voor de Zuidhollandsche en Zeeuwsehe Eilanden.
K
Antirevolutionair
Orgaan
Zonnebrand
PUROL
eerd
Zn.
No. 3658
ZATERDAG 12 JULI 1930
45STE JAARGANG
IN HOC SIGNO VINCES
EERSTE BLAD.
Groen en de School.
Op den Uitkijk»
.N.
hts f 7,50
Isdijk:
60100, hitten
EIEREN.
nvoer 120.000 eie-
stuks, middelprijs
aas. Aanvoer 94
wegende 21.150
ijksmerk 43—46,
rijksmerk 32—39.
eiermijn. Aanvoer
6.605.30, idem
eieren 4.50-4,
801.90 per kg.;
5.75 de 100 stuks.
IEN, ENZ.
'nnenlandsche gra-
ager verkocht van
'nnenlandsche gra-
tarwe 1010J-4;
gerst 6^—6%;
n 14-15; alles
AARDAPPELEN.
Heden waren de
olgt: eigenheimers
ers zand 6—8 c.,
erstelingen lanage
c„ Malta springs
tamelijke aanvoer,
groentenveiling-
nrijs" G.A.: Kas-
13, 2e srt. 4.60
.809.40, 2e srt.
rt. 8-21.40, 2e
0, spitskool 1.40,
en 17, meioenen
stokprincesse-
ij princesseboonen
maten A 30.60
alles per 100 kg.;
s; komkommerstek
DIVERSEN.
anvoer van vlas:
s): 7000 kg. Gro-
een aanvoer van
te vraag en niets
Deze Courait verschijnt eiken WOENSDAG en ZATERDAG,
ABONNEMENTSPRIJS per drie maanden franc per post f 1.- bi vooruitbetaling.
BUITENLAND bi vooruitbetaling f 8.50 per jaar.
AFZONDERLIjKE NUMMERS 5 CENT.
UITGEVERS
W. BOEKHOVEN ZONEN
SOMMELSDIJK
Teief. Interc. No. 202 Postbus No, 2
ADVERTENTIÈN 20 cent, RECLAMES 40 cent, BOEKAANKONDIGING 10 cent per regel
DIENSTAANVRAGEN en DIENSTAANBIEDINGEN f 1.- per plaatsing.
Groote letters en vignetten worden berekend naar de plaatsruimte, die zl beslaan.
AdvertentiGn worden ingewacht tot DINSDAG- en VRIJDAGMORGEN 10 uur.
All® stukkn voor de Redactie bestemd, Advertentiën en verdere Administratie, franco toe te zeMen aan de Uitgevers
Telkens blijkt nog uit woord en ge
schrift, dat velen zich een geheel ver
keerd denkbeeld vormen over 't stand
punt van Groen van Prinsterer ten
aanzien van het onderwijs.
Men meent dat Groen van Prinsterer
de Christelijke staatsschool begeerd
zou hebben. En ook in onze dagen zijn
nog verscheidenen, die zich deze
er
ex-Directrice
ag-
ven door een
baanbreekster
or Nederland
een autoriteit
ken,, welke in
onders bieden
eker rekening
en uitvoering
e keuken ge-
gelsche zijde,
n grooten in-
e ook bij onze
chriften van
wetenschap-
ooksters ver-
00'n behoefte
"ven hoeveel-
erklaring van
olledig moge-
ingsmiddelen,
orden, welke
n en die dan
amenvattende
k de recepten
ers gemakke-
er lichter toe
dig te wagen
ondslag. Aan
n, wordt dus
slaan en ze,
en recept, te
afbeeldingen,
versieren van
iet als geheel
ijkheid zijn zij
irincipieele nu
ge dan weer
er uit, vooral
van gebak,
ïjn.
emakkelijk, te
lende levens-
lan de markt
evogelte, pri-
deze lijstjes
genieten. De
de maaltijden
dienst doen.
niet vinden,
aanwijzingen
samenstellen
het gebruik
^GEVOLGE
het in zoo'n
zijden druks,
rendruk. De
hierbij niet
mnen gerust
e velen.
school als ideaal voor oogen stellen en
dan meenen geheel in Groen's spoor
te wandelen.
Nu moet aanstonds worden toege
geven, dat de Christelijke staatsschool
heel ligt in de lijn der Geref. vaderen
1 ^^Jdens de Republiek. Het vloeit voort
uit art. 36 der Ned. Geloofsbelijdenis.
En het is dan ook een groote inconse
quentie der St. Geref. Partij, dat zij
in haar beginselprogram hier geheel
van art. 36 afwijkt en niet de Geref.
Staatsschool, maar de vrije school als
regel en het openbaar onderwijs als
aanvulling verlangt, precies als de A.R.
partij. Want hiermee erkent zij natuur
lijk het recht, dat andere richtingen
hebben, om eveneens scholen naar
eigen beginsel te stichten, wat dus met
art. 36 in strijd is.
Intusschen, de Chr. Staatsschool is
nooit het ideaal van Groen geweest.
Het is een feit, dat Groen's stand
punt in dit opzicht gewijzigd is, maar
nooit heeft hij zonder meer geijverd
voor een Christelijke Overheidsschool,
i^vaarmee elke gezindte genoegen zou
Aj.-Br^bben te nemen. Dat zou geheel in
5 strijd geweest zijn met Groen's beginsel,
dat uitging van volkomen vrijheid van
Godsdienst en overtuiging.
Wat Groen een zekere periode van
zijn leven wel gewild heeft, is de z.g.
facultatieve splitsing der openbare
school naar de gezindheden. De Over
heid sticht dan scholen, maar richt deze
in naar de behoeften en de wenschen
der ouders, ieder naar eigen gezindte.
Men gevoelt, dat dit heel wat anders
is dan de christelijke staatsschool zon
der meer.
Toch heeft Groen niet lang op dit
standpunt gestaan. Na de ondervin
ding in 1857 met van der Brugghen
opgedaan, heeft hij dit standpunt ver
laten en ging geheel over naar wat nu
nog het zuivere antirevolutionaire
standpunt is„de bijzondere school
regel, de openbare aanvulling".
In zijn brochure over „Het Lager
Onderwijs en art. 194 der Grondwet",
een parlementair advies, geschreven in
1864, zegt Groen: „Heeft het openbaar
onderwijs voorrang en is het
regel? Hierop is, in theorie, twee
derlei antwoord. Bij gemeen overleg
van Staat en Kerk, ja ik heb mij daar
altijd mee ingenomen verklaard; maar,
volgens het hedendaagsche staatsregt,
met scheiding van Kerk en Staat op
den voorgrond, neen dan zij de ver
houding omgekeerd; het bijzonder on
derwijs komt voorop, het openbaar on
derwijs zij suppletoir."
Deze brochure moest eigenlijk eens
in herdruk komen en op ruime schaal
onder ons volk worden verspreid. Het
is een geestelijk kleinood, waaruit men
de onschatbare beteekenis van Groen
in den schoolstrijd proeft, en dat heeft
ons opkomend geslacht zoo noodig.
In zijn voorwoord op deze brochure
zegt Groen
„De tijd ter bestrijding van de wet
van 1857, in haar jammerlijke hoofd
gedachte is, nu althans, daar. Gedachtig
aan nationalen weerklank op parlemen
tairen roepstem, wensch ik, zoolang mij
nog eenige kracht verleend wordt, aan
doeltreffende wetsherziening mede be-
vordelijk te zijnDe eerste gelegen
heid, die de heropening der Tweede
Kamer aanbiedt, de beraadslaging over
het adres van Antwoord, nam ik, ter
officieele openbaarmaking van mijn
voornemen, te' baatDat mijne po
ging aan velen, ook onder mijne vrien
den welligt, vermetel en dwaas schijnt,
vermoed ik, dat de taak hagchelijk is,
weet ik. Maar ik reken op hooger ze
gen en ik wanhoop niet aan overge
bleven godsvrucht en vrijheidszin bij
het Nederlandsche Volk."
Dan citeert Groen uit het concept-
Adres van Antwoord, dat de Tweede
Kamer opstelde, het volgende
„Het heugelijk verschijnsel, dat
de uitvoering der wet op het Lager
onderwijs, allerwege levendige deel
neming en medewerking ontmoet,
bekroont onze verwachting, doch
overtreft ze niet. Immers het den
kend gedeelte der natie beseft diep
de onschatbare waarde van een
openbaar onderwijs, ingerigt naar
de vorderingen der hedendaagsche
beschaving en dienstbaar aan de ver
krijging der kundigheden, die ieder
burger in zijnen kring behoeft."
Groen begreep de zin dezer woor
den maar al te goed.
Hij schrijft onder dit citaat: 9 was
door het vreugdebetoon over het
openbaar onderwijs en het beroep
op het denkend gedeelte der Natie,
meer regtstreeks en fel tegen mij ge-
rigt. Dat mijne opvatting juist was, is
gebleken uit het amendement, waartoe
de commissie, met weglating der twee
ergernisgevende woorden (denkend
en openbaar) genoopt werd. „Al
gemeen beseft men de onschatbare
waarde van een onderwijs" enz."
Dan schrijft Groen in genoemde
brochure (blz. 6):
„In verband met het laatste voor
stel, heb ik een amendement. Het
dient om de onverdragelijkheid der
wet op het lager onderwijs te doen
uitkomen. Het luidt aldus: „De reeds
gebleken wedijver om van Over
heidswege instellingen van middel
baar onderwijs te doen verrijzen,
geeft aanleiding tot verscheidenheid
van beschouwing. Wèl beseft het
denkend gedeelte der natie de on
schatbare waarde van een onderwijs,
ingerigt naar de vorderingen der
hedendaagsche beschouwing en
dienstbaar aan de verkrijging der
kundigheden, die ieder burger in zij
nen kring behoeft, maar terwijl men
hierin overeenstemt, zijn velen van
oordeel, dat voorrang en uitbreiding
van een openbaar onderwijs, waar
aan de Godsdienst vreemd behoort
te zijn, op bederf der volksopvoeding
en wegcijfering der vrijheid van 'on
derwijs uitloopt."
Dan gaat hij in zijn brochure deze
vlijmscherpe woorden verder motivee-
ren en hij doet dat zoo, dat de diepe
ernst en godsvrucht ontroert en het
nuchtere feitenmateriaal tevens de vij
anden schaakmat zet.
Op blz. 14 zegt hij dan
„De slotsom is, en ik vlei mij dat
ze, in en buiten deze Kamer, door
velen zal worden beaêmdZóó
kan het niet blijven. Mijn
denkbeeld is eenvoudig. Het doel is,
dat er, zooveel mogelijk, v r ij e
keus voor het volk z ij."
En even verder
„Eene ernstige beraadslaging over
de wet van 1857 kan eerst beginnen,
nadat de woorden „van Overheids
wege" uit de Grondwet geligt zijn."
Hiermee toont Groen zich dus een
school, ook van de z.g. Christelijke
Staatsschool.
In 1864 werd Groen door het „den
kend gedeelte" der Natie om zijn voor
stel nog bespot.
Op blz. 16 zegt hij
„Ik heb het amendement voorge
lezen. Zal ik het in stemming bren
gen (Algeme.en gelach).
Deze vroolijke gemoedsstemming
constateer ik. Zoo ik mij de aan
merking mag veroorloven, dan is zij
het onwillekeurig bewijs, dat men,
ook in 1864, hier te lande het uit-
nemenste van den constitutioneelen
regeeringsvorm, de gelegenheid ter
voorbereiding van praktische
resultaten, te weinig waardeert. Even
goed zou men den landman kunnen
bespotten, omdat hij, gaandeweg, de
graankorrels in den akker werpt,
zonder praktische winst dan de weg
sterving van het zaad."
HeidentaaiTaal des geloofs
Wie denkt hier niet aan de woorden
van den Psalmist: „Die hier met tranen
zaaien, zullen met gejuich maaien. Die
het zaad draagt, dat men zaaien zal,
gaat al gaande en weenendemaar
voorzeker zal hij met gejuich weder
komen, dragende zijne schoven
Het zaad, dat Groen gestrooid heeft
en waarom het „denkend deel der
Natie" zich vroolijk gemaakt heeft, is
ontkiemd, schoot wortelen en droeg
vrucht
Aan dit antirevolutionair adagium
„de bijzondere school regel, de open
bare aanvulling", is Groen zijn verder
leven getrouw gebleven.
In zijn brochure „Bij de stembus"
van 1869 wijst hij op het in de Algem.
Vergadering van Chr. Nat. Onderwijs
aangenomen program
„Geen voorrang en uitbreiding van
een openbaar onderwijs, met een
zedeleer zonder dogmatischen grond
slag, waardoor de staatsschool, zoo
genaamd neutraal, in een erger
dan Godsdienstlooze, in een gepri
vilegieerde secteschool der
Modernen, haar eigenaardige
volkomenheid erlangt. Aan de waar
digheid èn van het Christelijk volks
belang, èn van de bij uitnemendheid
nationale rigting, waarvoor wij op
komen, gedachtig, is het ons niet te
doen om aftroggeling van een aal
moes. Wij vragen aan de Kamers en
aan de Kroon, niet als gunst,
maar als r e g t, het handhaven der
dierbaarste vrijheden, eigendom der
Natie, met het bloed der voorouders
betaald, in onze volkshistorie met
onuitwischbare letteren gegraveerd,
en daaruit, als onvervreemdbaar,
overgebracht in de Grondwet."
En dan laat hij hierop volgen
„Wilt ge nader formuleering
Welnu, ook desaangaande was te
Utrecht (in de Alg. Verg. van Chr.
Nat. Onderwijs) geen verschil. Onze
eigen kandidaat moet verlangen her
ziening van art. 194zoodat het
vrije onderw ij s regel en
het staatsonderwijs aan
vulling z ij."
Duidelijk taal, niet waar
In sommige kringen blijkt de zoogenaamde
„vredesbeweging" deerlijke verwarring te stich
ten.
We moeten het toejuichen, dat er in ons land
een groote afschuw tegen den oorlog bestaat.
Maar men moet nu niet denken, dat deze afkeer
van den tijd na den wereldoorlog dateert. Het
lijkt soms alsof m'en zich voorstelt, dat de men-
schen vóór 1914 eigenlijk echte vuurvreters wa-
ren, die niets liever zagen dan een soldaten-
Sterke tegenstander van de otaats- 1 uitrusting. Sommige menschen hebben zoo'n
beetje eigengerechtigs over zich en zeggen het
wel niet met zoovele woorden, maar men proeft
het er toch uit, dat zij toch heel wat beter zijn
dan die menschen van voor den oorlog, die als
het er op aankwam niet zooveel gaven om het
bloed huns naasten. Laat men zich het niet
inbeelden. De mensch van vandaag is geen zier
beter dan die van gisten. Ze worden precies
door dezelfde hartstochten bezield, hebben het
zelfde zondige hart en in verschillend opzicht
is er eer achteruitgang dan vooruitgang te be
speuren. De ouderwetsche soliditeit is bij velen
zoek, de ijver, de werklust en spaarzaamheid
zijn heel wat minder en daarvoor hebben we
in de plaats gekregen: oppervlakkigheid, los
bandigheid, werkschuwheid en wat dies meer
zij. Dat zeg ik niet, maar dat zeggen menschen,
die het weten kunnen. Vraag het maar eens aan
menschen, die bij de zedelijkheidspolitie werken,
of arbeiden in het reclasseeringswerk. Neen, we
zijn er niet op vooruitgegaan. En er is geen
reden om uit de hoogte op vorige geslachten
neer te zien. Van een geestelijk evolutie is niets
te bespeuren, wel van een degeneratie, van een
ontbinding, en van een vernietiging van de
zedelijke waarden.
We hebben de vredesbeweging dan ook niet
te zien als product van de veredeling der
menschheid, maar louter als een reactie tegen
de gruwzame realiteit van de jaren, die er
liggen tusschen 1914 en 1918. Zij kenmerkt zich
dan ook meer door zekere sentimentaliteit, dan
door gezonde nuchterheid. Men heeft de ellende
gezien van den wereldoorlog en is er door ge
schokt. Van die ellende gruwt men en er moet
maar geen oorlog meer zijn, want die afslach-
terij is toch verschrikkelijk. En niets is een
voudiger dan er een eind aan te maken door
de wanens neer te leggen. Laat ons volk zich
ontwapenen en tot voorbeeld zijn voor andere
naties. Dat is nu de leus 1
Natuurlijk wordt er de Godsdienst ook bij te
pas gebracht. Het Christendom predikt immers
„liefde" Het zegt toch, dat moord en dood
slag zonde is Welnu: het Christendom is dus
ook tegen den oorlog en dus moet de kerk
eigenlijk in de ontwapeningspropaganda voor
gaan 1
Zoo redeneert men.
Vandaar, dat men de vereeniging „Kerk en
Vrede" stichtte. En men meent in de leuzé
„nooit meer oorlog" het summa summarum van
het Christendom gevonden te hebben. En wie
het nu niet direct met die vredesbeweging,
gedoopt in het Christelijke sausje, volkomen
eens is, heet natuurlijk geen goed Christen.
Er zijn in ons volk inderdaad breede lagen,
die er zoo over denken. Dezer dagen las ik in
het hoofdorgaan van de S.D.A.P. „Het Volk'
nog een ingezonden stuk, dat wel de moeite
waard is op te nemen. Men proeft er den geest
uit, waardoor velen in onze dagen bezield
worden. Het is van den volgenden inhoud
IS ONS LAND EEN CHRISTEN-NATIE?
Met verontwaardiging las ik omtrent de door
dr. L. N. Deckers ingediende vlootwet. De vraag
rees direct bij mij op, of het katholieke geloof
een christelijk geloof is. Zeker is het dat. Men
kan niet Satan en Christus tegelijk dienen. Hij,
die Christus wil volgen, volgt een vorst des
vredes.
Men schijnt dit in sommige kerken niet te
willen begrijpen, doch men vergeet, dat men dan
ook niet de zuivere leer van Christus verkondigt.
God stortte zijn geest in den mensch en maakte
daardoor voor allen die zijn leer aanvaarden
den m'ensch onschendbaar; want staan wij op
tegen een mensch, in wien de geest van God is,
dan staan wij op tegen onzen God zelf. Dooden
wij een evenmensch, dan begaan wij tevens
broedermoord, want wij allen zijn kinderen van
één vader, dat leert ons ook het gebed: Onze
vader, die in de Hemelen woont enz. Hieruit
volgt: le. dat geen Christen ooit oorlog mag
voeren; 2e. dat dïenstdwang aan een staat niet
geoorloofd is, want geen staat heeft het recht
om te dwingen tegen God op te staan.
Het is zéér noodig, dat verschillende kerken,
ook de katholieke, dit eens goed ter harte nemen,
dan kunnen de leden hunner gemeenten zien of
zij tot een kerk van Christus behooren. Ook
de leden dier kerken moeten beseffen, dat zij
bij God niet kunnen volstaan met te zeggen
De kerk heeft het ons anders geleerd, neen,
hij of zij, die Christus' leer aanvaardt, moet uit
eigen oordeel naar Christus' voorbeeld en leer
leven.
Hoe verward moet het er in het brein van
zulk een mensch uitzien 1 Ofschoon de aller
eerste beginselen van het Christendom hem
vreemd zijn, velt hij toch maar een vernietigend
oordeel over de kerk aller eeuwen Er wordt
een tegenstelling gemaakt tusschen Kerk en
Christendom. Iets, dat ook al niet nieuw meer
is. Er is een streVen om de Kerk in discrediet
te brengen. In de vorige eeuw kwam het on
geloof bruut voor den dag. Wie ongeloovig
was brak met de Kerk en met het Christendom
en noemde zich rondweg atheïst, Godloochenaar.
Die periode zijn we voorbij. Nu wil ieder vroom
zijn en Christen heeten. Maar men houdt er een
eigenwilligen Godsdienst op na. Men keert de
Kerk den rug toe en dient God op zijn eigen
manier. En alles heet de leer van Christus.
Dat brengt verwarring. Ook op het gebied van
de vredesbeweging.
Men moet daarom goed vast houden aan de
stelling, dat Kerk en Christendom niet te schei
den zijn. De Kerk is de saamvatting van het
Christendom. Kerk beteekent oorspronkelijk
„Ecclesia", of saamgeroepen gemeente van
Christus. Wie de Kerk den rug toekeert, keert
aan het Christendom den rug toe en heeft geen
recht meer om zich Christen te noemen.
Misschien noemt men deze bewering wat
stout, maar zij is te bewijzen. Christus heeft
tijdens Zijn omwandeling op aarde Zijn uitver
koren gemeente gesticht. „Gij zijt Petrus en op
dezen Petra zhl Ik Mijn gemeente bouwen." Die
gemeente staat op het vaste fundament van het
Woord van God. Dat Woord aanvaardt zij
in zijn geheel, zonder er iets af en zonder er
iets toe te doen. Zij laat zich ook geen ander
Evangelie dan dit Woord brengen, gedachtig
aan het woord van den Apostel: „Al ware het,
dat een Engel uit den hemel li een ander evan
gelie bracht, dan II verkondigd is, die zij ver
vloekt". Dat Evangelie is de vervulling der
wet door Jezus Christus, voor hen, die in Hem
gelooven en Hem volgen. Maar die wet wordt
dan ook nu door hen uit dankbaarheid be
tracht. Het Christendom predikt geen anti-
nomianisme, geen anti-wetbetrachting. En die
wet heeft twee stukken: God lief te hebben
boven alles en zijn naaste als zich zeiven. Nu
is het een kenmerk van den modernen mensch,
die toch nog wel aan Godsdienst wil doen,
maar van de Kerk niets wil weten, dat hij
juist het hoogste gebod: God lief te hebben
boven alles, totaal negeert. Dat de Sabbath
ontheiligd wordt laat hem koud, hij doet er zelf
aan mee; dat God gelasterd wordt, veront-
Stukloopen van Huid en Voeten
en Doorzitten bij Wielrijderi
verzacht en geneest e
Doos 30. Tube 80 ct. Bij Apoth. Drogisten
waardigt hem niet; dat het hart zich op andere
dingen stelt boven God, merkt hij niet eens;
maar over die tweede tafel der wet maakt hij
zich druk, ten minste voor een klein gedeelte.
De mensch mag niet doodslaan, want dat is
tegen het Christendom; maar dat hij echtbreekt
en alzoo tegen eigen vleesch en tegen zijn
naaste zondigt, is niet zoo erg, en ook tegen
de overtreding der andere wetsartikelen gaat
men niet te keer. Doodslag, dat is het één en
het al. Dat schijnt velen het eenige van „Chris
tus' leer" te zijn
Maar wie waarlijk ernst met de dingen maakt
begrijpt, dat dit toch geen Christendom meer
is Het is niet anders dan een soort humanisme
met een Christelijk tintje. Het heeft in den grond
der zaak niets met het Christendom te maken.
Het ware wel te wenschen, dat men dit eerlijk
erkende. Want ook al noemt men zich predi
kant, wie er zulke stellingen op nahoudt, is
een moderne heiden, staat buiten de Kerk en
het Evangelie. Wie zoo als in bovengenoemd
ingezonden stuk staat, zegt: dooden wij een
evenmensch, dan begaan we tevens broeder
moord, en daarmee op den oorlog doelt, geeft
blijk niets van het wezen van het Christendom
te verstaan.
Oorlog kan noodig, kan gebiedende eisch zijn.
Wanneer het in Eurona tot een soort „Pan-
Europa" komt, zooals Briand dat wil, en het
„Gele Gevaar" ging dreigen, de Aziaten zouden
van het Oosten komen om onze Westersche
cultuur te verwoesten en hier het Mohamme
danisme tè brengen, dan is oorlog een gebieden
de eisch van het Christendom, dan ligt het
volkomen in de lijn van het Woord van God,
dat alle mogendheden zich opmaken om huis en
altaar te beschermen tegen den aanval van den
vijand. Van broedermoord is dan geen sprake,
de Overheid draagt het zwaard niet tevergeefs,
of het een binnenlandsch dan wel een buiten-
landsch misdadiger is, die het op ons erf en
goed en onzen Godsdienst heeft toegelegd, doet
hier niets ter zake. Dat uit het volmaakte ge
bed: „Onze Vader" enz., zou voortvloeien, dat
geen Christen ooit mag oorlog voeren, is dwaas
heid, want hetzelfde gebed vraagt ook: „Uw
Naam worde geheiligd" en wanneer we moeten
toelaten, dat het heidendom den Naam Gods
van de aarde uitroeit, wordt dat gebed op onze
lippen tot een volstrekte leugen. Met het Chris
tendom heeft dit modern humanisme niets ge
meen. Het Christendom leert ons, dat uit het
menschelijk hart voortkomen twist en nijd en
doodslagen. Dat hart moet wederom geboren
worden. En daar wil de moderne mensch juist
niet aan. Het oorlogsgevaar zit niet in het mi
litarisme, in het kanon en het geweer, maar in
het menschelijk hart. Dwaasheid is het dan ook
te denken, dat er ooit een vrederijk op aarde
komen zal. Het Christendom geeft hiervoor geen
enkelen grond. Gods Woord leert anders. En
de praktijk leert ook anders.
Of het Christendom dan geen macht in het
leven is Zeker: indien maar de mensch zich
volkomen aan het waarachtig Christendom wilde
overgeven En niet maar zich blind staren op
één gebod van de Wet des Heeren (en dan
nog verkeerd toegepast), maar de gansche Wet
zich tot richtsnoer stellen wilde. Maar dat juist
wil men niet. De socialist, die ik hier citeerde,
spreekt van Christus als Vredevorst, maar dat