Antirevolutionair
Orgaan
voor de Zuidhollandsche en Zeeuwsehe Eilanden.
IN HOC SIGNO VINCES
FEUILLETON
No» 3655
WOENSDAG 2 JULI 1930
45STE JAARGANG
!1
op 2D0\Y
W. BOEKHOVEN ét .ZONEN
Brieven nit Amerika.
Het loon op den arbeid
¥aai een arm dorp
dat rijk werd
11
"'«Vel
Iwl
Deze Coura it veischflnt eiken WOENSDAG en ZATERDAG.
ABONNEMENTSPRIJS per drie maanden franc per post f 1.— b| vooruitbetaling.
BUITENLAND bi) vooruitbetaling f 8.50 per Jaar.
AFZONDERLIJKE NUMMERS 5 CENT.
UITGEVERS
SOMMELSDIJK
Telef. Interc. No. 202 Postbus No. 2
ADVERTENTIÈN 20 cent, RECLAMES 40 cent, BOEKAANKONDIGING 10 cent per regel
DIENSTAANVRAGEN en DIENSTAANBIEDINGEN f h- per plaatsing.
Groote letters en vignetten worden berekend naar de plaatsruimte, die beslaan.
Advertentien worden Ingewacht tot DINSDAG- en VRIJDAGMORGEN 10 uur.
4le stskkea voor té® Redactie bestemd, Advertentlën en verdere Administratie, franco toe te zendm aan de Uitgevers
BOSCH
od het
weerde
llicht nog wel 'ets
beet den bezitter
ONS TOT VOORBEELD.
„Het Volk" deed in zijn blad van Zaterdag
j.l. mededeeling, dat het getal abonné's op dit
socialistisch hoofdorgaan thans de 60.000 is
overschreden.
Na de ernstige terugval in 1920 (ten deele
gevolg van de oprichting van de „Voorwaarts")
telde „Het Volk" op 1 Januari 1921 33200
abonné's.
Dat cijfer klom gestadig tot nu over dé
60.000.
Inderdaad een respectabel cijfer
Er zijn maar een paar dagbladen in Neder
land, die dit cijfer halen.
Nu valt uit dezen snellen groei verschillende
conclusies te trekken.
In de eerste plaats al wel deze, dat „Het
Volk" zijn wasdom hoofdzakelijk te danken
heeft aan de gewijzigde gesteldheid in de
S. D. A. P.
De S. D. A. P. is in Nederland niet meer
wat zij voor een kwarteeuw was.
Ze is geen partij meer voor het proletariaat,
ze is verburgelijkt. De vierde stand maakt niet
meer het merg der partij uit. Ze is van een
opstandig revolutionair kereltje een welgedaan
en burgerlijk mannetje geworden, die zijn schaap
jes op het droge heeft en geen ander ideaal
meer heeft dan zijn verworven positie te hand
haven.
Natuurlijk geeft dat wrijving.
De S. D. A. P. is een partij geworden met
een rechter- en linkervleugel en het is soms
moeilijk het evenwicht te handhaven, daarvoor
is heel wat schipperen en plooien noodig.
Maar de rechtervleugel blijft de baas; het
meer revolutionair gedeelte, het arme prole
tariaat, wordt tot heden koest gehouden. Het
is echter duidelijk, dat de oogen der partij
leiders naar de rechtervleugel omzien, want dat
is de zijde, waar uitbreiding nog mogelijk is.
En dat verklaart ook de snelle groei. Het zijn
menschen, die de burgerlijke pers lazen, „Het
Volk in handen kregen en zich er wonder wel
in terug vonden.
Typeerend hiervoor was een advertentie, die
onlangs in „Het Volk" te lezen stond en waar
in iemand mededeelde, dat hij zijn abonnement
op een burgerlijk blad opgezegd had, omdat
hij van dat Avre-geschreeuw niets meer hebben
moest en lezer van „Het Volk" was geworden.
Een relletje over de zendtijdverdeeling is al
aanleiding voldoende om een burgerlijk blad op
te zeggen en zich op „Het Volk" te abonneeren 1
Dat bewijst, dat het verschil tusschen de burger
lijke pers en „Het Volk" niet groot meer is.
Wij voor ons kunnen deze koers van de
S. D. A. P. met gelatenheid aanzien.
Beter een tamme burgerlijke S. D. A. P., dan
een partij, die ieder oogenblik op revolutionair
avontuur uit is.
Wij gunnen „Het Volk" zijn 60.000 lezers,
want het is slechts een verschuiving van libe
ralisme naar socialisme. Het is een bekend ver
schijnsel, dat de vader liberaal was en het
zoontje S.D.A.P.'er wordt.
Voor ons is dus dat lood om oud ijzer.
Toch valt er nog niets anders uit dat getal
60.000 te leeren.
Dat die groei zoo sterk werd, komt door de
actie, die de S. D. A. P. voert, en dat is ons
tot voorbeeld.
De kern der S. D. A. P. wordt gevormd
door ijverige wakkere propagandisten, die dit
resultaat bereikt hebben.
Ook wij hebben gelukkig zulk een kern van
werkers, maar die kon toch grooter zijn en dan
zou er meer bereikt worden.
Ook meer bereikt worden voor de pers.
Het neutrale dagblad wordt in sommige stre
ken nog veel te veel gelezen, ook in christe
lijke gezinnen.
Er is hier een roeping voor de kerk, maar ook
een roeping voor ieder antirevolutionair denkend
mensch.
Wij mogen over ons weekblad niet klagen.
In ons gewest wordt de „Maas- en Schelde-
bode" veel gelezen. Niet alleen komt het blad
in alle antirev. gezinnen, maar ook bij de
S. G. P. en Roomsch-Kath. en zelfs bij de
linkschen komt ons blad op tafel, en we zijn
hier dankbaar voor. Maar met de A'.-R. dag
bladpers kan het in onze streek beter.
Hier is nog werk voor onze propagandisten
Jonge mannen, neemt een voorbeeld aan de
werkers in de S. D. A. P.
Werkt voor de A.-R. dagbladpers
Beste Vriend
Deze week is de Synode der Chr. Geref.
Kerk van Amerika begonnen. Hoogstwaarschijn
lijk zal het dezen keer wel weer 2Yi of 3 weken
duren, want volgens het program is er heel wat
te doen. Zij vergadert in ons prachtig gebouw
van de Theologische school te Grand Rapids,
een goede gelegenheid voor dit doel. In de school
zelf is een ruime vergaderplaats voor de ver
gaderingen. En de verscheidene studiekamers
leenen zich uitstekend voor commissievergade
ringen. die er ruimschoots zijn. De eerste drie
dagen wordt er zoowat niets anders gedaan dan
commissies benoemen. Eer die dan allen zoo
wat klaar zijn om te rapporteeren, is de eerste
week al een heel eind op streek. Voor een be
zoeker is er dan ook die eerste week niet veel
aan. Het begint bij de tweede week interes
santer te worden. Uw briefschrijver is er dan
ook nog niet geweest, maar hoopt de volgende
week iets over den arbeid der Synode te schrij
ven, als hij er wat meer van weet. Ik doe zulks
graag. In de eerste plaats kan men van nabij
volgen wat er in den kerkelijken boezem om
gaat en ten tweede ontmoet men vele van heinde
en ver gekomene vrienden, die hier bij ons ge
woond hebben nu bijna zoo ver van ons af
wonen als gij in Nederland bij ons vandaan
woont. Er zijn afgevaardigden, die meer dan
100 dollar moeten betalen voor hun reiskaartje
om in Grand Rapids te komen. Dit is dan voor
ouderlingen, dominé's reizen in Amerika voor
half geld. Maar je kunt wel begrijpen, dat zoo'n
synodale vergadering een kapitaal geld kost.
De president der vorige Synode leidt den
avond voor de Synode begint een bidstond en
spreekt bij die gelegenheid een predikatie uit.
Hij koos dezen keer voor die gelegenheid Jozua
5 vers 13, 14 en 15: „Voorts geschiedde het als
Jozua bij Jericho was, dat hij zijne oogen ophief
en toezag, en zie, daar stond een man tegen
over hem, die een uitgetogen zwaard in zijne
hand had. En Jozua ging tot hem en zeide
tot hem: Zijt gij van ons of van onze vijanden
En hij zeide: Neen, maar ik ben de vorst van
het heir des Heeren, Ik ben nu gekomen. Toen
viel Jozua op zijn aangezicht ter aarde en aan
bad en zeide tot hem: Wat spreekt mijn Heere
tot zijnen knecht Toen zeide de vorst van het
heir des Heeren tot Jozua: Trek uwe schoenen
af van uwe voeten, want de plaats waarop gij
staat is heilig land. En Jozua deed alzoo". Als
thema zette de spreker boven zijn preek: „De
voornaamste vereischte voor hen, die door God
zijn aangesteld om Zijn volk te leiden". Voor
waar een ingrijpend woord en zeer gepast aan
het begin van een gewichtige Synode. Gij zult
wel begrijpen, dat de nadruk gelegd werd op
de plaatsheilig land.
Naast onze Theologische School staat 'een
Dormitory, waar de studenten van buiten Grand
Rapids hun verblijf hebben. Dormitory beteekent
zooals gij weet „slaaphuis". Als zoodanig wordt
het nu gebruikt door de afgevaardigden van
verschillende Classis ter Synode. Sommige stu
denten noemen deze Dormitory ook wel „kloos
ter".. Ge zult wel begrijpen, dat het er in dat
slaaphuis als al die jongens er in zijn nog al
eens levendig toegaat, en dus weinig van een
„klooster" heeftAls zij het grootste gedeelte
van den dag onder de oogen van een ernstigen
professor doorgebracht hebben,en dan 's avonds
daar in hun kamer hun studie voor den vol
genden dag klaar hebben, zij soms als losge
broken kalveren over tafels en stoelen sprin
gen. Maar er is een flinke concierge, die ze
goed in den band kan brengen.
Ook hebben wij op denzelfden grond naast
ons schoolgebouw een prachtig gebouw voor de
library of bibliotheek. Dit is een schenking ge
weest en kost 75.000 dollar.
Alles bij elkander hebben wij een schoone
gelegenheid in Grand Rapids voor onze op
leiding, waarvoor wij dankbaar zijn.
Nu ik toch schreef over onze gebouwen, wil
ik ook nog even meedeelen, dat er een nieuwe
seminary building in aanbouw is. Deze is even
als de library building een present van een
familie. Tot dusver was de theologische facul
teit met de seminary onder een dak. maar dat
behoeft straks niet meer, dan kan elk zich op
eigen terrein bewegen. Wel een verbetering dus.
Je AMERIKAANSCHE VRIEND.
Het zal geen lang betoog behoeven om het
verband aan te geven tusschen loon en arbeid,
aldus schrijft Ds. Veiders in de „Rott. Kerk
bode". Wij zijn daaraan in het leven van eiken
dag zoo gewend en ook de Schrift zelf spreekt
hiervan zoo overduidelijk, dat we met het con-
stateeren alleen konden volstaan, ware het niet,
dat deze zaak een zoo geweldig belangrijken
en veelzijdigen ondergrond heeft.
Wie betaalt het loon en wie ontvangt, of
wie bepaalt het loon en hoe wordt de loon-
hoogte gevormd Met tal van vragen zouden
we deze kunnen vermeerderen, we zullen echter
bij een eenvoudige beschouwing blijven en ons
niet verliezen in theoretische en wetenschappe
lijke kwesties.
We zagen reeds, dat de ongelijkheid in de
schepping gegrond is, en dat God den eenen
mensch gaven geeft van zeldzamer karakter dan
den ander. Dat het juist deze zeldzaamheid is,
die de soort arbeid bepaalt, maar1 ook die dien
arbeid hooger waarde doet hebben. Zoo is het
ook met de stoffelijke goederen, naarmate de
goederen zeldzamer zijn, hebben ze als regel
hooger waarde. Echter hier komt iets bij, na
melijk dit: al die stoffelijke en geestelijke gaven
liggen maar niet tot vrije beschikking voor den
mensch, neen God, de Heere van alles, deelt
Zijne gaven aan den mensch uit en Hij geeft
den één meer en anders dan den ander. In een
zondeloze wereld, wij kunnen dit niet genoeg
herhalen, zou dit onderscheid een heerlijke va
riatie zijn, en toch alles gericht op eenzelfde
doel. Daarom gaf God aan alle menschen kracht
tot den arbeid, arbeid van welken aard ook en
het positieve doel, het hoogste doel moet ook
nu nog zijn: in dien arbeid te zoeken de eere
Gods.
Wie een ander doel stelt, treedt des Heeren
ordinantiën met voeten.
Nu heeft deze ongelijkheid verhoudingen in
het leven geroepen, die door de zonde tot bit
tere tegenstellingen geworden zijn. Daar is aan
den eenen kant de werkgever, die uit winstbejag
den arbeider wel in zijn dienst neemt, maar dien
arbeider niet meer ziet als het schepsel Gods,
dat recht heeft op arbeid, en voor dien arbeid
een rechtvaardig loon heeft te ontvangen, en
daar is aan de andere zijde de arbeider, die
het hoogste doel voorbij ziet om alleen te ar
beiden tegen een loon, dat zóó hoog is, dat
hij „zich goed bewegen kan in de wereld". Van
liefde en toewijding in zijn arbeid is geen
sprake, als hij het loon maar heeft.
Zoo kan en mag de Christenpatroon en de
Christen-arbeider het vraagstuk niet zien. Met
erkentenis van een nameloos tekort aan beide
zijden, heeft de patroon den arbeider te zien
als een schepsel Gods, dat geëerbiedigd moet
worden in het recht om naar den eisch van
het leven (Ds. Sikkel voegt hier zeer terecht
bij: Naar de mate van zijn betee-
n i s) in zijn levensonderhoud en in dat van
de zijnen te voorzien en doet hij den arbeider
tekort, „het geschrei dergenen, die geoogst heb
ben en wier loon is verkort, zal komen tot in
de ooren van den Heere Zebaoth", en Hij is
een heilig en rechtvaardig God; Die de twist
zaak des verdrukten twisten zal
En de Christen-arbeider, hij verkoopt
zijn arbeidskracht niet tegen den hoogst mo
gelijken prijs, maar arbeidt, werkende wat goed
is met de hand, en zal loon ontvangen. Niet
omdat de patroon dat zoo bepaald heeft, maar
omdat Gods Woord zegt: „De arbeider is zijn
loon waardig" en elke theorie en elke leuze
die iets anders propageert, houdt met Gods ge
bod geen rekening.
Nu spraken we hier slechts over de moreele
verhouding tusschen patroon en arbeider t.a.v.
het loon. De gezagsverhouding in het dienst
verband legt den arbeider ook plichten op, die
hij niet licit mag achten en waartegen juist
door hét ontwakend rechtsbesef wel veel ge
zondigd wordt in onze dagen.
Veel maatschappelijk onrecht is er de eeuwen
door geleden en wij kunnen God niet dankbaar
genoeg zijn, dat op allerlei wijze naar middelen
wordt omgezien om de juiste verhoudingen, voor
zoover die in een zondige wereld mogelijk zijn,
vast te stellen.
Er was een tijd, dat de wetenschap leerde:
het loon van den arbeider kan nooit hooger
worden dan zijn bestaansminimum en deze
„ijzeren loonwet" van Lasalle heeft juist de
arbeiders geprikkeld en heeft de revolutionaire
vlam aangewakkerd; en latere geestverwanten
hebben die troostelooze theorie verlaten om
steeds hooger eischen te stellen. Het historisch
materialisme, dat „den godsdienst opium voor
het volk" noemt, zingt de zegenzang van den
arbeid, maar niet om den zegen, dien God
daarin heeft gelegd, doch om in vereeniging
met de „proletariërs aller landen" de macht
in handen te krijgen. Want het is de arbeid,
die waarde schept, zoo zegt men, en dus is ook
alle vrucht van dien arbeid voor het
proletariaat.
Een arbeidsoverschatting, een zondig mate
rialisme, dat de levenswijding niet kent.
De Christen-arbeider streve naar beperking
van welvaartstekort niet uit stofvergoding, doch
uit plicht, dien God hem in den arbeid heeft
opgelegd.
De Christen-arbeiders zouden elke actie heb
ben op te geven, indien zij hun beroep niet
zagen als een door God gewilde orde ter
voorziening in hunne stoffelijke behoeften.
Dat is ook de reden waarom wij een „Chris
telijke" vakorganisatie behooren te hebben en
we voelen het als een domme oppervlakkigheid
of als een dood argument als men den arbeider
poogt wijs te maken, dat men even goed in een
„neutrale" of „moderne" vakbeweging kan
meedoen, omdat het toch alleen maar gaat om
het dagelijksch brood.
Neen, als we onze roeping bewust zijn, dat
God ook op het sociale erf de eerste heeft
te zijn, dan gaat ook over dat terrein voor ons
glanzen het licht van Gods algemeene genade
en kunnen wij over onzen arbeid den zegen des
Heeren inroepen en inwachten. Waar we ons
ambt of beroep uitoefenen uit bittere noodzaak
of uit den drang tot zelfbehoud, zonder meer,
miskennen we Gods heilig en heerlijk bedoelen.
Dan kunnen we van zegen niet meer ge
wagen en dan is ook onze vakorganisatie niets
meer dan een middel om ons wat beter te kunnen
bewegen in de dingen dezer wereld.
We mogen en behoeven de aardsche dingen
niet te verachten als we onze welvaart maar
dank weten aan dén zegen, dien God, onze
zonden ten spijt, in den arbeid en op den
arbeid schenken wil.
door
H. KINGMANS.
dat een sieraad
l.
i
25)
Daarbij rees de verontwaardiging in haar op,
dat aanmerkingen werden gemaakt op haar
werk en op dat van "Van Binsbergen. Als de
predikant zijn roeping verwaarloosde, dan kon
niemand haar toch beletten, te doen, wat zij
meende, dat gedaan moest worden
Maar het medelijden behield ten slotte toch
de overhand. Deze arme predikant meende, dat
hij op den goeden weg was en begreep niets van
haar beweegredenen. Vandaar zijn aanmerkingen
en .waarschuwingen.
Evenwel drong met kracht de twijfel naar
voren. Was het wel waar, dat men er op het
dorp zoo tegen gekant was? Totaal niets had
zij er van bespeurd. Met vijf kinderen was de
zondagsschool in de keuken van vrouw Hooge-
boom begonnen. Een week later waren er acht
en nóg een week later vijftien, terwijl er thans
reeds dertig kwamen en er twee klassen ge
vormd waren, één in de keuken en één in het
vóórvertrekje. En er was geen enkele poging
toe aangewend. In haar ijver had zij voorgesteld,
kaarten rond te zenden, om zoodoende een flink
aantal kinderen te hebben. Maar Van Bins
bergen, die haar met groote trouw en toewijding
terzijde stond, had het haar afgeraden. Mogelijk
was het iets voor later, doch het was ver
standig, voorloopig klein te! beginnen, om te
zien, wat het worden zou. Zij had zich gaarne
laten leiden en het resultaat was verrassend.
Keeds dertig kinderen. De een zei het tot den
.ander, Ouders praatten er met Hertha over en
zonden hun kinderen. Men wist in de nauwe
ruimte geen raad en had reeds over iets anders
gesproken. Het was wéér Van Binsbergen ge
weest, die tot voorzichtigheid had gemaand.
Eerst moest Kerstmis maar eens voorbij zijn.
Blééf dan het aantal en werd het grooter, dan
kon nóg raad geschaft.
Als Hertha dat alles bedacht, dan kon zij de
woorden van den predikant niet begrijpen. Wie
ter wereld op het dorp was er dan zoo gebelgd
op haar Hij, dominé Van Laan, was het niet.
Hij zei het zélf en zij geloofde hetn gaarne.
Het liefst had hij, zij had het reeds lang op
gemerkt, dat men hem ongemoeid liet. Maar
van wie had hij dan zijn gegevens
Zij vond maar één oplossing, die zij in het
studeervertrek daareven ook had geuit: leden
van den kerkeraad of kerkvoogden hadden er
met den dominé over gesproken en hem aan
gemaand, eens met haar te praten.
A 1 s het zóó was, dan konden er tóch moei
lijkheden komen. Want onder die menschen
waren invloedrijke boeren. Ook de notaris be
hoorde tot hen, al ging hij nooit naar de kerk.
En al mocht zij dan onder de eenvoudige dor
pelingen veel aanhang hebben, als die heeren
gingen tegenwerken, kónden er gevolgen komen.
Dominé Misset had wel gelijk gehad, met haar
voor overdreven optimisme te waarschuwen.
In haar ziel daalde somberheid. Zou het werk,
dat zoo mooi op gang was, nu toch moeten
mislukken Was zij te voortvarend geweest
Had zij te lichtvaardig gedacht, dat haar komen
naar Zeeduin een roeping was
Met kracht drong Hertha deze opkomende
gedachten terug. En meteen kwamen er licht
stralen, Men had haar immers op eventueele
moeilijkheden voorbereid En groote dingen
was zielen tot Jezud brengen niet een groot
werk komen immers nooit zonder strijd tot
stand Kon zij bovendien niet reeds op ge
zegende vruchten wijzen Was de lamme Kees
niet een schaap van Jezus geworden En luis
terde vrouw Hoogeboom, die zichbaar veran
derde. niet met een heilbegeerige ziel, evenals
haar buurvrouw, die de tachtig naderde Las
Krijn Vermeulen niet in zijn Bijbel en gebeurde
het niet meermalen, dat hij haar inlichtingen
vroeg
En weer een andere lichtstraal had zij
last van den dokter, met wien zij in haar werk
het meest te maken had Zij praatte met hem
en zijn vrouw wel eens over het Zondagsschool
werk. Hij liet haar kalm haar gang gaan en
vond, dat de menschen er in ieder geval niet
slechter van werden. Het was wel een magere
uitdrukking, zonder pit en merg, maar in ieder
geval werkte hij haar niet tegen.
En was het ook niet heerlijk, dat juffrouw
Saaman zoo mééleefde Aanvankelijk had zij
er geen heil in "gezien en het Hertha afgeraden.
Op het moderne Zeeduin was toch niets te
beginnen. Het was een wat gedwongen houding
geweest. Hertha praatte maar niet over het aan
gevangen werk, want zij had toch niet een
belangstellend toehoorster. Maar langzamerhand
was het veranderd en den derden Zondag was
zij met haar en Van Binsbergen, dien Hertha
steeds meenam op een kop thee, aan het praten
gegaan en de onderwijzer, die van haar stillen
tegenstand niets wist, had op enthousiaste wijze
over het werk gesproken en gewezen op het
toenemend getal kinderen, dat tot bezwaren aan
leiding zou kunnen geven. Sindsdien informeerde
zij belangstellend en had Hertha, tot haar groote
vreugde, een steun aan haar.
Dat waren toch alle lichtpunten. Zij moest
niet zoo gauw den moed laten zakken. Zij deed
het werk toch met een biddend hart Zij was
toch in den weg Gods
Hertha werd weer wat opgewekter gestemd en
verhaastte haar schreden, daar de duisternis
inviel.
Aan het hek van „Repos ailleurs" stond
juffrouw Saaman, e'en doek om het hoofd, te
praten met een werkman; Hertha herkende den
timmerman.
„Heb geen zorg, juffrouw. Het komt op tijd
in orde. U zult het morgenavond eens zien",
hoorde Hertha hem zeggen.
Meteen vertrok hij, terwijl juffrouw Saaman
Hertha meetrok, zonder een woord te zeggen,
naar de groote schuur achter in den tuin.
„Kijk eens", zeide zij, een lantaarn aanstekend
en de schuur betredend, „ik heb een paar dagen
den timmerman. Het was wat koud in het
schuurtje. Hij maakt nu een dubbelen wand
met turfstrooisel er tusschen. En een zoldertje
er in. Daar komt een gat voor een kachelpijp,
zoodat er gestookt kan worden."
„Maar waarvoor is dat noodig vroeg
Hertha, volkomen argeloos.
„En van planken zal hij wat ruwe banken in
elkaar timmeren", ging de ander onverstoorbaar
verder. „Over een paar dagen is het klaar. Dan
kunnen jullie met je kinderen hier Kerstfeest
vieren en er voortaan zondagsschool houden.
Kom, ga mee naar binnen, 't Is hier koud en
De onderwijzersweduwe kon niet verder spre
ken. Zij voelde zich plotseling door twee armen
omvat, terwijl op haar wang een kus gedrukt
werd.
„De Heere vergelde je, wat je voor ons ge
daan hebt", zei Hertha met schorre stem, terwijl
tranen in haar oogen sprongen. „Ik was juist
zoo moedeloos, want ik had een onaangenamen
middag. En nu deze wonderlijke verrassing."
In de huiskamer vertelde zij van haar gesprek
met den predikant.
„Het verbaast mij niet, lieve. Er kunnen
moeilijkheden komen. Maar met God zullen wij
die overwinnen", zeide juffrouw Saaman. „Ik
voelde er eerst niets voor, dat weet je. Maar
dat was niet goed. Wij hebben een lichtend
licht te zijn. Ik hoop, dat in het schuurtje nog
menig kind tot Jezus gebracht wordt. Voorloopig
kan het nog wel dienst doen."
„Er kunn'en wel zestig kinderen in", juichte
Hertha.
Dien avon$J, haar vasten bezoekavond bij
dokter en mevrouw Van Leeuwen, werd zij
weer gesterkt, zij het dan in negatieven, onver
schilligen zin.
„Zoo, zuster", zoo begroette de dokter haar
plaaglachend, „al bekomen van den schrik
Hertha kon in de verste verte niet begrijpen,
wat hij bedoelde. Het was op haar verwonderd
gelaat te lezen.
„Nu ja", zeide hij, „u is toch vanmiddag bij
den dominé te biecht geweest
„Hoe weet u, dat ik bij dominé Van Laan
bescheiden ben vroeg Hertha, die er bier
het liefst niet over sprak.
„Het heele dorp weet het", schertste hij.
„Gekheid hoor, zuster. De dominé vertelde
het mijn man een uur geleden", lichtte mevrouw
haar in.
„Een theologisch dispuut gehad vroeg de
dokter, nog steeds plaagzuchtig.
„Heelemaal niet", verzekerde Hertha. „Wij
zouden het toch nooit eens worden."
„Trek je maar niets van zijn woorden aan,
hoor, zuster. Hijzelf meent het niet kwaad. Hij
was boodschapjongen van een paar kerkvoog
den, die het niet zetten kunnen, dat er een soort
zondagsschool gekomen is. Wat kan hem dat
schelen De ergste tegenstander is Eppo van
Dalen van „Zuidhoeve". Evenmin als ik komt
hij ooit in de kerk. Wat zou die vervelende
kerel, ik ken hem door en door, nu in het
midden willen brengen Stoor je er niets aan
en ga je gang, als je dat nu zoo graag doet.
De menschen worden er niet slechter van. En
wie er genoegen in heeft, wel die ga zijn gang.
Wij leven toch zeker in een vrij land
Met gemengde gevoelens hoorde Hertha deze
woorden, die de dokter op zijn gewone, radde
wijze uitsprak. Zijn overigens goedmoedige on
verschilligheid trof haar steeds diep. Maar aan
den anderen kant vernam zij nu tot haar blijd
schap, dat haar vermoeden juist was: het waren
een paar kerkvoogden; onder de dorpelingen
was niet een vijandige stemming. Zij had zich
de woorden van den predikant wel wat veel
aangetrokken, al verheelde zij het zich niet,
dat deze kleine tegenstand grootere proporties
kon aannemen.
(Wordt vervolgd).
t ?:l