L UIT HET WOORD J
ONDER REDACTIE VAN
G. WARNAER, Dirksland; Ds. G. VAN DER ZEE, Wapenveld; en Ds. C. VAN DER WAL, Dirksland, Eindredacteur
PREDIKBEURTEN
OP ZONDAG 3 AUG. 1930
STICHTELIJKE OVERDENKING
ISSSS ALLERLEI SSH
r VOOR DEN ZONDAG "1
NED. HERV. KERK.
Sommelsdijk, v.m. 10 uur Ds. Vlasblom van
Oude Tonge en 's av. 6.30 uur dhr. J. v. d.
Velde van Asperen.
Middelharnis, v.m. 10 en 's av. 6.30 uur de heer
De Jong van Nieuwerkerk aan den IJsel.
Stad aan 't Haringvliet, v.m. 9 uur Ds. Polhuijs
en n.m. 2 uur leesdienst.
Ooltgensplaat, v.m. 9.30 leesdienst en 's av.
6 uur de heer Vetter van Langstraat,
Langstraat, v.m. de heer Vetter.
Oude Tonge, v.m. geen dienst en 's av. 6 uur
Ds. Vlasblom.
Nieuwe Tonge, v.m. leesdienst en 's av. 6 uur
Ds. Dekker.
Herkingen, v.m. 9.30 en 's av. 6 uur de heer
Overweel.
Melissant, v.m. leesdienst en 's av. Ds. van
Ameide van Ouddorp.
Goedereede, v.m. Ds. Dekker van Nieuwe
Tonge (Doop).
Ouddorp, v.m. leesdienst en n.m. Ds. v. Ameide
(Doop).
GEREF. KERK.
Middelharnis, v.m. 10 en 's av. 6.30 uur Ds.
Osinga van Bennekom.
Stad aan 't Haringvliet, v.m. 9.30 (H. A.) en
n.m. 5.30 uur Ds. de Graaff.
Den Bommel, v.m. en n.m. Ds. Schaafsma.
Ooltgensplaat, v.m. 9.30 en 's av. 6 uur Ds.
de Lange.
Melissant, v.m. en 's av. Ds. van Velzen van
Doesburg.
Ouddorp, v.m. en n.m. leesdienst.
GEREF. GEMEENTE.
Middelharnis, v.m. en 's av. leesdienst.
Dirksland, v.m. en 's av. Ds. de Blois.
Herkingen, v.m. 9.30, n.m. 2 'en 's av. 6 uur
leesdienst.
Ouddorp, v.m. en n.m. leesdienst.
OUD-GEREF. GEMEENTE.
Herkingen, v.m. en n.m. leesdienst.
Van de overige gemeenten geen opgaaf.
IsSMHHBH ISB
OP STEENACHTIGE PLAATSEN.
En een ander deel viel op steen
achtige plaatsen, waar het niet veel
aarde had
Matth. 15 5a.
Er is verschil in predikers.
Er is ook verschil in hoorders.
In de gelijkenis van den zaaier heeft Jezus
ons op dat verschil opmerkzaam gemaakt.
Naast de hoorders, die langs den weg zijn
bezaaid, in wier platgetreden ziel het Woord
geen ingang kan vinden, staan degenen, die
zijp bezaaid in steenachtige plaatsen.
Wie den akkergrond in Palestina kent, zal
de bedoeling van Jezus verstaan.
De rotsachtige bodem, die onder de aarde
verborgen is, loopt op sommige plaatsen om
hoog, en is dan slechts met een dun laagje
aarde bedekt. Ook daar valt een deel van het
zaad. En de aarde neemt het op. Het ontkiemt.
En als ge na een weinig tijd terug komt op die
plek, dan wordt ge verrast. Terwijl op andere
plaatsen het zaad nog in den donkeren schoot
der aarde rust, is het hier al te voorschijn
gekomen. Het komt al boven de aarde uit.
Wanneer de zaaier den akker nog niet dikwijls
heeft bewerkt, dan wordt hij verrast en ver
heugd over deze veelbelovende vrucht.
Maar wie langere jaren over den akker ging,
beziet de snelle opkomst van dat zaad met meer
critischen blik.
Want het is niet zoo schoon als het schijnt.
Die snelle groei is geen gevolg van de kracht
van het zaad, maar van de ondiepte van den
akker.
Het zaad had geen diepte van aarde. Het kon
geen wortel schieten in den steenachtigen grond.
Het schoot terstond omhoog, in plaats van eerst
stil te wortelen in de diepte. Het begin scheen
toen wel schoon, maar het einde stelde teleur.
Toen, na den regentijd, de zonnehitte kwam,
kon het den gloed der zon niet verdragen. Het
schroeide weg. Het verflenste en verdorde, om
dat het geen levenssappen, geen vochtigheid
kon trekken uit den rotsachtigen ondergrond.
Het had zooveel beloofd, maar gaf geen
enkele vrucht. Het was zoo verschenen en zóo
weer verdwenen.
Zulke hoorders zijn er ook.
Het zijn niet de minste onder de luisterende
schare.
Zij geven althans den prediker meer bezieling
dan de onbewogen naturen, die langs den weg
zijn bezaaid. Want zij luisteren. Er ligt aan
dacht in hun houding; in hun blik. Zij leven
mee in de prediking en nemen het Evangelie
terstond met blijdschap aan. Straks, op weg
naar huis, pikken de vogelen des hemels het
zaad niet aanstonds bij hen weg,
Zij spreken er nog eens over. Het heeft hen
ontroerd. Het heeft hun ziel gevoelig bewogen.
Het vult hun oog nog met een traan. Zij ge
nieten nog eens van hetgeen ze in de prediking
mochten hooren.
Waarlijk, in deze zielen schijnt het zaad niet
tevergeefs gestrooid.
Doch, nu komt de tegenslag en de geloofs-
beproeving. Soms reeds des Zondags, in elk
geval des Maandags komen de conflicten van
het leven weer.
En in die conflicten brandt de hitte der ver
drukking. Daar wordt het offer van de zelf
verloochening gevraagd. Ze moeten verdragen
den spot der wereld, de tegenwerking van
menschen. In hun eigen handel 'en wandel
moeten ze zuiver en eerlijk zijn.
Ze leeren zien, dat het Christendom in deze
wereld niet steeds voordeel, maar dikwijls na
deel brengt. En dat stelt hen teleur. Ze hadden
het niet verwacht. Ze meenden, dat het geloof
bestond in geesteliike genieting, zalige bevin
ding; gevoelige zielsbeweging en ze vergaten,
dat de eerste eisch van het christelijk geloof is
te sterven aan zichzelf.
En dat willen ze niet. Ze kunnen het ook niet.
Zij missen er de geloofskracht voor.
Want ach, de prediking van het Woord heeft
hun gevoel wel even ontroerd, maar hun hart
werd niet verbroken. Dat hart is nog hetzelfde
gebleven. Het is nog een hart van steen,
waarin het zaad van het Woord niet door
dringen kan.
Nu hebben ze geen geestelijk weerstandsver
mogen. Als straks de hitte der vervolging komt,
dan verdorren ze terstond. Dan vallen ze af
als verwelkende bloemen. Omdat er geen diepte
van aarde is.
Zijn wij zulke hoorders, mijn lezer
Is het bij ons schijn of wezen
Wanneer de prediking van het Woord bij
ons in goede aarde valt, dan moet dat blijken
uit de vrucht.
Wees nu niet oppervlakkig in het zoeken
van die vrucht. Wij zoeken die vaak in een
lichte bewogenheid van het gemoed; in een ont
roering van het gevoel, die een traan in het
oog doet komen.
Maar dat alles is nog niet genoeg.
Ge kunt met een vochtig oog en een o n-
vernieuwd hart onder de prediking ver-
keeren.
Het zaad kan bij u vallen in den muilen
grond van het gevoel en dan stuiten op den
steenen grond van een onwedergeboren leven.
Zulke hoorders houden het op den duur niet
uit.
Zij kiezen vroeg of laat voor den dienst der
wereld. Ze leven liever naar het goeddunken
van hun hart. Ze zijn maar voor een tijd.
De echte vrucht wordt in het offer openbaar.
Dan, wanneer het gepredikte Woord u de
kracht verleent om getrouw te zijn tegenover
de wereld, om in den weg der zelfverloochening
te gaan; om gehoorzaam het kruis achter uw
Heiland te dragen, dan is het in goede aarde
gevallen.
Naar die vrucht der prediking moet ge
zoeken.
Daar wordt in openbaar, hoe het met uw
zieleakker is gesteld.
Een van de belangrijkste momenten in 't
Jeugdleven is
't Doen van belijdenis des geloofs in het
midden der gemeente.
Daarom willen we in eenige artikelen er over
handelen. We laten eerst den nadruk er op
vallen: In 't midden der Gemeente, .of
In 't midden der Kerk.
Als we belijdenis doen komt het er op aan,
dat we een zuiver kerkbegrip hebben en een
goed kerkelijk besef.
In onze dagen wordt daarover geklaagd.
Nu op ons eiland hapert er aan dat kerk
begrip nog al wat. 'k Zal maar eens enkele
dingen noemen
le. Daar wordt een jongen van de eene ker
kelijke gezindte b.v. verliefd op een meisje van
een andere gezindte. Geen wonderHij gaat
veel om met menschen, die niet van zijn kerk
zijn. De omgang is er. 't Kerkelijk besef is slap
jes. Het gemengde huwelijk is de vrucht van
alles
Een tweede voorbeeld
Een zaak op een dorp wordt geopend. De
klanten waarvan hij 't hebben moet zitten onder
de oud-Geref. Resultaatde klandiezie eischt:
ga naar de oud-Geref. Kerk.
Een laatste voorbeeld
Heb je dien dominee uit die of die kerk al
eens gehoord Nou, als hij hier stond, dan ging
ik 's Zondags bij hem kerken. D'r zal toch
niet gevraagd worden tot welke kerk je behoord
hebt? Als je maar voor je eigen hart genieten
mag, wel dan is 't eender waar je zit.
Genoeg er van.
Laten we in onze jeugdvereenigingen alles
doen om het k e r k e 1 ij k besef te verster
ken.
In de?e rubriek wijs ik er in 't kort ook eens
op. We moeten heusch eens meer lezen in
Brakel's „Redelijke Godsdienst", deel I, als
deze oude schrijver handelt over: Van de Kerke.
Men moet zich bij de Kerke voegen en bij
dezelve blijven, blz. 545-616.
Omdat velen den mond vol hebben over de
oude schrijvers, maar ze helaas weinig lezen,
doe ik de moeite enkele stukken te citeeren.
Op blz. 550 zegt hij
„De kerk is een vergadering der ware ge-
loovigen. De onbekeerden, schoon zij belijdenis
des geloofs hebben gedaan, zijn geen ware
leden van de kerke, 't zij men de kerke aan
merkt in haar inwendigen geestelijken
staat, 't zij men ze aanmerkt zooals ze haar
in de openbare vergaderingen u i t w e nd i g
vertoont in de wereld, zij zijn geen leden van
de uitwendige, zichtbare kerk, maar
geloovigen alléén zijn leden van de kerk,
ook hoe men ze aanmerkt."
Als we dit goed lezen is er volgens Brakel
slechts één kerk.
Er is niet een onzichtbare, ware kerk,
waartoe alléén de geloovigen behooren, en dan
nog een z.g.n. uitwendige kerk, die
zichtbaar is, waar we naar toegaan 's Zon
dags, die haar vergaderingen houdt.
Velen zijn deze meening toegedaan. Ze wor
den lid, zeggen ze, van de uitwendige kerk. Ze
moeten die kerk „steunen". Ze moeten toch
het instituut in stand houden, ze zitten met
het doopen van hun kinderen enz. enz. Welnu,
er is een zichtbare kerk, een soort vereeniging,
en op grond van een historisch geloof
kan men nu belijdenis doen in die kerk, en zoo
is men dan lidmaat.
O, wat een vreeselijke dwaling
Iemand, die alléén het historisch geloof heeft
is een ongeloovige ,een kind des dui
vels, dood in zonden en misdaden. Een his
torische kennis is niet voldoende voor God.
We kunnen het in dit opzicht niet zwaar
genoeg nemen. God kent twee soorten menschen:
waarachtig geloovigen en ongeloovigen (kin
deren des toorns).
En wat gebeurt er nu Die ongeloovigén
worden lid van de vermeende uitwendige
kerk en vergrijpen zich aan 'theilige, laden
Gods toorn op zichen brengen den toorn
Gods over de gemeente.
„Want", zegt Brakel op blz. 548, ,,'t is de
zelfde kerk: die ten sommigen opzichte zicht
baar is, en ten sommigen opzichte onzichtbaar is.
Dezelfde mensch is onzichtbaar
ten opzichte van de ziele, verstand, wille, en
genegenheden en 'hij is zichtbaar ten
opzichte van het lichaam en deszelfs bewegin
gen. Nochtans mag men daarom diezelfde
mensch niet afdeelen in een onzichtbaar en een
zichtbare mensch, zoo ook kan men de kerke
om gemelde opzichten niet deelen in een zicht
bare en een onzichtbare kerke; dat luidt alsof
er waren twee kerken en alsof ieder een an
dere kerk was."
't Is dus zoo: lees nu blz. 347-348.
„De inwendige gestalte der strijdende kerk,
n.l. geloof, inwendige vereeniging met Christus,
't geestelijk leven in de ziel, is onzicht
baar, kan met het oog des menschen niet ge
zien worden.
De toevergadering en ofte 't samenkomsten
tot het gehoor, gebruik der sacramenten ende
belijdenisse in tijd van voorspoed, zijn open
baar en z i c h t b a a r."
Zoo is het dus de ware kerk, de ver
gadering der ware geloovigen, in wier
midden ge belijdenis doen zult.
Nu weet ik welaltijd worden er tegen
sprekers gevonden, die 't hier niet mee eens
zijn. In Brakei's dagen waren ze er ook. Hoor
ze maar eens wat een tegenwerpingen
ze maken. Lees blz. 549 maar eens, enz.
Volgende keer hoop ik daar ook nog eens
bij stil te staan, maar nog liever had ik, dat
vele lezers eens ernstig gingen studee-
r e n in dezen ouden schrijver over dit punt.
Liefst van de week al. We moeten terug tot de
oude paden. Niet, men versta ons wel,
omdat de mensch, de dierbare oude schrijvers
dit zeggen, neen, maar omdat zij zoo duidelijk
Giods Woord ons hebben ontvouwd, ook als
dat Woord ons zet voor het k e r k e 1 ij k
vraagstuk.
(Wordt vervolgd).
JONGENS EN MEISJES,
In „Groei", het orgaan van de Haarlemsche
jeugdcentrale, troffen we onderstaand interessant
artikel aan, dat we gaarne onder de oogen onzer
lezers brengen. De schrijver heeft het over de
verhouding van jongens en meisjes en hun on
derlinge omgang en merkt op
Hiermede raken wij een onderwerp aan, waar
tegenwoordig heel wat over te doen is. Er wordt
bijna geen conferentie gehouden', of deze zaak
is aan de orde. Ge kunt geen tijdschrift opslaan,
of ge leest er een artikel over.
En er is gesproken over een sexueele chaos.
En we hebben de ellendige boeken van Lindsey.
We hebben, onze moderne romans met hun
onophoudelijke driehoekpuzzles van hij, zij en
nog een. We zien voor onze oogen, hoe in
Betrekkelijk korten tijd een moreele revolutie
zich voltrokken heeft, zoodat heele horden van
jongens en meisjes samen zwemmen, samen
kampeeren.
Het moderne meisje is voor den tegenwoor-
digen jongen geen „wonder geheim" meer. De
moderne jongeman is niet meer het sterke ideaal
van teere droomen goed, die engelachtige
romantiek past niet meer in een tijd, die den
oorlog achter zich heeft maar er is nu een
ander uiterste, n.l. van dierlijk realisme, zooals
we dat aan het strand te zien krijgen, waar
letterlijk alles kan en alles mag, en waar totaal
niets meer „gek" is.
En nu leven wij midden tusschen deze dingen
in. Wij doen mee met dezelfde mode, wat
kleeding betreft onze jongens en meisjes
gaan ook naar het strand en kruipen daar
natuurlijk niet in oude heeren- en dames-koets
jes. Alle neutrale kranten, waarin voort
durend zedelijk bederf als iets grappigs wordt
voorgesteld, liggen inonze huiskamers op tafel.
De moderne romans worden ondanks lectuur
gids en boekenkeur in onze gezinnen gretig ge
lezen.
We zijn tegenwoordig gerust niet meer een
oliedrop op de golven Wij leven midden in de
wereld, en wat erger is: de wereld is dwars
door onze kerk getrokken. Wij kunnen heusch
niet meer doen, alsof de wereld die in het
booze ligt, en tegenwoordig in het booze
spartelt ons ongemoeid en onbesmet
laat.
Integendeel.
Doordat de maatschapelijke positie over 't
algemeen in onze kring zoo heel anders is ge
worden dan een generatie vroeger, komen onze
jongens en meisjes met alles in aanraking.
En daarom zijn wij dankbaar voor de lezin
gen, die door mannen' als Mr. de Graaf, Dr.
Tazelaar, Dr. Honig, Dr. Schut over al deze
dingen zijn gehouden.
En het is de taak der jeugdcentrale, die jon
gens en meisjes in één organisatie samenbrengt,
van al deze guaesties goed nota te nemen;
want door heel onze opzet hebben we de moei
lijkheid aanvaard.
Het is gemakkelijker de jongelingsvereeniging
en de meisjesvereeniging zoo ver mogelijk uit
elkander te houden en te denken, dat daarmee
de zaak gezond is.
Neen, wij bevorderen den omgang door onze
gemeenschappelijke lezingen, feesten, excursies,
landdag, maar begeven ons daarmee midden in
een brandend vraagstuk, waarin wij ieder oogen-
blik positie hebben te kiezen.
En dan is dit de groote fout, of liever de
groote zonde waartegen wij hebben te waar
schuwen en te strijden: de practijk, als zouden
jongens en meisjes volkomen gelijk zijn, in alles
behalve slechts wat het sexueele leven betreft.
De opvatting van „kameraadschap" is een
der hoofdoorzaken van veel ellende en lieder
lijkheid.
Want wanneer er tusschen de beide ge
slachten in niet meer staat het mysterie
van het zoo heel andere als geheim,
dat van weerszijden wordt geëerbiedigd, dan is
het sexueele alleen maar lichamelijk, d.w.z. iets
heel gewoons, dat al die rompslomp van een
stadhuishuwelijk enz. gemakkelijk missen kan.
Doordat men vroeger zoo stiekum deed met
die dingen, alsof de mensch er eigenlijk te
engelachtig voor was, maakt men ér tegen
woordig de meest natuurlijke zaak van.
Maar wij zijn menschen!!
Ja, voor de dieren is het alleen maar iets
lichamelijks. Doch voor ons hangt onze sexe
samen met heel onze persoonlijkheid.
Wij zijn maar niet mannelijke en vrouwelijke
menschen. Doch we zijn mannen en vrouwen.
Het verschil is veel meer dan lichamelijk. En
daarom verwerpen wij de „kameraadschap", ter-
wille van de heiligheid der liefde.
Wanneer liefde niet is een gemeenschap van
den heelen persoon, die als het groote
wonder van anders en toch één zijn
wordt beleefd, maar slechts één lichamelijke
quaestie, terwijl de personen in nivelleerende
kameraadschap elkanders ziel niet eeren als het
geheimzinnige andere, dan is er principieel geen
verschil meer met de dieren.
Eten en drinken is ook iets natuurlijks. Iets,
dat we met de dieren gemeen hebben. En toch
is zelfs dat, meer dan lichamelijk. Niet ons
lichaam eet, maar wij, wij me n s c h e n eten.
Anders kunnen we wel ieder in een hoek gaan
zitten, met een stuk brood en een kluif.
Het gaat per slot van rekening om het beeld
van God.
Zijn wij menschen, als 't er op aankomt, niet
veel meer, dan lichamelijk, die eten, drinken
en slapen, zinnelijk genieten, ook zinnelijk lijden
en sterven. Of zijn wij menschen, levende
personen met een ziel? Maar dan is ook
het verschil tusschen jongens en meisjes meer
dan iets lichamelijks Het is geestelijk. En wij
hebben dat hoog en heilig te houden.
En wie de heiligheid van dat verschil pro
faneert zondigt tegen Gods gebod; want het
is onkuischheid om het mysterie van het eigen,
bijzondere leven, weg te werpen
Het tegenwoordige meisje is zielkundig
zoo schandelijk open en bloot, een naaktheid,
die wel zoo onzedelijk is als die der zomermode.
Voor een meisje, dat als meisje niets on
genaakbaars heeft, hebben jongens geen respect.
En erger is, dat ze ook zoo hun respect ver
liezen, voor wat heilig en hoog moest zijn in
hun leven.
Op Godsdienstig gebied is er ook vaak zoo'n
spel met het heilige, grapjes met woorden uit
hun eerbiedig verband gerukt, kortom: gebrek
aan afstandsgevoel.
Op zedelijk gebied is er hetzelfde profanee-
ren. Maar de zuivere liefde kent den af
stand, eerbiedigt den afstand, en is daarom altijd
een wonder, dat men niet maar zoo even plukt,
maar waarover men zich verbazen blijft.
Daarom is dat gescharrel van jongens en
meisjes zoo ellendig. Dan eens met die. Dan
weer met een ander. Soms met twee tegelijk
Daarbij is geen afstand, geen schroom, geen
liefde, geen verwondering. Dat gescharrel is
door en door o n k u i s c h. En wie met het
heilige speelt, verliest op den duur het zintuig
er voor. Er is ook een verharding in den
omgang tusschen jongens en meisjes.
Ik weet niet, hoe het in deze streek er mee
staat. Maar ik weet wel, dat het een tamelijk
algemeen verschijnsel is, en ook, dat het alge
meen geaccepteerd wordt, als behoorende tot de
onschuldige „genoegens" der jeugd.
Maar ook al is het niet onzedelijk in den
ordinairen zin van dat woord, het is en blijft
o n k u i s c h.
Want het maakt het lichamelijke, zij het ook
onbewust, los van het persoonlijke.
Men houdt niet van „iemand", persoon^ van
persoon. Maar men houdt van „de liefde".
Bah.
Uit het bovenstaande volgt dus, dat onze
jeugdcentrale nooit mag zijn een vereeniging
van jongens en meisjes door elkander, maar een
organisatie van jongelings- en van meisjes-
vereenigingen.
En vooral dit
Onze meisjes zullen hoog houden het wonder
van hun meisjesziel. En onze jongens zullen dat
eerbiedigen, als iets heiligs, dat niet mag ge
profaneerd.
Wij zijn gelukkig geen engelen.
Maar ook geen dieren.
Doch menschen, dragende Gods Beeld.
■■■■■■■■■■■■■■■■■■■■■■■■■■■J
2S
BSBB
at
DE BETEEKENIS VAN EEN NAAM.
Naam te maken, dat is niets,
Naam te houden, dat is iets.
In onze Bijbelsche-, Kerk- en Vaderlandsche
geschiedenis komen veel „naammakers voor,
die eigenlijk weer alleen „naamhouders zijn,
zooals o.a. Herodes, Nero, Alva, maar zoo is
de bedoeling van dit rijmpje niet.
Shakespeare heeft eens gezegd: „Wat is er
in een naam Dit is voor het grootste gedeelte
waar, zoo het geldt den naam, die ons van
elkander doet onderscheiden. Het geven van
een naam schijnt ook weieens een probleem.
In onzen tijd heeft een naam meermalen geen
beteekenis ten opzichte van ons wezen en is
dan ook meestal een herinnering aan voor ons
geweest zijnde of voor ons zijnde familieleden.
De uitzonderingen zijn veelal een bewijs van
den geest van den tijd. Spreekt niet voor zich
de naam Lenina, en hoe vindt u het, wanneer
uw naam altijd aangeeft, dat op het uur, dat
voor het eerst uw stemgeluid gehoord werd, de
„Graf Zeppelin" hoor- 'en zichtbaar was
Anders was dit in de oude geschiedenis.
Meermalen stond die naam reeds in verband
met den persoon of werd die naam reeds vóór
zijn bestaan uitgedrukt.
In Adam en Eva ligt in den naam het
wezen. Gene beteekent: „uit roode aarde";
deze: „moeder der levenden".
Kaïn daarentegen was een vergissing, zoo
Eva hem 'bedoelde als den krachtigen held, die
haar verlossen zou, Kaïn, wiens naam beteekent:
bezit, erfenis, was de eerste zoon, werd de
eerste moordenaar.
Abel verbindt zijn naam aan zijn kortstondig
levensbestaan, Abelvluchtige nevel, de eerste
broeder werd de eerste martelaar.
Meermalen werden namen veranderd. Abram
werd Ab-ra-ham, vader der menigteJacob
bedrieger, werd, tengevolge van zijn gewijzigden
levensloop: Israël, vorst Gods.
Letten wij nog op Mozes, Jacobs twaalf zonen
met hun beteekenisvolle namen, Jozua, Simson,
Salomo, Johannes. De naam Jezus toch alleen
drukt uit een volheid van genade en waarheid,
een kracht van God in het zalgmakend werk.
Is de beteekenis van onzen persoonlijken
naam op den achtergrond geraakt, maatschappe
lijk is dat nog niet het geval. Nederland doet
d/enken aan laag land en Holland of Holtland
aan de groote bosschen, die den bodem bedek
ten. Op staatkundig terrein drukken de ver
scheidene namen der partijen den inhoud van
hun program uit, b.v. Anti-Revolutionair.
Vereenigingen gaan weer vaak over tot „ver
noemen" van geloofshelden, dichters, zangers,
componisten, al naar den aard der vereeniging.
Dat er nog nooit eens iemand aan gedacht
heeft den naam „Calvinus" of „Calvina" in
het leven te roepen.
Nu, ik geloof, dat wij er onzen grooten her
vormer geen genoegen mee zouden doen. Wars
van alle menschverheerlijking en roem, zou hij
nog ten strijde trekken tegen den richtingsnaam
„Calvinisten".
Zijn klein-zijn in zichzelf, doch zijn groote
zieleadel spreekt uit het gedicht van den Duit-
schen dichter Stöber, vertaald door P. H.
Wiersma. Het is te lang om het in zijn geheel
in dit stukje op te nemen, maar deze enkele
verzen zeggen genoeg.
Waar heb gij, Genève, den grafzuil gesticht
Uws grooten Hervormers, Calvijn
Wiens stem u den nacht deed verdwijnen
[voor 't licht,
Gods Woord u ten morgenster zijn.
l
Het kerkhof is hier, maar geen praalziek
[gesteent',
Verkondigt bewond'rend zijn lof.
Hij wilde geen grafzerk, zoodat zij gebeent'
Vermengd is met anderer stof.
Dit was, o getrouwe, dit was uwe leus
„De God der gena zij geëerd".
Zijn roem slechts, niet d' uwe, dat was uwe keus,
Dat d' ijver, die u heeft verteerd.
Al dreigend verheft hij de taaflen der wet
Als Mozes, om 't kwaad te weerstaan
Hij wijst op den vloek, overtreders gezet,
Opdat zij dien mochten ontgaan.
Als Paulus verheft hij het kruis van den Heer,
Den God der gena kondt hij 'aan
Bekommerden biedt hij zoo vriend'lijk en teer
Den troost uit de Heilige Blaan.
Geen marmer, geen erts moog verbreiden
[uw faam,
Vermeldend uw grafschrift, Calvijn,
Elk hart, dat nog klopt voor den roem van
[Gods Naam,
Zal u ten gedenkteeken zijn
Was door Gods genade Calvijn een „naam-
maker", hij was ook een „naamhouder".
De beteekenis van één naam moet
voor ons heel groot zijn.
„En gij zult Zijn naam heeten Immanuel".
Immanuel God met ons dat is een
belijdenis en een belijdenis moet een doel in
houden. Veel menschen maken groote plannen,
vormen gedachten, die zij eigenlijk zelf al weten
nooit te zullen bereiken. Zij willen naam maken,
de grenzen van het kunnen worden overschre
den, in eigen kracht denken zij alles te kunnen
volbrengen. Zij zijn nog niet veel wijzer dan
Van Alphen's Jantje
Jantje en het konijn.
„Daar zie ik een konijn,
Wat zou ik gelukkig zijn
Had ik het, om er mee in onzen tuin te loopen",
Zei Jan„maar schoon ik mijn geld
Al driemaal heb geteld,
Ik heb te weinig om het lieve dier te koopen.
En schoon mij dit aan het harte gaat,
Ik weet geen raad
„Welnu, laat u dit geval dan leeren,
Mijn lieve Jan,
Dat een verstandig kind (mensch) geen dingen
moet begeeren,
Die hij te voren weet, dat hij niet krijgen kan
Wat wij belijden, moet ook bereikbaar zijn
en in Gods kracht is het dat ook. Belijden staat
naast gelooven.
G e 1 o o v e n wij in Immanuel als onzen God,
Die met ons zijn wil, dan b e 1 ij d e n wij dat
ook naar buiten en dit belijden geeft ons weer
een grooten plicht, want dit belijden moeten
wij gestand doen in ons leven en werken.
Wij belijden met Immanuel, evenals wij dat
in ons hart gelooven, dat de Heere Jezus ons
toeroept: „Ik ben met u". Het is dus ook een
roeping; wij moeten in ons werken door
getrouwe plichtsbetrachting, naastenliefde, moed,
berusting, overgave aan Gods wil toonen, dat
wij Immanuel God met ons gelooven en
belijden en dan wordt ook Immanuel ons voort
durend qebed of God altijd en in alles met ons
wil zijn. SCRIPSIT.
EEN KASTIJDING.
Op een avond had Professor Gunning ge
sproken over de puinhoopen van Volnay. Aan
het slot was hij, bij wien elke rede Evangelisatie-
prediking werd, warm geworden en had een
kleur gekregen.
Een jong socialist, een slungel van achttien
jaren, begroet hem en zegt: „Jij met je rooien
kop, iedereen kan wel zien, dat jij je vetmest."
De goede, nobele, sobere Gunning, een voor
beeld van eenvoud, vond het niet beneden zich,
dien schreeuwer te zeggen: „Mijn vriend, ik
heb al jarenlang geen vleesch gegeten."
„Ik ook niet", riep de opponent.
„Toen heb ik", zoo verhaalt Dr. Gildemeester,
„tot dien goeden professor Gunning gezegd
„Kom professor U is veel te goed voor zoo'n
schreeuwleelijk. Laat ik het hem maar eens
aan zijn verstand brengen."
Hiervan lezen we in het „Kerkbl. v. Ov. en
Dr." het volgende
„Toen heb ik", zoo verhaalt Dr. Gildemeester
verder, „hem zijn kindsdeel gegeven, weinig,
maar uit een goed hart. Ik zei tot dien hoog-
geachten opposant: „Zeg eens, lieve jongen, ik
kan je aanraden om tegen dien meneer een toontje
lager te praten. Je bent aan fatsoenlijk gezel
schap niet gewoon; wanneer je een beetje be
greep, wat dat voor een man is, zou je inzien,
dat jij nog niet waard bent, om in de schaduw
van zijn demisaison rotte appelen te staan eten."
Dat meende ik eerlijk en de vergadering
scheen het er niet mede oneens.
De opponent keek verontwaardigd.
Gunning stond verstomd.
Eerst, terwijl een der bestuursleden hem in
een vigilante naar het station bracht, vroeg
hij opeens: „hoe kwam uw voorzitter aan die
rotte appels