Antirevolutionair voor de Zuidhollandsche en Zeeuwsehe Eilanden. Eén hart en één ziel IN HOC SIGNO VINCES No. 3648 ZATERDAG 7 JUNI 1930 45ste JAARGANG EERSTE BLAD. Op den Uitkijk. W. BOEKHOVEN ZONEN Alle stukken voor de Redactie bestemd, Advertentiën en verdere Administratie, franco toe f© %enden aan de Uitgevers Automobilist verblind. L»&ssd® @19 Tidnbcifiw. I Deze Courait veischijat eiken WOENSDAG en ZATERDAG. ABONNEMENTSPRIJS per drie maanden franc per post f I.— bi) vooruitbetaling. BUITENLAND bQ vooruitbetaling f 8.50 per jaar, AFZONDERLIJKE NUMMERS 5 CENT. UITGEVERS SOMMELSDIJX Telef. Interc. No. 202 Postbus No. 2 ADVERTENTIËN 20 cent, RECLAMES 40 cent, BOEKAANKONDIGING 10 cent per regel DIENSTAANVRAGEN en DIENSTAANBIEDINGEN 1 1.- per plaatslag. Groote letters en vignetten worden berekend naar de plaatsruimte, die zQ beslaan, AdvertentiCn worden Ingewacht tot DINSDAG- ea VRIJDAGMORGEN 10 uur. En de menigte van degenen, die geloofden, was één hart en één ziel, en niemand zeide dat iets van hetgeen hij had, zijn eigen ware, maar alle dingen waren hun gemeen." Hand. 4 32. Het waarachtig Christelijk geloof bant alle individualisme en egoïsme uit. Zij verdragen elkander niet. En waar het eigen ik nog op den troon van het menschelijke hart zit, daar kan geen waarachtig Christendom wonen. Hier hebben wij een zuivere maatstaf voor den staat van ons geestelijk leven. PHet Pinksterfeest zegt het ons zoo duidelijk. Vele menschen hebben van het Christendom wel iets anders gemaakt. Zij zagen de gemeenschapsgedachte niet, ze wisten niet van de solidariteit, die het positieve Christendom predikt, zij zagen slechts zich zelf en ze wilden zalig worden, want zij vreesden voor de hel en ze wilden de eeuwige ge nietingen van den hemel. Maar dat kan den diepsten zin van het Christendom niet zijn. Een oud kerkvader schreef dan ook eens, dat hij droomde van een engel met een fakkel en een emmer water en die op de vraag van den kerkvader, wat hij hier mee doen moest, antwoordde: „met den fakkel den hemel in brand steken en met den emmer wa ter scheppen om de hel te blusschen, opdat niemand uit vrees voor de hel en ^uit verlangen naar den hemel God zal H^zoeken." Dit woord heeft een diepen zin. Een hel tot straf en een hemel tot belooning maakte zoovele menschen vroom Maar dat is niet in den geest van het Evangelie, dat Gods Woord ons predikt. Want in den grond der zaak kweekt al zulk denken en leven niet anders dan individualisme en egoïsme, feitelijk ook materialisme. De mensch wil het hier op aarde goed hebben en straks als hij dood is ook voor de eeu wigheid geborgen zijn En dat zij nog geen zekerheid hebben, dat ze voor de eeuwigheid geborgen zijn, maakt dan hun „ellende" uit. Daarover zuchten zij en klagen zij: „als ik dat nog maar eens weten mocht, want het zal wat te zeg gen zijn voor eeuwig verloren te gaan!" Dat heet dan kennis aan zijn ellende hebben. En dat klagen en zuchten heet dan vrucht van waarachtig Christen dom. Maar men heeft nog nooit de plaats in de H. Schrift kunnen aanwijzen, waar deze gedachte bevestiging vindt. De ellende, de waarachtige ellende bestaat niet uit het niet weten, dat men geborgen is voor de eeuwigheid. De catechismus leert het anders. De ellende kent men uit de „wet Gods" en het niet volkomenlijk kunnen houden wat die wet Gods van ons eischt. De zondeken nis is de toestand der ellende. Zoo veel en zoo groot tegen de allerhoogste Ma jesteit Gods overtreden te hebben, zoo dat het door schuld verslagen hart in krimpt onder de wetenschap God niet lief te hebben boven alles en zijn naaste als zichzelve, maar integendeel beiden te haten met een doodelijken haat. Dat is de ellende, die de H. Schrift ons predikt. En de man, die onder deze el lende inkrimpt, zoekt geen troost bij andere schepselen, vindt geen woorden om zijn ellende bij andere menschen uit te klagen, maar nadert tot God, want deze ellende is de Schriftuurlijke en drijft uit tot verlossing en dankbaar heid. Hemel en hel vervullen hier geen hoofdrol, maar de verhouding tusschen God en den zondaar. Juist dat is de zin v^n het Christendom, dat de mensch n'et zichzelf zoekt, maar zichzelf vliedt, zichzelf verliest, tot zelfverloochening komt en na zichzelf onttroont te hebben, God de troon in zijn hart weer afstaat. En hiermee is dan de solidariteits- gedachte, de gemeenschapsgedachte ge boren. De Christen, die werkelijk door den Geest Gods is aangeraakt, is geen hemelzoeker, hij zoch God en nadat hij Hem gevonden heeft, is de liefde ge boren tot God dan ook tot zijn naaste. Dat gaat altijd naast elkander. Het een kan niet buiten het ander plaats hebben. Wie zegt God te dienen en zijn broeder haat liegt en zal het Koninkrijk Gods niet zien. Hier hebt gij den Pinksterzegen. Direct na de uitstorting des Geestes treedt de gemeenschapsgedachte sterk naar voren. De Priesters en de hoofdman des tempels en de Sadduceëers waren zeer ontevreden over het optreden der dis cipelen, omdat zij na den Pinksterdag Jezus verkondigden. De discipelen wor den bestraft, maar dat drijft dezen uit tot gebed, tot gemeenschappelijk gebed, waarin zij vrijmoedigheid afbidden om Gods Woord te spreken tegen allen, die zich vergaderd hebben tegen het Kind Jezus. En na dat gebed werd de plaats waar zij waren wederom bewo gen en werden zij vervuld met den Hei ligen Geest. Daar waren zij bijeen, al len die geloofden, en zij waren één hart en één ziel, ze kenden geen egoïsme, geen zelfzucht, de liefde Gods dreef hen elkander lief te hebben als zich- zelven en daarom zeide niemand dat iets van hetgeen hij had het zijne ware, maar alle dingen waren hun gemeen! Ziedaar de vrucht van waarachtig Christendom. Heilig communisme k Laat nu niemand zeggen, dat het dus een eisch van Gods Woord is, dat we al onze goederen verkoopen en het geld verdeelen onder de naasten. Men heeft hier niet te letten op de uitwerkende daad, die gevolg was van de Parousie- verwachting, die onder de eerste Chris tengemeente leefde, maar waar het hier op aankomt is het woord: „Zij waren één hart en één ziel"...... Deze solidariteitsgedachte pasten de eerste geloovigen toe in het kader van hun geestelijke visie op de dingen. En diezelfde gemeenschapsgedachte hebben de geloovigen der twintigste eeuw toe te passen op hun tijd. Christus' verlossingswerk was met de bekeering van een hoop losse indi viduen, die als korrels zand naast el kander liggen, maar het scheppen van één mystiek lichaam, waar Hij als verheerlijkt Hoofd over regeeren zou. Vandaar, dat de rijke gedachte „Ik geloof de gemeenschap der heiligen een artikel uit de geloofsbelijdenis der kerk van alle eeuwen is geweest. Daar om spreekt ons H. Avondmaalsformu- lier ook zoo schoon: „Daarbenevens, dat wij ook door dien Geest onder el kander, als lidmaten van één lichaam, in waarachtige broederlijke liefde ver bonden worden, gelijk de heilige apos tel spreekt: Eén brood is het, zoo zijn wij velen één lichaam, dewijl allen ééns broods deelachtig zijn. Want gelijk uit vele graankorrels één meel gemalen en één brood gebakken wordt, en uit vele beziën, samengeperst zijnde, één wijn en drank vliedt en zich ondereen mengt, alzoo zullen wij allen, die door het waarachtig geloof Christus zijn inge lijfd, door broederlijke liefde, om Chris tus' onzes lieven Zaligmakers wille, die ons te voren zoo uitnemend heeft lief gehad, allen te samen één lichaam zijn, en zulks niet alleen met woorden, maar metterdaad jegens elkander bewijzen"... Hier hebt ge ook de bron voor het politieke en sociale leven. De roeping der kerk voor het breede levensterrein op het maatschappelijk en sociale erf. Het menschelijke geslacht is uit één bloede geschapen, en Christus kwam niet alleen om zondaren te redden, maar ook om de schepping door herschep ping te bewaren. De solidariteitsge dachte moet dan ook het bezielende be ginsel zijn voor ons werken op maat schappelijk en sociaal terrein. De H. Geest is in Gods Kerk uitge stort en doet Zijn Goddelijke werking. Wij bedroeven dien Geest zoo vaak. Ons egoïsme, onze zelfzucht voert strijd tegen dien Geest en ook ons gezoek naar een hemel drijft zoo vaak dien Geest van ons weg. Maar als wij Chris ten zijn en de wet Gods zien met haar strengen eisch, dan zien we onze ellen de, dan klaagt ons hart ons aan en moeten we voor Gods heilig Aangezicht betuigen: „Ik ellendig mensch, wie zal mij verlossen van de zonde dezes doods", en daarop moet het stuk der verlossing en der dankbaarheid dan weer volgen. Er wordt in onze dagen veel ge klaagd over liefdeloosheid in Gods kerk. Dat was ook onder de eerste Chris tengemeente reeds zoo. Lees er de apostolische zendbrieven maar op na. Doch de Pinkstergeest is uitgestort, de Trooster is gekomen en verlaat Zijn kerk nimmermeer Als er maar een strijden is en een bidden, als we maar voelen, dat we één hart en één ziel zijn Als we maar geen hemelzoekers willen zijn, niet onze ellende willen zien in ons niet geborgen zijn, maar ons voor de spiegel van Gods heilige wet plaatsen en onze ellende zien in en uit de wet Gods, dan zal het beginsel der wedergeboorte in ons worden uitge stort en ook in ons hart iets gevoeld worden van dat afsterven van ons „ik" en zal er in ons hart plaats gemaakt worden voor de liefde tot God boven alles en een liefde tot onze naasten gelijk wij onszelf liefhebben. Dat is een vrucht, die gekend wordt aan ieder, die iets van den Pinkstergeest in zijn hart gevoeld heeft. „De Maasbode" schreef dezer dagen het vol gende „Niet slechts de S.D.A.P. is een volkomen schadelooze organisatie voor geloovigen; ook „Het Volk" is, als men socialisten gelooven mag, een dood-onschuldig blad, dat van de beginselen van een geloovige afblijft. „Intusschen geeft één „litteraire" pagina van een nummer (3 Juni) le. een feuilleton met wat gesuikerde gods lasteringen van den heer De Jong; 2e. een bespreking van een „hysterisch boek" met „poging tot verkrachting" van denzelfden heer De Jong; 3e. een aanbeveling van een door „Engelsche schijnheiligheid" verboden „kuisch boek", dat homo-sexualiteit sublimeert; 4e. een aanbeveling van een apologia voor laatstgenoemde zonde; 5e. nog een advertentie, waarin de adressen, waar „de op deze pagina besproken boeken" verkrijgbaar worden gesteld. In „Volk"-jargon heet dit„het sexueele le ven vrij van valsche schaamte doen zien." Normale menschen beschikken in de dage- lijksche omgangstaal voor al deze dingen over krassere termen." Ook bij mij was, toen ik „Het Volk" las, on geveer dezelfde gedachte opgekomen. In Socialistische kringen heet het, dat men een nieuwe beschaving, een nieuwe cultuur brengt. Het Christendom is in alles tekort geschoten. Eigenlijk krijgt het Christendom van alles de schuld. Zelfs van al de oorlogsellende Sinds de S.D.A.P. haar rokje keerde en nu geen so cialistische leider (gelijk in 1914 de heer Troel stra en andere kopstukken deden) meer de nood zakelijkheid van een sterke weermacht zal pre diken en het volk te wapen zal roepen omdat het nationale leven in gevaar is, heeten de Christenen, die zoolang oorlog dreigt nog^ de weermacht noodzakelijk achten, „vechtjassen" en „vuurvreters", wie het er om te doen is, oorlog te voeren of oorlog te maken. En de socialisten hebben zich, als de menschen van een nieuwen dageraad opgeworpen, als vredesapostelen. De Christenen zijn de menschen die het slechte wil len, dat zijn de reactionairen, de onderdrukkers, de beschermers van de brandkast, de gluipers, die de kat in het donker knijpen, de dompers die om geen recht geven, enz. Zulk een indruk krijgt de lezer van Het Volk van de belijders van het Christendom. Men moet dit niet onderschatten. In het begin van de socialistische actie was dat nog anders. Toen waren de aanhangers, nog klein in getal, menschen die eigenlijk nog wel wat van het Christendom afwisten. Er waren af valligen bij, die de leer van het Christendom goed of althans in hoofdzaak kenden. Maar dat wordt nu anders. Er is een nieuw geslacht opgestaan. De kin deren der socialistische voortrekkers nemen de plaatsen van hun vaders in. De kring der onge- loovigen, die absoluut niets van den inhoud van de Christelijke leer kennen wordt grooter. Men behoeft maar te lezen wat zoo nu en dan de bladen publiceeren omtrent het totale gemis aan eenige elementaire kennis van het Chris tendom, bij leerlingen van openbare, middelbare scholen, om eenigermate een indruk te krijgen van de klove die hoe langer hoe grooter wordt tusschen de belijders van het Christendom en zij die zich er van afkeerden en het moderne heidendom zijn toegevallen. En nu wordt stelselmatig die onwetendheid door de socialistische pers vergroot. De ver keerde indruk omtrent de belijders van het Christendom wordt stelselma'tig gevoed, -aan verdachtmakingen wordt vrij baan gegeven, de haat wordt systematisch gekweekt. Dat moet er op uit loopen, dat ons volk, evenals bij het oude heidendom toen het Chris tendom zijn intrede deed, in twee vijandige groepen verdeeld wordt: Christen'en en niet- Christenen, of beter: Christenen en anti-Chris tenen. Tusschen die twee zal een klove gapen Op den straatweg naar H. reed een auto, waarin niemand zat dan de chauffeur, van den weg af en het weiland in. Eerst dacht men aan drankmisbruik, toen aan een defect in de stuurinrichting, totdat eindelijk bleek dat de chauffeur verblind was door een wasch die daar te drogen hing en die behandeld was met »Ozil« Zeeppoeder van slechts 10 ets. per pakje. (Adv) 11 zóó groot, dat er van overbruggen geen sprake meer zal kunnen zijn. Het zullen twee werelden zijn, die geheel vreemd naast elkander zullen leven. Maar die óók elkander voortdurend zuilen be kampen, omdat zij in elkander vijanden zien. Groen van Prinsterer heeft dat reeds voor vijf en zeventig jaren zien aankomen, toen hij voorspelde dat eenmaal de tijd zou aanbreken dat er in Europa in zekeren zin slechts twee politieke partijen zouden zijnChristen'en en niet-Christenen. Het spreekt vanzelf, dat, waar twee vijan dige machten als deze tegenover elkander ko men te staan, er gestreden zal worden tot het uiterste. Beiderzijds zal het er op worden toe gelegd om elkander tot in de grondslagen aan te tasten. Want het Christendom is een geheel andere levensbeschouwing dan het socialisme. Zij staan lijnrecht tegen elkander over. Wat bij het Christendom „deugd" heet, noemt het socialisme „ondeugd", wat het Christendom „zedelijkheid" heet, acht het socialisme „onze delijk" en omgekeerd. Dat is een vreeselijke waarheid. Men ziet het aan bovenstaande. Wat Het Volk op één pagina publiceert en aan al haar lezers, rijp en groen, voorzet, vin den wij afschuwelijk en zouden we tot geen prijs aan onze kinderen ter lezing willen overgeven. Maar in socialistischen kring is dat heel gewoon, daar is het „beschaafd" met al die dingen op de hoogte te zijn en dek inderen er van te onder richten en het voor de „zieken" die aan deze „kwaal" lijdende zijn op te nemen tegenover die „wreede" Christenen, die ze als paria's uit de samenleving verstooteri. Wat wij gruwelijke zonde noemen en door Gods Woord vervloekt wordt als de vreeselijk- ste zonde tegen den tempel Gods, waarom God dien zondaar ook schenden zal vindt in socia listischen kring verdediging. Wij kunnen ons dat niet goed indenken. Dat komt omdat we zoover van elkander af leVen. We kunnen in de socialistische denk methode niet inkomen. Zij leven uit een ander beschouwing der dingen dan wij. Dat is de klove die tusschen hen en ons gaapt. Maar daar blijft het niet bij. Geestesrichtingen worstelen om de hegemonie in de staatkunde. Dat kan niet anders. Wie baas is in het land heeft de macht zijn beginselen voor te staan met middelen die de minderheid niet bezit. Daarom heeft deze zaak ook groote politieke beteekenis. Ze is van het grootste gewicht voor geheel ons volk. Het is maar niet zoo, dat we nu eenmaal we ten dat een deel van ons volk uit geheel andere beginselen leeft dan wij, maar dat deel tracht in rustelooze arbeid die beginselen toe te pas sen in de staatkunde. En in het buitenland is dat reeds voor een groot deel gelukt, omdat daar niet als bij ons een krachtige actie van het positieve christen dom op het politieke leven uitging.. Maar ook in ons land wordt de kamp steeds zwaarder omdat er steeds meer zijn, die zich bij de modern-heidensche levensbeschouwing aan sluiten. Het wil er zoo graag in, het is ten slotte een kwestie van vrijheid om te doen en te laten wat de mensch zelf wil. Er is geen zelftucht meer. Wat altijd als zonde en onge rechtigheid was gebrandmerkt, heet nu zuiver, zedelijk en goed. Deugd en ondeugd hebben stuivertje gewisseld. Zou zulk een beschouwing er niet, vooral bij de jonge menschen, inwil- len En het christendom heeft zooveel tegen zich. Het is een leer van onthouding van veel wat het menschelijk hart bekoort en waarnaar de zinnen uitgaan. En als dat dee,l van ons volk, dat zich los maakte van de zeleleer van het Christendom, de overhand krijgt, dan is het vanzelf spoedig met de christelijke grondslagen van ons volks leven gedaan. Dan worden er andere beginselen aan onze huwelijkswetgeving gegeven. „Vrije liefde" wordt gemakkelijk gemaakt en van over heidswege gesanctioneerd, de strafwetgeving zal worden gewijzigd, het wordt een opvoeden van den misdadiger, die geen misdadiger meer heet, doch „patiënt" is. Het gezag wordt ondermijnd, omdat het wordt losgemaakt van de Bron van alle gezag. Het gezinselven zal worden ondermijnd, omdat het kind eigendom van den staat wordt beschouwd. En zoo zou er veel op te noemen zijn. We krijgen de herleving van het heidendom, waaruit het christendom ons volk heeft opge trokken. Deze ernstige tijd is voorspeld. Voorspeld door mannen die de geesten kenden. En we zien in onze dagen dien tijd in vervulling gaan. En wat nu bij dit alles zoo vreeselijk is onder zij die één behoorden te zijn heerscht groote verdeeldheid. Juda en Efraïm benijden elkan der. Dat zal het proces verhaasten. Zoolang een groep van ons volk niet luistert naar het woord van Groen, dat er een tijd zou komen (en die is nu) dat er eigenlijk maar twee politieke groepen zullen zijnchristenen en niet-christenen, maar de verdeeldheid blijft zaaix onder het christenvolk, zal een doelmatige bestrijding van den grooten vijand waartegen Groen zijn leven lang streed: den vijand onder de banier van Ongeloof en Revolutie, onmoge- lijklijk zijn. Want het christendom moet zich verdedigen door betoon van liefde. Dat predikt ons het Pinksterevangelie. Daardoor overwon de eerste christengemeente het classieke heidendom. Het is zij eenigst wapen. De prediking van het Woord gepaard aan de daad der liefde. Hoe weinig lijkt het daar op in onze dagen UITKIJK. UIT DE LAND- EN TUINBOUWWERELD. (Nadruk verboden). I. Bemesting onzer Vruchtboomen. Kali is voor al onze vruchtboomen een zeer belangrijke voe dingsstof, die zoowel in het blad, in het hout als in de vruchten, dus bij den opbouw van alle deel en een rol te vervullen heeft. Een gezonde en krachtige bladerdos, de grondslag voor 't gedijen van oen boom, wordt door de hulp van kali te voorschijn geroepen. Kalirijk hout biedt een weerstand tegenover vorstschade, zooals ook onze landbouwgewassen, bemest met kali- zouten, meer weerstand tegen vorstschade be zitten. Door den grooteren voedselvoorraad werkt de kali gunstig op vroeg opengaan der knoppen, en na de bevruchting speelt kali een belangrijke rol bij den groei der vrucht, oefent niet alleen een invloed uit op de grootte en het aantal van deze, maar werkt gunstig op smaak aroma en kleur. Vooral werkt kali op suiker vorming, zeker een zaak van veel belang bij den groei der vruchten. En waar men tegen woordig meer en meer hoogere eischen gaat stel len aan de uiterlijke eigenschappen der vruchten, is dit zeker een zaak van groot gewicht. Volgens de onderzoekingen van Barth en Steglich eischen vooral kerseboomen zeer veel kali, daarna volgt de pruim, dan de peer en ein delijk de appel. Er spreken hier echter ook an dere factoren mee. Zoo is de pereboom, gelijk we reeds vroeger aanhaalden, door zijn diep gaande wortels in staat om de noodige kali uit de diepe aardlagen te halen. Vooral geldt dit voor op wildstam veredelde peer. De op kwee veredelde heeft veel grooter be hoefte aan kalibemesting, en daarvandaan komt het dan ook waarschijnlijk dat enkele soorten op dezen onderstam veel minder levensvatbaar- zijn, en ook vroeger afsterven. Op dezelfde wijze zijn de op doucin, 'en nog veel sterker de op paradijs onderstam veredelde appelboomen met betrekking tot kali veel meer eischend dan die op wildling. Waar men derhalve oofthoomen drijft, met dwergvormen (struik- en pyramidevorm) en leiboomen, daar dient men voor meer kali-toe voer te zorgen dan in de gewone boomgaarden met hoog- en halfstam. Waar we nu zagen, dat onze boomen veel kali vragen, is het duidelijk, dat bij slechte bemesting de kenteekenen van kaligebrek bij onze boomén zullen kunnen op treden. En ook thans nog laat de bemesting onzer vruchtboomen nog dikwijls veel te wen- schen over Wij willen in een volgend artikeltje op enkele dier kenteekenen de aandacht vestigen.

Krantenbank Zeeland

Maas- en Scheldebode | 1930 | | pagina 1