Antirevolutionair Orgaan voor de Zuidhollandsche en Zeeuwsehe Eilanden. IN HOC SIGNO VINCES FEUILLETON No» 3655 WOENSDAG 2 JULI 1930 45STE JAARGANG !1 op 2D0\Y W. BOEKHOVEN ét .ZONEN Brieven nit Amerika. Het loon op den arbeid ¥aai een arm dorp dat rijk werd 11 "'«Vel Iwl Deze Coura it veischflnt eiken WOENSDAG en ZATERDAG. ABONNEMENTSPRIJS per drie maanden franc per post f 1.— b| vooruitbetaling. BUITENLAND bi) vooruitbetaling f 8.50 per Jaar. AFZONDERLIJKE NUMMERS 5 CENT. UITGEVERS SOMMELSDIJK Telef. Interc. No. 202 Postbus No. 2 ADVERTENTIÈN 20 cent, RECLAMES 40 cent, BOEKAANKONDIGING 10 cent per regel DIENSTAANVRAGEN en DIENSTAANBIEDINGEN f h- per plaatsing. Groote letters en vignetten worden berekend naar de plaatsruimte, die beslaan. Advertentien worden Ingewacht tot DINSDAG- en VRIJDAGMORGEN 10 uur. 4le stskkea voor té® Redactie bestemd, Advertentlën en verdere Administratie, franco toe te zendm aan de Uitgevers BOSCH od het weerde llicht nog wel 'ets beet den bezitter ONS TOT VOORBEELD. „Het Volk" deed in zijn blad van Zaterdag j.l. mededeeling, dat het getal abonné's op dit socialistisch hoofdorgaan thans de 60.000 is overschreden. Na de ernstige terugval in 1920 (ten deele gevolg van de oprichting van de „Voorwaarts") telde „Het Volk" op 1 Januari 1921 33200 abonné's. Dat cijfer klom gestadig tot nu over dé 60.000. Inderdaad een respectabel cijfer Er zijn maar een paar dagbladen in Neder land, die dit cijfer halen. Nu valt uit dezen snellen groei verschillende conclusies te trekken. In de eerste plaats al wel deze, dat „Het Volk" zijn wasdom hoofdzakelijk te danken heeft aan de gewijzigde gesteldheid in de S. D. A. P. De S. D. A. P. is in Nederland niet meer wat zij voor een kwarteeuw was. Ze is geen partij meer voor het proletariaat, ze is verburgelijkt. De vierde stand maakt niet meer het merg der partij uit. Ze is van een opstandig revolutionair kereltje een welgedaan en burgerlijk mannetje geworden, die zijn schaap jes op het droge heeft en geen ander ideaal meer heeft dan zijn verworven positie te hand haven. Natuurlijk geeft dat wrijving. De S. D. A. P. is een partij geworden met een rechter- en linkervleugel en het is soms moeilijk het evenwicht te handhaven, daarvoor is heel wat schipperen en plooien noodig. Maar de rechtervleugel blijft de baas; het meer revolutionair gedeelte, het arme prole tariaat, wordt tot heden koest gehouden. Het is echter duidelijk, dat de oogen der partij leiders naar de rechtervleugel omzien, want dat is de zijde, waar uitbreiding nog mogelijk is. En dat verklaart ook de snelle groei. Het zijn menschen, die de burgerlijke pers lazen, „Het Volk in handen kregen en zich er wonder wel in terug vonden. Typeerend hiervoor was een advertentie, die onlangs in „Het Volk" te lezen stond en waar in iemand mededeelde, dat hij zijn abonnement op een burgerlijk blad opgezegd had, omdat hij van dat Avre-geschreeuw niets meer hebben moest en lezer van „Het Volk" was geworden. Een relletje over de zendtijdverdeeling is al aanleiding voldoende om een burgerlijk blad op te zeggen en zich op „Het Volk" te abonneeren 1 Dat bewijst, dat het verschil tusschen de burger lijke pers en „Het Volk" niet groot meer is. Wij voor ons kunnen deze koers van de S. D. A. P. met gelatenheid aanzien. Beter een tamme burgerlijke S. D. A. P., dan een partij, die ieder oogenblik op revolutionair avontuur uit is. Wij gunnen „Het Volk" zijn 60.000 lezers, want het is slechts een verschuiving van libe ralisme naar socialisme. Het is een bekend ver schijnsel, dat de vader liberaal was en het zoontje S.D.A.P.'er wordt. Voor ons is dus dat lood om oud ijzer. Toch valt er nog niets anders uit dat getal 60.000 te leeren. Dat die groei zoo sterk werd, komt door de actie, die de S. D. A. P. voert, en dat is ons tot voorbeeld. De kern der S. D. A. P. wordt gevormd door ijverige wakkere propagandisten, die dit resultaat bereikt hebben. Ook wij hebben gelukkig zulk een kern van werkers, maar die kon toch grooter zijn en dan zou er meer bereikt worden. Ook meer bereikt worden voor de pers. Het neutrale dagblad wordt in sommige stre ken nog veel te veel gelezen, ook in christe lijke gezinnen. Er is hier een roeping voor de kerk, maar ook een roeping voor ieder antirevolutionair denkend mensch. Wij mogen over ons weekblad niet klagen. In ons gewest wordt de „Maas- en Schelde- bode" veel gelezen. Niet alleen komt het blad in alle antirev. gezinnen, maar ook bij de S. G. P. en Roomsch-Kath. en zelfs bij de linkschen komt ons blad op tafel, en we zijn hier dankbaar voor. Maar met de A'.-R. dag bladpers kan het in onze streek beter. Hier is nog werk voor onze propagandisten Jonge mannen, neemt een voorbeeld aan de werkers in de S. D. A. P. Werkt voor de A.-R. dagbladpers Beste Vriend Deze week is de Synode der Chr. Geref. Kerk van Amerika begonnen. Hoogstwaarschijn lijk zal het dezen keer wel weer 2Yi of 3 weken duren, want volgens het program is er heel wat te doen. Zij vergadert in ons prachtig gebouw van de Theologische school te Grand Rapids, een goede gelegenheid voor dit doel. In de school zelf is een ruime vergaderplaats voor de ver gaderingen. En de verscheidene studiekamers leenen zich uitstekend voor commissievergade ringen. die er ruimschoots zijn. De eerste drie dagen wordt er zoowat niets anders gedaan dan commissies benoemen. Eer die dan allen zoo wat klaar zijn om te rapporteeren, is de eerste week al een heel eind op streek. Voor een be zoeker is er dan ook die eerste week niet veel aan. Het begint bij de tweede week interes santer te worden. Uw briefschrijver is er dan ook nog niet geweest, maar hoopt de volgende week iets over den arbeid der Synode te schrij ven, als hij er wat meer van weet. Ik doe zulks graag. In de eerste plaats kan men van nabij volgen wat er in den kerkelijken boezem om gaat en ten tweede ontmoet men vele van heinde en ver gekomene vrienden, die hier bij ons ge woond hebben nu bijna zoo ver van ons af wonen als gij in Nederland bij ons vandaan woont. Er zijn afgevaardigden, die meer dan 100 dollar moeten betalen voor hun reiskaartje om in Grand Rapids te komen. Dit is dan voor ouderlingen, dominé's reizen in Amerika voor half geld. Maar je kunt wel begrijpen, dat zoo'n synodale vergadering een kapitaal geld kost. De president der vorige Synode leidt den avond voor de Synode begint een bidstond en spreekt bij die gelegenheid een predikatie uit. Hij koos dezen keer voor die gelegenheid Jozua 5 vers 13, 14 en 15: „Voorts geschiedde het als Jozua bij Jericho was, dat hij zijne oogen ophief en toezag, en zie, daar stond een man tegen over hem, die een uitgetogen zwaard in zijne hand had. En Jozua ging tot hem en zeide tot hem: Zijt gij van ons of van onze vijanden En hij zeide: Neen, maar ik ben de vorst van het heir des Heeren, Ik ben nu gekomen. Toen viel Jozua op zijn aangezicht ter aarde en aan bad en zeide tot hem: Wat spreekt mijn Heere tot zijnen knecht Toen zeide de vorst van het heir des Heeren tot Jozua: Trek uwe schoenen af van uwe voeten, want de plaats waarop gij staat is heilig land. En Jozua deed alzoo". Als thema zette de spreker boven zijn preek: „De voornaamste vereischte voor hen, die door God zijn aangesteld om Zijn volk te leiden". Voor waar een ingrijpend woord en zeer gepast aan het begin van een gewichtige Synode. Gij zult wel begrijpen, dat de nadruk gelegd werd op de plaatsheilig land. Naast onze Theologische School staat 'een Dormitory, waar de studenten van buiten Grand Rapids hun verblijf hebben. Dormitory beteekent zooals gij weet „slaaphuis". Als zoodanig wordt het nu gebruikt door de afgevaardigden van verschillende Classis ter Synode. Sommige stu denten noemen deze Dormitory ook wel „kloos ter".. Ge zult wel begrijpen, dat het er in dat slaaphuis als al die jongens er in zijn nog al eens levendig toegaat, en dus weinig van een „klooster" heeftAls zij het grootste gedeelte van den dag onder de oogen van een ernstigen professor doorgebracht hebben,en dan 's avonds daar in hun kamer hun studie voor den vol genden dag klaar hebben, zij soms als losge broken kalveren over tafels en stoelen sprin gen. Maar er is een flinke concierge, die ze goed in den band kan brengen. Ook hebben wij op denzelfden grond naast ons schoolgebouw een prachtig gebouw voor de library of bibliotheek. Dit is een schenking ge weest en kost 75.000 dollar. Alles bij elkander hebben wij een schoone gelegenheid in Grand Rapids voor onze op leiding, waarvoor wij dankbaar zijn. Nu ik toch schreef over onze gebouwen, wil ik ook nog even meedeelen, dat er een nieuwe seminary building in aanbouw is. Deze is even als de library building een present van een familie. Tot dusver was de theologische facul teit met de seminary onder een dak. maar dat behoeft straks niet meer, dan kan elk zich op eigen terrein bewegen. Wel een verbetering dus. Je AMERIKAANSCHE VRIEND. Het zal geen lang betoog behoeven om het verband aan te geven tusschen loon en arbeid, aldus schrijft Ds. Veiders in de „Rott. Kerk bode". Wij zijn daaraan in het leven van eiken dag zoo gewend en ook de Schrift zelf spreekt hiervan zoo overduidelijk, dat we met het con- stateeren alleen konden volstaan, ware het niet, dat deze zaak een zoo geweldig belangrijken en veelzijdigen ondergrond heeft. Wie betaalt het loon en wie ontvangt, of wie bepaalt het loon en hoe wordt de loon- hoogte gevormd Met tal van vragen zouden we deze kunnen vermeerderen, we zullen echter bij een eenvoudige beschouwing blijven en ons niet verliezen in theoretische en wetenschappe lijke kwesties. We zagen reeds, dat de ongelijkheid in de schepping gegrond is, en dat God den eenen mensch gaven geeft van zeldzamer karakter dan den ander. Dat het juist deze zeldzaamheid is, die de soort arbeid bepaalt, maar1 ook die dien arbeid hooger waarde doet hebben. Zoo is het ook met de stoffelijke goederen, naarmate de goederen zeldzamer zijn, hebben ze als regel hooger waarde. Echter hier komt iets bij, na melijk dit: al die stoffelijke en geestelijke gaven liggen maar niet tot vrije beschikking voor den mensch, neen God, de Heere van alles, deelt Zijne gaven aan den mensch uit en Hij geeft den één meer en anders dan den ander. In een zondeloze wereld, wij kunnen dit niet genoeg herhalen, zou dit onderscheid een heerlijke va riatie zijn, en toch alles gericht op eenzelfde doel. Daarom gaf God aan alle menschen kracht tot den arbeid, arbeid van welken aard ook en het positieve doel, het hoogste doel moet ook nu nog zijn: in dien arbeid te zoeken de eere Gods. Wie een ander doel stelt, treedt des Heeren ordinantiën met voeten. Nu heeft deze ongelijkheid verhoudingen in het leven geroepen, die door de zonde tot bit tere tegenstellingen geworden zijn. Daar is aan den eenen kant de werkgever, die uit winstbejag den arbeider wel in zijn dienst neemt, maar dien arbeider niet meer ziet als het schepsel Gods, dat recht heeft op arbeid, en voor dien arbeid een rechtvaardig loon heeft te ontvangen, en daar is aan de andere zijde de arbeider, die het hoogste doel voorbij ziet om alleen te ar beiden tegen een loon, dat zóó hoog is, dat hij „zich goed bewegen kan in de wereld". Van liefde en toewijding in zijn arbeid is geen sprake, als hij het loon maar heeft. Zoo kan en mag de Christenpatroon en de Christen-arbeider het vraagstuk niet zien. Met erkentenis van een nameloos tekort aan beide zijden, heeft de patroon den arbeider te zien als een schepsel Gods, dat geëerbiedigd moet worden in het recht om naar den eisch van het leven (Ds. Sikkel voegt hier zeer terecht bij: Naar de mate van zijn betee- n i s) in zijn levensonderhoud en in dat van de zijnen te voorzien en doet hij den arbeider tekort, „het geschrei dergenen, die geoogst heb ben en wier loon is verkort, zal komen tot in de ooren van den Heere Zebaoth", en Hij is een heilig en rechtvaardig God; Die de twist zaak des verdrukten twisten zal En de Christen-arbeider, hij verkoopt zijn arbeidskracht niet tegen den hoogst mo gelijken prijs, maar arbeidt, werkende wat goed is met de hand, en zal loon ontvangen. Niet omdat de patroon dat zoo bepaald heeft, maar omdat Gods Woord zegt: „De arbeider is zijn loon waardig" en elke theorie en elke leuze die iets anders propageert, houdt met Gods ge bod geen rekening. Nu spraken we hier slechts over de moreele verhouding tusschen patroon en arbeider t.a.v. het loon. De gezagsverhouding in het dienst verband legt den arbeider ook plichten op, die hij niet licit mag achten en waartegen juist door hét ontwakend rechtsbesef wel veel ge zondigd wordt in onze dagen. Veel maatschappelijk onrecht is er de eeuwen door geleden en wij kunnen God niet dankbaar genoeg zijn, dat op allerlei wijze naar middelen wordt omgezien om de juiste verhoudingen, voor zoover die in een zondige wereld mogelijk zijn, vast te stellen. Er was een tijd, dat de wetenschap leerde: het loon van den arbeider kan nooit hooger worden dan zijn bestaansminimum en deze „ijzeren loonwet" van Lasalle heeft juist de arbeiders geprikkeld en heeft de revolutionaire vlam aangewakkerd; en latere geestverwanten hebben die troostelooze theorie verlaten om steeds hooger eischen te stellen. Het historisch materialisme, dat „den godsdienst opium voor het volk" noemt, zingt de zegenzang van den arbeid, maar niet om den zegen, dien God daarin heeft gelegd, doch om in vereeniging met de „proletariërs aller landen" de macht in handen te krijgen. Want het is de arbeid, die waarde schept, zoo zegt men, en dus is ook alle vrucht van dien arbeid voor het proletariaat. Een arbeidsoverschatting, een zondig mate rialisme, dat de levenswijding niet kent. De Christen-arbeider streve naar beperking van welvaartstekort niet uit stofvergoding, doch uit plicht, dien God hem in den arbeid heeft opgelegd. De Christen-arbeiders zouden elke actie heb ben op te geven, indien zij hun beroep niet zagen als een door God gewilde orde ter voorziening in hunne stoffelijke behoeften. Dat is ook de reden waarom wij een „Chris telijke" vakorganisatie behooren te hebben en we voelen het als een domme oppervlakkigheid of als een dood argument als men den arbeider poogt wijs te maken, dat men even goed in een „neutrale" of „moderne" vakbeweging kan meedoen, omdat het toch alleen maar gaat om het dagelijksch brood. Neen, als we onze roeping bewust zijn, dat God ook op het sociale erf de eerste heeft te zijn, dan gaat ook over dat terrein voor ons glanzen het licht van Gods algemeene genade en kunnen wij over onzen arbeid den zegen des Heeren inroepen en inwachten. Waar we ons ambt of beroep uitoefenen uit bittere noodzaak of uit den drang tot zelfbehoud, zonder meer, miskennen we Gods heilig en heerlijk bedoelen. Dan kunnen we van zegen niet meer ge wagen en dan is ook onze vakorganisatie niets meer dan een middel om ons wat beter te kunnen bewegen in de dingen dezer wereld. We mogen en behoeven de aardsche dingen niet te verachten als we onze welvaart maar dank weten aan dén zegen, dien God, onze zonden ten spijt, in den arbeid en op den arbeid schenken wil. door H. KINGMANS. dat een sieraad l. i 25) Daarbij rees de verontwaardiging in haar op, dat aanmerkingen werden gemaakt op haar werk en op dat van "Van Binsbergen. Als de predikant zijn roeping verwaarloosde, dan kon niemand haar toch beletten, te doen, wat zij meende, dat gedaan moest worden Maar het medelijden behield ten slotte toch de overhand. Deze arme predikant meende, dat hij op den goeden weg was en begreep niets van haar beweegredenen. Vandaar zijn aanmerkingen en .waarschuwingen. Evenwel drong met kracht de twijfel naar voren. Was het wel waar, dat men er op het dorp zoo tegen gekant was? Totaal niets had zij er van bespeurd. Met vijf kinderen was de zondagsschool in de keuken van vrouw Hooge- boom begonnen. Een week later waren er acht en nóg een week later vijftien, terwijl er thans reeds dertig kwamen en er twee klassen ge vormd waren, één in de keuken en één in het vóórvertrekje. En er was geen enkele poging toe aangewend. In haar ijver had zij voorgesteld, kaarten rond te zenden, om zoodoende een flink aantal kinderen te hebben. Maar Van Bins bergen, die haar met groote trouw en toewijding terzijde stond, had het haar afgeraden. Mogelijk was het iets voor later, doch het was ver standig, voorloopig klein te! beginnen, om te zien, wat het worden zou. Zij had zich gaarne laten leiden en het resultaat was verrassend. Keeds dertig kinderen. De een zei het tot den .ander, Ouders praatten er met Hertha over en zonden hun kinderen. Men wist in de nauwe ruimte geen raad en had reeds over iets anders gesproken. Het was wéér Van Binsbergen ge weest, die tot voorzichtigheid had gemaand. Eerst moest Kerstmis maar eens voorbij zijn. Blééf dan het aantal en werd het grooter, dan kon nóg raad geschaft. Als Hertha dat alles bedacht, dan kon zij de woorden van den predikant niet begrijpen. Wie ter wereld op het dorp was er dan zoo gebelgd op haar Hij, dominé Van Laan, was het niet. Hij zei het zélf en zij geloofde hetn gaarne. Het liefst had hij, zij had het reeds lang op gemerkt, dat men hem ongemoeid liet. Maar van wie had hij dan zijn gegevens Zij vond maar één oplossing, die zij in het studeervertrek daareven ook had geuit: leden van den kerkeraad of kerkvoogden hadden er met den dominé over gesproken en hem aan gemaand, eens met haar te praten. A 1 s het zóó was, dan konden er tóch moei lijkheden komen. Want onder die menschen waren invloedrijke boeren. Ook de notaris be hoorde tot hen, al ging hij nooit naar de kerk. En al mocht zij dan onder de eenvoudige dor pelingen veel aanhang hebben, als die heeren gingen tegenwerken, kónden er gevolgen komen. Dominé Misset had wel gelijk gehad, met haar voor overdreven optimisme te waarschuwen. In haar ziel daalde somberheid. Zou het werk, dat zoo mooi op gang was, nu toch moeten mislukken Was zij te voortvarend geweest Had zij te lichtvaardig gedacht, dat haar komen naar Zeeduin een roeping was Met kracht drong Hertha deze opkomende gedachten terug. En meteen kwamen er licht stralen, Men had haar immers op eventueele moeilijkheden voorbereid En groote dingen was zielen tot Jezud brengen niet een groot werk komen immers nooit zonder strijd tot stand Kon zij bovendien niet reeds op ge zegende vruchten wijzen Was de lamme Kees niet een schaap van Jezus geworden En luis terde vrouw Hoogeboom, die zichbaar veran derde. niet met een heilbegeerige ziel, evenals haar buurvrouw, die de tachtig naderde Las Krijn Vermeulen niet in zijn Bijbel en gebeurde het niet meermalen, dat hij haar inlichtingen vroeg En weer een andere lichtstraal had zij last van den dokter, met wien zij in haar werk het meest te maken had Zij praatte met hem en zijn vrouw wel eens over het Zondagsschool werk. Hij liet haar kalm haar gang gaan en vond, dat de menschen er in ieder geval niet slechter van werden. Het was wel een magere uitdrukking, zonder pit en merg, maar in ieder geval werkte hij haar niet tegen. En was het ook niet heerlijk, dat juffrouw Saaman zoo mééleefde Aanvankelijk had zij er geen heil in "gezien en het Hertha afgeraden. Op het moderne Zeeduin was toch niets te beginnen. Het was een wat gedwongen houding geweest. Hertha praatte maar niet over het aan gevangen werk, want zij had toch niet een belangstellend toehoorster. Maar langzamerhand was het veranderd en den derden Zondag was zij met haar en Van Binsbergen, dien Hertha steeds meenam op een kop thee, aan het praten gegaan en de onderwijzer, die van haar stillen tegenstand niets wist, had op enthousiaste wijze over het werk gesproken en gewezen op het toenemend getal kinderen, dat tot bezwaren aan leiding zou kunnen geven. Sindsdien informeerde zij belangstellend en had Hertha, tot haar groote vreugde, een steun aan haar. Dat waren toch alle lichtpunten. Zij moest niet zoo gauw den moed laten zakken. Zij deed het werk toch met een biddend hart Zij was toch in den weg Gods Hertha werd weer wat opgewekter gestemd en verhaastte haar schreden, daar de duisternis inviel. Aan het hek van „Repos ailleurs" stond juffrouw Saaman, e'en doek om het hoofd, te praten met een werkman; Hertha herkende den timmerman. „Heb geen zorg, juffrouw. Het komt op tijd in orde. U zult het morgenavond eens zien", hoorde Hertha hem zeggen. Meteen vertrok hij, terwijl juffrouw Saaman Hertha meetrok, zonder een woord te zeggen, naar de groote schuur achter in den tuin. „Kijk eens", zeide zij, een lantaarn aanstekend en de schuur betredend, „ik heb een paar dagen den timmerman. Het was wat koud in het schuurtje. Hij maakt nu een dubbelen wand met turfstrooisel er tusschen. En een zoldertje er in. Daar komt een gat voor een kachelpijp, zoodat er gestookt kan worden." „Maar waarvoor is dat noodig vroeg Hertha, volkomen argeloos. „En van planken zal hij wat ruwe banken in elkaar timmeren", ging de ander onverstoorbaar verder. „Over een paar dagen is het klaar. Dan kunnen jullie met je kinderen hier Kerstfeest vieren en er voortaan zondagsschool houden. Kom, ga mee naar binnen, 't Is hier koud en De onderwijzersweduwe kon niet verder spre ken. Zij voelde zich plotseling door twee armen omvat, terwijl op haar wang een kus gedrukt werd. „De Heere vergelde je, wat je voor ons ge daan hebt", zei Hertha met schorre stem, terwijl tranen in haar oogen sprongen. „Ik was juist zoo moedeloos, want ik had een onaangenamen middag. En nu deze wonderlijke verrassing." In de huiskamer vertelde zij van haar gesprek met den predikant. „Het verbaast mij niet, lieve. Er kunnen moeilijkheden komen. Maar met God zullen wij die overwinnen", zeide juffrouw Saaman. „Ik voelde er eerst niets voor, dat weet je. Maar dat was niet goed. Wij hebben een lichtend licht te zijn. Ik hoop, dat in het schuurtje nog menig kind tot Jezus gebracht wordt. Voorloopig kan het nog wel dienst doen." „Er kunn'en wel zestig kinderen in", juichte Hertha. Dien avon$J, haar vasten bezoekavond bij dokter en mevrouw Van Leeuwen, werd zij weer gesterkt, zij het dan in negatieven, onver schilligen zin. „Zoo, zuster", zoo begroette de dokter haar plaaglachend, „al bekomen van den schrik Hertha kon in de verste verte niet begrijpen, wat hij bedoelde. Het was op haar verwonderd gelaat te lezen. „Nu ja", zeide hij, „u is toch vanmiddag bij den dominé te biecht geweest „Hoe weet u, dat ik bij dominé Van Laan bescheiden ben vroeg Hertha, die er bier het liefst niet over sprak. „Het heele dorp weet het", schertste hij. „Gekheid hoor, zuster. De dominé vertelde het mijn man een uur geleden", lichtte mevrouw haar in. „Een theologisch dispuut gehad vroeg de dokter, nog steeds plaagzuchtig. „Heelemaal niet", verzekerde Hertha. „Wij zouden het toch nooit eens worden." „Trek je maar niets van zijn woorden aan, hoor, zuster. Hijzelf meent het niet kwaad. Hij was boodschapjongen van een paar kerkvoog den, die het niet zetten kunnen, dat er een soort zondagsschool gekomen is. Wat kan hem dat schelen De ergste tegenstander is Eppo van Dalen van „Zuidhoeve". Evenmin als ik komt hij ooit in de kerk. Wat zou die vervelende kerel, ik ken hem door en door, nu in het midden willen brengen Stoor je er niets aan en ga je gang, als je dat nu zoo graag doet. De menschen worden er niet slechter van. En wie er genoegen in heeft, wel die ga zijn gang. Wij leven toch zeker in een vrij land Met gemengde gevoelens hoorde Hertha deze woorden, die de dokter op zijn gewone, radde wijze uitsprak. Zijn overigens goedmoedige on verschilligheid trof haar steeds diep. Maar aan den anderen kant vernam zij nu tot haar blijd schap, dat haar vermoeden juist was: het waren een paar kerkvoogden; onder de dorpelingen was niet een vijandige stemming. Zij had zich de woorden van den predikant wel wat veel aangetrokken, al verheelde zij het zich niet, dat deze kleine tegenstand grootere proporties kon aannemen. (Wordt vervolgd). t ?:l

Krantenbank Zeeland

Maas- en Scheldebode | 1930 | | pagina 1