morgen is, denk dan, dat gij den avond niet
meer bereikten zult. En valt de avond, beloof
u zeiven niet, dat gij den dag van morgen zien
zult."
Met kracht kwam dit woord op ons aan, toen
ons dagblad het droeve ongeluk vermeldde, dat
ds. Jongebreur het leven heeft ontnomen. Wie
zou gedacht hebben, dat dit vreeselijke op den
namiddag van den Zendingsdag zou gebeuren
Ds. Jongebreur zelf zou ook zeker niet verwacht
hebben, op de terugreis, dat hij den dag van
morgen niet zien zou. Zoo komt de dood vaak
onverwacht. Hij, die bij de bevestiging van ds.
Bonman nog predikte over het woord: „Alle
vleesch is als gras", zou het zoo spoedig in
eigen lichaam ondervinden. In zijn gedachtenis
predikatie sprak hij van zijn dood en zijn graf.
Hoe weinig vermoedden we, dat het zoo ras zou
gedolven worden. En toch is het de droeve
werkelijkheid. Ds. Jongebreur niet meer in het
land der levenden En in „De Waarheids
vriend" spreekt hij nog tot ons, nadat hij ge
storven is. We kunnen 't ons moeilijk indenken,
dat hij niet weer spreekt en niet weer schrijft.
Midden uit zijn arbeid, als een held in volle
wapenrusting. Ds. Jongebreur was een groote
onder ons, een strijder in de voorste gelederen.
En de dood van dezen groote voelen we als
een groot verlies. Een groot verlies voor zijn
vrouw. Een groot verlies voor de gemeente van
Veenendaal. Een groot verlies voor vele or
ganisaties, die hij met zijn groote werkkracht
diende. Een groot verlied ook vojor onzen
Gereformeerden Bond. Betrekkelijk kort geleden
ging Fliehe van ons heen. Nu neemt God diens
opvolger als Penningmeester weg. Was Fliehe
een uitstekende Penningmeester voor onzen
Bond, ds. Jongebreur evenzoo. Beiden waren rijk
in het woord 'en rijk aan humor. Hoe wist ook
ds. Jongebreur elke week wat nieuws te geven,
de belangstelling te wekken. Hoe sprak zijn
vurige liefde voor ons Bondswerk uit zijn ru
briek. Nu is zijn taak hier op aarde volbracht.
We meenen, dat Fliehe eens gezegd heeft: „Wat
is Veenendaal zonder Jongebreur?" We zouden
willen vragen: „Wat is onze Bond zonder Jon
gebreur Och ja, we weten wel: Gods werk
is niet van menschen afhankelijk. Maar we zul
len ds. Jongebreur noode missen. Hij wist, wat
hij wilde. Een vijand was hij van alle laksheid,
een vijand van alle partijtje-spelen, al had dit
nog zoo'n schoonen schijn. Ook in eigen Gere-
formeerde actie Venschte hij de eenheid te be
waren. Een man, vol liefde voor de Hervormde
Kerk. En een Dienaar des Woords, die er zijn
kon. Een prediker, die met zijn prediking midden
in het volle, rijke leven stond, niet afgetrokken
dogmatisch, maar eenvoudig, nieuw, waar. Een
man. die veelzijdig leiding gaf en door woord en
geschrift zeker rijken invloed had. Een pilaar
in het gebouw van onzen Bond. Ds. Jongebreur
is' met den Bond opgegroeid, en dat het nu
voortaan zonder hem zal gaan, is moeilijk in
te denken. En toch moet het zoo. Laat ons
vertrouwen, dat onze God het ook zonder hem
zal maken. En laten we Hem danken voor alles
wat Hij in ds. Jongebreur geschonken heeft.
Zal er nu alleen droefheid bij ons zijn Neen,
er mag ook blijde hope wezen. We gelooven,
dat ds. Jongebreur een getrouw dienstknecht is
geweest en dat hij het loon des getrouwen ai
reede geniet. Dat is de heerlijke lichtzijde, die
bij alle duister toch ook is te zien. Psalm 103
vers '8 was ook op hem van toepassing, maar
uit het 9de vers mag ook zeker over zijn graf
ruischen: „Maar 's Heeren gunst zal over die
Hem vreezen, In eeuwigheid altoos dezelfde
wezen."
Wij kunnen dit verlies moeilijk verstaan,
maar God geve, dat uit dit verlies nog winst
geboren worde.
w. d. V.
SARDES' NAAMCHRISTENDOM.
Gij hebt den naam, dat gij leeft en
gij zijt dood. Openb. 3:1.
Sardes was een vervallen stad met weinig
leven, drukte en vertier. Het was een ver
vallen grootheid. Zoo was het ook met de
Christelijke kerk. Het Evangelie des Heeren
was vroeger ontvangen, gehoord en bewaard.
Er waren ook nog wel enkele kinderen Gods,
de gemeente met haar voorganger stond mis
schien in grooten roep om het ijveren voor den
Heere. maar de geloovigen geleken op een
slap hangend plantje en van de gemeente in
't algemeen kon niets anders worden getuigd
dan: „gij hebt den naam, dat gij leeft, en gij
zijt dood".
Uiterlijk scheen de kerk van Sardes te bloeien.
Met den mond werd de Heere als Heiland
beleden, de woorden waren zuiver; de daden
schenen wel een dienen van den Heere te zijn,
maar het was slechts vorm. Uiterlijk alleen,
niet met het hart werd de Heere gevreesd.
Hun werken waren niet vol voor God. Het
levend geloof werd gemist in woorden en daden.
En de dood zou, indien er niet tegen gestreden
werd, langzamerhand alles beheerschen en doen
sterven.
Daarom wordt de gemeente vermaand te
ontwaken uit dien doodslaap. Zij moet wakker
worden en wakker blijven. En een ieder, die
den Heere van harte belijdt, die van harte naar
zijn wil leeft en de wereld ontvliedt, zal eens
wandelen in witte kleederen. Hun namen zullen
uit het boek des levens niet uitgewischt worden,
ja de Heiland zal hun naam belijden voor zijn
Vader en de Engelen.
Wij mogen roemen van de zegeningen des
Heeren. In vele opzichten bloeien onze kerken.
Toch kan het ook goed zijn, dat wij ons
onderzoeken, of wij werkelijk levende lidmaten
van Christus zijn. Ook wij hebben ons per
soonlijk die vraag te stellen. De menschen kun
nen wij bedriegen, wij kunnen zelfs als zeer
vroom bekend staan, terwijl ook nu de Heere
zou moeten zeggen: gij hebt den naam, dat gij
leeft, maar gij zijt dood.
Zijn wij waarlijk kinderen Gods
Die ooren heeft, die hoore, wat de Geest
tot de gemeenten zegt. B.
ZOMERTIJD BIJ ZENDING.
Het Zendingsbureau Oegstgeest meldt
De zomermaanden zijn voor de Zending, als
gezien wordt op de financiën, in den regel
buitengewoon slecht. De inkomsten blijven dan
verre beneden het per maand benoodigde. Zoo
als bekend is, waren de inkomsten van de eerste
maanden van dit jaar eveneens van dien aard,
dat e'en belangrijke achterstand ontstond.
Met groote dankbaarheid kan nu gemeld
worden, dat de maand Juli een gunstige uit
zondering gemaakt heeft en dat de ontvangsten
belangrijk hooger waren dan anders in die
maand. Dit stemt tot groote erkentelijkheid en
geeft moed voor de toekomst.
Hoe zal het nu evenwel in Augustus gaan
Zullen de vrienden der Zending ook in die
maand het zóó maken, dat ook dan de inkomsten
de uitgaven zullen overtreffen Met klem drin
gen de Hoofdbesturen er op aan, dat ook in
deze maand getracht wordt iets van d'en ont-
stanen achterstand in te halen.
GESTOORDE SOWJETVREUGDE,
In de zalen van het Sowjetagentschap te
Weenen had zich op Zaterdagavond vóór
Paschen een feestvierend gezelschap .verzameld;
het gold den Russischen kunstenaar Tairoff en
zijn tooneelgezelschap, dat zijn tournee geëindigd
had en wien men een pompeus afscheiddiner
aanbood.
Onder de gasten kon men veel vooraan
staande vertegenwoordigers van politieke krin
gen, van de pers, van het bankwezen en van
het gezelschapsleven opmerken. Schitterende
toiletten en gefonkel van brillanten aan den
rijken welvoorzienen disch. Het levendige onder
houd bewoog zich voornamelijk om de verove
ringen der bolsjewistische cultuur, die Tairoff
zeer welsprekend wist te prijzen.
Toen het dessert was rondgediend, stond een
heer met een grijzen baard op en tikte aan
zijn glas.
De oude heer nam zijn horloge uit den zak,
lei het vóór zich op tafel neer en na een
oogenblik van spanning zei hij: „Het is nu
klokslag twaalf uur. Dames 'en Heeren,
Christus is opgestaan!"
Het was alsof ide bliksem insloeg< Alles
verstijfde, de Sowjetgezant had zijn bezinning
verloren en kón geen woord uiten. De onder
kaak van den Gezantsraad trilde merkbaar.
Alles staarde vol spaninng naar den redenaar,
die na een korte pauze voortging: „Ja, Christus
i s opgestaan in weerwil van alle Sowjetdecreten
en van den veldtocht der Godloozen. Hoewel
ik zelf niet tot de geloovigen behoor, komt mijn
hart toch iederen keer in opstaand en schaam
ik mij voor Europa en voor de menschheid,
wanneer ik hoor van de onbeschaamde Christen
vervolging in Sowjet Rusland. Zoover hebben
wij het nu gebracht met onze veelgeprezen be
schaving, dat de roode inquisitie rustig kan
voortleven naast de grootste wonderen van
techniek en wetenschap."
De Gezant wilde zich verheffen, maar ge
troffen door de rake opmerkingen van den
redenaar, zonk hij weer terug op zijn stoel.
„Laat wij toch uitspreken", gaat de stem
onverschrokken voort, „hier zijn wij toch
niet in het Sowjetparadijs, waar men met ieder
woord zijn leven in de waagschaal stelt
Waarom verzwijgt gij uwe werkelijke verove
ringen: de overvolle gevangenissen, het heir-
leger uitgehongerde, verwaarloosde kinderen, de
jacht op menschen, enz. enz.
Eindelijk werd de spanning gebroken, ver
bitterde stemmen verhieven zich en schimpende,
smalende woorden troffen den spelbreker. De
Gezantschapsraad liet het orchest de internatio
nale spelen en onder het gezang werd de o'n-
gewenschte redenaar de deur uitgezet. Reeds
in de deur staande, wendde deze zich echter
nogmaals om en riep hij met luider stem: „Een
feest, terwijl uw pest in Rusland woedt
Langzamerhand kalmeerde het illustre ge
zelschap, maar de feeststemming was verstoord.
E. B.~v. M.
(Chemnitzer Courant, 5-5-1930).
Ach Heer Uw zaaiers zijn soms moe.
Van 't werken vroeg tot d' avond toe.
De lucht is zwaar de bodem hard.
En soms lijkt alles zoo verward
Verkwik ons door Uw aangezicht
Maak ons de duisternis tot licht
En, Heer, laat toch in groot en klein
Ons 't zaaien steeds een voorrecht zijn
CéLESTINE OLIPHANT^SCHOCH.
KLEINE DINGEN.
We lezen ergens in de Heilige Schrift: Ver
acht den dag der kleine dingen niet.
Wij menschen rekenen vaak alleen met groote
dingen.
Wij hebben onzen weg afgebakend en zullen
langs den weg, dien wij ons voorgeteekend heb
ben, tot ons doel komen.
Maar ziet, (en wiens leven getuigt er niet
van) daar wordt onze voorgestelde levensweg
door een kleinigheid afgebogen van de door
ons aangegeven richting en wij komen heel
anders tot onze bestemming dan we ons meenden.
W'e kennen uit de geschiedenis van ons Va
derland, zooveel van die kleine dingen (denk
maar aan de inneming van Wezel) die onze
voormannen deden uitroepen „Het is Gods
vinger".
We kennen ook uit ons levten een niet minder
aantal kleinigheden, die onze levensrichting zoo
wijzigde, dat we Gods hand hebben kunnen
opmerken, die ons bracht waar Hij ons noodig
had.
Laten we onze kinderen die kleinigheden ver
tellen, èn uit de gewijde geschiedenis èn uit de
ongewijde geschiedenis èn uit ons eigen leven.
Ze zullen er uit leeren dat we, ja zeker, een
levensdoel moeten najagen, maar zoodat
we ons in de hand Gods stellen. Hij alle'en be
stiert onze gangen. Ook de opvoeders, zoowel
ouders als onderwijzers, die vaak meenen, dat
de opvoeding mislukt, omdat de kinderen niet
komen, waar z ij ze zouden willen hebben,
dienen meer rekening te houden met de leiding
Gods, die zich vaak van kleine middelen be
dient om de kinderen te brengen, waar Hij ze
voor zijn Koninkrijk behoeft.
Laten we toch vooral Gods hand niet uit
schakelen uit ons leven en het leven onzer
kinderen.
En laat de hoofdgedachte van ons gebeds
leven zijn
Leer mij en leer onzen kinderen, o, Heer,
volgen, waar Gij hen leidt
(Onze Kinderen). DE JONG.
GODS RECHT.
Het Woord van God, dat ons wil wijsheid leeren
En door Gods Geest de kennis wil vermeeren,
Dat Woord, dat ons den weg ter zaligheid
Heeft uitgestippeld als den eenen waren,
Heeft voor de Overheid ook willen openbaren,
Haar plaats en taak, die voor haar is bereid.
De Overheid die is er om de zonden,
Die in de Maatschappij sloeg diepe wonden;
Die alles rukte uit haar recht verband.
In Genesis vers 6 van hoofdstuk negen,
Daar heeft de Overheid het zwaard gekregen,
Om te hanteeren, recht, met vaste hand.
Dat is .Gods wil, Zijn wet aan hen gegeven,
Om wraak te doen aan allen, die het leven
Van zijnen naasten door d'en dood ontneemt
Waarin hij dan 't beeld van God gaat schenden,
Waarom dan ook God hem het zwaard zal
zenden,
Omdat hij van Gods wetten is vervreemd.
Dus naar Gods Woord dan moeten Overheden
Het zwaard hanteeren, en het ambt bekleeden
Van rechter, naar Gods zedelijke wet,
Gebonden aan den eisch der Openbaring
Als mensch daaraan gebonden tot bewaring,
Omdat het in Gods Woord is neergezet.
Waarvan God eens verantwoording komt
vragen,
Want d' Overheid moet die toch hiervan
dracjen,
Omdat Gods Woord de Openbaring is
Gegeven als een Wet om naar te leven,
Voor ieder mensch, maar ook 't Staatkundig
leven
Moet zijn gebonden aan 't Getuigenis.
Hoe zwaar en moeilijk ook die plicht mag wezen
En wat bedenking er mag zijn gerezen,
De Overheid is draagster van Gods recht
Maar waar men 't woord van hare kracht
gaat rooven,
Omdat de mensch zichzelven stelt daar boven,
Daar zijn de rechte pilaren niet meer hecht.
Alleen een volk, dat leeft bij 't Woord des
Heeren,
Dat ook in dezen 't recht van God wil eeren,
Verstaat, erkent d' autoriteit van 't Woord,
En zal 't ook toonen in 't Staatkundig leven,
Daar hare stem aan mannen slechts te geven,
Die beven willen voor dat Woord.
O. A, P,
1
i