DE LANDDAG
FEUILLETON
richten.
Zaterdag 31 Mei 1930.
No. 3646
1
SCHAAKRUBRIEK.
Van een arm dorp
dat rijk werd
het aan de stemming
nog steeds geen be-
'er het al of niet uit»
is te hopen, dat de
spoedig komt. Toen
ten gevolge van be-
let boekjaar met een
d het fonds per saldo
likerindustrie op Java
achten vernomen over
dit artikel, doch thans
oede te veel heeft ge-
plaatsen kwamen be-
hade door al te over-
aanleiding van een
SP. toenadering heb-
>aansche producenten,
.ikeraandeelen over het
iedoelde bericht is ech-
nsiders in de kringen
over de waarheid van
aten, en tenslotte kan
niet beantwoorden, of
tte murw is geworden
orts deed een gerucht
0.000 ton Cubaansche
Aan dit bericht werd
anken. Tenslotte is de
an een dergelijke order
is nog niet veel ver-
»wel de voorraden in
de 100.000 ton zijn
wel, dat 't wereld-
ijd iets is toegenomen,
prake van eenige ver-
irijs. Tabaksaandeelen
grijke mate, eenigszins
mklijke iets lager. Over
men de prijsverlaging
op 2 wijzen: sommigen
om de kleine onderne-
dwingen, anderen als
de oneenigheid onder
xerlaten en Amerikaan-
s aangeboden en daar-
3AM, 27 Mei 1930.
s Veilingslokaal, War>
ihouden Veiling, wer«
a besteed
4,25 tot 5,15
4,50 tot 5,05
lot
uks,
)AMSCHE VEILING
E SCHOT.
zuinige Schotten z
ïwste.
pohoed vijf jaar lang
zoo groen geworden,
gevoel van eigen-
nieuwen te koopen.
den eenigen hoeden
en trad daar binnen
ben ik alweer
ijn
een
rr
™WOC-STGN0WSES
Correspondentie deze Rubriek betreffende te zenden
aan F. W. Nannlng Middelharnis.
No. 153.
De sleutelzet van probleem no. 177 is 1. Pe8
dreigende 2. Pc7: mat. Varianten zijn:
1Lb8; 2. Pb6: mat.
1P onv.; 2. Le6 mat.
1c5; 2. Lb7 mat.
1Pc4; 2. bc4: mat.
1Te3:-J; 2. Pe3: mat.
1g6; 2. Pf6 mat.
1Df5"J; 2. Tf5: mat.
Een goed probleem zonder thematische in
houd, behalve de beide cross-checks.
Men kan a 11 ij d tot den oplossingswedstrijd
toetreden. Een goede oplossing van een twee-
zet telt voor 2 punten, enz. Voor een foutieve
oplossing wordt een punt in mindering gebracht
(minimum aantal punten is nul). Voor de maan-
delijksche prijs van 2.50 moet men de meeste
punten hebben. Ook niet-abonné's zijn welkom.
Heeft men 10 keer achtereen geen oplossing
ingezonden, dan wordt men geacht niet meer
mee te doen. Een onoplosbaar probleem vervalt
voor den wedstrijd.
Probleem voor den wedstrijd.
No. 181.
J. P. COPPENS - Amsterdam.
Eerste plaatsing.
Zwart (7).
Wit (9).
Wit: Kf3, Tc6, Le3, g2, Pd8, pi. c2, e5, f4, g3.
Zwart: Kd5, Lc3, Pdl, h5, pi. b6, d3, f5.
Wit geeft in twee (2) zetten.
Oplossing inzenden vóór Donderdag 19 Juni.
De stand na dit probleem geeft den winnaar
over Mei aan.
Oplossing Eindspel no. 204.
1. Tc6f, Kf7; 2. Tc7:! Tc7: 3. elD.
Eindspel no. 207,
Keemink en Fahrui no. 109.
Wit: Kc4, Th3.
Zwart: Kb6, Td6, pi. c5, d4.
Wit speelt en houdt remise.
Eindspel no. 208.
UitRotterdamsch Schaaknieuws.
Een zeldzaam mooi eindspel
Door wijlen meester Réti gecomponeerd
op zijn sterfbed.
Zwart.
Wit.
Wit aan zet, wint.
1. g2g3
Dreigt mat door 2. Te4h4f, g5Xh4; 3. g3
g4. Deze dreiging wordt alleen gepareerd
door Tf8—g8.
2. Te4b4
Met de nieuwe matdreiging 3. Tb4bl en
4. Tb8—hl.
2g5—g4
Wederom gedwongen.
3. Tb4—bl Tg8~g5f
4. Kf5Xf6 Tg5-g6f
5. Kf6-f7 e3—e2
Noch de zwarte koning, noch de zwarte toren
mogen hun plaats verlaten.
Op Kh5--g5 volgt Tblb5 mat en
Tg6g5 faalt op Tbl—hl mat.
6. a2a4
Niet alleen om een tempo te winnen, want dit
ware ook met a2—a3 te doen, maar vooral om
het den witten toren mogelijk te maken, zoodra
het oogenblik daartoe geschikt is, b5 te bezetten
en vandaar beslissend in te grijpen.
6. e2el dame
7. TblXel Tg6—f6!
8. Kf7-g7
Het is duidelijk, dat de toren niet genomen
mag worden, omdat na Kf7Xf6 een patstelling
zou ontstaan.
8Tf6-f5
Nog het beste. Andere zetten verliezen nog
sneller.
9. Tel-bl (Dreigt Tbl-b5) Kh5-g5
Om na Tbl—b5 met h6—h5 voort te
gaan, waarmede nog net remise zou zijn te
bereiken.
Vandaar
10. Tbl—b6
Verhindert h6—h5, waarop Tb6—g6
mat zou geschieden.
10Kg5h5
Een torenzet helpt evenmin. Wat Zwart ook
speelt, het antwoord
11. Tb6-b5
noopt Zwart tot overgave, want na ruil der
torens, welke ruil gedwongen is, promoveert de
a-pion na eenige zetten en het is uit met Zwart's
tegenstand.
De bekende meester Maroczy gaf met Landau
een simultaan-séance op 27 Mei voor de N.R.S.
Er werden 41 partijen gespeeld. Zij wonnen er
29, speelden 9 remise en verloren er 3. Onder
de medespelers waren zeer goede krachten. Dit
blijkt ook wel uit den uitslag.
CORRESPONDENTIE.
F. C. L. No. 749. 1. Dh2.
No. 750. 1. Te2.
Op Hemelvaartsdag werd onder de blauwe
klaarte van een helderen zonnigen hemel de
Landdag gehouden, uitgaande van den Ring
Flakkee en de provincnale af deeling „Zuid-
Holland" van den Bond van Ned. Herv. Jonge-
lingsvereenigingen op Geref. Grondslag.
De samenkomst stond onder leiding van den
heer M. Faas, voormalig hoofd der Chr. School
te Oude Tonge en oud-voorzitter van den Ring
Flakkee.
Gezongen werd Psalm 138 1, waarna' de
heer Faas voorging in gebed.
Hierna heette hij alle aanwezigen en inzonder-
heid de sprekers Prof. Visscher, Ds. v. d. Wal
van Wageningen, Ds. Luteijn van Vlaardingen
en Ds. Dekker van Nieuwe Tonge hartelijk wel
kom. Spr. wees op de beteekenis van Hemel
vaartsdag voor de Kerk des Heeren en be
treurde het dat deze dag ook door velen mis
bruikt wordt om den beker met den zoeten zwij-
meldrank der wereldsche genoegens tot den bo
dem te ledigen, welke drank zoo vaak een bit
tere nasmaak heeft. Het is een reden tot groote
dankbaarheid als wij, al is het ook maar met
het natuurlijk verstand, mocjen verlangen naar
een samenkomst als deze. En het is een groote
genade dat men hier nog vrij en frank mag
vergaderen in de open lucht, terwijl in Rusland
zoovelen zelfs hun kerkgebouw niet meer mogen
betreden. Spr. hoopt, dat de woorden, die hier
gesproken worden, mogen zijn tot troost en be
moediging voor de verslagenen en gebrokerien
van harte, der kruisdragers, opdat zij mogen be
moedigd worden hun kruis achter den Man van
Smarten aan te dragen. Ook is het sprekers
wensch, dat de jongeren weer bemoedigd mogen
worden om de beginselen, die zij belijden, uit te
dragen in hun omgeving op alle levensterreinen.
Tenslotte hoopt spr. dat deze Landdag moge uit-
loopen tot het groote doel waartoe alles ge
schapen is De Eere van Gods Heiligen Naam.
Rede Prof. H. Visscher,
Hierop verkreeg Prof. Visscher het woord
over „Hemelvaartsdag en Jongelingsschap."
Spreker wees op de degeneratie van de mo
derne cultuur in Rusland, waar het een bange
levenswerkelijkheid is geworden om het geloof
weg te bannen uit de harten der duizenden
die nog gelooven. Spr. citeert uit een Duitsch
tijdschrift, dat vermeldt van een Russisch knaap
je van 9 jaar, die een biddend leven leidde.
Zijn opvoeder, een sovjet-ambtenaar, richtte
tot het knaapje, dat groote honger had, de
vraag: Wanja, hebt gebonger Op het be
vestigend antwoord van het knaapje zei hij
toenBid dan tot God, of Hij brood geeft.
Het knaapje begon in zijn naiviteit te bidden.
En toen het een paar minuten geduurd had,
zei de opvoeder weer: Hou maar op, Wanja,
er komt toch geen brood. Waarom heb je niet
rechtstreeks tot mij gebeden, dan had je al
brood gehad. Daarop kreeg het kind te eten,
terwijl het gevraagd werdHeb je God ooit
gezien, Wanja Het kind schudde het hoofd
en de sovjet-ambtenaar zeiEr is ook geen
God.
Spr. zegtDit is het wat op dit oogenblik
in Rusland plaats heeft en den toon aangeeft
in het maatschappelijk leven. Maar onder ons
volk is het onder duizenden niet beter gesteld.
De massa tracht ons leven te emancipeeren van
de eeuwige dingen. De communist had het brood
niet gebakken en het graan niet laten groeien.
Het jonge geslacht, naar spr. vernam ook op
Flakkee, wordt losgemaakt van de eeuwige
dingen, en nochtans zijn die eeuwige dingen
de hoogste realiteit voor het leven van den
mensch. Spr. vraagt of het zoo onredelijk is,
om te belijden dat er achter het zienlijke 'en
het zinnelijke nog een andere realiteit van hoo-
gere orde bestaat. Want achter iedere daad en
achter ieder woord doet zich de onzienlijke wer
kelijkheid gelden. De eikel draagt den eikenboom
en de tarwekorrel de tarwehalm en zij openba
ren een gedachte Gods, die er in verwerkelijkt
ligt. De Heilige Schrift leert het ons Uit Hem
door Hem en tot Hem zijn alle dingen. Dat leert
ons ook de Hemelvaartdag. Jezus Christus is
in heerlijkheid opgenomen en een wolk onttrok
Hem als een gordijn aan de blikken der jonge
ren. Dit predikt dat het einddoel der dingen
niet ligt in de zienlijke wereld maar in den
Hemel van Gods Heerlijkheid. Daarom is ook
de Hemelvaartsdag van veel beteekenis voor
de jongelingsschap, In de jeugd gaat er een
groote bekoring uit van de zienlijke dingen.
Maar er is niets meer zelfmisleidend dan het
aardsche ideaal. Het is een ontroerende gedachte
de wetenschap, dat eer er een eeuw zal voorbij
gegaan zijn, niemand onzer meer zal leven en
ons nageslacht over onze graven wandelen zul
len, voor welke al onze aardsche verwachtingen
zullen zijn achtergebleven. Maar op Kemel-
vaartsdag is Jezus Christus opgevaren in de
Hemelsche Heerlijkheid en is daarmee degenen
die in Hem gelooven, voorgegaan. Uit deze ge
dachte vloeit allereerst voort dat de mensch en
ook de jongelingschap een roeping heeft ten
aanzien van de onzienlijke dingen. Dat klinkt
ouwerwetsch. Wie spreekt er in onze dagen
nog van een roeping Wie vraagt daar nog
naar Maar Gods Woord legt ons die roeping
op de schouders. God dienen is de verwerke
lijking van onze aardsche levensplicht. Maar
daarnaast dan ook komt de vraag of wij Hem
kennen Dat is de belangrijkste vraag die ook
tot ons komt in de dacfen onzer jongelingschap.
Men hoort in dezen tijd weinig spreken over
het leerstuk, dat onze gereformeerde vaderen het
hart der kerk genoemd hebbenhet leerstuk
der uitverkiezing.
Maar wat toch boven alles noodig is, is dat
we weer beginnen te leven uit de uitverkiezing
Gods, daarin ligt de bronwel van alle levens
kracht Het is de wetenschap dat wij geborgen
liggen in Jezus Christus, die in Zijn eeuwige
Heerlijkheid is opgevaren tot Ziin Vader en
daar is biddend voor Zijn volk en voor hen
een plaats bereidend. Zoo komt ook op Hemel
vaartsdag deze vraag tot ons. Christus is de uit
verkorene Gods, de Levensvorst 'en dat wij in
Hem besloten liggen is de groote levensvraag.
Om dat te weten is het noodig dat wij weder
geboren zijn, want zonder wedergeboorte kunnen
wij het koninkrijk Gods niet zien.
Er is een groote tegenstelling tusschen de
wereld en Gods Kerk. Spr. memoreerde een
gedicht van den goddeloozen dichter Jtteine die
van den dood georoomd had en die in zijn
laatste dichtregelen schreet„En het was nacht
Voor de wereid eindigt dit leven in den eeuwi
gen nacht. Een ontroerende waarheid, maar over
de graven van hen die gelooven mogen in den
Heiland die ten Hemel voer zal eenmaal de
zang ruischen: Ontwaakt gij die slaapt en sta
op uit de dooden en laat Christus over u
lichten."
Rede Ds, J. H, van der Wal.
Ds. J. H. van der Wal van Wageningen
sprak over: „Weest sterk", en wees daaroij
op het Schriftwoord „Der jongelingen sieraad
is hun kracht". De Flakkeescnen King staai
op den Geretormeerden grondslag, en die grond
slag is wel goed, dit heett de eeuwen door de
vuurproef doorstaan. Maar de jongelingen moe
ten de kracht niet in zichzelf, maar in de beiij-
denis zoeken. Faulus zegtAls ik zwak ben
dan ben ik machtig. Ook de jongelingschap moet
staande blijven in Gods kracnt, waarvan de
geretormeerde belijdems getuigenis doet. Aan dit
beginsel moeten wij vasthouden. Groen van Prin
sterer zeiIn ons beginselvastheid ligt onze
kracht. Wanneer wij uit dat beginsel leven zijn
wij waarlijk sterk. Gelukkig staan wij niet in het
donker, spreken wij niet donker, en schrijven
wij ook niet in het donker, maar wij mogen
in het volle licht staan, dat van het
onveranderlijke Woord van God uitstraalt.
En dat evangelie moeten wij reeds in de
dagen onzer jongelingschap uitdragen tegen
den wassenden stroom van ongeloof en re
volutie. Wij leven in een tijd van verslapping
en verzwakking. Maar Paulus schreef ook in
een tijd van een verslappende cultuur tot de
Kerk „Houdt U mannelijk, wees sterk." Dat
woord moge ook uitgaan tot de jongelingschap
onzer dagen, waarin verwijving en verslapping
heerschen. Aan deze bemoediging doet de apos
tel een ander woord vooraf gaan, hij zegt
„Waakt dan en staat in het geloof", Dat bant
alle leidelijkheid en onmachtsleer uit. Wij heb
ben te staan in het geloof om Hem te ver
wachten, Die van ons opgevaren is.
Dat was ook de opdracht aan de discipelen,
die opzagen naar den Hemel, waarheen hun
Heiland was opgevaren. De Engel geeft hij de
boodschap naar Jeruzalem te gaan en daar d'en
Pinksterdag te verwachten en dan uit te trekken
over de gansche wereld om in mannelijke kracht
de kerk te bouwen. Ook tot de jongelingschap
roept spr.: waakt en staat in het geloof en
betoon dat ook in uw levenswandel, strijdt in
Gjods kracht den goeden strijd des geloofs, zoo
zult gij eenmaal de kroon des levens ontvangen.
We leven in een verwarden tijd; e'en tijd
van scheuring en sectarisme op het gebied van
de kerk en ook op het gebied van de staat
kunde. Maar spr. roept de jeugd toe: houdt U
op de plaats waar God U gesteld heeft, zoowel
op kerkelijk als op staatkundig terrein. En dat
kost in onze dagen kracht, maar onze vaderen
wisten het reeds, dat in eendracht kracht ligt.
Versterk dan ook die eendracht door uw or
ganisatie als Ned. Herv. Jongelingsvereeniging
op Geref. grondslag en bouwt op dien hechten
en vasten grondslag voort. Ook daar is kracht
toe noodig. Maar Christus heeft gezegd: „Zon
der Mij kunt gij niets doen". En Hij wil helpen,
Hij wil het door U doen. Leef dan in diepe af
hankelijkheid van Hem, zoo zal uw organisatie
tot rijken zegén zijn voor de Flakkeesche jon
gelingschap op dit eiland en moogt ge in het
geloof leven, dat gij straks de onverwelkelijke
kroon der overwinning ontvangen zult.
Rede Ds, A. Luteijn.
Ds. A. Luteijn van Vlaardingen sprak over:
„Blijven in het geleerde". Spr. wees er op, dat
het eiland hem niet vreemd is, daar hij enkele
jaren de gemeente van Ooltgensplaat heeft mo
gen dienen. Spr. is daarom blij, dat hij nog
weer eens op dit eiland spreken mag. Het ver
heugt spr., dat ook hier de jongelingschap door
één doel is samengebracht en in hun vereenigin-
gen bespreken wat nuttig en noodig is. Wij
leden in een moeilijken tijd. Voor een halve
eeuw bleef het kind gewoonlijk in den weg,
waarin hij door zijn ouders en de kerk was
opgevoed. Dat is de laatste 25 jaar veranderd.
Velen laten zich nu meesleepen door den geest
des tijds. Op Flakkee merkt men daar misschien
nog niet zoo heel veel van, ofschoon spreker
hoorde, dat ook hier de geest van afval en
Godsverzaking doordringt. Daarom is het een
groot voorrecht, dat ook Flakkee haar Jonge-
lingsvereenigingen heeft, waarin de jongeling
schap samen komt, om de dingen te behandelen,
die haar licht verschaffen kunnen 'en haar kan
fundeeren in de leer waarin ze zijn opgevoed
en waarin ze naai1 het woord van Paulus te
blijVen hebben. Deze Jongelingsvereenigingen
staan op het hechte fundament van de Geref.
leer. Er wordt tegenwoordig op de godsdienstige
markt veel aan den man gebracht als Gerefor
meerd wat het heelemaal niet is.
Er is reeds opgemerkt, dat de kern der Ge
reformeerde waarheid de uitverkiezing Gods is,
maar daarnaast stond bij onze vaderen toch
steeds voorop: de rechtvaardigmaking door het
geloof.
Spr. wekt zijn hoorders op toch vooral hier
aan vast te houden. Paulus schreef aan Timo-
theus: Bewaar het pand, dat U toebetrouwd
werd. Tegenwoordig is dat moeilijk. Uveral
staan mensctien op, die zich als leeraren des
volks opwerpen en die leven naar bet goed
dunken van bun eigen hart, oiscboon ze zeggen
de Oud-Geretormeerde waarheid te ombeizen.
Eij veinzen een gedaante van godzaligheid, maar
trekken bun volgelingen ai van de leer waarin
ze zijn opgebracht. Dat is een groot gevaar
van onzen tijd, ook voor de jongelingschap.
Daarnaast leven we in een tijd, dat men
elkander verbijt en vereet en dat doet vele
jongeren afdwalen. Want de jeugd is oprecht.
Ee neemt geen blad voor den mond en beeit
nog niet leeren veinzen. Dit is een voorrecht
voor de jeugd, maar ze moeten leeren met op
de christenen, doch op Christus te zien. Ze
moeten leven uit het sacrament van hun Heiligen
Doop en Christus volgen naar Zijn geopen
baarde Woord, niet in vrome eigengerechtig
heid. Het is een tijd van veel verwarring en
veel kwakzalverij op geestelijk terrein. 'Lal van
menschen laten zich hierdoor meesleepen. Men-
schen, die zichzelf ais leeraren hebben opge
worpen, komen met vrome .Bijbelteksten en met
vroom gedoe. Uok in uw omgeving komt dat
voor. Maar houdt gij U bij hetgeen gij geleerd
hebt, houdt U op den zuiver Geretormeerden
grondslag. Niet op den grondslag van bevin
dingen en van een zeker gevoel. Alleen te leven
uit het geloot is eisch van Gods Woord. Blijven
in hetgeen gij geleerd hebt. Dat kost sirijd,
want dan krijgt men de wereld tegen en dan
krijgt men ook het vrome vleesch tegen. De
Geref.' leer is nog altijd den Joden een ergernis
en den Grieken een dwaasheid.
Tegenwoordig loopen de jonge menschen met
allerlei problemen. Verschillenden laten zich
vangen door de bekorende leuzen als: Nooit
meer oorlog. Zij stichten een „Vredebond". Heel
de wereld spreekt over vrede, maar er is nog
nooit zooveel ruzie en oorlog geweest als te
genwoordig. Dat komt, omdat de menschen niet
beginnen bij het begin. Ieder humaan mensch is
natuurlijk tegen den oorlog. Maar om waarlijk
den oorlog te kunnen bestrijden, moeten wij
eerst den vrede in eigen hart kennen, den vrede
met Christus. Al dat vredegedoe, dat buiten
den eenigen, waarachtigen vrede omgaat, is
onwaar. Het gaat er in die kringen dan ook
zoo slap en zoo kleverig naar toe, er zit geen
fut in. En terwijl men over vrede praat en
vredesconferenties houdt, loopen er weer 10
nieuwe oorlogschepen van stapel. Er waait
inderdaad een vreemde geest door de jonge
menschen. Er zijn er ook, die loopen of ze
den last der geheele wereld op hun nek torsen.
Ze hebben de ouwemannetjesplooien op hun ge
zicht en kijken of ze in een citroen gebeten
hebben. Alle frischheid en echtheid en natuur
lijkheid is er uit weg. Maar dat is alles namaak
Christendom. Het Christendom brengt in den
mensch geen onnatuur. Ook in dit opzicht roept
spr. de jongelingen toe: „Blijft in hetgeen gij
geleerd hebt". Maar ook de ouders moeten den
leeftijd van hun kind verstaan. Het is een
voorrecht, door God geschonken, als hun zonen
lust hebben om in de J.V. saam te komen en
op een dag als deze elkander op te wekken
om trouw te blijven in hetgeen zij geleerd heb
ben. Zij leven in een anderen tijd, dan toen de
ouders jong waren. En in een tijd als deze is
de J.V. noodig. Er moet gewerkt worden ook
op geestelijk terrein. Er zijn menschen, die met
de armen over elkander zitten en zuchten: „Och
mocht het nog maar eens komen te gebeuren,
dat ik het weten mocht, dat het ook voor mij
is weggelegd". Dat noemt men dan gerefor
meerd, de oude waarheid, maar het lijkt er niet
op. In het natuurlijke leven openbaren die men
schen ook geen lijdelijkheid. Als ze vruchten
van hun land verwachten, zeggen ze ook niet:
„Ik zal met mijn handen over elkander gaan
zitten en God moet het maar doen". Menschen,
die zoo redeneeren, zou men in een zenuwlijders
gesticht brengen. Maar op geestelijk terrein is
het evenzoo. Wel is het gereformeerd te be
lijden, dat de mensch onmachtig is, maar dat
houdt geen onmachtstheoriën in zich. Gods
Woord zegt duidelijk: „Komt tot Mij, allen die
vermoeid en belast zijt, 'en Ik zal u rust geven".
Gods Woord prikkelt tot de hoogste activiteit.
En de mensch, die waarlijk zijn ellende voelt,
wordt ook tot de hoogste activiteit aangezet.
Daarom moeten ook de ouderen de jongeren
steunen in hun arbeid op de J.V. Ook hier
geldt het: „Verderf het niet, er is een zegen
in". Ook de voorgangers, ouderlingen en dia
kenen hebben een roeping ten aanzien van de
J.V. Laat er samenwerking zijn. En laat nie
mand 't van zichzelf verwachten. Het is Israels
God, die krachten geeft, maar Hij wil er om
gebeden zijn. En wanneer de jongelingen zoo
blijven in hetgeen ze geleerd hebben, dan zal,
wanneer er verdrukking komt en de velden lie
gen zullen, ook van hun lippen het „nochtans"
des geloofs gehoord worden.
Slotwoord Ds. A. Dekker.
Ds. A. Dekker van Nieuwe Tonge sprak
het slotwoord.
Spr. doet dat naar aanleiding van de tweede
bede van het volmaakte gebed: „Uw Koninkrijk
kome" en wees er op,'dat het een hooge nood
zakelijkheid is, dat men een biddend leven leidt.
Dit geldt zoowel voor de ouderen als voor de
door
H. KINGMANS.
Hortend en stootend vertelde de jongen. Hij
had met trots in het hart zijn boodschap ge
daan, maar het overviel hem wel wat, dat de
zuster met hem medeging Hij was er verlegen
onder. En toen hij dan ook wat hij wist had
meegedeeld, zweeg hij verder in alle talen en
stapte naast Hertha voort.
Met wind- en regenvlagen was de October-
maand verstreken. En met wind- én regenvlagen
had November intrede gedaan. Doch op dezen
avond was het weer dragelijk, hoewel guur.
Wel dreven grauwe wolkenmassa's door het
luchtruim, maar de laatste dagen was de regen
uitgebleven, terwijl de wind wat bedaard was.
Een enkele ster schitterde aan het firmament en
zoo nu en dan, tusschen twee wolkenjachten
door, kwam de maan meth aar zoch, bleek
schijnsel.
"Hier is het vroeg Hertha, stilstaande voor
een Hein huisje aan den kant van den weg.
"Ja i zei de jongen 'en verdween uit haar
gezicht.
Hertha stapte naar binnen. Nauw was zij in
het kleine portaaltje, of een pijnlijk gekreun be
reikte haar oor. Op het geluid, dat zij maakte',
kwam een meisje van omstreeks twintig jaar
naar de deur, om dan te zeggen: „De zuster
moeder". Op het gelaat van de dochter was
angst en schrik te lezen, terwijl vrouw Ver
meulen oogen had, nat van het schreien.
In een hoek van het vertrekje stond dokter
Van Leeuwen in zijn hemdsmouwen gebogen
over het lichaam van den kreunenden schipper,
die in de bedstede gelegd was.
Mét één oogopslag zag Hertha het tooneel.
Een kort „goeden avond" kwam van haar lip
pen. Verder sprak zij niet, maar ging met vasten
tred op den dokter toe, die even vluchtig opkeek.
Het zweet stond op zijn voorhoofd.
„Ik kan in dezen hoek niets beginnen", zeide
hij kort. „Spreid een bed midden in de kamer,
dan leggen wij den schipper er op."
Terwijl hij sprak, had Hertha haar mantel
uitgetrokken en stond zij in haar smetteloos cos-
tuum met wit schort in het vertrek, aanziende
de dochter, die, naar zij had bespeurd, nog het
minst zenuwachtig was.
„Je kunt mij wel vlug aan een peluw helpen 7"
vroeg zij. „Haast je wat."
„Zoo is het beter", zei de arts, even later, toen
de forsche gestalte van den schipper midden in
het vertrek lag. Het was met moeite gegaan,
terwijl de ongelukkige, die bewusteloos was,
kreunde van de pijn.
Vlug, zonder een woord te spreken, wiesch
Hertha de wonde 'en legde een verband, onder
wijl de dokter naging, of ook nog andere deelen
geraakt waren.
Met een zucht van voldoening stond hij op.
„Alleen het hoofd zuster. Maar
„Hersenschudding fluisterde Hertha.
„Ik vrees er voor", antwoordde hij met de
zelfde fluisterstem, om dan luider op te merken:
„hij is door het zolderluik op zijn hoofd ge
vallen."
Nu het bloeden gestelpt was en het hoofd
van haar man omzwachteld, waagde vrouw Ver
meulen naderbij te komen.
„Wat zegt de dokter vroeg zij bevend,
met angst in haar stem.
„Er valt nog niets te zeggen, moeder. Wij
zullen den schipper geheel ontkleeden en op
bed leggen. Dan ga ik naar huis medicijnen
klaar mak'en, die onmiddellijk gehaald moeten
worden. Om een uur of tien kom ik terug.
Natuurlijk moet er vannacht gewaakt worden.
En zoo noodig, moet ge mij onmiddellijk laten
halen."
„Maar hoe weet ik, dat het noodig is", jam
merde de vrouw. „O, wat een ongeluk
„Stil nu, vrouw", suste Hertha. „Ik blijf van
nacht hier. Ik ga straks even naar huis, maar
ben onmiddellijk terug."
Zij bukte zich over den gewonde, om hem,
zoo voorzichtig mogelijk, te ontkleeden.
„Maar wij zijn geen lid van het Groene
Kruis", merkte de dochter op, toen zij Hertha's
verzekering gehoord had.
„Dat kan niet schelen", vond Hertha. „Dacht
ge, dat ik zonder meer zou vertrekken
„Het is dom, om geen lid te zijn", zei dokter
van Leeuwen. „Dat zie je nu eens. Wat zouden
jullie zonder zuster beginnen
De beide vrouwen waren het roer'end met
den arts eens en zagen met bewondering, hoe
handig, vlug en toch op zachte wijze Hertha
met den man en vader te werk ging.
Eenige oogenblikken later lag Krijn Vermeu
len weer in de bedstede. Hij kreunde nog, maar
niet zoo hevig als eenigen tijd geleden. Nog
maals onderzocht de dokter, maar hif kwam tot
hetzelfde resultaat: „Ik kan niet anders vinden,
zuster."
„Gelukkig", vond JHertha, met opzet luid
sprekend. „Misschien loopt het dan nog ge
zegend af, dokter."
,,'t Is wel mogelijk", bromde hij. „Dat zoo'n
kerel, die wel al honderdmaal op zee in levens
gevaar was, nu in zijn huis moet verongelukken!
U hebt zeker geen speciale orders noodig,
zuster
„Ik zou niet weten, welke, dokter."
„Neen, ge hebt dergelijke gevallen al zooveel
aan de hand gehad. Wilde nog naar huis
„Nog even, dokter. Juffrouw Saaman moet
het toch weten en ik moet nog enkele dingen
halen."
„Ik ben met m'n auto. Gaat U maar even
mee. Het kan best een oogenblik. Mogen we
water en zeep, Jannetje
Het meisje keerde spoedig terug met het ge
vraagde en terwijl de dokter en daarna Hertha
zich de handen wiesch'en, sprak de eerste met de
vrouw van den schipper, die langzamerhand
kalmer geworden geworden was.
„Nu niet in de put zitten, moeder", zeide hij.
„De schipper is een kerel als een boom, met een
constitutie als van een leeuw. Het komt best
nog in orde hoor. Moed verloren, al verloren.
Doe nu maar precies wat de zuster zegt en
weer niet eigenwijs. De zuster heeft meer zulke
gevallen gezien en bestudeerd, dan de schipper
schipbreuken. Komaarr, zuster. Ik breng U even
thuis. "Ik hoop: tot morgenochtend, moeder."
Hij boog zich nog even over den patiënt, die
met gesloten oogen, zacht kreunend in de kus
sens lag.
Weldra snorde de auto over den strandweg
dorpwaarts. De dokter sprak opgewekt tegen
Hertha, die naast hem gezeten was, om, toen
hij vóór „Repos Ailleurs" stil stond, op te
merken: „Ik zal op U wachten, zuster en dan
breng ik U terug."
Hertha protesteerde.
„Neen, dokter. Dat moet U niet doen. Zoo
ver is het heusch niet. Ik dacht de fiets te
nemen."
„Ik dacht U met den wagen thuis te bréngen",
verzekerde de dokter. „Dat wil ik, maar boven
dien zou mijn vrouw het mij geducht kwalijk
nemen, als ik het niet gedaan had. U staat goed
bij haar aangeschreven, dat verzeker ik U. Ik
wacht dus even."
„Neen, maar dokter, heusch
„Laat ons nu niet kibbelen, zuster", lachte
de oude dokter. „Zooveel te langer moet ik
hier wachten."
Hertha zag wel in, dat zij het pleit niet win
nen zou en verdween dan ook in huis om
juffrouw Saaman te vertellen, dat zij dien nacht
afwezig zou zijn. Haastig vergaarde zij, wat ze
noodig had en was binnen eenige minuten terug
bij de auto, dien de dokter gewend had.
„Dat is verbazend vlug gedaan", prees hij.
„U hebt U toch niet te veel gehaast Ik had
den tijd wel."
„Natuurlijk heb ik me gehaast, dokter. Het
is wel erg, dat ik nog beslag op uw tijd leg."
„U hebt U niets te verwijten", zeide hij, zijn
motor aanzettend. En toen zij over het dorp
reden, waar bijna elk scheen te slapen, want
slechts hier en daar werd lichtschijnsel in de
huizen waargenomen, merkte hij opeens op:
„Hoe bevalt het U op ons dorp, zuster
„Uitstekend," antwoordde Hertha uit den
grond van haar hart.
„Dat doet me zeer veel genoegen", verzeker
de hij. „Omgekeerd wil ik wel zeggen, dat U ook
ons best bevalt. Ik had zeer goede verwachtin
gen van U, maar ik moet bekennen, dat ze over
troffen zijn."
„U vleit mij", lachte Hertha, die intusschen
zijn woorden met dank in het hart aanhoorde.
„Die tijd is voor mij voorbij. Iemand, die
zestig gepasseerd is, doet dat niet meer. Ik meen
wat ik zeg. Mijn neef heeft veel goeds van
LI verteld, maar nog lang niet genoeg. A propos,
heb ik U al verteld, dat hij met Kerstmis dacht
te komen
„Bedoelt U dokter Van Stralen vroeg
Hertha.
Zij was blij, dat het donker was, want een
hevige blos kwam, naar zij voelde, op haar
gelaat.
„Ik sprak van m'n neef", zei de ander. „Hij
schreef verleden week een brief, waarin, tot
onze verbazing, te lezen stond, dat hij er sterk
over dacht, Zeeduin ook eens in wintertooi te
komen zien. Dat is nog nooit gebeurd. Het zou
dan met Kerstmis zijn. Nu, hij is ons zeer wel
kom en wij rekenen er alvast op, dat U, behalve
uw gewonen avond, dan nog eens een avondje
komt praten. Me dunkt, dat herinneringen uit
het ziekenhuis U wel aangenaam moeten zijn."
(Wordt vervolgd).