L UIT HET WOORD J ONDER REDACTIE VAN G. WARNAER, Dirksland; Ds. G. VAN DER ZEE, Wapenveld; en Ds. C. VAN DER WAL, Dirksland, Eindredacteur PREDIKBEURTEN OP ZONDAG 3 AUG. 1930 STICHTELIJKE OVERDENKING ISSSS ALLERLEI SSH r VOOR DEN ZONDAG "1 NED. HERV. KERK. Sommelsdijk, v.m. 10 uur Ds. Vlasblom van Oude Tonge en 's av. 6.30 uur dhr. J. v. d. Velde van Asperen. Middelharnis, v.m. 10 en 's av. 6.30 uur de heer De Jong van Nieuwerkerk aan den IJsel. Stad aan 't Haringvliet, v.m. 9 uur Ds. Polhuijs en n.m. 2 uur leesdienst. Ooltgensplaat, v.m. 9.30 leesdienst en 's av. 6 uur de heer Vetter van Langstraat, Langstraat, v.m. de heer Vetter. Oude Tonge, v.m. geen dienst en 's av. 6 uur Ds. Vlasblom. Nieuwe Tonge, v.m. leesdienst en 's av. 6 uur Ds. Dekker. Herkingen, v.m. 9.30 en 's av. 6 uur de heer Overweel. Melissant, v.m. leesdienst en 's av. Ds. van Ameide van Ouddorp. Goedereede, v.m. Ds. Dekker van Nieuwe Tonge (Doop). Ouddorp, v.m. leesdienst en n.m. Ds. v. Ameide (Doop). GEREF. KERK. Middelharnis, v.m. 10 en 's av. 6.30 uur Ds. Osinga van Bennekom. Stad aan 't Haringvliet, v.m. 9.30 (H. A.) en n.m. 5.30 uur Ds. de Graaff. Den Bommel, v.m. en n.m. Ds. Schaafsma. Ooltgensplaat, v.m. 9.30 en 's av. 6 uur Ds. de Lange. Melissant, v.m. en 's av. Ds. van Velzen van Doesburg. Ouddorp, v.m. en n.m. leesdienst. GEREF. GEMEENTE. Middelharnis, v.m. en 's av. leesdienst. Dirksland, v.m. en 's av. Ds. de Blois. Herkingen, v.m. 9.30, n.m. 2 'en 's av. 6 uur leesdienst. Ouddorp, v.m. en n.m. leesdienst. OUD-GEREF. GEMEENTE. Herkingen, v.m. en n.m. leesdienst. Van de overige gemeenten geen opgaaf. IsSMHHBH ISB OP STEENACHTIGE PLAATSEN. En een ander deel viel op steen achtige plaatsen, waar het niet veel aarde had Matth. 15 5a. Er is verschil in predikers. Er is ook verschil in hoorders. In de gelijkenis van den zaaier heeft Jezus ons op dat verschil opmerkzaam gemaakt. Naast de hoorders, die langs den weg zijn bezaaid, in wier platgetreden ziel het Woord geen ingang kan vinden, staan degenen, die zijp bezaaid in steenachtige plaatsen. Wie den akkergrond in Palestina kent, zal de bedoeling van Jezus verstaan. De rotsachtige bodem, die onder de aarde verborgen is, loopt op sommige plaatsen om hoog, en is dan slechts met een dun laagje aarde bedekt. Ook daar valt een deel van het zaad. En de aarde neemt het op. Het ontkiemt. En als ge na een weinig tijd terug komt op die plek, dan wordt ge verrast. Terwijl op andere plaatsen het zaad nog in den donkeren schoot der aarde rust, is het hier al te voorschijn gekomen. Het komt al boven de aarde uit. Wanneer de zaaier den akker nog niet dikwijls heeft bewerkt, dan wordt hij verrast en ver heugd over deze veelbelovende vrucht. Maar wie langere jaren over den akker ging, beziet de snelle opkomst van dat zaad met meer critischen blik. Want het is niet zoo schoon als het schijnt. Die snelle groei is geen gevolg van de kracht van het zaad, maar van de ondiepte van den akker. Het zaad had geen diepte van aarde. Het kon geen wortel schieten in den steenachtigen grond. Het schoot terstond omhoog, in plaats van eerst stil te wortelen in de diepte. Het begin scheen toen wel schoon, maar het einde stelde teleur. Toen, na den regentijd, de zonnehitte kwam, kon het den gloed der zon niet verdragen. Het schroeide weg. Het verflenste en verdorde, om dat het geen levenssappen, geen vochtigheid kon trekken uit den rotsachtigen ondergrond. Het had zooveel beloofd, maar gaf geen enkele vrucht. Het was zoo verschenen en zóo weer verdwenen. Zulke hoorders zijn er ook. Het zijn niet de minste onder de luisterende schare. Zij geven althans den prediker meer bezieling dan de onbewogen naturen, die langs den weg zijn bezaaid. Want zij luisteren. Er ligt aan dacht in hun houding; in hun blik. Zij leven mee in de prediking en nemen het Evangelie terstond met blijdschap aan. Straks, op weg naar huis, pikken de vogelen des hemels het zaad niet aanstonds bij hen weg, Zij spreken er nog eens over. Het heeft hen ontroerd. Het heeft hun ziel gevoelig bewogen. Het vult hun oog nog met een traan. Zij ge nieten nog eens van hetgeen ze in de prediking mochten hooren. Waarlijk, in deze zielen schijnt het zaad niet tevergeefs gestrooid. Doch, nu komt de tegenslag en de geloofs- beproeving. Soms reeds des Zondags, in elk geval des Maandags komen de conflicten van het leven weer. En in die conflicten brandt de hitte der ver drukking. Daar wordt het offer van de zelf verloochening gevraagd. Ze moeten verdragen den spot der wereld, de tegenwerking van menschen. In hun eigen handel 'en wandel moeten ze zuiver en eerlijk zijn. Ze leeren zien, dat het Christendom in deze wereld niet steeds voordeel, maar dikwijls na deel brengt. En dat stelt hen teleur. Ze hadden het niet verwacht. Ze meenden, dat het geloof bestond in geesteliike genieting, zalige bevin ding; gevoelige zielsbeweging en ze vergaten, dat de eerste eisch van het christelijk geloof is te sterven aan zichzelf. En dat willen ze niet. Ze kunnen het ook niet. Zij missen er de geloofskracht voor. Want ach, de prediking van het Woord heeft hun gevoel wel even ontroerd, maar hun hart werd niet verbroken. Dat hart is nog hetzelfde gebleven. Het is nog een hart van steen, waarin het zaad van het Woord niet door dringen kan. Nu hebben ze geen geestelijk weerstandsver mogen. Als straks de hitte der vervolging komt, dan verdorren ze terstond. Dan vallen ze af als verwelkende bloemen. Omdat er geen diepte van aarde is. Zijn wij zulke hoorders, mijn lezer Is het bij ons schijn of wezen Wanneer de prediking van het Woord bij ons in goede aarde valt, dan moet dat blijken uit de vrucht. Wees nu niet oppervlakkig in het zoeken van die vrucht. Wij zoeken die vaak in een lichte bewogenheid van het gemoed; in een ont roering van het gevoel, die een traan in het oog doet komen. Maar dat alles is nog niet genoeg. Ge kunt met een vochtig oog en een o n- vernieuwd hart onder de prediking ver- keeren. Het zaad kan bij u vallen in den muilen grond van het gevoel en dan stuiten op den steenen grond van een onwedergeboren leven. Zulke hoorders houden het op den duur niet uit. Zij kiezen vroeg of laat voor den dienst der wereld. Ze leven liever naar het goeddunken van hun hart. Ze zijn maar voor een tijd. De echte vrucht wordt in het offer openbaar. Dan, wanneer het gepredikte Woord u de kracht verleent om getrouw te zijn tegenover de wereld, om in den weg der zelfverloochening te gaan; om gehoorzaam het kruis achter uw Heiland te dragen, dan is het in goede aarde gevallen. Naar die vrucht der prediking moet ge zoeken. Daar wordt in openbaar, hoe het met uw zieleakker is gesteld. Een van de belangrijkste momenten in 't Jeugdleven is 't Doen van belijdenis des geloofs in het midden der gemeente. Daarom willen we in eenige artikelen er over handelen. We laten eerst den nadruk er op vallen: In 't midden der Gemeente, .of In 't midden der Kerk. Als we belijdenis doen komt het er op aan, dat we een zuiver kerkbegrip hebben en een goed kerkelijk besef. In onze dagen wordt daarover geklaagd. Nu op ons eiland hapert er aan dat kerk begrip nog al wat. 'k Zal maar eens enkele dingen noemen le. Daar wordt een jongen van de eene ker kelijke gezindte b.v. verliefd op een meisje van een andere gezindte. Geen wonderHij gaat veel om met menschen, die niet van zijn kerk zijn. De omgang is er. 't Kerkelijk besef is slap jes. Het gemengde huwelijk is de vrucht van alles Een tweede voorbeeld Een zaak op een dorp wordt geopend. De klanten waarvan hij 't hebben moet zitten onder de oud-Geref. Resultaatde klandiezie eischt: ga naar de oud-Geref. Kerk. Een laatste voorbeeld Heb je dien dominee uit die of die kerk al eens gehoord Nou, als hij hier stond, dan ging ik 's Zondags bij hem kerken. D'r zal toch niet gevraagd worden tot welke kerk je behoord hebt? Als je maar voor je eigen hart genieten mag, wel dan is 't eender waar je zit. Genoeg er van. Laten we in onze jeugdvereenigingen alles doen om het k e r k e 1 ij k besef te verster ken. In de?e rubriek wijs ik er in 't kort ook eens op. We moeten heusch eens meer lezen in Brakel's „Redelijke Godsdienst", deel I, als deze oude schrijver handelt over: Van de Kerke. Men moet zich bij de Kerke voegen en bij dezelve blijven, blz. 545-616. Omdat velen den mond vol hebben over de oude schrijvers, maar ze helaas weinig lezen, doe ik de moeite enkele stukken te citeeren. Op blz. 550 zegt hij „De kerk is een vergadering der ware ge- loovigen. De onbekeerden, schoon zij belijdenis des geloofs hebben gedaan, zijn geen ware leden van de kerke, 't zij men de kerke aan merkt in haar inwendigen geestelijken staat, 't zij men ze aanmerkt zooals ze haar in de openbare vergaderingen u i t w e nd i g vertoont in de wereld, zij zijn geen leden van de uitwendige, zichtbare kerk, maar geloovigen alléén zijn leden van de kerk, ook hoe men ze aanmerkt." Als we dit goed lezen is er volgens Brakel slechts één kerk. Er is niet een onzichtbare, ware kerk, waartoe alléén de geloovigen behooren, en dan nog een z.g.n. uitwendige kerk, die zichtbaar is, waar we naar toegaan 's Zon dags, die haar vergaderingen houdt. Velen zijn deze meening toegedaan. Ze wor den lid, zeggen ze, van de uitwendige kerk. Ze moeten die kerk „steunen". Ze moeten toch het instituut in stand houden, ze zitten met het doopen van hun kinderen enz. enz. Welnu, er is een zichtbare kerk, een soort vereeniging, en op grond van een historisch geloof kan men nu belijdenis doen in die kerk, en zoo is men dan lidmaat. O, wat een vreeselijke dwaling Iemand, die alléén het historisch geloof heeft is een ongeloovige ,een kind des dui vels, dood in zonden en misdaden. Een his torische kennis is niet voldoende voor God. We kunnen het in dit opzicht niet zwaar genoeg nemen. God kent twee soorten menschen: waarachtig geloovigen en ongeloovigen (kin deren des toorns). En wat gebeurt er nu Die ongeloovigén worden lid van de vermeende uitwendige kerk en vergrijpen zich aan 'theilige, laden Gods toorn op zichen brengen den toorn Gods over de gemeente. „Want", zegt Brakel op blz. 548, ,,'t is de zelfde kerk: die ten sommigen opzichte zicht baar is, en ten sommigen opzichte onzichtbaar is. Dezelfde mensch is onzichtbaar ten opzichte van de ziele, verstand, wille, en genegenheden en 'hij is zichtbaar ten opzichte van het lichaam en deszelfs bewegin gen. Nochtans mag men daarom diezelfde mensch niet afdeelen in een onzichtbaar en een zichtbare mensch, zoo ook kan men de kerke om gemelde opzichten niet deelen in een zicht bare en een onzichtbare kerke; dat luidt alsof er waren twee kerken en alsof ieder een an dere kerk was." 't Is dus zoo: lees nu blz. 347-348. „De inwendige gestalte der strijdende kerk, n.l. geloof, inwendige vereeniging met Christus, 't geestelijk leven in de ziel, is onzicht baar, kan met het oog des menschen niet ge zien worden. De toevergadering en ofte 't samenkomsten tot het gehoor, gebruik der sacramenten ende belijdenisse in tijd van voorspoed, zijn open baar en z i c h t b a a r." Zoo is het dus de ware kerk, de ver gadering der ware geloovigen, in wier midden ge belijdenis doen zult. Nu weet ik welaltijd worden er tegen sprekers gevonden, die 't hier niet mee eens zijn. In Brakei's dagen waren ze er ook. Hoor ze maar eens wat een tegenwerpingen ze maken. Lees blz. 549 maar eens, enz. Volgende keer hoop ik daar ook nog eens bij stil te staan, maar nog liever had ik, dat vele lezers eens ernstig gingen studee- r e n in dezen ouden schrijver over dit punt. Liefst van de week al. We moeten terug tot de oude paden. Niet, men versta ons wel, omdat de mensch, de dierbare oude schrijvers dit zeggen, neen, maar omdat zij zoo duidelijk Giods Woord ons hebben ontvouwd, ook als dat Woord ons zet voor het k e r k e 1 ij k vraagstuk. (Wordt vervolgd). JONGENS EN MEISJES, In „Groei", het orgaan van de Haarlemsche jeugdcentrale, troffen we onderstaand interessant artikel aan, dat we gaarne onder de oogen onzer lezers brengen. De schrijver heeft het over de verhouding van jongens en meisjes en hun on derlinge omgang en merkt op Hiermede raken wij een onderwerp aan, waar tegenwoordig heel wat over te doen is. Er wordt bijna geen conferentie gehouden', of deze zaak is aan de orde. Ge kunt geen tijdschrift opslaan, of ge leest er een artikel over. En er is gesproken over een sexueele chaos. En we hebben de ellendige boeken van Lindsey. We hebben, onze moderne romans met hun onophoudelijke driehoekpuzzles van hij, zij en nog een. We zien voor onze oogen, hoe in Betrekkelijk korten tijd een moreele revolutie zich voltrokken heeft, zoodat heele horden van jongens en meisjes samen zwemmen, samen kampeeren. Het moderne meisje is voor den tegenwoor- digen jongen geen „wonder geheim" meer. De moderne jongeman is niet meer het sterke ideaal van teere droomen goed, die engelachtige romantiek past niet meer in een tijd, die den oorlog achter zich heeft maar er is nu een ander uiterste, n.l. van dierlijk realisme, zooals we dat aan het strand te zien krijgen, waar letterlijk alles kan en alles mag, en waar totaal niets meer „gek" is. En nu leven wij midden tusschen deze dingen in. Wij doen mee met dezelfde mode, wat kleeding betreft onze jongens en meisjes gaan ook naar het strand en kruipen daar natuurlijk niet in oude heeren- en dames-koets jes. Alle neutrale kranten, waarin voort durend zedelijk bederf als iets grappigs wordt voorgesteld, liggen inonze huiskamers op tafel. De moderne romans worden ondanks lectuur gids en boekenkeur in onze gezinnen gretig ge lezen. We zijn tegenwoordig gerust niet meer een oliedrop op de golven Wij leven midden in de wereld, en wat erger is: de wereld is dwars door onze kerk getrokken. Wij kunnen heusch niet meer doen, alsof de wereld die in het booze ligt, en tegenwoordig in het booze spartelt ons ongemoeid en onbesmet laat. Integendeel. Doordat de maatschapelijke positie over 't algemeen in onze kring zoo heel anders is ge worden dan een generatie vroeger, komen onze jongens en meisjes met alles in aanraking. En daarom zijn wij dankbaar voor de lezin gen, die door mannen' als Mr. de Graaf, Dr. Tazelaar, Dr. Honig, Dr. Schut over al deze dingen zijn gehouden. En het is de taak der jeugdcentrale, die jon gens en meisjes in één organisatie samenbrengt, van al deze guaesties goed nota te nemen; want door heel onze opzet hebben we de moei lijkheid aanvaard. Het is gemakkelijker de jongelingsvereeniging en de meisjesvereeniging zoo ver mogelijk uit elkander te houden en te denken, dat daarmee de zaak gezond is. Neen, wij bevorderen den omgang door onze gemeenschappelijke lezingen, feesten, excursies, landdag, maar begeven ons daarmee midden in een brandend vraagstuk, waarin wij ieder oogen- blik positie hebben te kiezen. En dan is dit de groote fout, of liever de groote zonde waartegen wij hebben te waar schuwen en te strijden: de practijk, als zouden jongens en meisjes volkomen gelijk zijn, in alles behalve slechts wat het sexueele leven betreft. De opvatting van „kameraadschap" is een der hoofdoorzaken van veel ellende en lieder lijkheid. Want wanneer er tusschen de beide ge slachten in niet meer staat het mysterie van het zoo heel andere als geheim, dat van weerszijden wordt geëerbiedigd, dan is het sexueele alleen maar lichamelijk, d.w.z. iets heel gewoons, dat al die rompslomp van een stadhuishuwelijk enz. gemakkelijk missen kan. Doordat men vroeger zoo stiekum deed met die dingen, alsof de mensch er eigenlijk te engelachtig voor was, maakt men ér tegen woordig de meest natuurlijke zaak van. Maar wij zijn menschen!! Ja, voor de dieren is het alleen maar iets lichamelijks. Doch voor ons hangt onze sexe samen met heel onze persoonlijkheid. Wij zijn maar niet mannelijke en vrouwelijke menschen. Doch we zijn mannen en vrouwen. Het verschil is veel meer dan lichamelijk. En daarom verwerpen wij de „kameraadschap", ter- wille van de heiligheid der liefde. Wanneer liefde niet is een gemeenschap van den heelen persoon, die als het groote wonder van anders en toch één zijn wordt beleefd, maar slechts één lichamelijke quaestie, terwijl de personen in nivelleerende kameraadschap elkanders ziel niet eeren als het geheimzinnige andere, dan is er principieel geen verschil meer met de dieren. Eten en drinken is ook iets natuurlijks. Iets, dat we met de dieren gemeen hebben. En toch is zelfs dat, meer dan lichamelijk. Niet ons lichaam eet, maar wij, wij me n s c h e n eten. Anders kunnen we wel ieder in een hoek gaan zitten, met een stuk brood en een kluif. Het gaat per slot van rekening om het beeld van God. Zijn wij menschen, als 't er op aankomt, niet veel meer, dan lichamelijk, die eten, drinken en slapen, zinnelijk genieten, ook zinnelijk lijden en sterven. Of zijn wij menschen, levende personen met een ziel? Maar dan is ook het verschil tusschen jongens en meisjes meer dan iets lichamelijks Het is geestelijk. En wij hebben dat hoog en heilig te houden. En wie de heiligheid van dat verschil pro faneert zondigt tegen Gods gebod; want het is onkuischheid om het mysterie van het eigen, bijzondere leven, weg te werpen Het tegenwoordige meisje is zielkundig zoo schandelijk open en bloot, een naaktheid, die wel zoo onzedelijk is als die der zomermode. Voor een meisje, dat als meisje niets on genaakbaars heeft, hebben jongens geen respect. En erger is, dat ze ook zoo hun respect ver liezen, voor wat heilig en hoog moest zijn in hun leven. Op Godsdienstig gebied is er ook vaak zoo'n spel met het heilige, grapjes met woorden uit hun eerbiedig verband gerukt, kortom: gebrek aan afstandsgevoel. Op zedelijk gebied is er hetzelfde profanee- ren. Maar de zuivere liefde kent den af stand, eerbiedigt den afstand, en is daarom altijd een wonder, dat men niet maar zoo even plukt, maar waarover men zich verbazen blijft. Daarom is dat gescharrel van jongens en meisjes zoo ellendig. Dan eens met die. Dan weer met een ander. Soms met twee tegelijk Daarbij is geen afstand, geen schroom, geen liefde, geen verwondering. Dat gescharrel is door en door o n k u i s c h. En wie met het heilige speelt, verliest op den duur het zintuig er voor. Er is ook een verharding in den omgang tusschen jongens en meisjes. Ik weet niet, hoe het in deze streek er mee staat. Maar ik weet wel, dat het een tamelijk algemeen verschijnsel is, en ook, dat het alge meen geaccepteerd wordt, als behoorende tot de onschuldige „genoegens" der jeugd. Maar ook al is het niet onzedelijk in den ordinairen zin van dat woord, het is en blijft o n k u i s c h. Want het maakt het lichamelijke, zij het ook onbewust, los van het persoonlijke. Men houdt niet van „iemand", persoon^ van persoon. Maar men houdt van „de liefde". Bah. Uit het bovenstaande volgt dus, dat onze jeugdcentrale nooit mag zijn een vereeniging van jongens en meisjes door elkander, maar een organisatie van jongelings- en van meisjes- vereenigingen. En vooral dit Onze meisjes zullen hoog houden het wonder van hun meisjesziel. En onze jongens zullen dat eerbiedigen, als iets heiligs, dat niet mag ge profaneerd. Wij zijn gelukkig geen engelen. Maar ook geen dieren. Doch menschen, dragende Gods Beeld. ■■■■■■■■■■■■■■■■■■■■■■■■■■■J 2S BSBB at DE BETEEKENIS VAN EEN NAAM. Naam te maken, dat is niets, Naam te houden, dat is iets. In onze Bijbelsche-, Kerk- en Vaderlandsche geschiedenis komen veel „naammakers voor, die eigenlijk weer alleen „naamhouders zijn, zooals o.a. Herodes, Nero, Alva, maar zoo is de bedoeling van dit rijmpje niet. Shakespeare heeft eens gezegd: „Wat is er in een naam Dit is voor het grootste gedeelte waar, zoo het geldt den naam, die ons van elkander doet onderscheiden. Het geven van een naam schijnt ook weieens een probleem. In onzen tijd heeft een naam meermalen geen beteekenis ten opzichte van ons wezen en is dan ook meestal een herinnering aan voor ons geweest zijnde of voor ons zijnde familieleden. De uitzonderingen zijn veelal een bewijs van den geest van den tijd. Spreekt niet voor zich de naam Lenina, en hoe vindt u het, wanneer uw naam altijd aangeeft, dat op het uur, dat voor het eerst uw stemgeluid gehoord werd, de „Graf Zeppelin" hoor- 'en zichtbaar was Anders was dit in de oude geschiedenis. Meermalen stond die naam reeds in verband met den persoon of werd die naam reeds vóór zijn bestaan uitgedrukt. In Adam en Eva ligt in den naam het wezen. Gene beteekent: „uit roode aarde"; deze: „moeder der levenden". Kaïn daarentegen was een vergissing, zoo Eva hem 'bedoelde als den krachtigen held, die haar verlossen zou, Kaïn, wiens naam beteekent: bezit, erfenis, was de eerste zoon, werd de eerste moordenaar. Abel verbindt zijn naam aan zijn kortstondig levensbestaan, Abelvluchtige nevel, de eerste broeder werd de eerste martelaar. Meermalen werden namen veranderd. Abram werd Ab-ra-ham, vader der menigteJacob bedrieger, werd, tengevolge van zijn gewijzigden levensloop: Israël, vorst Gods. Letten wij nog op Mozes, Jacobs twaalf zonen met hun beteekenisvolle namen, Jozua, Simson, Salomo, Johannes. De naam Jezus toch alleen drukt uit een volheid van genade en waarheid, een kracht van God in het zalgmakend werk. Is de beteekenis van onzen persoonlijken naam op den achtergrond geraakt, maatschappe lijk is dat nog niet het geval. Nederland doet d/enken aan laag land en Holland of Holtland aan de groote bosschen, die den bodem bedek ten. Op staatkundig terrein drukken de ver scheidene namen der partijen den inhoud van hun program uit, b.v. Anti-Revolutionair. Vereenigingen gaan weer vaak over tot „ver noemen" van geloofshelden, dichters, zangers, componisten, al naar den aard der vereeniging. Dat er nog nooit eens iemand aan gedacht heeft den naam „Calvinus" of „Calvina" in het leven te roepen. Nu, ik geloof, dat wij er onzen grooten her vormer geen genoegen mee zouden doen. Wars van alle menschverheerlijking en roem, zou hij nog ten strijde trekken tegen den richtingsnaam „Calvinisten". Zijn klein-zijn in zichzelf, doch zijn groote zieleadel spreekt uit het gedicht van den Duit- schen dichter Stöber, vertaald door P. H. Wiersma. Het is te lang om het in zijn geheel in dit stukje op te nemen, maar deze enkele verzen zeggen genoeg. Waar heb gij, Genève, den grafzuil gesticht Uws grooten Hervormers, Calvijn Wiens stem u den nacht deed verdwijnen [voor 't licht, Gods Woord u ten morgenster zijn. l Het kerkhof is hier, maar geen praalziek [gesteent', Verkondigt bewond'rend zijn lof. Hij wilde geen grafzerk, zoodat zij gebeent' Vermengd is met anderer stof. Dit was, o getrouwe, dit was uwe leus „De God der gena zij geëerd". Zijn roem slechts, niet d' uwe, dat was uwe keus, Dat d' ijver, die u heeft verteerd. Al dreigend verheft hij de taaflen der wet Als Mozes, om 't kwaad te weerstaan Hij wijst op den vloek, overtreders gezet, Opdat zij dien mochten ontgaan. Als Paulus verheft hij het kruis van den Heer, Den God der gena kondt hij 'aan Bekommerden biedt hij zoo vriend'lijk en teer Den troost uit de Heilige Blaan. Geen marmer, geen erts moog verbreiden [uw faam, Vermeldend uw grafschrift, Calvijn, Elk hart, dat nog klopt voor den roem van [Gods Naam, Zal u ten gedenkteeken zijn Was door Gods genade Calvijn een „naam- maker", hij was ook een „naamhouder". De beteekenis van één naam moet voor ons heel groot zijn. „En gij zult Zijn naam heeten Immanuel". Immanuel God met ons dat is een belijdenis en een belijdenis moet een doel in houden. Veel menschen maken groote plannen, vormen gedachten, die zij eigenlijk zelf al weten nooit te zullen bereiken. Zij willen naam maken, de grenzen van het kunnen worden overschre den, in eigen kracht denken zij alles te kunnen volbrengen. Zij zijn nog niet veel wijzer dan Van Alphen's Jantje Jantje en het konijn. „Daar zie ik een konijn, Wat zou ik gelukkig zijn Had ik het, om er mee in onzen tuin te loopen", Zei Jan„maar schoon ik mijn geld Al driemaal heb geteld, Ik heb te weinig om het lieve dier te koopen. En schoon mij dit aan het harte gaat, Ik weet geen raad „Welnu, laat u dit geval dan leeren, Mijn lieve Jan, Dat een verstandig kind (mensch) geen dingen moet begeeren, Die hij te voren weet, dat hij niet krijgen kan Wat wij belijden, moet ook bereikbaar zijn en in Gods kracht is het dat ook. Belijden staat naast gelooven. G e 1 o o v e n wij in Immanuel als onzen God, Die met ons zijn wil, dan b e 1 ij d e n wij dat ook naar buiten en dit belijden geeft ons weer een grooten plicht, want dit belijden moeten wij gestand doen in ons leven en werken. Wij belijden met Immanuel, evenals wij dat in ons hart gelooven, dat de Heere Jezus ons toeroept: „Ik ben met u". Het is dus ook een roeping; wij moeten in ons werken door getrouwe plichtsbetrachting, naastenliefde, moed, berusting, overgave aan Gods wil toonen, dat wij Immanuel God met ons gelooven en belijden en dan wordt ook Immanuel ons voort durend qebed of God altijd en in alles met ons wil zijn. SCRIPSIT. EEN KASTIJDING. Op een avond had Professor Gunning ge sproken over de puinhoopen van Volnay. Aan het slot was hij, bij wien elke rede Evangelisatie- prediking werd, warm geworden en had een kleur gekregen. Een jong socialist, een slungel van achttien jaren, begroet hem en zegt: „Jij met je rooien kop, iedereen kan wel zien, dat jij je vetmest." De goede, nobele, sobere Gunning, een voor beeld van eenvoud, vond het niet beneden zich, dien schreeuwer te zeggen: „Mijn vriend, ik heb al jarenlang geen vleesch gegeten." „Ik ook niet", riep de opponent. „Toen heb ik", zoo verhaalt Dr. Gildemeester, „tot dien goeden professor Gunning gezegd „Kom professor U is veel te goed voor zoo'n schreeuwleelijk. Laat ik het hem maar eens aan zijn verstand brengen." Hiervan lezen we in het „Kerkbl. v. Ov. en Dr." het volgende „Toen heb ik", zoo verhaalt Dr. Gildemeester verder, „hem zijn kindsdeel gegeven, weinig, maar uit een goed hart. Ik zei tot dien hoog- geachten opposant: „Zeg eens, lieve jongen, ik kan je aanraden om tegen dien meneer een toontje lager te praten. Je bent aan fatsoenlijk gezel schap niet gewoon; wanneer je een beetje be greep, wat dat voor een man is, zou je inzien, dat jij nog niet waard bent, om in de schaduw van zijn demisaison rotte appelen te staan eten." Dat meende ik eerlijk en de vergadering scheen het er niet mede oneens. De opponent keek verontwaardigd. Gunning stond verstomd. Eerst, terwijl een der bestuursleden hem in een vigilante naar het station bracht, vroeg hij opeens: „hoe kwam uw voorzitter aan die rotte appels

Krantenbank Zeeland

Maas- en Scheldebode | 1930 | | pagina 10