Antirevolutionair Orgaan voor de Zuidhollandsche en Zeeuwsche Eilanden. gifteer Diaden .Een Onzinnige Ppoelnemlnp" Talens No. 3642 ZATERDAG 17 ME11930 45STE JAARGANG IN HOC SIGNO VINCES EERSTE BLAD. wel! e i,9 Suiker koekjes der „NflTURr Op den Uitkijk. Gemeente Nieuws Fa. W. BOEKHOVEN A ZONEN Alle stukken voor de Redactie bestemd» Advertentiën en verdere Administratie» franco toe te zenden aan de Uitgevers t ageningen 1, 12 Mel. Fijne zaden. (Boe. tat wijzaad f 36-38, maanzaad nzaad f 16-18, alles per Ito Fruit en Aardappelen? 1. 12 Mei. Heden waren de dappelen als volgtBrielsche 10, Zeeuwsche blauwe f 2.10- 60—80 c„ id. bonte f 2—2.70 20, poters f 0.50-1, red star lta's winter 8—10 c id. springs g. Met tamelijke aanvoer, re. zit in dezen omermantel vap fantaisie, ugdig fa^on), et alleen eenfijne upe, doch ook kwaliteit stcf voortreffelijk, jvendien is de okm. zomerbont gezet, hetwelk eneensopdeslip aangebracht, et geheel zijden ering, in alle iten slechts Deze Courant verschflnt eiken WOENSDAG en ZATERDAG, ABONNEMENTSPRIJS per drie maanden franco per post f I.- vooruitbetaling, BUITENLAND b( vooruitbetaling f 8.50 per Jaar. AFZONDERLIJKE NUMMERS 5 CENT. UITGEEFSTER SOMMELSDIJK Telef. Interc. No. 202 Postbus No. 2 ADVERTENTIËN 20 cent, RECLAMES 40 cent, BOEK AANKONDIGING 10 cent per) regel DIENSTAANVRAGEN en DIENSTAANBIEDINGEN 1 1.- per plaatslag. Groote letters en vignetten worden berekend naar de plaatsruimte die si beslaan. AdrertentiCn worden ingewacht tot DINSDAG- en VRIJDAGMORGEN 10 uur, 316 orraad leverbaar. 'EKHANDEL De Staatk. Geref. Partij probeert nog altijd haar standpunt met een beroep op de vaderen te fundeeren en daaren tegen dep ositie der A.-R. Partij te ver zwakken door haar als iets nieuws te doodverven. Alles wat „anti" is, heet in het oog der St. Geref. „neo", d.i. „nieuw". Nu is het ongetwijfeld een vaststaan de waarheid dat er onderscheid is tus- schen beweren en bewijzen. En zoo sterk de St. Geref. menschen in het eerste staan, zoo zwak staan ze steeds in het tweede. Bewijzen schijnen daar contrabande 3MMELSDIIK geen enkel middel, dat fj wakte, van lichamelijke dan de wordt door de delikaat» maakt Uw slaap diep levenslust, werkkracht. 1. f 11,-, 12 fl. f 21,- pel. Drogisten m Den Haag. mM 40 Kwaliteit, reuk en kver mogen. ÏRDAM. Voor weder' 13, Rotterdam. zijn. Evenals bij Rome moet daar ge loofd worden op gezag en wie zich hieraan niet onderwerpt is „neo" en vindt in haar kamp geen plaats We dachten hieraan, toen we dezer dagen het leerzame werkje van Groen van Prinsterer doorlazen, getiteld „Adviezen in de Tweede Kamer der Staten-Generaal in dubbelen getale". Groen geeft hier, bij de grondwetsher ziening van dat jaar zijn doorwrochte adviezen en bespreekt daar ook de kwestie van artikel 36, al wordt dat niet bij name genoemd. Men kent de begeerte der S. G. P. Deze wil handhaving door de over heid van de clausule uit art. 36 der Ned. Geloofsbelijdenis, waarin wordt beleden dat de overheid heeft te weren en uit te roeien alle valsche godsdienst 'vJj# mwaaronder natuurlijk ook de Roomsche "Kerk, zou behooren, denkt slechts aan de „vervloekte Paapsche mis", waar de S. G. P. het nog al eens over heeft. Nu is het eveneens bekend dat de S. G. P. dat weren en uitroeien anders opvat dan het er staat. Ze verwijten de A.-R. Partij, dat zij het art. wijzigde; welnu de S. G. P. laat de woorden staan, maar wijzigde den zin. Van brandstapels en schavot willen ze niet weten, alleen moet er een heerschende kerk zijn, als onder de republiek en de valsche godsdiensten moeten een beetje teruggedrongen worden. Dat is de toe passing die de S. G. P. aan art. 36 wil geven. Wel een fraaie opvatting van de Ned. Geloofsbelijdenis Waar zou den we terecht komen met deze schoone belijdenis van Guido de Brés indien men alle artikelen zoo eens naar eigen willekeur en omstandigheden ging in terpreteeren Intusschen dit make de S. G. P. voor zich zelf uit. Wat zegt evenwel Groen over deze kwestie In bovengenoemd werkje zet hij uit een, dat zijn. tegenstanders hem ver keerd verstaan hebben. Een klacht die ook in onze dagen niet vreemd is Hij had geschreven, dat de overheid christelijk diende te zijn, de overheid diende Zondagsrust te handhaven, staatsloterij af te schaffen, het christe lijk huwelijk hooger te houden dan een burgerlijk contract, enz. Precies wat nu nog het A. R. Program van beginselen zegt. En nu hadden zijn politieke tegen standers hem verkeerd verstaan. Ze dachten dat hij een „heerschende kerk" wilde. En daartegen komt Groen nu in verzet. Neen, zegt Groen, dat wil ik vol strekt niet „Ik geloof te kunnen zeggen, dat die toepassing (der christelijke beginselen) in de tegenwoordige gesteldheid des Vaderlands, den vorm te willen doen aannemen, eener heerschende gerefor meerde kerk, met uitsluiting van andere gezindtheden uit waardigheden en ambten (zooals onder de gereformeerde republiek) een onzinnige proefneming zou wezen, en dat men aldus hetgeen welligt nog mogelijk is, onmogelijk zou maken, door hetgeen onmogelijk is te willen." „Een onzinnige Proefne- m i n g". Zie daar het vernietigend oordeel door Groen geveld over het optreden der St. Geref. Partij, die er zich op be roept het met de vaderen te houden en die de A. R. Partij voor iets nieuws uitmaakt. Hier stelt zich Groen op precies het zelfde standpunt dat de A. R. Partij al tijd heeft ingenomen. De S. G. P. maakt hetgeen wellicht nog mogelijk is, onmogelijk, door het geen onmogelijk is te willen. Groen zegt het op zijn eigen wijze, maar vernietigend voor de St. Geref. menschen, die zich zoo graag, bij hun onmogelijke, radicale eischen, op dezen christen-staatsman beroepen willen. Op de zelfde bladz. zegt Groen ook nog het volgende„Ten overvloede verklaar ik, ten behoeve van hen die mij niet kennen, of door wie ik word miskend, dat ik allen gewetensdrang „verfoei." „Dan doen wij ook" zeggen de S. G. P.'ers. Zij willen de menschen wel de vrijheid van consciëntie doen behouden maar zij willen toch ingevolgen artikel 36 de uitoefening van hetgeen die cons ciëntie eischt, weren en uitroeien, alsof dat niet precies hetzelfde is als gewe tensdwang. Maar Groen laat hieromtrent zijn tegenstanders niet in het onzekere. Hij geeft een toelichting in een noot onder aan de bladzijde. Leerzaam is deze voor onze dagen. Hij zegt Ook vroeger is mijn denkwijze in dit opzigt dezelfde geweest. Ik heb steeds onderscheid gemaakt tusschen hetgeen, op zich zelf en in 't algemeen, wenschelijk, en hetgeen, in den gewijzigden toestand der Maatschappij, regt- matig en mogelijk is. In December 1830 schreef ik „Nu ten minste, nadat Belgie van ons afgescheiden is, zou, al wierd eene wijzi ging der Grondwet vereischt, het Evangelie, volgens de belijdenis der Hervormde Kerk, als van oudsher, de erkende grondslag kun nen weien der handelingen van het Gouverne ment. De Kerk beschermt door den Staat, en de Staat gelijk in de wetgeving, in het openbaar onderwijs en uit den geest van het bestuur duidelijk wezen zou geheiligd door de Kerk. Liefderijke beschouwing zou, ten aanzien van elke Christelijke gezindheid, en vrijheid van Godsdienstige begrippen een vas te stelregel zijn. In een Catholijk Gewest, het welk misschien afzonderlijk en meer naar eigen w'enschen en behoeften zou worden ge regeerd, zouden, meer nog dan ten aanzien van Belgie is geschied, waarborgen voor de onafhankelijkheid der R. C. Kerk moeten worden verleend. Het doordringen ecjhter van dergelijke verande ring kan, waar overtuiging ont breekt, niet wenschelijk wor den geacht. Ongeloof ter goeder trouw is beter dan huichelarij. Wij verlangen over tuiging geen overreding, geen list, geen ge weld „Ned. Ged. II 130. En drie maan den daarna„Wanneer wij vaststellen dat nauwe betrekking tusschen Kerk en Staat wenschelijk en voor de bestendigheid en het welvaren der Maatschappijen noodzakelijk is, volgt hieruit niet dat, overal en nu reeds, eene hereeniging op gelijken of soortgelijken voet als in vroegeren tijd, door poltieke mid delen moet worden bewerkt. De heilrijke kracht van een geneesmiddel moge onweder- sprekelijk wezen, er kunnen redenen zijn waarom het toedienen er van onmogelijk wordtdaaronder mag onwil en tegen zin van den kranke worden geteld. Veel min nog kan bepaal del ij kten aan zien van Nederland, ofschoon voor zeker het Christelijk beginsel niet uitgesloten moet zijn, als uitgemaakt worden beschouwd dat de Hervormde Kerk geheel of gedeeltelijk in haar aloude regten kan worden hersteld. Hiertegen verzet zich het alge meen vooroordeel, veler eigenbelang, en mis schien ook eene inwéndige gesteldheid der Hervormde Kerk, die meer verlevendiging dan opluistering behoeft. Geenszins om den triumf eener bijzondere geloofsbelijdenis door kunst grepen eener dweepzieke of schijnheilige Staatkunde is het te doen. Ook hier stelt Groen zich dus vierkant tegenover de St, Geref. politiek van on ze dagen. Hij wil de Roomsch-Kath. „waarborgen" geven voor hun onaf hankelijkheid, en overigens zou het mo gelijk zijn, dat de belijdenis der Herv. Kerk weer grondslag werd voor de Staatkunde. Maar het doordringen van dergelijke verandering acht Groen, waar overtuiging ontbreekt, niet wenschelijk, want hij acht ongeloof ter goeder trouw beter dan huichelarij. Dat laat hij cursief drukken. Precies hetzelfde standpunt, dat de Anti-Rev. heden ten dage nog innemen. De volksconsciëntie moet mede getui genis geven, anders is alle dwang in de richting van een Gereformeerden Staat uit den booze. Onwil en tegen zin van den kranke kunnen toedienen van heilrijke medicijnen onmogelijk ma ken, zegt Groen. En let vooral ook op de laatste zinsnede; „Geenszins om den triumf eener bijzondere geloofsbelijde nis door kunstgrepen eener dweepzieke of schijnheilige staatkunde is het te doen." Dat moest niet Groen, maar een der onzen in deze dagen eens zeggen Die slappe neo's toch zou er gezucht en geschreven worden. Ofzou men Groen ook al een „neo" durven schelden Ach, waarom nietProf. Visscher, Dr. Severijn en schier alle Geref, theo logen van onze dagen zijn het, waarom zou Groen het niet zijn Intusschen blijft de Staatkundige be geerte der S. G. P. een „onzinnige proefneming", door Groen aldus scherp veroordeeld. Als ze maar lezen en studeeren wil den De beroemde Zweedsche schrijfster Selma Lagerlöf vertelt in haar werk over „De won deren van den Anti-Christ" onder meer over de geleerde „meester Pamphilio" en van zijn huisvrouw „donna Concetta", die als meester Pamphilio les gaf, aan zijn voeten op de estrade zat te breien. Zij had zijn romans al zoo dikwijls gelezen, dat ze vooruit wist wat er komen zou. Als Pamphilio sprak bewogen zich ook haar lippen en zei voor zich zelve de woorden al vóór haar echtgenoot ze uitsprak. Maar het was toch voor haar altijd nog hetzelfde genot hem te hooren verhalen en ze weende en lachte, zoo als ze gedaan had, toen ze hem voor het eerst hoorde vertellen. En wanneer meester Pamphilio, die een oud man was en zeer veel gesproken had in zijn leven, zijn stem kwijt was, wanneer hij aan de groote oorlogstooneelen toe kwam, die met luide stem verhaald moesten worden, dan gaf zij den toehoorders een teeken, dat zij moes ten wachten tot zijn stem terug kwam. En wan neer zijn geheugen hem ontrouw werd, deed donna Concetta, alsof zij een steek liet vallen; dan bracht zij haar kous bij de oogen en daar achter wierp zij hem het woord toe, zoodat niemand kon merken, dat hij haperde. En allen wisten, dat, hoewel donna Concetta de romans misschien mooier had kunnen verhalen dan mees ter Pamphilio, zij dat nooit zou willen doen. Aldus teekent Selma Lagerlöf in haar boek een der vrouwenfiguren en het was waarlijk niet een der slechtsten. Er zijn meer vrouwen geweest, die er in op gingen haar man te helpen, die er hun eere in zagen, wanneer hun man eere ontving, die het hun hoogste geluk achtten, wanneer hun man lof toegezwaaid werd. Er zijn vrouw'en geweest, die vergeten leefden, op wie het publieke leven geen acht sloeg en die nochtans de stimulans van groote helden en onvergetelijke, wetenschap pelijke mannen geweest zijn. Dat waren echt vrouwelijke vrouwen. Maar aan zulk soort vrouwen wil de moderne tijd niet meer aan. De moderne vrouw ziet in het huwelijk geen eenheid meer, doch man en vrouw blijven in haar oog een dualisme, twee personen met eigen belanden en eigen begeerten, die zelfs wel tegen elkander in kunnen gaan. De moderne vrouwenbeweging eischt voor de vrouw een plaats naast den man op alle levens terrein. Deze beweging heeft de vorige week een nieuwe triomf te boeken gehad. Mijn lezers zullen wel gelezen hebben, dat bij de gemeentewetswijziging, door een amende ment, hetwelk met meerderheid van stemmen aangenomen werd, het mogelijk geworden is, dat de vrouw benoemd wordt tot burgemeester. Zoodat we, wanneer links de meerderheid krijgt en tot regeeren geroepen wordt, waarschijnlijk ook vrouwelijke burgemeesters zullen krijgen, gelijk we reeds vrouwelijke wethouders hebben. Dat gaat dan in navolging van Engeland, waar ook vrouwelijke burgemeesters zijn. Daar is echter de functie nog eenigszins anders, omdat de burgemeesters daar geen hoofd der politie zijn, hetgeen in Nederland wel het geval is. We hebben dus hier de mogelijkheid gekregen, dat straks de vrouw, wanneer er een staking met oproer uitbreekt, aan het hoofd van haar po litiecorps er op in zal1 slaan om de orde te handhaven Toen het amendement werd aangenomen, ging er ter linkerzijde een gejuich op, waaraan de dames-Kamerleden niet het minst deelnamen. Het is dan ook wel om over te juichen. Immers is hier weer een overwinning behaald op de machtspositie van den man, en zijn de ketenen, waaraan de vrouw eeuwenlang aan den man geklonkën lag, weer losser gemaakt. De vrouw vrij naast den man, in eerlijke concurrentie met hem strijdend op alle levensterrein Dat is de emancipatie-leuze. Op alle levensterrein Maar ik heb nog nooit gehoord, dat deze dames voorgesteld hebben ook de vrouw tot dienstplicht op te roepenMisschien komt dat nog. In Rusland zijn we tenminste al zoo ver. Daar leert de vrouw de wapenen hanteer'en evengoed als de man, dus waarom zou dat in Holland ook niet kunnen Ik heb voor enkele weken naar aanleiding van een artikel in „Het Volk" reeds over de be schouwing der moderne vrouw geschreven. Mis schien herinneren de lezers zich hoe de socialis tische vrouw, die dit artikel schreef, dacht over de eerepositie der vrouw. Hier wordt een geest openbaar, die het ergste doet vreezen. Want het gaat in den grond der zaak maar niet over een vraag van utiliteit van nuttigheid en wen- schelijkheid, maar wel terdege over een begin sel, en daarom is het onbegrijpelijk hoe ver schillende Roomsch-Katholieken Kamerleden hier zoo maar overheen konden stappen en hun stem aan het amendement konden geven. We weten allen wel, dat de H. Schrift geen directe uitspraak geeft over de al of niet be noembaarheid tot diverse functies, maar de nor men voor het vrouwenleven liggen toch wel heel duidelijk in de H. Schrift aangewezen. Man en vrouw hebben ieder e'en eigen terrein en een eigen taak. Ik weet wel, dat hiermee de vrou wenkwestie niet opgelost is, maar hiermee is toch een richtsnoer aangegeven en deze wijst ons er op, dat de taak en de positie der vrouw een andere richting uit ligt dan men van moderne zijde wil. Het zou te bekrompen en een miskennen van de praktijk des levens zijn, indien we de vrouw wilden opsluiten in het huisgezin. Maar daar naast is toch ook een breed terrein waar de vrouw haar gaven als vrouw ontwikkelen kan, b.v. als onderwijzeres en leerares en verpleeg ster. Het is wel een zeer verdacht teeken des tijds, dat er bijna aan alle ziekeninrichtingen een tekort is aan verpleegpersoneel en dat de meis jes de jongemannen in het kantoorwerk ernstige concurrentie aandoen. Er zou hierover veel te zeggen zijn. Maar er is al zoo veel over gezegd en geschreven, dat we nu hier maar niet verder op in zullen gaan. Maar bij dit al klimt de vrees, dat de vrouw, zooals Selma Lagerlöf die teekent, uitsterft. De vrouw voelt zich niet meer één met den man. Ze gaat naast hem staan en beschouwt hem als haar mededinger en concurrent. Wat God in Zijn wijsheid tot eenheid gebracht heeft, gaat de moderne vrouw (en man) verscheuren en nooit worden Gods ordinantiën ongestraft ge schonden. Het zal zich wreken aan man en vrouw beiden. Want het zal toch blijken op den duur, dat deze gelijkstelling tusschen man en vrouw fiasco lijdt. Lichamelijk en geestelijk is de vrouw anders aangelegd en zal daardoor niet opgewassen blijken tegen de taak, die op man- nenschouders hoort én in de tweede plaats zal de man de vrouw al's mededingster gaan zien en haar, als hij zijn positie bedreigd ziet, niet meer als vrouw ontzien. Het zal een strijd wor den, waarbij de vrouw als de zwakkere het on derspit moet delven, want haar fijne, gevoelige ziel zal het harde leven niet kunnen trotseeren. De emancipatie der vrouw is een uitvloeisel van het Revolutie-beginsel, het keert de orde der dingen om, en daarom zal de vloek der Revolutie, dat is de machts-usurpatie door de sterkeren, haar onder den voet brengen en zal haar positie erger worden dan zij was onder den ban van het oude heidendom. UITKIJK. (Onder redactie van L. G. L. Lemkes, ambte naar ter Secretarie te Den Bommel, en P. J. Keijzer, ambtenaar ter Secretarie te Dirksland). DE BIOSCOOPWET. II. Geen vergunning wordt vereischt voor de openbare bioscoopvoorstellingen, ten dienste van door dén Minister van Onderwijs, Kunsten en Wetenschappen aangewezen inrichtingen van onderwijs en voor die openbare bioscoopvoor stellingen, waarbij uitsluitend films worden ver toond, betreffende onderwerpen van Weten schap, Nijverheid, Landbouw en Handel, welke als zoodanig door de Centrale Commissie, be doeld in art. 15, zijn goedgekeurd. Wanneer in een gemeente regelmatig voor stellingen worden gegeven, zijn B. en W. ver plicht om een Commissie van Toezicht op de bioscopen te benoemen. Ook voor den Gemeenteraad is de beteekenis door die wet belangrijk gewijzigd. Vroeger was de Raad bevoegd om, ter be teugeling van het bioscoopkwaad, maatregelen te nemen en openbare bioscoopvoorstellingen binnen de gemeente te verbieden, een bevoegd heid, waarvan door vele gemeenten gebruik werd gemaakt. Verplichte filmkeuring voor jeugdige personen werd dan bij Politieverorde ning voorgeschreven. De uitspraak der Keurings commissie had dan slechts een adviseerend karakter. De beslissing werd overeenkomstig art. 188 der Gemeentewet aan den Burgemeester overgelaten Door het tot stand komen van de Bioscoopwet is de bevoegdheid van den Raad tusschen enge grenzen teruggebracht. De Raad is bevoegd tot het vaststellen van eischen van veiligheid, gezondheid en zedelijkheid, waaraan de plaats, waar de voorstellingen gegeven zullen worden, behoort te voldoen"; tot het vaststellen van voorschriften, die bij het verleenen van vergunningen moeten worden in acht genomen. Deze voorschriften zullen, behoudens een keuring van de te vertoonen films en de af beeldingen ter reclame voor films, niet mogen betreffen voorstellingen, die uitsluitend voor personen, die 18 jaar oud zijn, toegankelijk zijn. Voorstellingen toegankelijk voor personen be neden 18 jaar kunnen aan allerlei beperkingen worden onderworpen. O.a. plaats en tijd waar op dergelijke voorstellingen gehouden mogen worden; het aantal voorstellingen enz. enz. Ook kan de Raad bij verordening bepalen, dat geen vergunning mag worden verleend dan on der voorwaarde, dat voorstellingen voor per sonen beneden de 18 jaar niet gehouden mogen worden. De Bioscoopwet heeft een Centrale rijkskeu ring in het leven geroepen. Alleen die films mogen in het openbaar worden vertoond, die door de Centrale Commissie als niet in strijd met de goede zeden of de openbare orde, voor de openbare vertooning zijn toegelaten. Bij over treding stelt de vergunninghouder zich bloot aan waarschuwing, schorsing of intrekking der vergunning. Bij knoeierij kan* art. 42 van het Biscoopbesluit worden toegepast. De houders van vergunningen zijn, naar re gelen door de Centrale Commissie te stellen, bevoegd in spoedeischende gevallen films be treffende onderwerp'en van actueel belang te vertoonen, vóórdat die aan het oordeel der Commissie zijn onderworpen. Bij K. B. van 22 December 1927, S 401, zijn voorschriften vastgesteld ter uitvoering van art. 15, tweede lid der Bioscoopwet. De Gemeentel ij ke filmkeuring draagt thans het karakter van nakeuring. Men dient dan op twee dingen te letten: Wanneer er reeds vergunning is verleend, voordat de Raad tot het vaststellen van voor schriften betreffende de gem. nakeuring over ging, kunnen deze voorschriften den bioscoop houder niet gelden, die reeds in het bezit van vergunning is. Wel bezit de Raad de bevoegdheid na het verleenen der vergunning nadere eischen te stellen van veiligheid, gezondheid en zedelijkheid betreffende de localiteit, doch hij kan een bios coophouder slechts verplichten tot gem. na keuring, wanneer bij het verleenen der vergun ning dit ingevolge de Raadsverordening als voorwaarde wordt gesteld. Wanneer de Raad tijdig vóór het verleenen van een vergunning zijn verordening ingevolge art. 4 der Bioscoopwet had vastgesteld, waren ook die films aan gemeentelijke nakeuring on derworpen, die krachtens de'overgangsregeling, niet door de Centrale Commissie waren gekeurd. Dus b.v. de Potemkinfilm. Waar de voorschrif ten van art. 4 slechts den vergunninghouder be treffen, vallen filmvoorstellingen, waarvoor geen vergunning behoeft te worden aangevraagd, al thans voor zoover die filmvertooningen niet door vergunninghouders gegeVen worden, niet onder de gem. nakeuring. Dat zijn openbare vertoo ningen van de art. 1 bedoelde onderwijsfilms, wetenschappelijke en economische films. De Raad is, evenals voorheen, bevoegd om, ingevolge art. 135 der Gemeentewet, bij politie verordening voorschriften vast te stellen, wan neer voorstellingen niet door een vergunning houder worden gegeven. Desgewenscht kan hij deze voorstellingen aan de voorafgaande goed keuring van den Burgemeester binden. De be palingen in de politieverordeningen, die wat het bioscoopbedrijf in het algemeen betreft, bij het in werking treden der Bioscoopwet (krachtens art. 151 der Gemeentewet) van rechtswege op gehouden hebben te gelden, blijven toch gelden voor deze filmvoorstellingen. Ook de taak van den Burgemeester is sinds de inwerkingtreding der Bioscoopwet beperkt. Waren vroeger alle bioscoopvertooningen en j andere publieke vermakelijkheden, krachtens art. 188 der Gemeentewet, aan het toezicht van den Burgemeester onderworp'en en al mocht de Raad voorschriften maken betreffende de bios coopvoorstellingen, de uitvoering dier verorde ningen berustte uitsluitend bij den Burgemeester. Door de Bioscoopwet is de filmcensuur van den Burgemeester vervallen en toevertrouwd aan de Centrale Commissie voor de filmkeuring.

Krantenbank Zeeland

Maas- en Scheldebode | 1930 | | pagina 5