voor de Zuidhollandsche en Zeeuwsehe Eilanden. K Antirevolutionair Orgaan Zonnebrand PUROL eerd Zn. No. 3658 ZATERDAG 12 JULI 1930 45STE JAARGANG IN HOC SIGNO VINCES EERSTE BLAD. Groen en de School. Op den Uitkijk» .N. hts f 7,50 Isdijk: 60100, hitten EIEREN. nvoer 120.000 eie- stuks, middelprijs aas. Aanvoer 94 wegende 21.150 ijksmerk 43—46, rijksmerk 32—39. eiermijn. Aanvoer 6.605.30, idem eieren 4.50-4, 801.90 per kg.; 5.75 de 100 stuks. IEN, ENZ. 'nnenlandsche gra- ager verkocht van 'nnenlandsche gra- tarwe 1010J-4; gerst 6^—6%; n 14-15; alles AARDAPPELEN. Heden waren de olgt: eigenheimers ers zand 6—8 c., erstelingen lanage c„ Malta springs tamelijke aanvoer, groentenveiling- nrijs" G.A.: Kas- 13, 2e srt. 4.60 .809.40, 2e srt. rt. 8-21.40, 2e 0, spitskool 1.40, en 17, meioenen stokprincesse- ij princesseboonen maten A 30.60 alles per 100 kg.; s; komkommerstek DIVERSEN. anvoer van vlas: s): 7000 kg. Gro- een aanvoer van te vraag en niets Deze Courait verschijnt eiken WOENSDAG en ZATERDAG, ABONNEMENTSPRIJS per drie maanden franc per post f 1.- bi vooruitbetaling. BUITENLAND bi vooruitbetaling f 8.50 per jaar. AFZONDERLIjKE NUMMERS 5 CENT. UITGEVERS W. BOEKHOVEN ZONEN SOMMELSDIJK Teief. Interc. No. 202 Postbus No, 2 ADVERTENTIÈN 20 cent, RECLAMES 40 cent, BOEKAANKONDIGING 10 cent per regel DIENSTAANVRAGEN en DIENSTAANBIEDINGEN f 1.- per plaatsing. Groote letters en vignetten worden berekend naar de plaatsruimte, die zl beslaan. AdvertentiGn worden ingewacht tot DINSDAG- en VRIJDAGMORGEN 10 uur. All® stukkn voor de Redactie bestemd, Advertentiën en verdere Administratie, franco toe te zeMen aan de Uitgevers Telkens blijkt nog uit woord en ge schrift, dat velen zich een geheel ver keerd denkbeeld vormen over 't stand punt van Groen van Prinsterer ten aanzien van het onderwijs. Men meent dat Groen van Prinsterer de Christelijke staatsschool begeerd zou hebben. En ook in onze dagen zijn nog verscheidenen, die zich deze er ex-Directrice ag- ven door een baanbreekster or Nederland een autoriteit ken,, welke in onders bieden eker rekening en uitvoering e keuken ge- gelsche zijde, n grooten in- e ook bij onze chriften van wetenschap- ooksters ver- 00'n behoefte "ven hoeveel- erklaring van olledig moge- ingsmiddelen, orden, welke n en die dan amenvattende k de recepten ers gemakke- er lichter toe dig te wagen ondslag. Aan n, wordt dus slaan en ze, en recept, te afbeeldingen, versieren van iet als geheel ijkheid zijn zij irincipieele nu ge dan weer er uit, vooral van gebak, ïjn. emakkelijk, te lende levens- lan de markt evogelte, pri- deze lijstjes genieten. De de maaltijden dienst doen. niet vinden, aanwijzingen samenstellen het gebruik ^GEVOLGE het in zoo'n zijden druks, rendruk. De hierbij niet mnen gerust e velen. school als ideaal voor oogen stellen en dan meenen geheel in Groen's spoor te wandelen. Nu moet aanstonds worden toege geven, dat de Christelijke staatsschool heel ligt in de lijn der Geref. vaderen 1 ^^Jdens de Republiek. Het vloeit voort uit art. 36 der Ned. Geloofsbelijdenis. En het is dan ook een groote inconse quentie der St. Geref. Partij, dat zij in haar beginselprogram hier geheel van art. 36 afwijkt en niet de Geref. Staatsschool, maar de vrije school als regel en het openbaar onderwijs als aanvulling verlangt, precies als de A.R. partij. Want hiermee erkent zij natuur lijk het recht, dat andere richtingen hebben, om eveneens scholen naar eigen beginsel te stichten, wat dus met art. 36 in strijd is. Intusschen, de Chr. Staatsschool is nooit het ideaal van Groen geweest. Het is een feit, dat Groen's stand punt in dit opzicht gewijzigd is, maar nooit heeft hij zonder meer geijverd voor een Christelijke Overheidsschool, i^vaarmee elke gezindte genoegen zou Aj.-Br^bben te nemen. Dat zou geheel in 5 strijd geweest zijn met Groen's beginsel, dat uitging van volkomen vrijheid van Godsdienst en overtuiging. Wat Groen een zekere periode van zijn leven wel gewild heeft, is de z.g. facultatieve splitsing der openbare school naar de gezindheden. De Over heid sticht dan scholen, maar richt deze in naar de behoeften en de wenschen der ouders, ieder naar eigen gezindte. Men gevoelt, dat dit heel wat anders is dan de christelijke staatsschool zon der meer. Toch heeft Groen niet lang op dit standpunt gestaan. Na de ondervin ding in 1857 met van der Brugghen opgedaan, heeft hij dit standpunt ver laten en ging geheel over naar wat nu nog het zuivere antirevolutionaire standpunt is„de bijzondere school regel, de openbare aanvulling". In zijn brochure over „Het Lager Onderwijs en art. 194 der Grondwet", een parlementair advies, geschreven in 1864, zegt Groen: „Heeft het openbaar onderwijs voorrang en is het regel? Hierop is, in theorie, twee derlei antwoord. Bij gemeen overleg van Staat en Kerk, ja ik heb mij daar altijd mee ingenomen verklaard; maar, volgens het hedendaagsche staatsregt, met scheiding van Kerk en Staat op den voorgrond, neen dan zij de ver houding omgekeerd; het bijzonder on derwijs komt voorop, het openbaar on derwijs zij suppletoir." Deze brochure moest eigenlijk eens in herdruk komen en op ruime schaal onder ons volk worden verspreid. Het is een geestelijk kleinood, waaruit men de onschatbare beteekenis van Groen in den schoolstrijd proeft, en dat heeft ons opkomend geslacht zoo noodig. In zijn voorwoord op deze brochure zegt Groen „De tijd ter bestrijding van de wet van 1857, in haar jammerlijke hoofd gedachte is, nu althans, daar. Gedachtig aan nationalen weerklank op parlemen tairen roepstem, wensch ik, zoolang mij nog eenige kracht verleend wordt, aan doeltreffende wetsherziening mede be- vordelijk te zijnDe eerste gelegen heid, die de heropening der Tweede Kamer aanbiedt, de beraadslaging over het adres van Antwoord, nam ik, ter officieele openbaarmaking van mijn voornemen, te' baatDat mijne po ging aan velen, ook onder mijne vrien den welligt, vermetel en dwaas schijnt, vermoed ik, dat de taak hagchelijk is, weet ik. Maar ik reken op hooger ze gen en ik wanhoop niet aan overge bleven godsvrucht en vrijheidszin bij het Nederlandsche Volk." Dan citeert Groen uit het concept- Adres van Antwoord, dat de Tweede Kamer opstelde, het volgende „Het heugelijk verschijnsel, dat de uitvoering der wet op het Lager onderwijs, allerwege levendige deel neming en medewerking ontmoet, bekroont onze verwachting, doch overtreft ze niet. Immers het den kend gedeelte der natie beseft diep de onschatbare waarde van een openbaar onderwijs, ingerigt naar de vorderingen der hedendaagsche beschaving en dienstbaar aan de ver krijging der kundigheden, die ieder burger in zijnen kring behoeft." Groen begreep de zin dezer woor den maar al te goed. Hij schrijft onder dit citaat: 9 was door het vreugdebetoon over het openbaar onderwijs en het beroep op het denkend gedeelte der Natie, meer regtstreeks en fel tegen mij ge- rigt. Dat mijne opvatting juist was, is gebleken uit het amendement, waartoe de commissie, met weglating der twee ergernisgevende woorden (denkend en openbaar) genoopt werd. „Al gemeen beseft men de onschatbare waarde van een onderwijs" enz." Dan schrijft Groen in genoemde brochure (blz. 6): „In verband met het laatste voor stel, heb ik een amendement. Het dient om de onverdragelijkheid der wet op het lager onderwijs te doen uitkomen. Het luidt aldus: „De reeds gebleken wedijver om van Over heidswege instellingen van middel baar onderwijs te doen verrijzen, geeft aanleiding tot verscheidenheid van beschouwing. Wèl beseft het denkend gedeelte der natie de on schatbare waarde van een onderwijs, ingerigt naar de vorderingen der hedendaagsche beschouwing en dienstbaar aan de verkrijging der kundigheden, die ieder burger in zij nen kring behoeft, maar terwijl men hierin overeenstemt, zijn velen van oordeel, dat voorrang en uitbreiding van een openbaar onderwijs, waar aan de Godsdienst vreemd behoort te zijn, op bederf der volksopvoeding en wegcijfering der vrijheid van 'on derwijs uitloopt." Dan gaat hij in zijn brochure deze vlijmscherpe woorden verder motivee- ren en hij doet dat zoo, dat de diepe ernst en godsvrucht ontroert en het nuchtere feitenmateriaal tevens de vij anden schaakmat zet. Op blz. 14 zegt hij dan „De slotsom is, en ik vlei mij dat ze, in en buiten deze Kamer, door velen zal worden beaêmdZóó kan het niet blijven. Mijn denkbeeld is eenvoudig. Het doel is, dat er, zooveel mogelijk, v r ij e keus voor het volk z ij." En even verder „Eene ernstige beraadslaging over de wet van 1857 kan eerst beginnen, nadat de woorden „van Overheids wege" uit de Grondwet geligt zijn." Hiermee toont Groen zich dus een school, ook van de z.g. Christelijke Staatsschool. In 1864 werd Groen door het „den kend gedeelte" der Natie om zijn voor stel nog bespot. Op blz. 16 zegt hij „Ik heb het amendement voorge lezen. Zal ik het in stemming bren gen (Algeme.en gelach). Deze vroolijke gemoedsstemming constateer ik. Zoo ik mij de aan merking mag veroorloven, dan is zij het onwillekeurig bewijs, dat men, ook in 1864, hier te lande het uit- nemenste van den constitutioneelen regeeringsvorm, de gelegenheid ter voorbereiding van praktische resultaten, te weinig waardeert. Even goed zou men den landman kunnen bespotten, omdat hij, gaandeweg, de graankorrels in den akker werpt, zonder praktische winst dan de weg sterving van het zaad." HeidentaaiTaal des geloofs Wie denkt hier niet aan de woorden van den Psalmist: „Die hier met tranen zaaien, zullen met gejuich maaien. Die het zaad draagt, dat men zaaien zal, gaat al gaande en weenendemaar voorzeker zal hij met gejuich weder komen, dragende zijne schoven Het zaad, dat Groen gestrooid heeft en waarom het „denkend deel der Natie" zich vroolijk gemaakt heeft, is ontkiemd, schoot wortelen en droeg vrucht Aan dit antirevolutionair adagium „de bijzondere school regel, de open bare aanvulling", is Groen zijn verder leven getrouw gebleven. In zijn brochure „Bij de stembus" van 1869 wijst hij op het in de Algem. Vergadering van Chr. Nat. Onderwijs aangenomen program „Geen voorrang en uitbreiding van een openbaar onderwijs, met een zedeleer zonder dogmatischen grond slag, waardoor de staatsschool, zoo genaamd neutraal, in een erger dan Godsdienstlooze, in een gepri vilegieerde secteschool der Modernen, haar eigenaardige volkomenheid erlangt. Aan de waar digheid èn van het Christelijk volks belang, èn van de bij uitnemendheid nationale rigting, waarvoor wij op komen, gedachtig, is het ons niet te doen om aftroggeling van een aal moes. Wij vragen aan de Kamers en aan de Kroon, niet als gunst, maar als r e g t, het handhaven der dierbaarste vrijheden, eigendom der Natie, met het bloed der voorouders betaald, in onze volkshistorie met onuitwischbare letteren gegraveerd, en daaruit, als onvervreemdbaar, overgebracht in de Grondwet." En dan laat hij hierop volgen „Wilt ge nader formuleering Welnu, ook desaangaande was te Utrecht (in de Alg. Verg. van Chr. Nat. Onderwijs) geen verschil. Onze eigen kandidaat moet verlangen her ziening van art. 194zoodat het vrije onderw ij s regel en het staatsonderwijs aan vulling z ij." Duidelijk taal, niet waar In sommige kringen blijkt de zoogenaamde „vredesbeweging" deerlijke verwarring te stich ten. We moeten het toejuichen, dat er in ons land een groote afschuw tegen den oorlog bestaat. Maar men moet nu niet denken, dat deze afkeer van den tijd na den wereldoorlog dateert. Het lijkt soms alsof m'en zich voorstelt, dat de men- schen vóór 1914 eigenlijk echte vuurvreters wa- ren, die niets liever zagen dan een soldaten- Sterke tegenstander van de otaats- 1 uitrusting. Sommige menschen hebben zoo'n beetje eigengerechtigs over zich en zeggen het wel niet met zoovele woorden, maar men proeft het er toch uit, dat zij toch heel wat beter zijn dan die menschen van voor den oorlog, die als het er op aankwam niet zooveel gaven om het bloed huns naasten. Laat men zich het niet inbeelden. De mensch van vandaag is geen zier beter dan die van gisten. Ze worden precies door dezelfde hartstochten bezield, hebben het zelfde zondige hart en in verschillend opzicht is er eer achteruitgang dan vooruitgang te be speuren. De ouderwetsche soliditeit is bij velen zoek, de ijver, de werklust en spaarzaamheid zijn heel wat minder en daarvoor hebben we in de plaats gekregen: oppervlakkigheid, los bandigheid, werkschuwheid en wat dies meer zij. Dat zeg ik niet, maar dat zeggen menschen, die het weten kunnen. Vraag het maar eens aan menschen, die bij de zedelijkheidspolitie werken, of arbeiden in het reclasseeringswerk. Neen, we zijn er niet op vooruitgegaan. En er is geen reden om uit de hoogte op vorige geslachten neer te zien. Van een geestelijk evolutie is niets te bespeuren, wel van een degeneratie, van een ontbinding, en van een vernietiging van de zedelijke waarden. We hebben de vredesbeweging dan ook niet te zien als product van de veredeling der menschheid, maar louter als een reactie tegen de gruwzame realiteit van de jaren, die er liggen tusschen 1914 en 1918. Zij kenmerkt zich dan ook meer door zekere sentimentaliteit, dan door gezonde nuchterheid. Men heeft de ellende gezien van den wereldoorlog en is er door ge schokt. Van die ellende gruwt men en er moet maar geen oorlog meer zijn, want die afslach- terij is toch verschrikkelijk. En niets is een voudiger dan er een eind aan te maken door de wanens neer te leggen. Laat ons volk zich ontwapenen en tot voorbeeld zijn voor andere naties. Dat is nu de leus 1 Natuurlijk wordt er de Godsdienst ook bij te pas gebracht. Het Christendom predikt immers „liefde" Het zegt toch, dat moord en dood slag zonde is Welnu: het Christendom is dus ook tegen den oorlog en dus moet de kerk eigenlijk in de ontwapeningspropaganda voor gaan 1 Zoo redeneert men. Vandaar, dat men de vereeniging „Kerk en Vrede" stichtte. En men meent in de leuzé „nooit meer oorlog" het summa summarum van het Christendom gevonden te hebben. En wie het nu niet direct met die vredesbeweging, gedoopt in het Christelijke sausje, volkomen eens is, heet natuurlijk geen goed Christen. Er zijn in ons volk inderdaad breede lagen, die er zoo over denken. Dezer dagen las ik in het hoofdorgaan van de S.D.A.P. „Het Volk' nog een ingezonden stuk, dat wel de moeite waard is op te nemen. Men proeft er den geest uit, waardoor velen in onze dagen bezield worden. Het is van den volgenden inhoud IS ONS LAND EEN CHRISTEN-NATIE? Met verontwaardiging las ik omtrent de door dr. L. N. Deckers ingediende vlootwet. De vraag rees direct bij mij op, of het katholieke geloof een christelijk geloof is. Zeker is het dat. Men kan niet Satan en Christus tegelijk dienen. Hij, die Christus wil volgen, volgt een vorst des vredes. Men schijnt dit in sommige kerken niet te willen begrijpen, doch men vergeet, dat men dan ook niet de zuivere leer van Christus verkondigt. God stortte zijn geest in den mensch en maakte daardoor voor allen die zijn leer aanvaarden den m'ensch onschendbaar; want staan wij op tegen een mensch, in wien de geest van God is, dan staan wij op tegen onzen God zelf. Dooden wij een evenmensch, dan begaan wij tevens broedermoord, want wij allen zijn kinderen van één vader, dat leert ons ook het gebed: Onze vader, die in de Hemelen woont enz. Hieruit volgt: le. dat geen Christen ooit oorlog mag voeren; 2e. dat dïenstdwang aan een staat niet geoorloofd is, want geen staat heeft het recht om te dwingen tegen God op te staan. Het is zéér noodig, dat verschillende kerken, ook de katholieke, dit eens goed ter harte nemen, dan kunnen de leden hunner gemeenten zien of zij tot een kerk van Christus behooren. Ook de leden dier kerken moeten beseffen, dat zij bij God niet kunnen volstaan met te zeggen De kerk heeft het ons anders geleerd, neen, hij of zij, die Christus' leer aanvaardt, moet uit eigen oordeel naar Christus' voorbeeld en leer leven. Hoe verward moet het er in het brein van zulk een mensch uitzien 1 Ofschoon de aller eerste beginselen van het Christendom hem vreemd zijn, velt hij toch maar een vernietigend oordeel over de kerk aller eeuwen Er wordt een tegenstelling gemaakt tusschen Kerk en Christendom. Iets, dat ook al niet nieuw meer is. Er is een streVen om de Kerk in discrediet te brengen. In de vorige eeuw kwam het on geloof bruut voor den dag. Wie ongeloovig was brak met de Kerk en met het Christendom en noemde zich rondweg atheïst, Godloochenaar. Die periode zijn we voorbij. Nu wil ieder vroom zijn en Christen heeten. Maar men houdt er een eigenwilligen Godsdienst op na. Men keert de Kerk den rug toe en dient God op zijn eigen manier. En alles heet de leer van Christus. Dat brengt verwarring. Ook op het gebied van de vredesbeweging. Men moet daarom goed vast houden aan de stelling, dat Kerk en Christendom niet te schei den zijn. De Kerk is de saamvatting van het Christendom. Kerk beteekent oorspronkelijk „Ecclesia", of saamgeroepen gemeente van Christus. Wie de Kerk den rug toekeert, keert aan het Christendom den rug toe en heeft geen recht meer om zich Christen te noemen. Misschien noemt men deze bewering wat stout, maar zij is te bewijzen. Christus heeft tijdens Zijn omwandeling op aarde Zijn uitver koren gemeente gesticht. „Gij zijt Petrus en op dezen Petra zhl Ik Mijn gemeente bouwen." Die gemeente staat op het vaste fundament van het Woord van God. Dat Woord aanvaardt zij in zijn geheel, zonder er iets af en zonder er iets toe te doen. Zij laat zich ook geen ander Evangelie dan dit Woord brengen, gedachtig aan het woord van den Apostel: „Al ware het, dat een Engel uit den hemel li een ander evan gelie bracht, dan II verkondigd is, die zij ver vloekt". Dat Evangelie is de vervulling der wet door Jezus Christus, voor hen, die in Hem gelooven en Hem volgen. Maar die wet wordt dan ook nu door hen uit dankbaarheid be tracht. Het Christendom predikt geen anti- nomianisme, geen anti-wetbetrachting. En die wet heeft twee stukken: God lief te hebben boven alles en zijn naaste als zich zeiven. Nu is het een kenmerk van den modernen mensch, die toch nog wel aan Godsdienst wil doen, maar van de Kerk niets wil weten, dat hij juist het hoogste gebod: God lief te hebben boven alles, totaal negeert. Dat de Sabbath ontheiligd wordt laat hem koud, hij doet er zelf aan mee; dat God gelasterd wordt, veront- Stukloopen van Huid en Voeten en Doorzitten bij Wielrijderi verzacht en geneest e Doos 30. Tube 80 ct. Bij Apoth. Drogisten waardigt hem niet; dat het hart zich op andere dingen stelt boven God, merkt hij niet eens; maar over die tweede tafel der wet maakt hij zich druk, ten minste voor een klein gedeelte. De mensch mag niet doodslaan, want dat is tegen het Christendom; maar dat hij echtbreekt en alzoo tegen eigen vleesch en tegen zijn naaste zondigt, is niet zoo erg, en ook tegen de overtreding der andere wetsartikelen gaat men niet te keer. Doodslag, dat is het één en het al. Dat schijnt velen het eenige van „Chris tus' leer" te zijn Maar wie waarlijk ernst met de dingen maakt begrijpt, dat dit toch geen Christendom meer is Het is niet anders dan een soort humanisme met een Christelijk tintje. Het heeft in den grond der zaak niets met het Christendom te maken. Het ware wel te wenschen, dat men dit eerlijk erkende. Want ook al noemt men zich predi kant, wie er zulke stellingen op nahoudt, is een moderne heiden, staat buiten de Kerk en het Evangelie. Wie zoo als in bovengenoemd ingezonden stuk staat, zegt: dooden wij een evenmensch, dan begaan we tevens broeder moord, en daarmee op den oorlog doelt, geeft blijk niets van het wezen van het Christendom te verstaan. Oorlog kan noodig, kan gebiedende eisch zijn. Wanneer het in Eurona tot een soort „Pan- Europa" komt, zooals Briand dat wil, en het „Gele Gevaar" ging dreigen, de Aziaten zouden van het Oosten komen om onze Westersche cultuur te verwoesten en hier het Mohamme danisme tè brengen, dan is oorlog een gebieden de eisch van het Christendom, dan ligt het volkomen in de lijn van het Woord van God, dat alle mogendheden zich opmaken om huis en altaar te beschermen tegen den aanval van den vijand. Van broedermoord is dan geen sprake, de Overheid draagt het zwaard niet tevergeefs, of het een binnenlandsch dan wel een buiten- landsch misdadiger is, die het op ons erf en goed en onzen Godsdienst heeft toegelegd, doet hier niets ter zake. Dat uit het volmaakte ge bed: „Onze Vader" enz., zou voortvloeien, dat geen Christen ooit mag oorlog voeren, is dwaas heid, want hetzelfde gebed vraagt ook: „Uw Naam worde geheiligd" en wanneer we moeten toelaten, dat het heidendom den Naam Gods van de aarde uitroeit, wordt dat gebed op onze lippen tot een volstrekte leugen. Met het Chris tendom heeft dit modern humanisme niets ge meen. Het Christendom leert ons, dat uit het menschelijk hart voortkomen twist en nijd en doodslagen. Dat hart moet wederom geboren worden. En daar wil de moderne mensch juist niet aan. Het oorlogsgevaar zit niet in het mi litarisme, in het kanon en het geweer, maar in het menschelijk hart. Dwaasheid is het dan ook te denken, dat er ooit een vrederijk op aarde komen zal. Het Christendom geeft hiervoor geen enkelen grond. Gods Woord leert anders. En de praktijk leert ook anders. Of het Christendom dan geen macht in het leven is Zeker: indien maar de mensch zich volkomen aan het waarachtig Christendom wilde overgeven En niet maar zich blind staren op één gebod van de Wet des Heeren (en dan nog verkeerd toegepast), maar de gansche Wet zich tot richtsnoer stellen wilde. Maar dat juist wil men niet. De socialist, die ik hier citeerde, spreekt van Christus als Vredevorst, maar dat

Krantenbank Zeeland

Maas- en Scheldebode | 1930 | | pagina 1