DE LANDDAG FEUILLETON richten. Zaterdag 31 Mei 1930. No. 3646 1 SCHAAKRUBRIEK. Van een arm dorp dat rijk werd het aan de stemming nog steeds geen be- 'er het al of niet uit» is te hopen, dat de spoedig komt. Toen ten gevolge van be- let boekjaar met een d het fonds per saldo likerindustrie op Java achten vernomen over dit artikel, doch thans oede te veel heeft ge- plaatsen kwamen be- hade door al te over- aanleiding van een SP. toenadering heb- >aansche producenten, .ikeraandeelen over het iedoelde bericht is ech- nsiders in de kringen over de waarheid van aten, en tenslotte kan niet beantwoorden, of tte murw is geworden orts deed een gerucht 0.000 ton Cubaansche Aan dit bericht werd anken. Tenslotte is de an een dergelijke order is nog niet veel ver- »wel de voorraden in de 100.000 ton zijn wel, dat 't wereld- ijd iets is toegenomen, prake van eenige ver- irijs. Tabaksaandeelen grijke mate, eenigszins mklijke iets lager. Over men de prijsverlaging op 2 wijzen: sommigen om de kleine onderne- dwingen, anderen als de oneenigheid onder xerlaten en Amerikaan- s aangeboden en daar- 3AM, 27 Mei 1930. s Veilingslokaal, War> ihouden Veiling, wer« a besteed 4,25 tot 5,15 4,50 tot 5,05 lot uks, )AMSCHE VEILING E SCHOT. zuinige Schotten z ïwste. pohoed vijf jaar lang zoo groen geworden, gevoel van eigen- nieuwen te koopen. den eenigen hoeden en trad daar binnen ben ik alweer ijn een rr ™WOC-STGN0WSES Correspondentie deze Rubriek betreffende te zenden aan F. W. Nannlng Middelharnis. No. 153. De sleutelzet van probleem no. 177 is 1. Pe8 dreigende 2. Pc7: mat. Varianten zijn: 1Lb8; 2. Pb6: mat. 1P onv.; 2. Le6 mat. 1c5; 2. Lb7 mat. 1Pc4; 2. bc4: mat. 1Te3:-J; 2. Pe3: mat. 1g6; 2. Pf6 mat. 1Df5"J; 2. Tf5: mat. Een goed probleem zonder thematische in houd, behalve de beide cross-checks. Men kan a 11 ij d tot den oplossingswedstrijd toetreden. Een goede oplossing van een twee- zet telt voor 2 punten, enz. Voor een foutieve oplossing wordt een punt in mindering gebracht (minimum aantal punten is nul). Voor de maan- delijksche prijs van 2.50 moet men de meeste punten hebben. Ook niet-abonné's zijn welkom. Heeft men 10 keer achtereen geen oplossing ingezonden, dan wordt men geacht niet meer mee te doen. Een onoplosbaar probleem vervalt voor den wedstrijd. Probleem voor den wedstrijd. No. 181. J. P. COPPENS - Amsterdam. Eerste plaatsing. Zwart (7). Wit (9). Wit: Kf3, Tc6, Le3, g2, Pd8, pi. c2, e5, f4, g3. Zwart: Kd5, Lc3, Pdl, h5, pi. b6, d3, f5. Wit geeft in twee (2) zetten. Oplossing inzenden vóór Donderdag 19 Juni. De stand na dit probleem geeft den winnaar over Mei aan. Oplossing Eindspel no. 204. 1. Tc6f, Kf7; 2. Tc7:! Tc7: 3. elD. Eindspel no. 207, Keemink en Fahrui no. 109. Wit: Kc4, Th3. Zwart: Kb6, Td6, pi. c5, d4. Wit speelt en houdt remise. Eindspel no. 208. UitRotterdamsch Schaaknieuws. Een zeldzaam mooi eindspel Door wijlen meester Réti gecomponeerd op zijn sterfbed. Zwart. Wit. Wit aan zet, wint. 1. g2g3 Dreigt mat door 2. Te4h4f, g5Xh4; 3. g3 g4. Deze dreiging wordt alleen gepareerd door Tf8—g8. 2. Te4b4 Met de nieuwe matdreiging 3. Tb4bl en 4. Tb8—hl. 2g5—g4 Wederom gedwongen. 3. Tb4—bl Tg8~g5f 4. Kf5Xf6 Tg5-g6f 5. Kf6-f7 e3—e2 Noch de zwarte koning, noch de zwarte toren mogen hun plaats verlaten. Op Kh5--g5 volgt Tblb5 mat en Tg6g5 faalt op Tbl—hl mat. 6. a2a4 Niet alleen om een tempo te winnen, want dit ware ook met a2—a3 te doen, maar vooral om het den witten toren mogelijk te maken, zoodra het oogenblik daartoe geschikt is, b5 te bezetten en vandaar beslissend in te grijpen. 6. e2el dame 7. TblXel Tg6—f6! 8. Kf7-g7 Het is duidelijk, dat de toren niet genomen mag worden, omdat na Kf7Xf6 een patstelling zou ontstaan. 8Tf6-f5 Nog het beste. Andere zetten verliezen nog sneller. 9. Tel-bl (Dreigt Tbl-b5) Kh5-g5 Om na Tbl—b5 met h6—h5 voort te gaan, waarmede nog net remise zou zijn te bereiken. Vandaar 10. Tbl—b6 Verhindert h6—h5, waarop Tb6—g6 mat zou geschieden. 10Kg5h5 Een torenzet helpt evenmin. Wat Zwart ook speelt, het antwoord 11. Tb6-b5 noopt Zwart tot overgave, want na ruil der torens, welke ruil gedwongen is, promoveert de a-pion na eenige zetten en het is uit met Zwart's tegenstand. De bekende meester Maroczy gaf met Landau een simultaan-séance op 27 Mei voor de N.R.S. Er werden 41 partijen gespeeld. Zij wonnen er 29, speelden 9 remise en verloren er 3. Onder de medespelers waren zeer goede krachten. Dit blijkt ook wel uit den uitslag. CORRESPONDENTIE. F. C. L. No. 749. 1. Dh2. No. 750. 1. Te2. Op Hemelvaartsdag werd onder de blauwe klaarte van een helderen zonnigen hemel de Landdag gehouden, uitgaande van den Ring Flakkee en de provincnale af deeling „Zuid- Holland" van den Bond van Ned. Herv. Jonge- lingsvereenigingen op Geref. Grondslag. De samenkomst stond onder leiding van den heer M. Faas, voormalig hoofd der Chr. School te Oude Tonge en oud-voorzitter van den Ring Flakkee. Gezongen werd Psalm 138 1, waarna' de heer Faas voorging in gebed. Hierna heette hij alle aanwezigen en inzonder- heid de sprekers Prof. Visscher, Ds. v. d. Wal van Wageningen, Ds. Luteijn van Vlaardingen en Ds. Dekker van Nieuwe Tonge hartelijk wel kom. Spr. wees op de beteekenis van Hemel vaartsdag voor de Kerk des Heeren en be treurde het dat deze dag ook door velen mis bruikt wordt om den beker met den zoeten zwij- meldrank der wereldsche genoegens tot den bo dem te ledigen, welke drank zoo vaak een bit tere nasmaak heeft. Het is een reden tot groote dankbaarheid als wij, al is het ook maar met het natuurlijk verstand, mocjen verlangen naar een samenkomst als deze. En het is een groote genade dat men hier nog vrij en frank mag vergaderen in de open lucht, terwijl in Rusland zoovelen zelfs hun kerkgebouw niet meer mogen betreden. Spr. hoopt, dat de woorden, die hier gesproken worden, mogen zijn tot troost en be moediging voor de verslagenen en gebrokerien van harte, der kruisdragers, opdat zij mogen be moedigd worden hun kruis achter den Man van Smarten aan te dragen. Ook is het sprekers wensch, dat de jongeren weer bemoedigd mogen worden om de beginselen, die zij belijden, uit te dragen in hun omgeving op alle levensterreinen. Tenslotte hoopt spr. dat deze Landdag moge uit- loopen tot het groote doel waartoe alles ge schapen is De Eere van Gods Heiligen Naam. Rede Prof. H. Visscher, Hierop verkreeg Prof. Visscher het woord over „Hemelvaartsdag en Jongelingsschap." Spreker wees op de degeneratie van de mo derne cultuur in Rusland, waar het een bange levenswerkelijkheid is geworden om het geloof weg te bannen uit de harten der duizenden die nog gelooven. Spr. citeert uit een Duitsch tijdschrift, dat vermeldt van een Russisch knaap je van 9 jaar, die een biddend leven leidde. Zijn opvoeder, een sovjet-ambtenaar, richtte tot het knaapje, dat groote honger had, de vraag: Wanja, hebt gebonger Op het be vestigend antwoord van het knaapje zei hij toenBid dan tot God, of Hij brood geeft. Het knaapje begon in zijn naiviteit te bidden. En toen het een paar minuten geduurd had, zei de opvoeder weer: Hou maar op, Wanja, er komt toch geen brood. Waarom heb je niet rechtstreeks tot mij gebeden, dan had je al brood gehad. Daarop kreeg het kind te eten, terwijl het gevraagd werdHeb je God ooit gezien, Wanja Het kind schudde het hoofd en de sovjet-ambtenaar zeiEr is ook geen God. Spr. zegtDit is het wat op dit oogenblik in Rusland plaats heeft en den toon aangeeft in het maatschappelijk leven. Maar onder ons volk is het onder duizenden niet beter gesteld. De massa tracht ons leven te emancipeeren van de eeuwige dingen. De communist had het brood niet gebakken en het graan niet laten groeien. Het jonge geslacht, naar spr. vernam ook op Flakkee, wordt losgemaakt van de eeuwige dingen, en nochtans zijn die eeuwige dingen de hoogste realiteit voor het leven van den mensch. Spr. vraagt of het zoo onredelijk is, om te belijden dat er achter het zienlijke 'en het zinnelijke nog een andere realiteit van hoo- gere orde bestaat. Want achter iedere daad en achter ieder woord doet zich de onzienlijke wer kelijkheid gelden. De eikel draagt den eikenboom en de tarwekorrel de tarwehalm en zij openba ren een gedachte Gods, die er in verwerkelijkt ligt. De Heilige Schrift leert het ons Uit Hem door Hem en tot Hem zijn alle dingen. Dat leert ons ook de Hemelvaartdag. Jezus Christus is in heerlijkheid opgenomen en een wolk onttrok Hem als een gordijn aan de blikken der jonge ren. Dit predikt dat het einddoel der dingen niet ligt in de zienlijke wereld maar in den Hemel van Gods Heerlijkheid. Daarom is ook de Hemelvaartsdag van veel beteekenis voor de jongelingsschap, In de jeugd gaat er een groote bekoring uit van de zienlijke dingen. Maar er is niets meer zelfmisleidend dan het aardsche ideaal. Het is een ontroerende gedachte de wetenschap, dat eer er een eeuw zal voorbij gegaan zijn, niemand onzer meer zal leven en ons nageslacht over onze graven wandelen zul len, voor welke al onze aardsche verwachtingen zullen zijn achtergebleven. Maar op Kemel- vaartsdag is Jezus Christus opgevaren in de Hemelsche Heerlijkheid en is daarmee degenen die in Hem gelooven, voorgegaan. Uit deze ge dachte vloeit allereerst voort dat de mensch en ook de jongelingschap een roeping heeft ten aanzien van de onzienlijke dingen. Dat klinkt ouwerwetsch. Wie spreekt er in onze dagen nog van een roeping Wie vraagt daar nog naar Maar Gods Woord legt ons die roeping op de schouders. God dienen is de verwerke lijking van onze aardsche levensplicht. Maar daarnaast dan ook komt de vraag of wij Hem kennen Dat is de belangrijkste vraag die ook tot ons komt in de dacfen onzer jongelingschap. Men hoort in dezen tijd weinig spreken over het leerstuk, dat onze gereformeerde vaderen het hart der kerk genoemd hebbenhet leerstuk der uitverkiezing. Maar wat toch boven alles noodig is, is dat we weer beginnen te leven uit de uitverkiezing Gods, daarin ligt de bronwel van alle levens kracht Het is de wetenschap dat wij geborgen liggen in Jezus Christus, die in Zijn eeuwige Heerlijkheid is opgevaren tot Ziin Vader en daar is biddend voor Zijn volk en voor hen een plaats bereidend. Zoo komt ook op Hemel vaartsdag deze vraag tot ons. Christus is de uit verkorene Gods, de Levensvorst 'en dat wij in Hem besloten liggen is de groote levensvraag. Om dat te weten is het noodig dat wij weder geboren zijn, want zonder wedergeboorte kunnen wij het koninkrijk Gods niet zien. Er is een groote tegenstelling tusschen de wereld en Gods Kerk. Spr. memoreerde een gedicht van den goddeloozen dichter Jtteine die van den dood georoomd had en die in zijn laatste dichtregelen schreet„En het was nacht Voor de wereid eindigt dit leven in den eeuwi gen nacht. Een ontroerende waarheid, maar over de graven van hen die gelooven mogen in den Heiland die ten Hemel voer zal eenmaal de zang ruischen: Ontwaakt gij die slaapt en sta op uit de dooden en laat Christus over u lichten." Rede Ds, J. H, van der Wal. Ds. J. H. van der Wal van Wageningen sprak over: „Weest sterk", en wees daaroij op het Schriftwoord „Der jongelingen sieraad is hun kracht". De Flakkeescnen King staai op den Geretormeerden grondslag, en die grond slag is wel goed, dit heett de eeuwen door de vuurproef doorstaan. Maar de jongelingen moe ten de kracht niet in zichzelf, maar in de beiij- denis zoeken. Faulus zegtAls ik zwak ben dan ben ik machtig. Ook de jongelingschap moet staande blijven in Gods kracnt, waarvan de geretormeerde belijdems getuigenis doet. Aan dit beginsel moeten wij vasthouden. Groen van Prin sterer zeiIn ons beginselvastheid ligt onze kracht. Wanneer wij uit dat beginsel leven zijn wij waarlijk sterk. Gelukkig staan wij niet in het donker, spreken wij niet donker, en schrijven wij ook niet in het donker, maar wij mogen in het volle licht staan, dat van het onveranderlijke Woord van God uitstraalt. En dat evangelie moeten wij reeds in de dagen onzer jongelingschap uitdragen tegen den wassenden stroom van ongeloof en re volutie. Wij leven in een tijd van verslapping en verzwakking. Maar Paulus schreef ook in een tijd van een verslappende cultuur tot de Kerk „Houdt U mannelijk, wees sterk." Dat woord moge ook uitgaan tot de jongelingschap onzer dagen, waarin verwijving en verslapping heerschen. Aan deze bemoediging doet de apos tel een ander woord vooraf gaan, hij zegt „Waakt dan en staat in het geloof", Dat bant alle leidelijkheid en onmachtsleer uit. Wij heb ben te staan in het geloof om Hem te ver wachten, Die van ons opgevaren is. Dat was ook de opdracht aan de discipelen, die opzagen naar den Hemel, waarheen hun Heiland was opgevaren. De Engel geeft hij de boodschap naar Jeruzalem te gaan en daar d'en Pinksterdag te verwachten en dan uit te trekken over de gansche wereld om in mannelijke kracht de kerk te bouwen. Ook tot de jongelingschap roept spr.: waakt en staat in het geloof en betoon dat ook in uw levenswandel, strijdt in Gjods kracht den goeden strijd des geloofs, zoo zult gij eenmaal de kroon des levens ontvangen. We leven in een verwarden tijd; e'en tijd van scheuring en sectarisme op het gebied van de kerk en ook op het gebied van de staat kunde. Maar spr. roept de jeugd toe: houdt U op de plaats waar God U gesteld heeft, zoowel op kerkelijk als op staatkundig terrein. En dat kost in onze dagen kracht, maar onze vaderen wisten het reeds, dat in eendracht kracht ligt. Versterk dan ook die eendracht door uw or ganisatie als Ned. Herv. Jongelingsvereeniging op Geref. grondslag en bouwt op dien hechten en vasten grondslag voort. Ook daar is kracht toe noodig. Maar Christus heeft gezegd: „Zon der Mij kunt gij niets doen". En Hij wil helpen, Hij wil het door U doen. Leef dan in diepe af hankelijkheid van Hem, zoo zal uw organisatie tot rijken zegén zijn voor de Flakkeesche jon gelingschap op dit eiland en moogt ge in het geloof leven, dat gij straks de onverwelkelijke kroon der overwinning ontvangen zult. Rede Ds, A. Luteijn. Ds. A. Luteijn van Vlaardingen sprak over: „Blijven in het geleerde". Spr. wees er op, dat het eiland hem niet vreemd is, daar hij enkele jaren de gemeente van Ooltgensplaat heeft mo gen dienen. Spr. is daarom blij, dat hij nog weer eens op dit eiland spreken mag. Het ver heugt spr., dat ook hier de jongelingschap door één doel is samengebracht en in hun vereenigin- gen bespreken wat nuttig en noodig is. Wij leden in een moeilijken tijd. Voor een halve eeuw bleef het kind gewoonlijk in den weg, waarin hij door zijn ouders en de kerk was opgevoed. Dat is de laatste 25 jaar veranderd. Velen laten zich nu meesleepen door den geest des tijds. Op Flakkee merkt men daar misschien nog niet zoo heel veel van, ofschoon spreker hoorde, dat ook hier de geest van afval en Godsverzaking doordringt. Daarom is het een groot voorrecht, dat ook Flakkee haar Jonge- lingsvereenigingen heeft, waarin de jongeling schap samen komt, om de dingen te behandelen, die haar licht verschaffen kunnen 'en haar kan fundeeren in de leer waarin ze zijn opgevoed en waarin ze naai1 het woord van Paulus te blijVen hebben. Deze Jongelingsvereenigingen staan op het hechte fundament van de Geref. leer. Er wordt tegenwoordig op de godsdienstige markt veel aan den man gebracht als Gerefor meerd wat het heelemaal niet is. Er is reeds opgemerkt, dat de kern der Ge reformeerde waarheid de uitverkiezing Gods is, maar daarnaast stond bij onze vaderen toch steeds voorop: de rechtvaardigmaking door het geloof. Spr. wekt zijn hoorders op toch vooral hier aan vast te houden. Paulus schreef aan Timo- theus: Bewaar het pand, dat U toebetrouwd werd. Tegenwoordig is dat moeilijk. Uveral staan mensctien op, die zich als leeraren des volks opwerpen en die leven naar bet goed dunken van bun eigen hart, oiscboon ze zeggen de Oud-Geretormeerde waarheid te ombeizen. Eij veinzen een gedaante van godzaligheid, maar trekken bun volgelingen ai van de leer waarin ze zijn opgebracht. Dat is een groot gevaar van onzen tijd, ook voor de jongelingschap. Daarnaast leven we in een tijd, dat men elkander verbijt en vereet en dat doet vele jongeren afdwalen. Want de jeugd is oprecht. Ee neemt geen blad voor den mond en beeit nog niet leeren veinzen. Dit is een voorrecht voor de jeugd, maar ze moeten leeren met op de christenen, doch op Christus te zien. Ze moeten leven uit het sacrament van hun Heiligen Doop en Christus volgen naar Zijn geopen baarde Woord, niet in vrome eigengerechtig heid. Het is een tijd van veel verwarring en veel kwakzalverij op geestelijk terrein. 'Lal van menschen laten zich hierdoor meesleepen. Men- schen, die zichzelf ais leeraren hebben opge worpen, komen met vrome .Bijbelteksten en met vroom gedoe. Uok in uw omgeving komt dat voor. Maar houdt gij U bij hetgeen gij geleerd hebt, houdt U op den zuiver Geretormeerden grondslag. Niet op den grondslag van bevin dingen en van een zeker gevoel. Alleen te leven uit het geloot is eisch van Gods Woord. Blijven in hetgeen gij geleerd hebt. Dat kost sirijd, want dan krijgt men de wereld tegen en dan krijgt men ook het vrome vleesch tegen. De Geref.' leer is nog altijd den Joden een ergernis en den Grieken een dwaasheid. Tegenwoordig loopen de jonge menschen met allerlei problemen. Verschillenden laten zich vangen door de bekorende leuzen als: Nooit meer oorlog. Zij stichten een „Vredebond". Heel de wereld spreekt over vrede, maar er is nog nooit zooveel ruzie en oorlog geweest als te genwoordig. Dat komt, omdat de menschen niet beginnen bij het begin. Ieder humaan mensch is natuurlijk tegen den oorlog. Maar om waarlijk den oorlog te kunnen bestrijden, moeten wij eerst den vrede in eigen hart kennen, den vrede met Christus. Al dat vredegedoe, dat buiten den eenigen, waarachtigen vrede omgaat, is onwaar. Het gaat er in die kringen dan ook zoo slap en zoo kleverig naar toe, er zit geen fut in. En terwijl men over vrede praat en vredesconferenties houdt, loopen er weer 10 nieuwe oorlogschepen van stapel. Er waait inderdaad een vreemde geest door de jonge menschen. Er zijn er ook, die loopen of ze den last der geheele wereld op hun nek torsen. Ze hebben de ouwemannetjesplooien op hun ge zicht en kijken of ze in een citroen gebeten hebben. Alle frischheid en echtheid en natuur lijkheid is er uit weg. Maar dat is alles namaak Christendom. Het Christendom brengt in den mensch geen onnatuur. Ook in dit opzicht roept spr. de jongelingen toe: „Blijft in hetgeen gij geleerd hebt". Maar ook de ouders moeten den leeftijd van hun kind verstaan. Het is een voorrecht, door God geschonken, als hun zonen lust hebben om in de J.V. saam te komen en op een dag als deze elkander op te wekken om trouw te blijven in hetgeen zij geleerd heb ben. Zij leven in een anderen tijd, dan toen de ouders jong waren. En in een tijd als deze is de J.V. noodig. Er moet gewerkt worden ook op geestelijk terrein. Er zijn menschen, die met de armen over elkander zitten en zuchten: „Och mocht het nog maar eens komen te gebeuren, dat ik het weten mocht, dat het ook voor mij is weggelegd". Dat noemt men dan gerefor meerd, de oude waarheid, maar het lijkt er niet op. In het natuurlijke leven openbaren die men schen ook geen lijdelijkheid. Als ze vruchten van hun land verwachten, zeggen ze ook niet: „Ik zal met mijn handen over elkander gaan zitten en God moet het maar doen". Menschen, die zoo redeneeren, zou men in een zenuwlijders gesticht brengen. Maar op geestelijk terrein is het evenzoo. Wel is het gereformeerd te be lijden, dat de mensch onmachtig is, maar dat houdt geen onmachtstheoriën in zich. Gods Woord zegt duidelijk: „Komt tot Mij, allen die vermoeid en belast zijt, 'en Ik zal u rust geven". Gods Woord prikkelt tot de hoogste activiteit. En de mensch, die waarlijk zijn ellende voelt, wordt ook tot de hoogste activiteit aangezet. Daarom moeten ook de ouderen de jongeren steunen in hun arbeid op de J.V. Ook hier geldt het: „Verderf het niet, er is een zegen in". Ook de voorgangers, ouderlingen en dia kenen hebben een roeping ten aanzien van de J.V. Laat er samenwerking zijn. En laat nie mand 't van zichzelf verwachten. Het is Israels God, die krachten geeft, maar Hij wil er om gebeden zijn. En wanneer de jongelingen zoo blijven in hetgeen ze geleerd hebben, dan zal, wanneer er verdrukking komt en de velden lie gen zullen, ook van hun lippen het „nochtans" des geloofs gehoord worden. Slotwoord Ds. A. Dekker. Ds. A. Dekker van Nieuwe Tonge sprak het slotwoord. Spr. doet dat naar aanleiding van de tweede bede van het volmaakte gebed: „Uw Koninkrijk kome" en wees er op,'dat het een hooge nood zakelijkheid is, dat men een biddend leven leidt. Dit geldt zoowel voor de ouderen als voor de door H. KINGMANS. Hortend en stootend vertelde de jongen. Hij had met trots in het hart zijn boodschap ge daan, maar het overviel hem wel wat, dat de zuster met hem medeging Hij was er verlegen onder. En toen hij dan ook wat hij wist had meegedeeld, zweeg hij verder in alle talen en stapte naast Hertha voort. Met wind- en regenvlagen was de October- maand verstreken. En met wind- én regenvlagen had November intrede gedaan. Doch op dezen avond was het weer dragelijk, hoewel guur. Wel dreven grauwe wolkenmassa's door het luchtruim, maar de laatste dagen was de regen uitgebleven, terwijl de wind wat bedaard was. Een enkele ster schitterde aan het firmament en zoo nu en dan, tusschen twee wolkenjachten door, kwam de maan meth aar zoch, bleek schijnsel. "Hier is het vroeg Hertha, stilstaande voor een Hein huisje aan den kant van den weg. "Ja i zei de jongen 'en verdween uit haar gezicht. Hertha stapte naar binnen. Nauw was zij in het kleine portaaltje, of een pijnlijk gekreun be reikte haar oor. Op het geluid, dat zij maakte', kwam een meisje van omstreeks twintig jaar naar de deur, om dan te zeggen: „De zuster moeder". Op het gelaat van de dochter was angst en schrik te lezen, terwijl vrouw Ver meulen oogen had, nat van het schreien. In een hoek van het vertrekje stond dokter Van Leeuwen in zijn hemdsmouwen gebogen over het lichaam van den kreunenden schipper, die in de bedstede gelegd was. Mét één oogopslag zag Hertha het tooneel. Een kort „goeden avond" kwam van haar lip pen. Verder sprak zij niet, maar ging met vasten tred op den dokter toe, die even vluchtig opkeek. Het zweet stond op zijn voorhoofd. „Ik kan in dezen hoek niets beginnen", zeide hij kort. „Spreid een bed midden in de kamer, dan leggen wij den schipper er op." Terwijl hij sprak, had Hertha haar mantel uitgetrokken en stond zij in haar smetteloos cos- tuum met wit schort in het vertrek, aanziende de dochter, die, naar zij had bespeurd, nog het minst zenuwachtig was. „Je kunt mij wel vlug aan een peluw helpen 7" vroeg zij. „Haast je wat." „Zoo is het beter", zei de arts, even later, toen de forsche gestalte van den schipper midden in het vertrek lag. Het was met moeite gegaan, terwijl de ongelukkige, die bewusteloos was, kreunde van de pijn. Vlug, zonder een woord te spreken, wiesch Hertha de wonde 'en legde een verband, onder wijl de dokter naging, of ook nog andere deelen geraakt waren. Met een zucht van voldoening stond hij op. „Alleen het hoofd zuster. Maar „Hersenschudding fluisterde Hertha. „Ik vrees er voor", antwoordde hij met de zelfde fluisterstem, om dan luider op te merken: „hij is door het zolderluik op zijn hoofd ge vallen." Nu het bloeden gestelpt was en het hoofd van haar man omzwachteld, waagde vrouw Ver meulen naderbij te komen. „Wat zegt de dokter vroeg zij bevend, met angst in haar stem. „Er valt nog niets te zeggen, moeder. Wij zullen den schipper geheel ontkleeden en op bed leggen. Dan ga ik naar huis medicijnen klaar mak'en, die onmiddellijk gehaald moeten worden. Om een uur of tien kom ik terug. Natuurlijk moet er vannacht gewaakt worden. En zoo noodig, moet ge mij onmiddellijk laten halen." „Maar hoe weet ik, dat het noodig is", jam merde de vrouw. „O, wat een ongeluk „Stil nu, vrouw", suste Hertha. „Ik blijf van nacht hier. Ik ga straks even naar huis, maar ben onmiddellijk terug." Zij bukte zich over den gewonde, om hem, zoo voorzichtig mogelijk, te ontkleeden. „Maar wij zijn geen lid van het Groene Kruis", merkte de dochter op, toen zij Hertha's verzekering gehoord had. „Dat kan niet schelen", vond Hertha. „Dacht ge, dat ik zonder meer zou vertrekken „Het is dom, om geen lid te zijn", zei dokter van Leeuwen. „Dat zie je nu eens. Wat zouden jullie zonder zuster beginnen De beide vrouwen waren het roer'end met den arts eens en zagen met bewondering, hoe handig, vlug en toch op zachte wijze Hertha met den man en vader te werk ging. Eenige oogenblikken later lag Krijn Vermeu len weer in de bedstede. Hij kreunde nog, maar niet zoo hevig als eenigen tijd geleden. Nog maals onderzocht de dokter, maar hif kwam tot hetzelfde resultaat: „Ik kan niet anders vinden, zuster." „Gelukkig", vond JHertha, met opzet luid sprekend. „Misschien loopt het dan nog ge zegend af, dokter." ,,'t Is wel mogelijk", bromde hij. „Dat zoo'n kerel, die wel al honderdmaal op zee in levens gevaar was, nu in zijn huis moet verongelukken! U hebt zeker geen speciale orders noodig, zuster „Ik zou niet weten, welke, dokter." „Neen, ge hebt dergelijke gevallen al zooveel aan de hand gehad. Wilde nog naar huis „Nog even, dokter. Juffrouw Saaman moet het toch weten en ik moet nog enkele dingen halen." „Ik ben met m'n auto. Gaat U maar even mee. Het kan best een oogenblik. Mogen we water en zeep, Jannetje Het meisje keerde spoedig terug met het ge vraagde en terwijl de dokter en daarna Hertha zich de handen wiesch'en, sprak de eerste met de vrouw van den schipper, die langzamerhand kalmer geworden geworden was. „Nu niet in de put zitten, moeder", zeide hij. „De schipper is een kerel als een boom, met een constitutie als van een leeuw. Het komt best nog in orde hoor. Moed verloren, al verloren. Doe nu maar precies wat de zuster zegt en weer niet eigenwijs. De zuster heeft meer zulke gevallen gezien en bestudeerd, dan de schipper schipbreuken. Komaarr, zuster. Ik breng U even thuis. "Ik hoop: tot morgenochtend, moeder." Hij boog zich nog even over den patiënt, die met gesloten oogen, zacht kreunend in de kus sens lag. Weldra snorde de auto over den strandweg dorpwaarts. De dokter sprak opgewekt tegen Hertha, die naast hem gezeten was, om, toen hij vóór „Repos Ailleurs" stil stond, op te merken: „Ik zal op U wachten, zuster en dan breng ik U terug." Hertha protesteerde. „Neen, dokter. Dat moet U niet doen. Zoo ver is het heusch niet. Ik dacht de fiets te nemen." „Ik dacht U met den wagen thuis te bréngen", verzekerde de dokter. „Dat wil ik, maar boven dien zou mijn vrouw het mij geducht kwalijk nemen, als ik het niet gedaan had. U staat goed bij haar aangeschreven, dat verzeker ik U. Ik wacht dus even." „Neen, maar dokter, heusch „Laat ons nu niet kibbelen, zuster", lachte de oude dokter. „Zooveel te langer moet ik hier wachten." Hertha zag wel in, dat zij het pleit niet win nen zou en verdween dan ook in huis om juffrouw Saaman te vertellen, dat zij dien nacht afwezig zou zijn. Haastig vergaarde zij, wat ze noodig had en was binnen eenige minuten terug bij de auto, dien de dokter gewend had. „Dat is verbazend vlug gedaan", prees hij. „U hebt U toch niet te veel gehaast Ik had den tijd wel." „Natuurlijk heb ik me gehaast, dokter. Het is wel erg, dat ik nog beslag op uw tijd leg." „U hebt U niets te verwijten", zeide hij, zijn motor aanzettend. En toen zij over het dorp reden, waar bijna elk scheen te slapen, want slechts hier en daar werd lichtschijnsel in de huizen waargenomen, merkte hij opeens op: „Hoe bevalt het U op ons dorp, zuster „Uitstekend," antwoordde Hertha uit den grond van haar hart. „Dat doet me zeer veel genoegen", verzeker de hij. „Omgekeerd wil ik wel zeggen, dat U ook ons best bevalt. Ik had zeer goede verwachtin gen van U, maar ik moet bekennen, dat ze over troffen zijn." „U vleit mij", lachte Hertha, die intusschen zijn woorden met dank in het hart aanhoorde. „Die tijd is voor mij voorbij. Iemand, die zestig gepasseerd is, doet dat niet meer. Ik meen wat ik zeg. Mijn neef heeft veel goeds van LI verteld, maar nog lang niet genoeg. A propos, heb ik U al verteld, dat hij met Kerstmis dacht te komen „Bedoelt U dokter Van Stralen vroeg Hertha. Zij was blij, dat het donker was, want een hevige blos kwam, naar zij voelde, op haar gelaat. „Ik sprak van m'n neef", zei de ander. „Hij schreef verleden week een brief, waarin, tot onze verbazing, te lezen stond, dat hij er sterk over dacht, Zeeduin ook eens in wintertooi te komen zien. Dat is nog nooit gebeurd. Het zou dan met Kerstmis zijn. Nu, hij is ons zeer wel kom en wij rekenen er alvast op, dat U, behalve uw gewonen avond, dan nog eens een avondje komt praten. Me dunkt, dat herinneringen uit het ziekenhuis U wel aangenaam moeten zijn." (Wordt vervolgd).

Krantenbank Zeeland

Maas- en Scheldebode | 1930 | | pagina 3