Antirevolutionair
Orgaan
voor de Zuidhollandsche en Zeeuwsehe Eilanden.
No. 3644
ZATERDAG 24 ME11930
45ste JAARGANG
IN HOC SIGNO YINCES
3
EERSTE BLAD.
Op den Uitkijk.
Fa. W. BOEKHOVEN A ZONEN
v\
öf
„Politieke dwang en
ongerechtigheid.'
Onverwachte promotie.
Deze Courant verschjnt eiken WOENSDAG en ZATERDAG.
ABONNEMENTSPRIJS per drie maanden franco per post f 1.— bl vooruitbetaling.
B JITENLAND bl vooruitbetaling f 8.50 per Jaar.
AFZONDERLIJKE NUMMERS 5 CENT.
UITGEEFSTER
SOMMELSDIJK
Telef. Interc. No. 202 Postbus No. 2
ADVERTENTIËN 20 cent, RECLAMES 40 cent, BOEKAANKONDIGING 10 cent per regel
DIENSTAANVRAGEN en DIENSTAANBIEDINGEN f I.— per plaatsing.
Groote letters en vignetten worden berekend naar de plaatsruimte die zl beslaan.
Advertentiën worden ingewacht tot DINSDAG- en VRIJDAGMORGEN 10 uur,
A 11® stukken voor de Redactie bestemd, Advertentiën en verdere Administratie, franco toe te zenden aan de Uitgevers
De St. Geref. Partij tracht in woord
en geschrift het altijd zoo voor te stel
len alsof de A.R.-Partij eerst na het op
treden van Dr. Kuyper een ander voet
spoor zou zijn ingeslagen. Het heet dan
dat tengevolge van Dr. Kuyper's theo
logie ook de A.-R. partij van art. 36 der
Ned. Geloofsbelijdenis is afgeweken.
Ieder die maar eenigermate kennis
neemt van Groen's geschriften weet
beter.
Trouwens heel Groen's gedachten-
gang gaat een gansch andere richting
pit dan die der St. Geref. van onze
dagen.
Groen was nooit anti-papist, maar
een felle bestrijder van alle anti-papis-
terij. Een uitdrukking als deze week in
,,De Banier" voorkwam: ,,Er wordt ge
watertand om de messen te doopen in 't
geuzenbloed" zou de gloeiende veront
waardiging van Groen hebben opge
wekt. In zijn Adviezen aan de Tweede
Kamer zegt hij (bldz. 105) „Ik zeg
nog gelijk vroeger het liberaliseeren
van een Roomsch land is althans geen
winst voor de Protestantsche Kerk,
Ontzie het b ij geloof, liever
dan dat gij het door ongeloof
aantasten zoud t." En op bldz.
104 van hetzelfde geschrift zegt hij
„De Roomsche Kerk heeft niettegen
staande haar bijgeloof, van het geloof
in Christus geen afstand gedaan, en
daarom is de Protestantsche Christen
veel minder van haar verwijderd dan
van elke leer die het Evangelie, óf ver
werpt, óf schijnbaar omhelst om er
zich des te zekerder van te kunnen ont
doen."
En wat art. 36 aangaat spreekt
Groen zich duidelijk uit op bldz. 103,
waar hij schrijft„Er zijn er die bij ons
overhelling naar het Catholicisme heb
ben vermoed. Miskenning van de rech
ten, ook der Catholieken, keuren wij
altijd af, d e w ij 1 de waarheid
geen politieke dwang en o n-
gerechtigheid, óf duldt, óf
behoeft. Ook onderscheiden wij het
geen eigen is aan de Catholieke Kerk
van wat in het algemeen C h r i s t e-
1 ij k is en volgen met vele catholieken
dezelfde banier, zoodra het Christen
dom aangetast wordt."
Het verschil met de St. Geref. is dus
wel opvallend.
Groen spreekt hier van politieke
dwang en ongerechtigheid.
Beiden noemt hij in één adem, en
veroordeelt daarmee het weren en uit
roeien van alle valsche godsdienst door
het politieke zwaard. Hij beschouwt dat
zelfs als een ongerechtigheid. De
"Waarheid behoeft geen dwang, zegt
hij. Precies wat Trigland tegen Prins
Maurits zei„Geef ons slechts vrijheid
om te prediken en we zullen de Remon
stranten wel dood preeken." Daar be
hoeft geen Overheidszwaard bij te pas
te komen.
Van het radicalisme waar de S.G.P.
van doorvoed is moest Groen ook ab
soluut niets hebben.
Zijn aandringen om de Staatkunde
met Christelijke politiek te doordringen
had men opgevat als een vraag naar
een heerschende Kerk.
Hoort wat Groen op dit misverstand
antwoordt (bid, 95):
„Een lid uit Gelderland heeft ge
vraagd of ik een Godsdienst van Staat,
of ik een heerschende kerk verlang
een lid uit Holland heeft gemeend dat
ik door herinnering aan vroegere su
prematie (overheersching) word geleid.
en vergeet dat ik, in de tegenwoor-
ige omstandigheden, zelfs van de zóó
billijke, zóó natuurlijke herleving van
art. 133, zelfs van dien eenvoudigen,
onschadelijken, waarlijk niet te veel be
duidenden voorrang, afgezien heb en
ik voeg er bij de vraag is, niet wat ik
betreur, niet wat ik in normalen toe
stand wenschelijk zou achtenmaar
wat in de nu bestaande gesteldheid der
maatschappij wezenlijk en plichtmatig
is ik heb het gezegd en aangedrongen
gelijkmatige toepassing van de Grond
wet voor allen."
Groen laat ons dus niet in het onze
kere. Van alle radicalisme is hij een
vijand. Hij houdt rekening met de om
standigheden en de gesteldheid der
maatschappij, en daarom verwerpt hij
het absolutisme.
Wat bedoelt hij met dat art. 133
In de Grondwet van 1814 (de eerste
Grondwet na herstel der onafhankelijk
heid dus) stond in art. 133 „de Chris
telijke Hervormde Godsdienst is die
van den Souvereinen Vorst."
De Grondwet schreef dus voor dat
de Koning Ned. Herv. moest zijn.
In de Grondwetten van 1815 en van
1840 komt deze bepaling ni,et meer
voor.
Daar deze Grondwetten de volko
men gelijkheid van alle Godsdienst tot
grondslag heeft, meende men dat ook
deze bepaling vervallen moest daar an
ders de Protestantsche Godsdienst toch
nog eenigen voorrang behouden zou.
Groen vond dat overdreven. Hij
vond bij de Grondwetsherziening de
herleving van art. 133 der Grondwet
1814, billijk en natuurlijk.
Maar stelt hij zich nu op een radicaal
en absoluut standpunt, zooals de St.
Geref. het in onze dagen zouden doen
en dat dan zeer ten onrechte „beginsel
vastheid" te noemen
Geen sprake van
Groen ziet van zijn wenschen tot
herstel van dat art. af om de gesteld
heid der tegenwoordige omstandighe
den en hij zegt dat het nooit de vraag
mag zijn, wat hij in normalen toestand
wenschelijk zou achten, maar wat in de
nu bestaande gesteldheid der maat
schappij mogelijk en plichtmatig is.
Daarom heeft hij aangedrongen op ge
lijkmatige toepassing, van de Grond
wet voor allen. Dus ook voor Roomsch-
Kath. en Modernen.
Groen houdt dus rekening met het
geen mogelijk is.
Dat is trouwens Schriftuurlijk.
Ook de H. Schrift stelt zich op het
zelfde standpunt en de godgeleerde
Voetius wilde ook slechts toepassing
van art. 36 voor zoover dat in de ge
geven omstandigheden mogelijk is. De
Anti-Rev. Partij brengt dus niets
nieuws maar handhaaft het aloude Ge
ref. standpunt.
Of Groen dan het on- en bijgeloof
met rust wilde laten
Ok hier laat hij ons niet in het on
zekere.
Op bladz. 105 van meer genoemd
werk, zegt hij„Ontzie het bijgeloof,
liever dan dat gij het door ongeloof
aantasten zoudt. Maar ik zeg tevens
het verspreiden van den Bijbel, het aan
prijzen van de evangelische waarheid,
ook onder Roomschen is een middel op
hetwelk, door God gezegend, de protes
tant zich verlaat, is een recht inwelks
uitoefening men casu quo hier te lande,
evenzeer als in België en in Frankrijk
zou moeten worden beschermd."
Geen politieke dwang en "ongerech
tigheid, maar vrije loop van het Evan
gelie.
Zou dit geen schriftuurlijk standpunt
zijn
Zou de evangelisatie en de zending
onder de Joden en de Roomschen niet
meer uitwerken dan het schelden op
deze menschen met onverantwoordelij
ke uitdrukkingen als „qeen Roomsche
knecht of meid in je diensten „ze
watertanden om hun messen in Geuzen
bloed te doopen
Dat afbidden van vuur van den he
mel openbaart een zielegesteldheid die
door' Christus zelf vervloekt is. „Gij
weet niet van hoedanigen geest gij
zijt
Alleen door het Woord en de Geest
is het Christendom over de wereld ver
breid geworden, nooit door het zwaard
der Overheid. Dat heeft altijd het te
genovergestelde bereikt. Dat kan wel
hypocrieten maken, maar nooit christe
nen.
De waarheid zal zichzelf verdedigen
en verbreiden.
Indien wij maar getrouwe getuigen
willen zijn.
Niet slechts in ons bekrompen krin
getje, maar ook op het breede terrein
van het volle leven, óók onder Joden
en Roomsch-Katholieken en Socialisten
en modernen
„Geen politieke dwang of ongerech
tigheid
Groen, de christenstaatsman bij uit
nemendheid heeft ons dat woord nage
laten.
En wij zijn er dankbaar voor dat de
A.R.Partij aan dat woord tot heden
getrouw bleef
Er zijn in onzen tijd nog altijd menschen rdie
graag met groote woorden schermen. Het is
dezulken een behoefte om indruk te maken met
den overrteffenden trap. Zij zijn niet ongelijk
aan den schooljongen, die een groote hond be
zien had en zijn vader met een groot gebaar
aanwees, dat die hond wel zoo groot was als
een koe en op het twijfelachtige gebaar van zijn
vader aanwees, dat hij toch wel zoo groot was
als een kalf en toen zijn vader ook dat nog
niet geloofde, zei, dat het beest toch wel zoo
groot was als een bok, maar op het laatst bleef
er niet anders dan een heel gewone alledaagsche
beestje over.
Zoo gaat het ook met vele menschen.
Ook in de politiek.
En ook bij menschen die zeggen positieve
christelijke politiek te willen voeren.
Het wordt een gewoonte om onzen tijd zoo
zwart mogelijk te teekenen. Er is niets goeds
meer aan. „Het land wankeltheet het thea
traal „Wij leven boven een afgrond" of „we
glijden van een hellend vlak" „de grond zinkt
weg" en al dergelijke vreeselijke dingen meer.
Nu versta men ons wel. Ook ik geloof dat
we ernstige tijden beleven en dat het positieve
Christendom een bangen tijd te gemoet zal gaan,
dat is trouwens geheel overeenkomstiq Gods
Woord.
Maar toch moet men voorzichtig zijn met het
gebruik van superlatieven, van groote woorden.
Want ook daar raakt een mensch aan gewoon.
Ik heb wel eens een vrouw gezien die den
geheelen dag niet anders deed dan haar kinderen
standjes geven en afsnauwen, maar de kinderen
hoorden het niet eens meer, ze gingen heel ge
woon hun eigen gangde moeder was haar
gezag kwijt en de kinderen deden wat goed was
in eigen oog. Zoo gaat het met meer dingen.
Het gebruik van groote woorden schaadt, nie
mand luistert er meer naar wanneer er werkelijk
eens groote woorden noodig zijn, hebben ze
geen kracht meer. Wanneer men dag in dag uit
roept„Het land wankelt" dan zal wanneer
werkelijk een geweldige crisis dreigt en de zaak
inderdaad wankel komt te staan, geen mensch
naar de waarschuwende stem luisteren, want ze
hebben nooit anders gehoord.
Zoo las ik dezer dagen een verslag in de
„Banier", het blad van de S. G. P. Het was een
verslag van een vergadering, waar een propa
gandist voor deze partij gesproken had. Ook
hier trof het mij weer dat er zulke groote woor
den gebruikt worden terwijl het met de waarheid
niet zoo erg nauw genomen wordt.
Wat dukt U b.v. van de volgende „proeve
van voorlichting"
„Een groot verlies heeft Nederland geleden:
we zijn God kwijt. En daardoor is alles in de
war. De grond zinkt weg, al hebben we ook
onze heipalen van eigengerechtigheid bij de
hand. We leven als in den tijd voor den zond
vloed."
Wat een groote woorden, niet waar
Even verder zegt dezelfde spreker: „Prof.
Visscher zegt, dat wij van de regeering niet
mogen eischen wat God van haar eischt. Spr.
gelooft, dat de professor dit zelf niet gelooft,
maar voor zijn partij bakzeil moet halen."
Hier wordt dus Prof. Visscher voorgesteld als
iemand, die de huichelaar "speelt. Hij gelooft
wel niets van wat hij zegt, maar hij doet het
om goede vrienden te blijven met de partij. Zulk
een voorstelling geeft men nog niet van het
karakter van zijn ergsten vijand. Hoe de ziel
van menschen, die maar heel gewoon als hun
dagelijksche werk, zulk een zwart beeld van
andere christenen ophangen, er wel uit moet
zien Bovendien, ook die propagandist zal toch
wel weten, dat Prof. Visscher zich juist over
deze woorden in een Open Brief ten volle ge
rechtvaardigd heeft en zich geheel op Schrif
tuurlijk standpunt heeft gesteld. Maar dat wordt
den hoorders niet meegedeeld
Even verder nog een frappant staaltje van
voorlichting: „Men zegt, dat de tegenwoordige
regeering christelijk is, maar dit is leelijk mis.
Of het zou neo-christelijk moeten zijn. En de
53 menschen, dit dit vertegenwoordigen, dragen
een zware verantwoordelijkheid."
Weer van die groote woorden „Zware ver
antwoordelijkheid". Het schijnt wel, dat hoe
scheever men de dingen voorstelt, hoe meer be
hoefte aan groote woorden men heeft. Dat is
trouwens geen vreemd verschijnsel.
De A.-R. partij zit precies in de Kamer als
de S. G. P. zonder mede-verantwoordelijkheid
voor dit kabinet, hetgeen meermalen gezegd en
geschreven is door de A.-R. voormannen. Toch
stelt deze propagandist het voor alsof de A.-R.
partij mede-verantwoordelijk is
Even verder wordt in één adem genoemd
Bioscopen, Zondagstreinen, vrouwelijke burge
meesters 'en secretarissen. Ook hier dezelfde leu
genachtige voorstelling. Vergeten wordt mede te
deelen, dat de A.-R. partij tegen de mogelijkheid
om vrouw'en burgemeester enz. te maken, ge
stemd en gesproken heeft. „Enorme sommen
worden verknoeid voor het onderwijs en in één
dorp zijn soms vijf scholen Maar er wordt
niet bij gezegd, dat juist de S. G. P. haar best
doet overal eigen scholen te stichten
De politiek der A.-R., Chr.-Hist. en Room
schen wordt „rooverpolitiek" genoemd, maar
juist aan die „rooverpolitiek" (weer zoo'n groot
woord) dankt de S. G. P. de mogelijkheid, dat
zij scholen bouwen kan en dat ze politiek kan
optreden, geheel haar aanzijn dankt ze eigenlijk
juist aan de partijen, waarop ze zoo scheldt
Wilt ge nog meer groote woorden Luister:
„Het is zoover gekomen, dat Protestantsch Ne
derland zweeft als nomaden rond de grenzen. Er
wordt gewatertand om de messen te doopen in
het Geuzenbloed". (Heusch het staat er letter
lijk zoo
Dat moet dan „vroom" heeten, „zwaar gods
dienstig" en wat dies meer zij.
Vergelijkt daarmee eens wat Groen van Prin-
sterer eenmaal zei over zijn Roomsche mede
burgers
Het gebruik van groote woorden teekent den
mensch in zijn kleinheid. Waarlijk, groote fi
guren zijn voorzichtig met groote woorden. Het
kind is gewend om in den superlativus te spreken
Als men e'en kind vraagt: hoe groot moet je
word'en dan antwoordt hij in den overtreffen-
den trap; als ge vraagt: hoe rijk is je vader
dan antwoordt hij: zoo rijk als héél de wereld.
Maar de Apostel zegt: wanneer ik een man ge
worden ben, heb ik afgelegd hetgeen eens kinds
was.
Zoo is het ook met waarlijk groote, ernstige
menschen.
Groen van Prinsterer leefde werkelijk in een
zeer ernstigen tijd, een tijd, waarin het land
zeker in grooter gevaar van wankeling verkeerde
dan nu in onze dagen: het modernisme en libe
ralisme vierde alom hoogtij en het positieve
In een groote handelszaak stierf plotseling
de procuratiehouder en stond de Directie
voor het probleem iemand uit het personeel
te kiezen. De keuze viel op den heer J. de
R., een betrekkelijk jonge man met weinig
dienstjaren. De overweging bij zijn benoe
ming was, dat hij er altijd zoo netjes uitzag.
Zijn linnengoed ging dan ook altijd in een
sopje »Ozil« zeeppoeder van slechts 10 ets
per pakje. (Adv.) 12
Christendom ging volkomen schuil, was zonder
eenigen invloed. Maar toch was Groen bij alle
scherpte een voorzichtig man, zelden gebruikte
hij groote woorden, maar koos de woorden, die
volkomen pasten ophetgeen hij bedoelde te zeg
gen en daardoor maakte hij indruk en dwong
den tegenstander om te luisteren. Men moet zijn
werken er maar eens op nalezen en men zal
spoedig het groote verschil opmerken tusschen
hem en zekere menschen van onzen tijd, die
meenen, dat zij werkelijk in het voetspoor van
Groen staan. Maar het is er, ver vandaan, dat
zij dezen grooten Christen-staatsman navolgen
Groen was een waarheidlievend man, die ieder
recht het wedervaren, juist als het éen groot
man past. Maar zoo is het met die groote woor
den gebruikers niet gesteld. Het kind, dat graag
in den overtreffenden trap spreekt, neemt het
met de waarheid niet zoo nauw. Het is bij het
kind er om te doen indruk te maken. Zoo is
het ook met die menschen het geval. Als ze
voor hun clubje staan, slaat het groote woord
wel in, dan lijkt het heel wat als met ernstig
gezicht en theatraal gebaar wordt uitgeroepen:
het land wankelt: het glijdt naar den afgrond
enz. enz. Dan vindt dat wel ingang bij zeker
soort menschen. Maar wordt hier der waarheid
recht gedaan
We leven in ernstige tijden, dat is zeker waar.
Maar niet ernstiger dan in de dagen van Gro'en,
toen ons land en volk was overgeleverd aan
onqeloof en revolutie.
Het is niet erger dan in de achttiende eeuw,
toen het waarachtige geloof ook ingezonken was
en men met gejuich de Fransche Revolutie bin
nenhaalde; het is ook niet erger dan in de zeven
tiende eeuw, „de gouden eeuw" genoemd, toen
ons volk opging in materie en genegen bleek
om met den aartsvijand goede vrienden te wor
den, omdat het er stoffelijk voordeel inzag. Wat
zou er van terechtgekomen zijn, indien God in
Zijn genade toen geen Prins Willem de Derde
geschonken had om als een tweede Mozes ons
volk te verlossen uit de slavernij van een Egyp
tisch diensthuis, waarna het zelf terug verlangde?
De tijd is zeker ook niet ernstiger dan de zes
tiende eeuw, toen we onder Spanje's oppermacht
zuchtten en het ook maar tien procent was, dat
waarlijk uit beginsel den strijd aanbond tegen
deze tyrannic. Moet ik nog verder terug gaan
en wijzen op de middeleeuwen vóór de Re
formatie, op de eerste eeuwen van het Christen
dom, toen het nog onder de heidensche macht
zuchtte
Het is een groote kortzichtigheid om met groo
te woorden het voor te stellen alsof we in onze
dagen bij uitstek donkere dagen beleven.
En het is ook onschriftuurlijk.
Het is een miskennen van de vreeselijke wer
king der zonden.
De donkere tijden zijn direct na den zondeval
begonnen. Het was één groote opstand tegen
God én Zijn ordinantiën alle eeuwen door. Wil
men spreken van wankelen, dan moet men zeg
gen, dat het gansche menschelijke geslacht heeft
gewankeld vanaf den zondeval tot op den dag
van heden toe. Waar geen genade van God
werkt, daar werkt de satanische macht der
zonde; dat was precies zoo twintig eeuwen vóór
Christus als nu twintig eeuwen na Christus.
Wie het anders voorstelt, spreekt onwaarheid,
want hij is onschriftuurlijk.
Alle tijden zijn ernstig geweest.
Er wordt veel geschermd met de „oude schrij
vers", maar ik krijg wel eens den indruk, dat
ze meer geprezen dan gelezen worden. Wie
waarlijk met ernst de oude schrijvers leest, kan
schier bladzij na bladzij merken, dat ook zij
in hoogst ernstige tijden geleefd hebben. Ook
zij spreken van groote afval en wereldgelijkvor
migheid en Godsverzaking. En hoe zou het ook
anders kunnen Gods Woord zegt het immers
zelf, dat er maar twee wegen zijn De weg naar
God toe en de weg van Hem af, naar de hel
toe. Alle eeuwen door hebben de menschen
beide wegen bewandeld. Er is nooit een tijd
geweest, dat de breede weg naar het verderf
zonder wandelaars was. De anti-these loopt
alle eeuwen door; altijd zijn er Baaidienaars en
gelukkig ook Godsdienaars geweest. De strijd
tusschen Vrouwen- en slangenzaad heeft altijd
door in satanische kamp gewoed. Dat leert ons
Gods Woord.
En daarom is er ook maar een middel om iets
te kunnen doen in deze worsteling tegen Satan.
De H. Schrift geeft den weg aan.
En dat is ook weer niet de weg, die de men
schen met groote woorden in onze dagen aan
geven.
Die willen van bovenaf beginnen. De Over
heid moet het doen. Zij denken, dat wanneer de
Overheid maar wetten uitvaardigt, die conform
den eisch Gods zijn, de zaak in orde komt.
Grenzelooze oppervlakkigheid en groote misken
ning van het wezen der zonde
Christus leerde het ons anders. Hij heeft zich
nimmer tot de Romeinsche Overheid gewend, en
waar Hij Zijne wijze lessen ten aanzien van
die Overheid gaf, was het alleen om te waar
schuwen, dat men als onderdaan die Overheid
alle eer waardig te keuren had, omdat zij re
geert bij de gratie Gods. Zoo ook de Apostelen.
Bij alle verdrukking die geschiedde tegen de
jonge Kerk des Heeren, hebben zij nooit de
Overheid gewezen op haar roeping om de hei
densche godsdiensten uit te roeien en te weren.
Men leest er geen woord van. Het Christendom
treedt anders op. Het begint nooit van bovenaf,
maar van binnen uit. Het Koninkrijk des Hemels
is binnen in ulieden. Het is in het hart des
menschen. Als een zaadkorrel wordt het in het
hart van den wedergeboren mensch gezaaid en
van daar uit groeit het en doet het zijn zegenen
de werking naar buiten. Het is een wereldsche
gedachte om het zoo voor te stellen, dat het
Christendom van bovenaf opgelegd moet wor
den. Dat is volkomen in strijd met het wezen
en het karakter van het Christendom. De levens
wetten van het Christendom werken anders. En
het is juist bij dit soort menschen, alsof het
Christendom van buitenaf opgelegd moet wor
den, alsof de Overheid Christendom kan bren
gen
Natuurlijk heeft de Overheid een dure roeping
te vervullen. De A.-R. partij heeft nooit anders
geleerd. Maar de Overheid kan niet meer doen
dan in de consciëntie der onderdanen leeft.
Wanneer 70 der bevolking op Zondag wil
reizen, kan de Overheid geen treinën stil leggen.
Wanneer 80 de bioscoop wil bezoeken, kan
de Overheid geen bioscopen sluiten. Dat is geen
„slappe neo-kost", maar dat is de droevige prak
tijk, die al de Gereformeerde oud-vaders ook
eenmaal moesten toepassen. Zelfs Voetius, die
het zoo scherp nam, zeide „de Overheid moet
er de macht en het ontzag voor hebben. Het
moet kunnen zonder omkeering der Republiek".
En ook Groen van Prinsterer heeft nooit zulke
onzinnige en onmogelijke eischen gesteld, of
schoon er ook in zijn dagen op Zondag treinen
reden en schouwburgen open waren Trouwens
in „De Banier" zelf heeft men in een oprecht
oogenblik van art. 36 geschreven: „dat het voor