Antirevolutionair
Orgaan
voor de Zuidhollandsche en Zeeuwsche Eilanden.
gifteer Diaden
.Een Onzinnige Ppoelnemlnp"
Talens
No. 3642
ZATERDAG 17 ME11930
45STE JAARGANG
IN HOC SIGNO VINCES
EERSTE BLAD.
wel!
e
i,9 Suiker
koekjes
der „NflTURr
Op den Uitkijk.
Gemeente Nieuws
Fa. W. BOEKHOVEN A ZONEN
Alle stukken voor de Redactie bestemd» Advertentiën en verdere Administratie» franco toe te zenden aan de Uitgevers
t ageningen
1, 12 Mel. Fijne zaden. (Boe.
tat wijzaad f 36-38, maanzaad
nzaad f 16-18, alles per Ito
Fruit en Aardappelen?
1. 12 Mei. Heden waren de
dappelen als volgtBrielsche
10, Zeeuwsche blauwe f 2.10-
60—80 c„ id. bonte f 2—2.70
20, poters f 0.50-1, red star
lta's winter 8—10 c id. springs
g. Met tamelijke aanvoer, re.
zit in dezen
omermantel vap
fantaisie,
ugdig fa^on),
et alleen eenfijne
upe, doch ook
kwaliteit stcf
voortreffelijk,
jvendien is de
okm. zomerbont
gezet, hetwelk
eneensopdeslip
aangebracht,
et geheel zijden
ering, in alle
iten slechts
Deze Courant verschflnt eiken WOENSDAG en ZATERDAG,
ABONNEMENTSPRIJS per drie maanden franco per post f I.- vooruitbetaling,
BUITENLAND b( vooruitbetaling f 8.50 per Jaar.
AFZONDERLIJKE NUMMERS 5 CENT.
UITGEEFSTER
SOMMELSDIJK
Telef. Interc. No. 202 Postbus No. 2
ADVERTENTIËN 20 cent, RECLAMES 40 cent, BOEK AANKONDIGING 10 cent per) regel
DIENSTAANVRAGEN en DIENSTAANBIEDINGEN 1 1.- per plaatslag.
Groote letters en vignetten worden berekend naar de plaatsruimte die si beslaan.
AdrertentiCn worden ingewacht tot DINSDAG- en VRIJDAGMORGEN 10 uur,
316
orraad leverbaar.
'EKHANDEL
De Staatk. Geref. Partij probeert nog
altijd haar standpunt met een beroep op
de vaderen te fundeeren en daaren
tegen dep ositie der A.-R. Partij te ver
zwakken door haar als iets nieuws te
doodverven.
Alles wat „anti" is, heet in het oog
der St. Geref. „neo", d.i. „nieuw".
Nu is het ongetwijfeld een vaststaan
de waarheid dat er onderscheid is tus-
schen beweren en bewijzen. En zoo
sterk de St. Geref. menschen in het
eerste staan, zoo zwak staan ze steeds
in het tweede.
Bewijzen schijnen daar contrabande
3MMELSDIIK
geen enkel middel, dat fj
wakte, van lichamelijke
dan de
wordt door de delikaat»
maakt Uw slaap diep
levenslust, werkkracht.
1. f 11,-, 12 fl. f 21,-
pel.
Drogisten m
Den Haag. mM
40
Kwaliteit, reuk en
kver mogen.
ÏRDAM. Voor weder'
13, Rotterdam.
zijn. Evenals bij Rome moet daar ge
loofd worden op gezag en wie zich
hieraan niet onderwerpt is „neo" en
vindt in haar kamp geen plaats
We dachten hieraan, toen we dezer
dagen het leerzame werkje van Groen
van Prinsterer doorlazen, getiteld
„Adviezen in de Tweede Kamer der
Staten-Generaal in dubbelen getale".
Groen geeft hier, bij de grondwetsher
ziening van dat jaar zijn doorwrochte
adviezen en bespreekt daar ook de
kwestie van artikel 36, al wordt dat
niet bij name genoemd.
Men kent de begeerte der S. G. P.
Deze wil handhaving door de over
heid van de clausule uit art. 36 der
Ned. Geloofsbelijdenis, waarin wordt
beleden dat de overheid heeft te weren
en uit te roeien alle valsche godsdienst
'vJj# mwaaronder natuurlijk ook de Roomsche
"Kerk, zou behooren, denkt slechts aan
de „vervloekte Paapsche mis", waar de
S. G. P. het nog al eens over heeft.
Nu is het eveneens bekend dat de
S. G. P. dat weren en uitroeien anders
opvat dan het er staat. Ze verwijten
de A.-R. Partij, dat zij het art. wijzigde;
welnu de S. G. P. laat de woorden
staan, maar wijzigde den zin. Van
brandstapels en schavot willen ze niet
weten, alleen moet er een heerschende
kerk zijn, als onder de republiek en de
valsche godsdiensten moeten een beetje
teruggedrongen worden. Dat is de toe
passing die de S. G. P. aan art. 36 wil
geven. Wel een fraaie opvatting van
de Ned. Geloofsbelijdenis Waar zou
den we terecht komen met deze schoone
belijdenis van Guido de Brés indien
men alle artikelen zoo eens naar eigen
willekeur en omstandigheden ging in
terpreteeren
Intusschen dit make de S. G. P.
voor zich zelf uit.
Wat zegt evenwel Groen over deze
kwestie
In bovengenoemd werkje zet hij uit
een, dat zijn. tegenstanders hem ver
keerd verstaan hebben. Een klacht die
ook in onze dagen niet vreemd is
Hij had geschreven, dat de overheid
christelijk diende te zijn, de overheid
diende Zondagsrust te handhaven,
staatsloterij af te schaffen, het christe
lijk huwelijk hooger te houden dan een
burgerlijk contract, enz. Precies wat nu
nog het A. R. Program van beginselen
zegt.
En nu hadden zijn politieke tegen
standers hem verkeerd verstaan. Ze
dachten dat hij een „heerschende kerk"
wilde. En daartegen komt Groen nu in
verzet.
Neen, zegt Groen, dat wil ik vol
strekt niet
„Ik geloof te kunnen zeggen, dat die
toepassing (der christelijke beginselen)
in de tegenwoordige gesteldheid des
Vaderlands, den vorm te willen doen
aannemen, eener heerschende gerefor
meerde kerk, met uitsluiting van andere
gezindtheden uit waardigheden en
ambten (zooals onder de gereformeerde
republiek) een onzinnige proefneming
zou wezen, en dat men aldus hetgeen
welligt nog mogelijk is, onmogelijk zou
maken, door hetgeen onmogelijk is te
willen."
„Een onzinnige Proefne-
m i n g".
Zie daar het vernietigend oordeel
door Groen geveld over het optreden
der St. Geref. Partij, die er zich op be
roept het met de vaderen te houden en
die de A. R. Partij voor iets nieuws
uitmaakt.
Hier stelt zich Groen op precies het
zelfde standpunt dat de A. R. Partij al
tijd heeft ingenomen.
De S. G. P. maakt hetgeen wellicht
nog mogelijk is, onmogelijk, door het
geen onmogelijk is te willen.
Groen zegt het op zijn eigen wijze,
maar vernietigend voor de St. Geref.
menschen, die zich zoo graag, bij hun
onmogelijke, radicale eischen, op dezen
christen-staatsman beroepen willen.
Op de zelfde bladz. zegt Groen ook
nog het volgende„Ten overvloede
verklaar ik, ten behoeve van hen die
mij niet kennen, of door wie ik word
miskend, dat ik allen gewetensdrang
„verfoei."
„Dan doen wij ook" zeggen de S. G.
P.'ers. Zij willen de menschen wel de
vrijheid van consciëntie doen behouden
maar zij willen toch ingevolgen artikel
36 de uitoefening van hetgeen die cons
ciëntie eischt, weren en uitroeien, alsof
dat niet precies hetzelfde is als gewe
tensdwang.
Maar Groen laat hieromtrent zijn
tegenstanders niet in het onzekere. Hij
geeft een toelichting in een noot onder
aan de bladzijde. Leerzaam is deze voor
onze dagen.
Hij zegt
Ook vroeger is mijn denkwijze in dit opzigt
dezelfde geweest. Ik heb steeds onderscheid
gemaakt tusschen hetgeen, op zich zelf en in
't algemeen, wenschelijk, en hetgeen, in den
gewijzigden toestand der Maatschappij, regt-
matig en mogelijk is. In December 1830
schreef ik „Nu ten minste, nadat Belgie van
ons afgescheiden is, zou, al wierd eene wijzi
ging der Grondwet vereischt, het Evangelie,
volgens de belijdenis der Hervormde Kerk,
als van oudsher, de erkende grondslag kun
nen weien der handelingen van het Gouverne
ment. De Kerk beschermt door den Staat, en
de Staat gelijk in de wetgeving, in het
openbaar onderwijs en uit den geest van het
bestuur duidelijk wezen zou geheiligd door
de Kerk. Liefderijke beschouwing zou, ten
aanzien van elke Christelijke gezindheid, en
vrijheid van Godsdienstige begrippen een vas
te stelregel zijn. In een Catholijk Gewest, het
welk misschien afzonderlijk en meer naar
eigen w'enschen en behoeften zou worden ge
regeerd, zouden, meer nog dan ten aanzien
van Belgie is geschied, waarborgen voor de
onafhankelijkheid der R. C. Kerk moeten
worden verleend. Het doordringen
ecjhter van dergelijke verande
ring kan, waar overtuiging ont
breekt, niet wenschelijk wor
den geacht. Ongeloof ter goeder trouw
is beter dan huichelarij. Wij verlangen over
tuiging geen overreding, geen list, geen ge
weld „Ned. Ged. II 130. En drie maan
den daarna„Wanneer wij vaststellen dat
nauwe betrekking tusschen Kerk en Staat
wenschelijk en voor de bestendigheid en het
welvaren der Maatschappijen noodzakelijk is,
volgt hieruit niet dat, overal en nu reeds,
eene hereeniging op gelijken of soortgelijken
voet als in vroegeren tijd, door poltieke mid
delen moet worden bewerkt. De heilrijke
kracht van een geneesmiddel moge onweder-
sprekelijk wezen, er kunnen redenen zijn
waarom het toedienen er van onmogelijk
wordtdaaronder mag onwil en tegen
zin van den kranke worden geteld. Veel
min nog kan bepaal del ij kten aan
zien van Nederland, ofschoon voor
zeker het Christelijk beginsel niet uitgesloten
moet zijn, als uitgemaakt worden
beschouwd dat de Hervormde
Kerk geheel of gedeeltelijk in
haar aloude regten kan worden
hersteld. Hiertegen verzet zich het alge
meen vooroordeel, veler eigenbelang, en mis
schien ook eene inwéndige gesteldheid der
Hervormde Kerk, die meer verlevendiging dan
opluistering behoeft. Geenszins om den triumf
eener bijzondere geloofsbelijdenis door kunst
grepen eener dweepzieke of schijnheilige
Staatkunde is het te doen.
Ook hier stelt Groen zich dus vierkant
tegenover de St, Geref. politiek van on
ze dagen. Hij wil de Roomsch-Kath.
„waarborgen" geven voor hun onaf
hankelijkheid, en overigens zou het mo
gelijk zijn, dat de belijdenis der Herv.
Kerk weer grondslag werd voor de
Staatkunde. Maar het doordringen van
dergelijke verandering acht Groen,
waar overtuiging ontbreekt,
niet wenschelijk, want hij acht ongeloof
ter goeder trouw beter dan huichelarij.
Dat laat hij cursief drukken.
Precies hetzelfde standpunt, dat de
Anti-Rev. heden ten dage nog innemen.
De volksconsciëntie moet mede getui
genis geven, anders is alle dwang in
de richting van een Gereformeerden
Staat uit den booze. Onwil en tegen
zin van den kranke kunnen toedienen
van heilrijke medicijnen onmogelijk ma
ken, zegt Groen. En let vooral ook op
de laatste zinsnede; „Geenszins om den
triumf eener bijzondere geloofsbelijde
nis door kunstgrepen eener dweepzieke
of schijnheilige staatkunde is het te
doen."
Dat moest niet Groen, maar een der
onzen in deze dagen eens zeggen Die
slappe neo's toch zou er gezucht en
geschreven worden.
Ofzou men Groen ook al een
„neo" durven schelden
Ach, waarom nietProf. Visscher,
Dr. Severijn en schier alle Geref, theo
logen van onze dagen zijn het, waarom
zou Groen het niet zijn
Intusschen blijft de Staatkundige be
geerte der S. G. P. een „onzinnige
proefneming", door Groen aldus scherp
veroordeeld.
Als ze maar lezen en studeeren wil
den
De beroemde Zweedsche schrijfster Selma
Lagerlöf vertelt in haar werk over „De won
deren van den Anti-Christ" onder meer over
de geleerde „meester Pamphilio" en van zijn
huisvrouw „donna Concetta", die als meester
Pamphilio les gaf, aan zijn voeten op de estrade
zat te breien. Zij had zijn romans al zoo dikwijls
gelezen, dat ze vooruit wist wat er komen zou.
Als Pamphilio sprak bewogen zich ook haar
lippen en zei voor zich zelve de woorden al
vóór haar echtgenoot ze uitsprak. Maar het was
toch voor haar altijd nog hetzelfde genot hem
te hooren verhalen en ze weende en lachte, zoo
als ze gedaan had, toen ze hem voor het eerst
hoorde vertellen. En wanneer meester Pamphilio,
die een oud man was en zeer veel gesproken had
in zijn leven, zijn stem kwijt was, wanneer hij
aan de groote oorlogstooneelen toe kwam, die
met luide stem verhaald moesten worden, dan
gaf zij den toehoorders een teeken, dat zij moes
ten wachten tot zijn stem terug kwam. En wan
neer zijn geheugen hem ontrouw werd, deed
donna Concetta, alsof zij een steek liet vallen;
dan bracht zij haar kous bij de oogen en daar
achter wierp zij hem het woord toe, zoodat
niemand kon merken, dat hij haperde. En allen
wisten, dat, hoewel donna Concetta de romans
misschien mooier had kunnen verhalen dan mees
ter Pamphilio, zij dat nooit zou willen doen.
Aldus teekent Selma Lagerlöf in haar boek
een der vrouwenfiguren en het was waarlijk
niet een der slechtsten.
Er zijn meer vrouwen geweest, die er in op
gingen haar man te helpen, die er hun eere in
zagen, wanneer hun man eere ontving, die het
hun hoogste geluk achtten, wanneer hun man
lof toegezwaaid werd. Er zijn vrouw'en geweest,
die vergeten leefden, op wie het publieke leven
geen acht sloeg en die nochtans de stimulans
van groote helden en onvergetelijke, wetenschap
pelijke mannen geweest zijn. Dat waren echt
vrouwelijke vrouwen.
Maar aan zulk soort vrouwen wil de moderne
tijd niet meer aan. De moderne vrouw ziet in
het huwelijk geen eenheid meer, doch man en
vrouw blijven in haar oog een dualisme, twee
personen met eigen belanden en eigen begeerten,
die zelfs wel tegen elkander in kunnen gaan.
De moderne vrouwenbeweging eischt voor de
vrouw een plaats naast den man op alle levens
terrein.
Deze beweging heeft de vorige week een
nieuwe triomf te boeken gehad.
Mijn lezers zullen wel gelezen hebben, dat
bij de gemeentewetswijziging, door een amende
ment, hetwelk met meerderheid van stemmen
aangenomen werd, het mogelijk geworden is, dat
de vrouw benoemd wordt tot burgemeester.
Zoodat we, wanneer links de meerderheid krijgt
en tot regeeren geroepen wordt, waarschijnlijk
ook vrouwelijke burgemeesters zullen krijgen,
gelijk we reeds vrouwelijke wethouders hebben.
Dat gaat dan in navolging van Engeland, waar
ook vrouwelijke burgemeesters zijn. Daar is
echter de functie nog eenigszins anders, omdat
de burgemeesters daar geen hoofd der politie
zijn, hetgeen in Nederland wel het geval is. We
hebben dus hier de mogelijkheid gekregen, dat
straks de vrouw, wanneer er een staking met
oproer uitbreekt, aan het hoofd van haar po
litiecorps er op in zal1 slaan om de orde te
handhaven
Toen het amendement werd aangenomen, ging
er ter linkerzijde een gejuich op, waaraan de
dames-Kamerleden niet het minst deelnamen. Het
is dan ook wel om over te juichen. Immers is
hier weer een overwinning behaald op de
machtspositie van den man, en zijn de ketenen,
waaraan de vrouw eeuwenlang aan den man
geklonkën lag, weer losser gemaakt. De vrouw
vrij naast den man, in eerlijke concurrentie met
hem strijdend op alle levensterrein Dat is de
emancipatie-leuze.
Op alle levensterrein
Maar ik heb nog nooit gehoord, dat deze
dames voorgesteld hebben ook de vrouw tot
dienstplicht op te roepenMisschien komt
dat nog. In Rusland zijn we tenminste al zoo
ver. Daar leert de vrouw de wapenen hanteer'en
evengoed als de man, dus waarom zou dat in
Holland ook niet kunnen
Ik heb voor enkele weken naar aanleiding van
een artikel in „Het Volk" reeds over de be
schouwing der moderne vrouw geschreven. Mis
schien herinneren de lezers zich hoe de socialis
tische vrouw, die dit artikel schreef, dacht over
de eerepositie der vrouw. Hier wordt een geest
openbaar, die het ergste doet vreezen. Want
het gaat in den grond der zaak maar niet over
een vraag van utiliteit van nuttigheid en wen-
schelijkheid, maar wel terdege over een begin
sel, en daarom is het onbegrijpelijk hoe ver
schillende Roomsch-Katholieken Kamerleden hier
zoo maar overheen konden stappen en hun stem
aan het amendement konden geven.
We weten allen wel, dat de H. Schrift geen
directe uitspraak geeft over de al of niet be
noembaarheid tot diverse functies, maar de nor
men voor het vrouwenleven liggen toch wel heel
duidelijk in de H. Schrift aangewezen. Man en
vrouw hebben ieder e'en eigen terrein en een
eigen taak. Ik weet wel, dat hiermee de vrou
wenkwestie niet opgelost is, maar hiermee is
toch een richtsnoer aangegeven en deze wijst
ons er op, dat de taak en de positie der vrouw
een andere richting uit ligt dan men van moderne
zijde wil.
Het zou te bekrompen en een miskennen van
de praktijk des levens zijn, indien we de vrouw
wilden opsluiten in het huisgezin. Maar daar
naast is toch ook een breed terrein waar de
vrouw haar gaven als vrouw ontwikkelen kan,
b.v. als onderwijzeres en leerares en verpleeg
ster. Het is wel een zeer verdacht teeken des
tijds, dat er bijna aan alle ziekeninrichtingen een
tekort is aan verpleegpersoneel en dat de meis
jes de jongemannen in het kantoorwerk ernstige
concurrentie aandoen. Er zou hierover veel te
zeggen zijn. Maar er is al zoo veel over gezegd
en geschreven, dat we nu hier maar niet verder
op in zullen gaan.
Maar bij dit al klimt de vrees, dat de vrouw,
zooals Selma Lagerlöf die teekent, uitsterft. De
vrouw voelt zich niet meer één met den man.
Ze gaat naast hem staan en beschouwt hem
als haar mededinger en concurrent. Wat God
in Zijn wijsheid tot eenheid gebracht heeft, gaat
de moderne vrouw (en man) verscheuren en
nooit worden Gods ordinantiën ongestraft ge
schonden. Het zal zich wreken aan man en
vrouw beiden. Want het zal toch blijken op den
duur, dat deze gelijkstelling tusschen man en
vrouw fiasco lijdt. Lichamelijk en geestelijk is
de vrouw anders aangelegd en zal daardoor niet
opgewassen blijken tegen de taak, die op man-
nenschouders hoort én in de tweede plaats zal
de man de vrouw al's mededingster gaan zien
en haar, als hij zijn positie bedreigd ziet, niet
meer als vrouw ontzien. Het zal een strijd wor
den, waarbij de vrouw als de zwakkere het on
derspit moet delven, want haar fijne, gevoelige
ziel zal het harde leven niet kunnen trotseeren.
De emancipatie der vrouw is een uitvloeisel
van het Revolutie-beginsel, het keert de orde
der dingen om, en daarom zal de vloek der
Revolutie, dat is de machts-usurpatie door de
sterkeren, haar onder den voet brengen en zal
haar positie erger worden dan zij was onder
den ban van het oude heidendom.
UITKIJK.
(Onder redactie van L. G. L. Lemkes, ambte
naar ter Secretarie te Den Bommel, en P. J.
Keijzer, ambtenaar ter Secretarie te Dirksland).
DE BIOSCOOPWET.
II.
Geen vergunning wordt vereischt voor de
openbare bioscoopvoorstellingen, ten dienste van
door dén Minister van Onderwijs, Kunsten en
Wetenschappen aangewezen inrichtingen van
onderwijs en voor die openbare bioscoopvoor
stellingen, waarbij uitsluitend films worden ver
toond, betreffende onderwerpen van Weten
schap, Nijverheid, Landbouw en Handel, welke
als zoodanig door de Centrale Commissie, be
doeld in art. 15, zijn goedgekeurd.
Wanneer in een gemeente regelmatig voor
stellingen worden gegeven, zijn B. en W. ver
plicht om een Commissie van Toezicht op de
bioscopen te benoemen.
Ook voor den Gemeenteraad is de beteekenis
door die wet belangrijk gewijzigd.
Vroeger was de Raad bevoegd om, ter be
teugeling van het bioscoopkwaad, maatregelen
te nemen en openbare bioscoopvoorstellingen
binnen de gemeente te verbieden, een bevoegd
heid, waarvan door vele gemeenten gebruik
werd gemaakt. Verplichte filmkeuring voor
jeugdige personen werd dan bij Politieverorde
ning voorgeschreven. De uitspraak der Keurings
commissie had dan slechts een adviseerend
karakter. De beslissing werd overeenkomstig
art. 188 der Gemeentewet aan den Burgemeester
overgelaten Door het tot stand komen van
de Bioscoopwet is de bevoegdheid van den
Raad tusschen enge grenzen teruggebracht.
De Raad is bevoegd
tot het vaststellen van eischen van veiligheid,
gezondheid en zedelijkheid, waaraan de plaats,
waar de voorstellingen gegeven zullen worden,
behoort te voldoen";
tot het vaststellen van voorschriften, die bij
het verleenen van vergunningen moeten worden
in acht genomen.
Deze voorschriften zullen, behoudens een
keuring van de te vertoonen films en de af
beeldingen ter reclame voor films, niet mogen
betreffen voorstellingen, die uitsluitend voor
personen, die 18 jaar oud zijn, toegankelijk zijn.
Voorstellingen toegankelijk voor personen be
neden 18 jaar kunnen aan allerlei beperkingen
worden onderworpen. O.a. plaats en tijd waar
op dergelijke voorstellingen gehouden mogen
worden; het aantal voorstellingen enz. enz.
Ook kan de Raad bij verordening bepalen, dat
geen vergunning mag worden verleend dan on
der voorwaarde, dat voorstellingen voor per
sonen beneden de 18 jaar niet gehouden mogen
worden.
De Bioscoopwet heeft een Centrale rijkskeu
ring in het leven geroepen. Alleen die films
mogen in het openbaar worden vertoond, die
door de Centrale Commissie als niet in strijd
met de goede zeden of de openbare orde, voor
de openbare vertooning zijn toegelaten. Bij over
treding stelt de vergunninghouder zich bloot
aan waarschuwing, schorsing of intrekking der
vergunning. Bij knoeierij kan* art. 42 van het
Biscoopbesluit worden toegepast.
De houders van vergunningen zijn, naar re
gelen door de Centrale Commissie te stellen,
bevoegd in spoedeischende gevallen films be
treffende onderwerp'en van actueel belang te
vertoonen, vóórdat die aan het oordeel der
Commissie zijn onderworpen.
Bij K. B. van 22 December 1927, S 401,
zijn voorschriften vastgesteld ter uitvoering
van art. 15, tweede lid der Bioscoopwet.
De Gemeentel ij ke filmkeuring
draagt thans het karakter van nakeuring. Men
dient dan op twee dingen te letten:
Wanneer er reeds vergunning is verleend,
voordat de Raad tot het vaststellen van voor
schriften betreffende de gem. nakeuring over
ging, kunnen deze voorschriften den bioscoop
houder niet gelden, die reeds in het bezit van
vergunning is.
Wel bezit de Raad de bevoegdheid na het
verleenen der vergunning nadere eischen te
stellen van veiligheid, gezondheid en zedelijkheid
betreffende de localiteit, doch hij kan een bios
coophouder slechts verplichten tot gem. na
keuring, wanneer bij het verleenen der vergun
ning dit ingevolge de Raadsverordening als
voorwaarde wordt gesteld.
Wanneer de Raad tijdig vóór het verleenen
van een vergunning zijn verordening ingevolge
art. 4 der Bioscoopwet had vastgesteld, waren
ook die films aan gemeentelijke nakeuring on
derworpen, die krachtens de'overgangsregeling,
niet door de Centrale Commissie waren gekeurd.
Dus b.v. de Potemkinfilm. Waar de voorschrif
ten van art. 4 slechts den vergunninghouder be
treffen, vallen filmvoorstellingen, waarvoor geen
vergunning behoeft te worden aangevraagd, al
thans voor zoover die filmvertooningen niet door
vergunninghouders gegeVen worden, niet onder
de gem. nakeuring. Dat zijn openbare vertoo
ningen van de art. 1 bedoelde onderwijsfilms,
wetenschappelijke en economische films.
De Raad is, evenals voorheen, bevoegd om,
ingevolge art. 135 der Gemeentewet, bij politie
verordening voorschriften vast te stellen, wan
neer voorstellingen niet door een vergunning
houder worden gegeven. Desgewenscht kan hij
deze voorstellingen aan de voorafgaande goed
keuring van den Burgemeester binden. De be
palingen in de politieverordeningen, die wat het
bioscoopbedrijf in het algemeen betreft, bij het
in werking treden der Bioscoopwet (krachtens
art. 151 der Gemeentewet) van rechtswege op
gehouden hebben te gelden, blijven toch gelden
voor deze filmvoorstellingen.
Ook de taak van den Burgemeester is sinds
de inwerkingtreding der Bioscoopwet beperkt.
Waren vroeger alle bioscoopvertooningen en
j andere publieke vermakelijkheden, krachtens art.
188 der Gemeentewet, aan het toezicht van den
Burgemeester onderworp'en en al mocht de
Raad voorschriften maken betreffende de bios
coopvoorstellingen, de uitvoering dier verorde
ningen berustte uitsluitend bij den Burgemeester.
Door de Bioscoopwet is de filmcensuur van
den Burgemeester vervallen en toevertrouwd aan
de Centrale Commissie voor de filmkeuring.