voor de Zuidhollandsche en Zeeuwsche Eilanden. Antirevolutionair Orgaan No. 3641 IN HOC SIGNO VINCES FEUILLETON WOENSDAG 14 MEI 1930 45ste JAARGANG p Rechtzaken W. BOEKHOVEN ZONEN A lie stukken voor de Redactie bestemd, Advertentiën en verdere Administratie, franco toe te zenden aan de Uitgevers Brieven uit Amerika. Van een arm dorp dat rijk werd Deze Courant verschijnt eiken WOENSDAG en ZATERDAG. ABONNEMENTSPRIJS per drie maanden franc per post f 1.- b| vooruitbetaling. BUITENLAND bfl vooruitbetaling f 8.50 per jaar, AFZONDERLIJKE NUMMERS 5 CENT. UITGEVERS SOMMELSDIJK Telef. Interc. No. 202 Postbus No, 2 ADVERTENTIËN 20 cent, RECLAMES 40 cent, BOEKAANKONDIGING 10 cent per regel DIENSTAANVRAGEN en DIENSTAANBIEDINGEN f 1.- per plaatsing. Groote letters en vignetten worden berekend naar de plaatsruimte, die z| beslaan. Advertentien worden ingewacht tot DINSDAG- en VRIJDAGMORGEN 10 uur. BEDENKELIJK SYMPTOOM. Met meerderheid van stemm'en besloot de Tweede Kamer bij de behandeling van de ge meentewetswijziging de vrouw tot burgemeester benoembaar te maken. De Regeering was er tegen en de Minister van Binnenlandsche Zaken had juist deze bepaling, die in het door een vorigen Minister gemaakt wetsontwerp voorkwam, geschrapt, maar de Linkerzijde, gesteund door enkele R.-K. en een der C.-H. afgevaardigden, zorgde er voor, dat het ingediende amendement werd aangenomen. „De Standaard" wijst er op, dat hiermee weer een schrede gezet is op een dwaalweg en des te gemakelijker zal nu straks het pleit gevoerd word'en om de vrouw ook benoembaar te maken voor de functies van notaris en rechter en wat niet al meer Daarom zal de A.-R. partij, al zal de wets wijziging wel met groote meerderheid worden aangenomen, haar stem aan het aldus gewijzigde ontwerp niet kunnen geven. Want het geldt hier, zegt „De Standaard", een principieele kwestie Wij betreuren het gevallen besluit zeer. Want al weten we zeer goed, dat de Over heid op de maatschappelijke levensverschijn selen slechts weinig invloed ten goede kan oefenen, haar remmend vermogen is niet gering. En wat nu geschiedde, is precies het tegendeel. De wetgeving gaat nu weer een stap verder in het steunen van een ge zindheid, die in hare algeme'enheid zoowel als in hare bijzondere openbaringen, ingaat tegen den geest der Christelijke levensbezinning. Wij willen niet gerekend worden tot hen, die blind zijn voor de zich wijzigende maat schappelijke structuur. Wij achten het zelfs geheel verkeerd, daarvoor het oog te sluiten. Maar er zijn in ons volksleven tal van ont bindende factoren werkzaam en de voornaam ste daarvan liggen op het terrein, dat door dit amendement geraakt werd. En daar past o. i. onder alle omstandigheden een non p o s s u m u s. En al zouden we daarin alleen blijven staan, dan nog dient o. i. vastgehouden aan den eisch, dat we niet meewerken aan het tot stand komen van maatregelen, die naar onze vaste overtuiging steun verleenen aan inzichten, die met onze Christelijke levens opvatting in vierkanten strijd zijn. Het is het moderne feminisme, dat hier de overwinning behaalde. PROF. HEPP IN GRAND RAPIDS. Beste Vriend 1 Prof. Hepp, hoogleeraar aan de V. LI. te Amsterdam, heeft enkele dagen geleden in Grand Rapids drie lezingen gehouden. De eerste ging over „de smarten van Satan", de tweede over „de groote afval" en de derde over „de bruid daar boven". Natuurlijk is uw briefschrijver met vrouw en kinderen er heen geweest. En ik ver tel u, dat wij genoten hebben. Ik zei tegen mijn vrouw: wij hebben een beeldengalerij gezien. Prof. Hepp komt met Bijbelsche waarheden, maar hij weet die waarheden zoo voor te stel len, dat hij zijn talrijk gehoor meevoert, en zijn hoorders als met den vinger aanwijst wat hij ze wil laten zien. D'en eersten avond werd hij door den predi kant van Eastern Ave gemeente het platvorm opgeleid, en stelde hem aan het auditorium voor. Wie Prof. Hepp voor 't eerst ziet, denkt on willekeurig: zou dat de professor wezen Er konden eigenlijk wel drie van die professors in zoo'n Gotische groote stoel op dat platvorm Nadat er gezongen en gebeden was, herrees de „kleine" professor van zijn zetel en liep met kleine stapjes naar zijn lessenaar, keek rechts en links, naar beneden en omhoog, staat even stil en zegt met groote stem: „Satan is dood De echo van zijn metalen stem klinkt door het groote kerkgebouw. Dan is hij eenige seconden stil, loopt van achter zijn lessenaar en roept met een flinke stem voor de tweede maal „Satan is dood Gelooft gij het niet De menschen vertellen het mij, niet de moderne, niet de atheïs ten, niet de vrije wil menschen, maar de ortho doxen zeggen mij: Satan is dood." En hier wijst de begaafde spreker op zijn eerste schilderij. Daar ligt Satan, roerloos stil. De wereld dient hem en de Christenen vreezen hem niet, maar zeggen u door hun werken, dat Satan dood is. Maar hij is niet dood, ook slaapt of sluimert hij niet. Zijn rustige houding is meer bewijs van de Satanische bevrediging van den loop der dingen. Het is mij niet mogelijk, zegt de professor, U in een paar uren het rijk des Satans met zijn demonen te laten zien. Ik moest daar wel een greep uit doen. Ik ga u de smarten van Satan voorstellen, zooals Gods Woord ons dat doet zien. Satan is geen atheïst, geen miskenner van God. Hij weet: God leeft en regeert. Zijne be geerte als God te zijn, heeft hem hoogstwaar schijnlijk in opstand gebracht met zijn vele en gelen. Volgens den Apostel Judas is hij ge bonden en wordt zoo tot den grooten dag des oordeels onder de duisternis bewaard. Nu is hij slaaf van God. Hij heeft zijn woonstede ver laten als Engel Gods, 'en is slaaf geworden, dat is zijn smart. Hij wil regeeren en kan niet. Hij wil de kinderen Gods afvallig maken, maar kan niet. En dat hij weet, dat hij dit niet kan, maakt zijn smart grooter. Hij is met al zijn macht ge klonken aan de hel. Wel heeft hij schijnbaar succes gehad met het eerste menschenpaar, maar diezelfde vrouw die hij verleidde, zal straks zaad voortbrengen, dat hem den kop zal ver morzelen. Geklonken aan de hel, en niet anders dan op Gods commando komt hij tot Israel om hun tempel te verwoesten. Op het commanda: Satan, kom uitgaat hij naar een Job, en als hij hem alles heeft ontnomen, tot zelfs zijn kinderen door d'en dood, zondigt Job in dit alles niet. Smarten van SatanSatan, kom uitDavid port hij aan te zondigen. Maar met wat gevolg Dat David zijn zonde voor God beleid. Satan, kom uitHij zegt tegen den Christus: ik zal U al de koninkrijken der aarde geven, indien u mij wilt aanbidden. Smarten van Satan. Want wat was het gevolg Dat straks diezelfde Satan en zijn legioenen den Christus aanbidden om in een kudde zwijnen te mogen varen. Hierna wekte spr. ons op zóó Satan te leeren kennen. Dan behoeft er ge'en vrees te zijn. Want hij is geen engel meer, maar een gebonden slaaf. Als God hem voor Zijn zaak uitroept, komt hij, maar de ketenen sleepen hem na en het einde er van is in de hel vastgeklonken. Dan is het even stilte, plechtige, eerbiedige stilte. Maar dan verheft de machtige spreker zijn stem, heft het oog naar boven, en spreekt bijna zingend: „Dan moogt ge in zegepraal uw voet, ja uwer honden tong in 't bloed, van eiken vijand steken". En biddend roept hij: „O groote God, geduchte Heer, Uw gangen zoo vol roem en eer, Zijn aan Uw volk gebleken". En tot de schare, die schier elk woord van zijn lipp'en indrinkt, zegt hij: „De gangen van mijn God en Vorst, Wien, schoon Hij 's wereldsch rijks troon torst,, Deez' woningen behaagde. De zangiei trad den speelrei voor; In 't midden ging het vroolijk koor Der trommelende maag den." Nadat wij dit 12e vers van Psalm 68 gezongen hadden, werden ons de smarten van Satan ge schilderd op Golgotha. Daarna de vrees voor Satan bij de heidenen, en ook bij de Christen volken in de middeleeuwen, en ten slotte de verkeerd beschouwing omtfent Satan in onze dagen, en na een kostelijke verklaring van onze verhouding, indien wij waarlijk Christenen zijn, tegenover Satan, eindigde de hoogbegaafde spre ker zijn eerste lezing met het geloofslied van Luther: „Gods Woord houdt stand in eeuwig heid, en zal geen duimbreed wijken." In hetzelfde kerkgebouw met 1300 zitplaatsen werd den volgenden avond de tweede lezing gegeven over „de groote afval". Nadat gezongen was: „Noodruftigen zal Hij verschoonen, aan armen uit gena, Zijn hulpe ter verlossing too- rien, Hij slaat hun zielen ga" enz., uit Psalm 72 7, en een van de Chr. Geref. predikanten voorgegaan was in gebed, begon Prof. Hepp in levendige kleuren den tegenwoordigen toestand in Rusland te teekenen. In menig oog was een traan. Mijn zoon, die naast mij zat, vroeg mij: Pa, can we clean up on them (Kunnen wij (hij bedoelde als natie) dat niet stoppen?) Daar uit kunt U afleiden, datz elfs onze kinderen onder het machtige woord van den Hollandschen professor beïnvloed werden. Ten tweede zette hij de vraag uiteen: Zijn dit de teekenen van den grooten afval Vervolgens schilderde hij op zuiver Schriftuurlijke gronden den vreese- lijken tijd, dien aanstaande is en welke God, om der uitverkorenen wil zal verkorten. Dan de Kerke Gods zuchtend zingen: „Ik heb mijn tranen onder 't klagen, Tot mijn spijze dag en nacht". Maar ook: „Maar de Heer zal uitkomst geven. Hij die daags Zijn gunst gebied." En die heerlijke uitkomst voor Gods volk werd ons voorgehoud'en in de derde lezing over „de bruid daar boven". Spreker teekende ons de zalige gewesten, waar een deel van de kerk vertoeft tot den dag der dagen, als alles weer hersteld zal worden. Die bruid daar boven leeft met ons mede, weet van ons doen. Zij is ons voorgegaan, straks zal zij voltallig zijn. Roerend werd ons een verklaring gegeven van 1 Cor. 15, ofschoorj er na die verklaring voor den aandachtig'en hoorder vele vragen onbeantwoord bleven Een heerlijke tijd voor ons Hollandsche Ame rikanen. Zingend en biddend hebben wij ook deze derde lezing met Ps. 16 beëindigd: „Gij maakt eerlang mij 't levenspad bekend, Waar van in druk 't vooruitzicht mij verheugde". Aan het einde van deze derde lezing werd den professor dank gezegd namens alle aan wezigen door Ds. van Wijk. Nogmaals: het was voor ons een waar genot. Ik zou haast willen schrijven: zendt ons meer van zulke mannen 1 Het bouwt ons op en ver sterkt den band met ons volk in Nederland Je AMERIKAANSCHE VRIEND. KANTONGERECHT TE SOMMELSDIJK. Zitting van Vrijdag 8 Mei 1930. Terecht staat J. J. B„ 26 jaar, landbouwer te Sommelsdijk, die zonder in het bezit te zijn van een rijbewijs per motorrijwiel door de eerste Staveren reed en daar een uit het land komende wielslede bespannen met twee paarden aanreed, waardoor een paard in den sloot terecht kwam, verschillende verwondingen kreeg en een poot brak, waardoor het moest worden afgemaakt. Verd. zegt, dat de wielslede geen licht op had en dat hij wel rechts van den weg reed, maar door het strakke remm'eri naar links over sloeg. Dat het paard, hetwelk hij toen raakte, een poot brak, komt niet door de aanrijding, maar omdat het in de sloots prong, toen verd. zijn motorfiets optilde. Gehoord wordt get. L. F., die zegt geen licht opgehad te hebben. Het paard werd zoodanig aangereden, dat het omviel en niet meer over eind kon. Ten slotte is het in de sloot terecht gekomen. Als getuige a decharge wordt gehoord M. B., 20 jaar, bouwknecht, die achter op de duo zitting bij verd. zat. De Kantonrechter: U zult wel niet veel kun nen verklaren, want je was bewusteloos. Get. L. F. zegt, dat die get. niets gezien heeft, want hij was bewusteloos en wanneer get. L. F. hem niet aan den kant van den weg gelegd had, zou hij verbrand zijn. Get. M. B. zegt niet bewusteloos geweest te zijn, wel een beetje versuft. Get. L. F.: Hij was wel heelemaal buiten Westen, want toen hij later bijkwam, vroeg hij „Waar ben ik De Kantonrechter: Hij moet dan maar eens vertellen wat hij weet, voor hij bewusteloos werd. Get. M. B. zegt, dat verd. geheel rechts van den weg reed. Toen hij dichterbij kwam zag hij een span paarden 'en daar reed verd. tegen in. Gehoord wordt als deskundige get. A. J. v. H., 56 j., rijksveearts, die verklaard, dat hij er bij kwam toen het paard in de sloot lag, van het geval zelf heeft hij niets gezien. Het paard had een breuk boven het springgewricht en de schen kel was gebroken, doordat het in de sloot ge sprongen was. De verwondingen die openbaar werden in de buikholte nadat het beest was afgemaakt, kunnen niet veroorzaakt zijn door de aanrijding, maar vermoedlijk door den boom tusschen de paarden. Het O. M. zegt, dat het hier niet veel ter zake doet hoe het paard gereageerd heeft op de botsing, in ieder geval staat het vast, dat verd. roekeloos gereden heeft. Des te erger is dit feit, omdat verd. geen rijbewijs had en dus geen rijproef heeft afgelegd. Hij kan dus niet gestraft worden met het afnemen van het rijbewijs, want hij heeft er geen. Daarom moet hier een hooge geldboete geëischt worden. Geëischt word 50 subs. 10 dagen hechtenis. Verd. wordt veroor deeld tot 30 subs. 15 dagen hechtenis. J. S„ 48 j„ bode te Middelharnis, wordt ten laste gelegd met zijn driewielig motorrijtuig op den Molendijk te Stad aan 't Haringvliet niet voldoende rechts van den weg gereden te heb ben, waardoor een van de tegenovergestelde richting aankomende auto om een botsing te voorkom'en, in een heg gereden is en schade aan de auto werd toegebracht. Verd. wordt ten laste gelegd, dat hij zijn motorrijtuig met een orgel zoo hoog had opgeladen, dat hij geen vrij uit zicht op den weg had. Verd. ontkent het ten laste gelegde. Hij had wel een goed uitzicht. Het was maar een klein orgeltje en hij heeft van het geheele ongeval niets gemerkt. Eerst later- werd het hem mede gedeeld. Gehoord wordt get. C. S., bakker te Stad aan 't Haringvliet, die zegt, dat verd. geen goed uitzicht had. Get. W. D„ landb. te Middelharnis, verklaart hetzelfde. Als getuigen a decharge worden gehoord A. K„ 46 j„ reiziger, en P. v. 't H„ pianostemmer, beiden te Middelharnis, die beiden verklaren niets van eenig ongeval gemerkt te hebben. Als pleitbezorger in deze zaak treedt op Mr. Nijgh, die getuigen aan e'en vraagverhoor onderwerpt. Het O. M. meent, dat het wettig en over tuigend bewijs is komen vast te staan. De weg is daar niet breed, waarom er sprake kan zijn van een „narrow escape". Spr. krijgt uit het getuigenverhoor den indruk, dat verd. zeer on voorzichtig en roekeloos gereden heeft, door dat hij weinig uitzicht had en eischt 15 subs. 8 dagen hechtenis. Veroordeeling idem. C. d. H„ wiens zaak de vorige keer was aangehouden, was ten laste gelegd als commis sionair voor de firma Spiers geen zegels te plakken voor de arbeiders, die bij hem in dienst zijn. Verd. voert aan, dat hij zelf in dienst van Spiers is, wanneer hij ook de zegels moet be talen, dan moet er bij het commissieloon nog geld bijgelegd worden. In deze zaak wordt gehoord get. C. L., 40 j„ controleur bij den R. v. A. te Maassluis, die er op wijst verd. al vele malen gewaarschuwd te hebben en veel last van hem ondervonden te hebben. Get. wijst er op, dat verd. wel werk gever is en zegels moet plakken. Det Rijksver zekeringsbank beschouwt de commissionnairs in veldvruchten wel terdege als werkgevers en het zou wel eigenaardig zijn als verd. wel betalen moest voor de ongevallenwet en voor de in validiteitswet vrij zou komen. Gehoord worden verschillende personen, die bij verd. gewerkt hebben. Het O. M. zegt, dat ten overvloede bij de firma Spiers geïnformeerd is wie hier als werk gever moet worden aangewezen en deze firma zegt, dat dit de commissionnairs zijn. De dir. Samson dezer firma ontkent den plicht om te plakken. Deze firma geeft verd. opdracht om producten te koopen en deze te verpakken en te verzenden. Dus moet verd. zelf voor per soneel zorgen. Dat is ook de opvatting van den door H. KINGMANS. 14) „O zeker, het is mijn stellig voornemen, hier te blijven, 'k Hoop een goede kamer te kunnen vinden. U dacht, dat» het niet gemakkelijk zou gaan ?-" „Er zijn wel menschen op het dorp, die aan pensiongasten kamers verhuren, maar anders toch niet. Zooals ik u zeide: mejuffrouw Saaman was vroeger een goed adres. Maar zij doet het ,piet meer." Hertha knoopte den naam goed in haar oor, om vervolgens aanstalten te maken, nog even naar het strand te gaan. HOOFDSTUK VII. De nieuwe verpleegster. Geheel uitgerust van de vermoeidheid der lange reis, zij had heerlijk geslapen, stapte Hertha den volgenden morgen den mopien weg op, die Zeeduin met Landdorp verbond. Zij had uitgevischt, dat dokter Van Leeuwen van negen tot tien uur spreekuur had, zoodat er dan alle gelegenheid was haar komst mede te deelen. Het was reeds warm. Het werd een prach tige dag voor de badgasten, die luchtig gekleed zich naar het strand spoedden. Hertha was er reeds verschillende gepasseerd. Overigens waren er geen dorpsmenschen op den lommerrijken weg. Links en rechts bevonden zich landhuizen met mooi aangelegde tuinen. „Mijn lust", dok ter Van Stralen had het haar verteld, heette de woning van den dokter. Het was naar dat opschrift op het hek, dat Hertha zocht. Zij kon nauwelijks tien minuten gewandeld hebben, of zij stond voor de woning, die ver ried, dat de eigenaar een welgesteld man was. Bewonderend den aanleg van den tuin liep zij op de voordeur toe, om dan te bespeuren, dat bezijden het huis nog een deur was, die juist geopend werd, om een jongen uit te laten, wi'ens arm in een verband zat. Hertha wist ge noeg: daar was de ingang voor de patiënten. Dus stapte zij op de deur toe en vroeg dokter Van Leeuwen te spreken. Het dienstmeisje, in haar een patiënte vermoedende, ging haar voor naar de spreekkamer. Toen de dokter, die over een geneeskundig werk gebogen zat, opkeek en Hertha bespeurde, stond hij verrast op en schudde haar hartelijk de hand. „Neen maar, ik had u vanavond pas ver wacht. 'k Wilde u per auto uit Zeestad halen. U is mij wel vóór geweestVerlangt u zóó naar het werk „Ook dat, dokter. Maar 'k wilde mij eens rustig installeeren vandaag. Daarom kwam ik gister." „Uit uw brief heb ik begrepen, dat ge her steld zijt? Men kan het u trouwens wel aan zien. U ziet er heel wat voordeeliger uit dan toen ik u te Rotterdam bezocht. De rust heeft u wel goed gedaan." „Gelukkig wel, dokter. Ik ben geheel de oude en haak er naar, aan het werk te gaan. Van dit oogenblik ben ik tot uw dienst en wacht op uw orders." „Ho, ho, zóó gaat het hier niet", lachte dokter Van Leeuwen. „Het is hier geen zieken huis. Wij doen het heel gemoedelijk. Allereerst welkom in Zeeduin. Ik hoop, dat het u hier bevallen zal." „En ik hoop, dat i k hier bevallen zal. Dat is van méér gewicht." „Daaraan twijfel ik niet. 'k Heb al voldoende van u vernomen. Als mijn neef u vol spijt uit het ziekenhuis ziet vertrekken, dan weet ik al genoeg. Hij, die vóór alles dokter is, noemde uw vertrek een verlies." Hertha luisterde aandachtig. „Hij, die vóór alles dokter is". Dat was waar. Zij kon het getuigen. Maar dan was ook in e'enen ver klaard, waarom haar vertrek hem speet. Hij had haar steeds geprezen als een goed ver- pleegster. Het sprak vanzelf, dat hij haar ver trek betreurde. Wat dacht zij toch wel Maar waarom had hij dan zoo'n wonderlijke hou ding aangenomen „Nogmaals: dus welkom in Zeeduin En nu gaat u met mij mee, mijn vrouw begroeten en een kop koffie drinken." Hertha protesteerde. „Ik ben heel niet gekleed voor een visite, dokter. En uw patiënten ,,'t Is erg met de tegenwoordige jeugd", schud de hij het grijze hoofd met een kwasi-treurige uitdrukking op het gelaat. „Dat staat maar tegen den ouderdom op. Wij gaan bij mijn vrouw een kop koffie drinken, beveel ik u." „Een bevel van mijn dokter moet ik gehoor zamen", dus ging Hertha op de scherts in. „Dat is tenminste verstandig. U volgt mij maar." Met vieve pasen, die niet zeiden, dat de dok ter reeds vijf en zestig was, ging hij Hertha voor, om te belanden in de serre, waar me vrouw Van Leeuwen in de zon zat te borduren. Al spoedig zat Hertha, die geroerd was door de hartelijke ontvangst, allergezelligst met het echtpaar te keuvelen. Zij bespeurde weldra, hoe groote plaats dokter Van Stralen, wiens groe ten zij overbracht, innam in de harten van zijn oom en tante. Maar dan begon de dokter over het dorp en zijn bewoners. ,,U zult eens zien, op wat mooi dorp u is aangeland. Wij wonen er al jaren, maar het blijft nieuw. Alfred, pardon, ik be doel dokter Van Stralen, heeft mij al eens aangeraden, rust te nemen en elders te gaan wónen. Maar aan rust nemen denk ik nog niet. Ik haal best de zeventig. En als ik rust neem, dan zouden wij Zeeduin niet verlaten, wel, vrouw „Neen, de lust daartoe is niet groot. Maar", zij wendde zich tot Hertha, „ik zou wel willen, dat de dokter de practijk neerlegde. Vooral in den winter valt het niet mee. Als Afred hier nu wilde korden, dan zou het wel gebeuren." „Het lijkt mij een prachtdorp voor een jongen dokter". „Dat hebben wij hem al honderdmaal gezegd. Maar, al vindt hij Zeeduin nog zoo mooi, het ziekenhuis, in ieder geval de stad, wil hij niet verlaten. En dan denkt de dokter niet aan rust nemen. Maar e'enmaal zal het toch moeten." „Kom, kom, vrouw, zoover is het nog lang niet. Hebt u al iets van het dorp gezien, zuster „O ja, dokter", lachte Hertha guitig. „Vóór dat u mij kende al." „Wat is dat nu? Is u hier dan wel eens méér geweest Hertha vertelde van haar kort bezoek in Mei en ook de reden, waarom zij toen geweest was. „Met andere woorden: u wilde geen kat in den zak koopen 't Is verbazend, hoe voort varend u waart „Ik wilde wel eens zien, alvorens een besluit te nemen. En nu moet ik u eens wat vragen, dokter. Ik heb toen in Mei hier kennis gemaakt, het was op den weg naar het strand, met een half lammen jongen. Kees Hóogeboom, en „Dat klopt", viel de dokter haar in de rede. „U hebt een goed geheugen." ,,'k Had en naam genoteerd. Maar nu mijn vraag, 'k Heb hem beloofd, dat ik hem zou opzoeken, als ik hier nog eens kwam. Kunt u mij eenigszins aanduiden, waar hij woont 7" „O, dat is zoo eenvoudig, als het kan. U weet het station Welnu, daar vlak tegenover. Op het hoekje. Een klein huisje. Wel, wel, hebt u al kennis gemaakt met dien stakkerd Hij is iemand, die een hartelijk woord zeer apprecieert. Alleen is het voor u te hopen, dat zijn moeder niet thuis is." „Maar, Albert. Waarom vrouw Hoogeboom nu direct in een kwaad daglicht gesteld?" „Och, het is 't verstandigst, dat de zuster maar op de hoogte is, vrouw." En zich weer tot Hertha wendend: „Het mensch is niet be paald kwaad, maar zij is erg stuursch en on vriendelijk. Och, het leven heeft haar niet veel gegeven. Haar man is plotseling overleden; haar zoon, lid van de bemanning der reddingsboot, verdronk, toen een schip strandde; een dochter zit in Rotterdam, maar laat niets van zich hooren; en dan Kees, die stakkerd. Dat alles maakt haar ongenietbaar. Voor den jongen is zij goed. Zij is dol op hem en zij kan, Wat na tuurlijk verkeerd is, moeilijk dragen, dat een ander zich veel met hem inlaat. Nu weet u het een en ander, 'k Vertel volstrekt geen kwaad van vrouw Hoogeboom. Wat ik zeg, is de naakte waarheid. U zult het ondervinden." „Ik dank u wel voor uw inlichtingen. In ieder geval kan ik er mijn voordeel mee doen." „Dat dacht ik ook. Maar apropos, waar lo geert u ,,'k Heb voor een week een kamer in het „Wapen van Zeeduin", dokter, maar moet na tuurlijk kamers zien te vinden. Als u soms een adres hebt, houd ik mij aanbevolen.' „Hm. Wij hebben er al eens over gesproken met elkaar, 'k Zou het niet weten. Waar uw voorgangster was, is niet geschikt voor u. De menschen hebben mij al eens gepolst, maar ik heb hen wel zooveel te verstaan gegeven, dat zij er niet op moeten rekenen. Natuurlijk: u moet het weten." „Als u het niet aanbeveelt, zou ik wel dwaas zijn, er heen te gaan", zeide Hertha. „Wij hebben al eens aan mejuffrouw Saaman gedacht. Dat was een best adres, maar zij ver huurt geen kamer meer. U zoudt het toch eens kunnen probeeren. Zij woont aan het begin van dezen weg, een aardig landhuisje, „Repos Ail- leurs" heet het." (Wordt vervolgd).

Krantenbank Zeeland

Maas- en Scheldebode | 1930 | | pagina 1