i DERDE BLAD FEUILLETON ttand ten. Zaterdag 3 Mei 1930. No. 3638 Q ^uoositrNOWSES Herinneringen aan de stich ting en de geschiedenis van den Fiakkeeschen Boerenbond. Ingezonden Stukken. Land- en Tuinbouw. Van een arm dorp dat rijk werd rankrljk. hebben het Vailly zijn rs getreden, irpen. Meer t. Er is veel rootenboer Laan, 25 j. Weide. 24 j. te Middel* j. alhier, j., te den joer, 1 dag, iein. C. v. d. sel, 26 jaar, 1 j- om 65 j. en 'LIET. d. Slik en Wervers en Saarloos en v. Biert en irendijk, oud ?ba Donker* d, 28 j., en been en M. v. H. van na, d. v. D. ara Josijntje, »ogd. eek, j.m. 40 jaarA. C. A. M. Pie. j.m. 28 jaar W A. van ran Heemst, oud 70 jaar, na de Jong, en T. Wit» v. A. v. d. i J. van der v. J. Troost fh. Stolk en v. L. Wie. j.m. 24 j. en i, C, Arens. Klaasje, d. v. im, z. v. J. A. den Eer. en, z. v. K. I April as Tanis en d Molcsteeg s Jan z. v. iAdriana, Francijnlje es Hoek en Picter van aarten z. v. van der ert en Leen' v. Maarten uur. t 47 j. en Pieternella nis 30 j. en 9 m., d. v. Meijer, 67 ella Hoek; v. Neeltje rtje, 5 j d. rinwisJan rhage; Bcr. Tanis. C. J. Knook ia Adriana, Grietje, d. efkerk; Jo» vaart en T. teenbeek en Sluis en J» rwoerdA„ 5j. echtgen. :htgen. van echtgen. v„ barnb. April 100 stuks. Kg. Mek. 00 stuks, J0. ,70. f,80. 190. 1,25. XV. 1911 Op 21 Februari 1911 werd een algemeene vergadering gehouden te Sommelsdijk, waar 10 aldeelingen tegenwoordig waren. De Voorzitter was floor ongesteldheid ver hinderd, zoodat J. Timmerman Mz., voorzitter van de atdeeling Sommelsdijk, met de leiding werd belast. Hier werd getracht vlas te com bineeren en op gewicht aan België te verkoopen. Over 't Hengstveulendepot te Bergen op Zoom werd een ernstige bespreking gehouden en ein delijk zette F. F. Posthuma in een uitvoerige rede uiteen de Ziektewet Talma. Op een onzerzijds gedaan verzoek werd de invoer van vee naar dit eiland verboden in het begin van Mei, in verband met de vrees, dat, nu de weidetijd was aangebroken, veel rund vee zou worden ingevoerd. Van Rijssel, Dis trictsveearts te Dordrcht, was ons bij de ver schillende Je nemen maatregelen tot grooten steun. 't Jaar verliep uitermate kalm, ook al, omdat des voorzitters ongesteldheid hem belette de wacht te betrekken op de wijze en met de energie zooals van hem bekend was. Zoo naderde de Zomervergadering, welke op 30 Juni 1911 in „De Oranjeboom" te Nieuwe Tonge zou worden gehouden. 's Daags te voren werd de eerste stap gezet op een pad, dat voeren zou naar groote schade voor sommige menschen, en veel leed en moeite voor allen, die er bij geïnteresseerd waren. Op 29 Juni 1911 n.l„ in den namiddag, hield voor de deur mijner woning een fraaie auto stil. Die voertuigen waren toen nog zeldzaam in Flak- kee. Alleen aanzienlijke personen maakten er gebruik van. 't Was dan ook een gebeurtenis van belang, wanneer men gasten met zoo n voer tuig te ontvangen kreeg. En inderdaad, het wa ren niet de eersten de besten die 't portier uit- klommen De eerste was ons Statenlid C. War- naer G.Lz. te Dirksland, welke vergezeld bleek door iemand, die aan ons werd voorgesteld als Mr. J. C. von Briel Sasse, Kantonrechter te Schiedam, lid der Staten van Zuid-Holland en voorzitter van den Provincialen Zuid-Holland- schen Boerenbond te Schiedam. Na de gewone inleiding kwam men. tot de eigenlijke kern, en wel met het verzoek of Zijn EdelGestrenge op de morgen te houden Bondsvergadering zou mogen spreken over een op te richten Coöpe ratieve Olieslagerij en Veevoederfabriek. Toestemming tot inwilliging van dit verzoek lag buiten onze competentie en meer dan ooit bleek nu de noodzakelijkheid, dat ons twee hoofdige bestuur met enkele meerdere personen werd uitgebreid. Wij adviseerden den heeren, dat zij zich zouden wenden tot den Voorzitter, die zich in Oude Tonge metterwoon gevestigd had. Zoo geschiedde. Later bleek, dat de Voorzitter geen bezwaar had gehad, dat deze zaak zou besproken worden. Waarom zou hij dat ook? En zoo werd dan den volgenden dag de ver gadering te Nieuwe Tonge gehouden. Zooals te voorzien was geweest, was de voor zitter ook hier afwezig. Op zijn verzoek werd de vergadering geleid door den voorzitter van de afdeeling Nieuwe Tonge J. Overdorp, die de vergadering opende met een kernachtige toe spraak. Deze vergadering kon, zeide spreker, voor Nieuwe Tonge een feestdag zijn, nu ze de algemeene vergadering van den Bond mocht ontvangen. Helaas een donkere schaduw over- gleed ze echter door de ziekte van onzen ge- eerden voorzitter. Dan releveerde spreker het vruchtbare en gezegende jaar 1910, besprak den hinder, 't verdriet en de schade als gevolg van de Tongblaar onder het rundvee, hetwelk den Staat reeds tonnen gouds heeft gekost. En nu de ziekte desondanks Verergert, krijgen de boeren de schuld. Het bleek, dat de genomen maat regelen (het afmaak-systeem) uitstekend werkt in de studeerkamer, doch in de praktijk bedriegt. Voorts werd het woord gevoerd door den Burgemeester J. Bouman, die ingevolge 't be- sluit van den voorzitter van 1 Juli 1909 de eerste burgemeester was, die op de Zomerver gadering uitgenoodigd was. Er bleken 9 afdeelingen tegenwoordig te zijn. Er was door de afdeeling in 1910 aangekocht voor 217928.81 kunstmest, en in totaal voor 289465.96. Er was in kas 42.54. De con tributie werd bepaald op 7.Het salaris van den Secretaris werd verhoogd tot 40.—, nadat een voorstel van C. Warnaer om het op 50.te brengen verworpen was. Op voorstel van A. van der Sluijs werd na eenig tegenstribbelen besloten de volgende Zo mervergadering te Herkingen te houden, na de verzekering van Van der Sluijs, dat de leden der algemeene vergadering geheel kosteloos door Herkingen van en naar de treinen te Dirksland en Nieuwe Tonge zouden worden vervoerd. Tot leden der graankeuringsccunmissie werden herbenoemd Van Vugt, Timmers en Mijs. Vervolgens hield de Zuivelconsulent van de Holl. Mij. v. Landb. A. Bos een voordracht over het dienstbodenvraagstuk, en beval ter op lossing daarvan een Melkcentrale in Centraal Flakkee aan. De Rijkslandbouwleeraar A. A. Neeb be pleitte een Kunstmestdepot van 't Centraal Bureau. Dan werd een poging gedaan om 't volgend jaar een groote oppervlakte suikerpeen te com bineeren, hetwelk, volgens G. C. van Schouwen te Oude Tonge, nu niet meer behoefde af te stuiten op het voorschottenstelsel. Nog werd in overwegingen gegeven om op de in 1913 te Scheveningen te houden Wereld tentoonstelling een eigen stand voor Flakkee te hebben. Een schrijven van onzen oud-Flak- keeënaar S. C. Korteweg gaf daar aanleiding toe. Dan werd het woord verleend aan Mr. von Briel Sasse, die een Coöperatieve Olieslagerij voor geheel Zuid-Holland bepleitte. De spreker zeide: „Hoewel de veehouderij hier van ondergeschikt belang is en waarschijnlijk zal blijven, zou het niet prettig zijn als dit schoone en welvarende eiland van het overige der Provincie uitgeschakeld werd. Dit te voor komen is het doel van mijn optreden". Men vond het een buitengewone onderschei ding, dat een lid der Rechterlijke Macht zich uit zuivere liefde en belangstelling voor den Landbouw, zoo geheel belangeloos gaf en men besloot in een najaarszitting deze zaak nader te behandelen. Daarmede was deze mooie en drukbezochte vergadering afgeioopen. Het dienstjaar, dat hiermede aangevangen was, gal: ons verbazend veel werk en vooral zorg, temeer, daar de voorzitter zienderoogen achteruitging en ondanks zijn sterk gestel en helderen geest, niet meer kon optreden en dus de leiding onwillekeurig aan zijn hand ontglipte. In meerdere gevallen werd advies verstrekt door afdeelingsvoorzitters, w.o. vooral J. van der Koogh zich bijzonder onderscheidde. Met dat al was de positie van het secretariaat verre van aangenaam en rijpte het voornemen om op een of andere wijze te bewerken, dat door Statutenwijziging een grooter bestuur zou kunnen worden geformeerd. Ook de voorzitter was van de noodzakelijk- heid overtuigd, doch onder zijn leiding zou dat helaas niet worden verwezenlijkt. Allereerst dan stonden we voor de behande ling eener Olieslagerij en Koekfabriek. Landbouwbelang en Goedereede wilden er niets van weten, 't Gerucht ging, dat een aanzienlijk rechterlijk ambtenaar, van geboorte een Goereeër, gewaarschuwd had tegen de lei ders dezer onderneming. Ook Ooltgensplaat hield zich er verre van. Het nog altoos voortdurende mond- en klauw zeer gaf zeer veel moeite en werk. De boeren wenschten voortduring van isolement en be ëindiging van het afmaak-systeem. De handel bleef aandringen op opheffing van het invoer verbod. Op 19 Augustus berichtte M. de Haas, dat er op de verschillende gorzen in Flakkee naar schatting 11 a 1200 runderen geweid wer den, waarvan er al 50 dood waren en 't gebrek aan eten en vooral goed drinkwater werd een ramp als de dieren niet mochten worden ver voerd. De Voorzitter besloot een verzoek te richten tot de Regeering om het vee van de gorzen te mogen vervoeren, onder bepaalde voorwaarden en onder politietoezicht, naar weiland of door dorpen, welke afgesloten waren. Dit werd onmiddellijk toegestaan. De copie van Ingezonden stukken, die niet ge plaatst zijn, wordt niet teruggegeven.Buiten verantwoordelijkheid van Redactie en Uitgevers. Geachte Redactie Wilt U zoo goed zijn onderstaande te plaatsen in Uw blad Bij voorbaat mijn oprechten dank. Met belangstelling las ik de artikelen, over genomen uit „De Standaard" van de hand des Hoofdredacteurs over de landbouwcrisis. Deze artikelen munten wel uit door helder heid, maar missen toch m.i. den practischen zin in sommige opzichten. Breedvoerig wordt in het eerste artikel er op gewezen, dat de lage graanprijzen aan natuur lijke oorzaken moeten worden toegeschreven en dat er daarom van geen invoerrechten sprake kan zijn. Voorts wordt nog opgemerkt, dat door dit alles de koop- en pachtprijzen van het land moeten dalen, als zijnde boven het normale peil. Deze twee factoren moeten dus dienen tot verdediging van den vrijhandel op dit gebied. Nu kom ik tot de bezwaren, die hier tegen kunnen worden aangevoerd. Allereerst zij opgemerkt, dat het vrije ruil verkeer zeer zeker de voorkeur verdient boven protectie. Door de natuur en andere oorzaken is het eene land veel beter geschikt dan het andere om bepaalde artikelen te produceeren. Maar daar alle landen bijna tot bescherming zijn overgegaan, moest dit beginsel ook door onze Regeering worden prijsgegeven. Toch is er bij velen een grooten afkeer merk baar, wanneer ze hooren spreken over bescher ming. Waarom zouden er b.v. geen graanrechten mogen worden geheven Wanneer Amerika den invoer van aardap pelen verbiedt en die van uien en andere pro ducten zoodanig belemmért, dat ook hiervan bijna niet naar dit land kan worden geëxpor teerd, zouden daar dan geen tegenmaatregelen tegen mogen worden getroffen Dit land sluit zijn grenzen voor alles wat uit Europa komt, behalve voor het Europeesche geld. Waar nu Nederland bij den afzet zijner land bouwproducten groote moeilijkheden ondervin,dt moet dit dan zijn grenzen maar openen voor de reusachtige hoeveelheden graan, dat Amerika op zijn markt werpt Het eenige product, dat we moeten impor teeren, behoorde m.i. wel degelijk belast te wor den door de heffing van invoerrechten. Daardoor zouden ook de markten eenigszins worden ontlast van de groote hoeveelheden aardappels enz., die er nu, nu de graanbouw niet meer loonend is, op worden geworpen. De groote strijd op economisch gebied wordt gevoerd tusschen Amerika en Europa. Het verarmde en verdeelde Europa tegen het rijke en eendrachtige Amerika. Deze strijd wordt dus met ongelijke macht en vanzelf ook met ongelijke kansen gestreden. Maar des te meer moest dan toch wel op dezen hoofdvijand het oog worden gericht. Dat andere landen, zooals Duitschland enz., hooge invoerrechten heffen, is te begrijpen. Dit land (Duitschland) wordt daartoe ge drongen door den nood van zijn bevolking en de zware oorlogsschulden, die het moet betalen. Maar dat Amerika zulks doet, is alleen om zich op het hooge peil, waarop het thans staat, te kunnen handhaven. Daarom moest aan dit land worden duidelijk gemaakt, dat verarming van Europa voor Ame rika ook geen voordeel brengt. Daartoe zou Nederland door het heffen van graanrechten in bescheiden mate kunnen mede werken en alzoo bevorderen de productie van een artikel, dat hier te lande kan worden ver bruikt. Met dank voor de plaatsing. J. VAN DIJK. Melissant, 30 April 1930. Op de eerstvolgende vergadering van de Holl. Mij. van Landbouw zal worden behandeld om het volgende de Regeering voor te stellen A. Wenschen waarvan de vervulling direct nut zal kunnen opleveren. 1. Maatregelen tegen de gevolgen van dum ping. 2. Herziening van ons tarief van invoer rechten. 3. De suikerbietenteelt dient te worden ge steund. 4. De opcenten op de grondbelasting dienen te worden afgeschaft. 4. De slachtaccijns dient te worden afgeschaft. 6. De spoorvracht-tarieven op land- en tuin bouwproducten dienen te worden verlaagd. 7. Onderzocht dient te worden of het nuttig en mogelijk zal zijn, dat de Regeering de cre- dietverleening door de Coöp. Boerenleenbanken verruimt door zich in bepaalde gevallen borg te stellen. 8. Waterschappen, die het onderhoud van wegen moeten bekostigen, welke voor doorgaand verkeer gebruikt worden, dienen geldelijk te worden gesteund. 9. De druk der sociale lasten op het land bouwbedrijf dient aanmerkelijk verlicht te wor den. 10. De loonen bij werkverschaffing en de uit- keering aan werkloozen dienen zoodanig te zijn, dat een prikkel aanwezig blijft arbeid in het vrije bedrijf, ook in het landbouwbedrijf, te zoeken. B. Wenschen, waarvan de vervulling van indirect nut zal zijn. (Overheidsbemoeiing). 1. Benoeming van een Directeur-Generaal van den Landbouw met zoodanige bevoegdheden, dat een centrale leiding aan de Directie van den Landbouw ontstaat. 2. Instelling van een afzonderlijk Ministerie van Landbouw. 3. Uitbreiding van het personeel van de Di rectie van den- Landbouw, zoodat inzonderheid de economische positie van den landbouw gron dig en bij voortduring kan worden bestudeerd en onderzocht. 4. Bevordering van de stichting van Lagere Landbouwscholen. 5. Bevordering van den afzet door intensievere voorlichting, krachtigen financieelen steun bij het zoeken van nieuwe afzetgebieden 'en toepas sing van de Landbouwuitvoerwet. 6. Bevordering van het gebruik van Neder- landsche Land- en Tuinbouwproducten bij over heidsbedrijven en instellingen. UIT DE LAND- EN TUINBOUWWERELD. (Nadruk verboden). Vergeetmijnietjes. Het kleine vriendelijke Vergeetmijnietje (Myosotis) is zeker bij nie mand onbekend. Zinnebeeld van trouw en ge hechtheid, speelt het in de volkssagen een voor name rol, en is het een onderwerp voor tal van dichters, die deze deugden willen bezingen. Toch bezit men omtrent de naamsafleiding niet de minste zekerheid. Wel zijn er tal van volks verhalen in omloop, die een verklaring pogen te geven van den oorsprong van dezen naam, maar met zekerheid laat zich daaromtrent niets bepaalds vaststellen. Voor namelijk bij de Ger- maansche volken wordt het aardige plantje met den naam Vergeetmijniet aangeduid. Haar wetenschappelijke benaming Myosotis, die Miuizenoor beteekent, wijst ons echter op een bepaald kenmerk, dat ook bij sommige vol ken aanleiding gegeven heeft om haar daarna te benoemen. De aan het uiteinde dikwijls met veel haren bezette bladeren van sommige soor ten gaven, vooral wanneer zij iets omgerold warien, zeker aanleiding tot deze overeenkomst. Bij ons wordt het plantje echter meestal niet anders dan Vergeetmijnietje genoemd, en onder dien naam is het ook in de meeste Germaansche landen bekend. Het geslacht Myosotis, waarvan een 50-tal soorten bekend zijn, komt alleen voor in de gematigde gewesten. Sommige er van komen hoofdzakelijk in laag gelegen landen voor, an dere meer op hooger gelegen gronden, maar over 't algemeen houden de meeste soorten van een vochtige, soms min of meer beschaduwde plaats. Het is geen wonder, dat het vriendelijke blauw van dit mooie bloempje aanleiding tot het kweeken der plantjes heeft gegeven en 't spreekt haast vanzelf, dat de kweekers het er daarbij zooveel mogelijk op aanleggen, de bloempjes er van meer tot haar recht te doen komen. Van de talrijke soorten zijn er slechts enkele in cultuur genomen, en daaronder mag wel in de eerste plaats genoemd worden het algemeen bekende Alpen-Vergeetm ij nietje (My osotis alpestris), dat eigenlijk niets anders is dan een gekweekte vorm van het hier en daar bij ons in bosschen op de hooge gronden voor komende Bo s c h-V ergeetm ij nietje (My osotis syloatica). Vandaar, dat men eigenlijk beter zou doen het zoogenaamde Alpenvergeet- mijnietje te benoemen met den waren naam Myosotis sylvatica culta; maar het gaat altijd moeilijk een naam, die algemeen in gebruik is, te wijzigen. Het eigenlijke Alpenvergeetmijnietje (Myosotis sylvatica forma alpestris), dat in de Alpen thuis hoort, zeer laag van groei is, en daarbij kleine, welriekende bloempjes draagt, wordt ook wel eens gekweekt, maar gaat in het vlakke land gewoonlijk spoedig over in den gewonen vorm Myosotis sylvatica over. De Araucaria in de kamer. Deze fraaie bui- tenlandsche dennensoort tiert het best in een gematigd, meer koel dan warm vertrek. Ze moet hier dicht bij het raam, in het licht staan, maar moet 's zomers tegen de warme zonnestralen be schut worden. Dit kan het gemakkelijkst ge schieden, door ze .voor een op het Noorden gelegen raam te plaatsen. Met het gieten dient men voorzichtig te zijn, er moet alleen gegoten worden, als de aarde in pot of kuip begint te drogen, nooit, wanneer deze nog nat is. Tevens lette men er op bij het gieten, dat ook de onderste aarde in de pot haar deel van 't water krijgt. Doodt de vliegen. Vliegen zijn de plaag van elke zindelijke huisvrouw, omdat zij ruiten, gor dijnen, spiegels en kleeden, bevuilen; omdat zij brutaalweg in suikerpot, stroop- en melkkan kruipen, en zich niet ontzien een bad te nemen' in de sauskom, waaruit ze aan parten te voor schijn komt, zoodat de eene gast een vleugeitje, de andere een paar pootjes, een derde het kopje krijgt; omdat zl op kaas en vleesch, die slechts een oogenblik onbedekt staan, een massa eitjes legglen, waaruit in 1 a 2 dagen maden te voor schijn komen, die ons de eetlust haast benemen. Doodt elke vlieg, die ge zietDe vrouwelijke vliegen leggen vele witte, langwerpige eitjes, die men in de vensterbanken, op de kastjes, op kaas, vleesch en spek kan vinden. Daaruit komen in weinige dagen larven en vliegen, die spoedig groot zijn en op haar beurt weer on middellijk aan vermenigvuldiging meewerken. De Stofzuiger in den stal. Niet alleen de huisvrouw, ook de boer kan met profijt van den stofzuiger gebruik maken, en wel in den stal. Dit is gebleken uit proeven, genomen door Prof. H. M. Kroonen en Dr. H. Weekenstroo, bij paarden en koeien. Allereerst dient opge merkt, dat de dieren geen bezwaar hadden tegen de behandeling. Voorts geschiedde de reiniging met den stofzuiger wel zoo vlug, en wat het voornaamste is, ook wel zoo grondig, als met roskam en borstel, terwijl nog als een voordeel genoemd mag worden, dat het vuil niet in den stal terecht komt. Op vier achtereenvolgende dagen in October werd een paard voor de eene helft met de hand, voor de andere helft met den stofzuiger behandeld. Het vuil bedroeg op die 4 dagen resp. 4 en 11 gram, 1.5 en 5 gram, 3.5 en 5.5 gram, 1.5 en 5 gram. Deze cijfers zijn zeker welsprekend. Reiniging van Kunstmeststrooiers. Kunstmest^ strooiers zijn dure dingen, wanneer ze niet be hoorlijk onderhouden worden. In elk geval is noodig, dat wanneer ze voor langen tijd worden opgeborgen, ze eerst terdeeg worden schoon gemaakt. Dit kan schrijft een Duitsch vak blad met wei of kalkmelk gebeuren: Men legt de ketting na eerst zorgvudig te zijn schoongemaakt in een vat met w e i gedurende eenige dagen, daarna wordt ze met een borstel gereinigd, afgedroogd, en ingevet met zuurvrije olie. Gebruikt men ter reiniging kalkmelk, dan wascht men af in een watertobbe, droogt de ketting flink af, en vet ze terdeeg in met een mengsel van machine olie en petroleum. Na een paar dagen wordt ze door een dikke brij van gebrande kalk getrokken en in een schuur te drogen gehangen. Neem voorzorgen, namelijk bij het uitstrooien van kustmeststoffen. Draag, tegen oogontsteking, een doelmatigen stofbril. Tegen huidontsteking kan men waken door: A. een voor stof ondoor dringbare kleeding, "bijv. geolied of van leer; B. het opstroopen der mouwen tot boven de ellebogen; C. het invetten van armen en gezicht met vaseline; D. goed schoeisel, ondooriaatbaar voor vocht of stof; E. na het omgaan met kunstmest zich goed te wasschen op alle plaat sen waar het lichaam er mee in aanraking is geweest. Arbeiders met open wonden aan ge zicht, hals, armen, handen, beenen of voeten, moeten niet uitstrooien. Zooveel mogelijk ge schiede het uitstrooien machinaal. De arbeider zorge steeds bovenwinds te blijven. Mengen van kalkstikstof met vochtige kalizouten of vochtig zand vermindert het stofbezwaar. Voeg aan kalksalpeter eenig water toe: 0.5 L. water op 10 L. kalksalpeter. Tegen inademing van slak- kenmeel of kalkstikstof drage men een doel- matig(en respirator of doek voor neus of mond. Vermijd het uitstrooien van droge stikstofmest stoffen bij vochtig weer; het stof plakt dan aan de huid. Het nut van kalk in den grond. Kalk is voor de gewassen noodig als voedsel, maar heeft bovendien een scheikundige werking. De be- teekenis van een goeden of juisten kalktoestand wordt meer en meer begrepen. Kalk vormt nut tige verbindingen in den grond en stelt daardoor voedingsstoffen ten spoedigste voor de planten beschikbaar. Zij verbindt zich met zuren, die in vele gevallen schadelijk zijn. Kalk is een bestrijdingsmiddel tegen ziekten en insecten; zij is een geneesmiddel tegen knol voet bij kool, rapen en andere kruisbloemige gewassen; zij is voorts een uitnemend middel tegen de gomziekte onzer fruitboomen, die meestal voortkomt uit de afwezigheid van kalk in den grond. Het be strooien van den grond, 2—3 maal achtereen met kalk, verdelgt slakken en andere ongedierte, 't Kalken, ten slotte, behoedt, naar men wil, het graan voor het uitwinteren, en werkt even eens den klaverkanker tegen. Vette hoenders. Windeieren. Door te eenzij dige voeding, bijv. met uitsluitend mais, worden de hoenders te vet, leggen weinig eieren, en vaak ook windeieren, dit zijn eieren zonder schaal. Dit laatste kan wijzen op kalk- en door H. KINGMANS. 12) Kees Hoogeboom, die zijn wagentje langzaam naar huis reed, vol van de wonderlijke mede- deelingen der vriendelijke juffrouw, kon niet vermoeden, dat hij Hertha een vast besluit had doen nemen HOOFDSTUK VI. Naar de nieuwe taak. Hertha, gezeten in een luien stoel op het promenadedek van de groote passagiers- en vrachtboot, sloot haar boek, waarin zij het laatste uur ingespannen had gelezen, stond op en liep veerkrachtig naar de reeling van de boot, die juist de haven van Zeestad was in gedraaid, een lange haven, waarover, naar haar was meegedeeld, de boot, omdat zij slechts op halve kracht varen mocht, twintig minuten deed. Eij was, al was het watertochtje op dien warmen Augustusdag haar best bevallen, tóch blij, dat het einde der bootreis in het zicht was: om hall twaalf was de boot gaan varen en het was thans zes uur geweest. Vol interesse staarde zij naar het oude ste- dek e, dat langzaam, maar zeker naderbij kwam. Beschenen door de gouden avondzon lag het daar zóó mooi, dat het oog er wel door ge boeid worden moest. Links stak een robuste toren omhoog, een kolos, die van boVen bijna even dik was als beneden. Meer naar rechts ontdekte zij een slanken toren, sierlijk van bo ven, terwijl aan het eind der haven, waar de vaart een bocht maakte, vier kleine torentjes bij elkaar te zien waren, waaruit zij de con clusie trok, dat die op een poort of een ander gebouw moesten staan. Hertha, weetgierig als steeds, had zich laten inlichten en had gelezen over de streek, waar voor het vervolg haar taak lag. Zij wist, dat Zeestad een eeuwenoude plaats was, heel vroe ger een Hanzestad, bewoond door rijke koop lieden, die tot in de Indien hun schepen zonden. Zij wist ook, dat het stadje vol historische ge bouwen was, die nu alleen maar spraken van vervallen grootheid. De plaats had als hoofd stad van de streek nog eenige beteekenis, maar groot was die beteekenis niet. Met het jaar was er achteruitgang merkbaar. Zeestad was sinds jaren een „doode stad" geworden, alleen bezocht door schilders, die de oude, pittoresgue hoekjes op het doek brachten, Hoe vredig, dacht Hertha, lag het daar aan het eind der haven, die het stedeke met den zeearm verbond. In vroeger jaren had ook hier het krijgsgewoel de lucht vervuld. In den Hol- landschen Graventijd hadden de Vlamingen er gestreden. Maar dat was geweest in den tijd, toen de stad nog beteekenis had en een ge wichtig strategisch punt beteekende. Thans was al die glorie voorbij. Vele Nederlanders kenden Zeestad nauwelijks bij name. Al meer naderde de boot de aanlegplaats. Hertha deed haar boek in een tasch en maakte aanstalten, het dek te verlaten, om zoo spoedig mogelijk aan wal te stappen, waar zij een auto had bescheiden, die haar naar Zeeduin voeren zou. Mijnheer Van Laansma had voor alles gezorgd, terwijl mevrouw en hij hadden be loofd, enkele dagen naar Zeeduin te zullen komen, alvorens de winter inviel. Voorloopig was afgesproken, dat zij heel in het begin van October de gasten verwachten kon. Hertha had ditmaal de reis anders willen maken. Dat urenlange trammen, zooals zij het in Mei gedaan had, had haar in dezen warmen zomer wat afgeschrikt. En zoo was de bootreis gekozen, terwijl, omdat er niet directe aan sluiting per tram naar Zeeduin was, een auto uitkomst bood, om ten spoedigste de plaats van bestemming te bereiken. De boot, die in dezen vacantietijd vol pas sagiers was, met verscheidene had Hertha er kennis gemaakt, zij het vluchtig, meerde onder groote belangstelling van de zijde der inwoners van Zeestad, die in grooten getale op de kade stonden. Hertha bespeurde een rijtuig, maar ook enkele auto's en vermoedde, dat de hare er wel bij zou zijn. Het bleek weldra, want aan het einde der loopplank, die zij vlug overschreed, stond een man, die in alles de kenteekenen van een chauf feur vertoonde, en die haar vroeg, of zij juf frouw Van Landen uit Rotterdam was. Hij zorgde op haar aanwijzingen voor haar bagage en vijf minuten later tufte de auto de haven af. Onder het rijden hield zij haar hart vast. Allereerst schokte het voertuig, overigens een mooie wagen, geweldig, waaruit Hertha de ge volgtrekking maakte, dat zij niet bepaald over asphaltstraten reed. Maar meer nog verschrikten haar de nauwe, bochtige straten, die de steeds maar signalen gevende chauffeur met gemak „nam", ten bewijze, dat hij hier thuis was. Er waren verschillende stegen bij, waar van pas- seeren geen sprake was. Het kwam haar voor, dat zij, wanneer zij den arm uit het raampje stak, zij de huizen raken kon. In het voorbij rijden bespeurde zij verschillende trapgeveltjes, waartusschen ook moderne woningen stonden. Eerst een tiental minuten later Hertha begreep, dat zij dwars door het antieke stadje, dat haar ongemeen boeide, gereden naderde de auto een poort, waarop twee torens. Terwijl het claxongeluid echoode onder de gewelven van het eeuwenoude gebouw, gleed de auto de poort door, sloeg onmiddellijk links af, volgde een eindweegs de oude vestinggracht de bolwer ken waren in plantsoenen herschapen om vervolgens een landweg in te slaan, zoodat Her tha het wijde uitzicht had over een vruchtbare landouwe. Maar de omgeving wisselde wel snel. Want nauwelijks een kwartier later, of de chauffeur zette de motor wat aan, omdat de weg vrij steil omhoog ging. En gekomen boven op dien weg slaakte Hertha, die daarvan in de verste verte niets vermoed had, een kreet van verrukking: zij reed boyen op een breeden zeedijk, die ver zwaard was door een hoogen betonmuur. En vóór haar lag de zee, gehuld in een gouden gloed tengevolge der kleurschakeering, die de ondergaande zon op het zilte water tooverde. Het was hoog water. De zee stond tot aan den voet van den dijk. Eigenlijk begreep Hertha de situatie niet goed. Daarom tikte zij tegen het raampje, zoodat de chauffeur den auto liet stoppen en zich om wendde. „U moet mij eens even inlichten", zeide Her tha, toen de man het raampje had laten zakken. „Hoe kan hier nu de zee zijn en straks bij Zee duin weer 7" De chauffeur bleek onmiddellijk bereid, de meest volledige inlichtingen te geven. Hij was een zoon van het volk, waaronder Hertha zou gaan werken: hartelijk, bereidwillig, trotsch op zijn land, ontwoekerd aan de zee. Hij vertelde haar in korte woorden, dat de streek met een punt in zee uitstak; dat zij thans aan de zuidkust waren; dat Zeeduin aan de noordkust lag; dat het op deze plaats ge ducht „spoken" kon, waardoor de zeedijken het vaak zwaar te verantwoorden hadden; Zeeduin, waar de zee ook geducht „razen" kon, had dit voor, dat het beschermd werd door hooge duinen. „Als u goed oplet, kunt u ze zien", wees hij aan. En waarlijk bespeurde Hertha aan den verren horizont een zilveren streep. „Zijn dat de duinen van Zeeduin 7" vroeg zij. „Niet bepaald van Zeeduin, dame. Die zijn noordelijker. Die u daar ziet, zijn van Landdorp. Ziet u daar landwaarts dat spitse torentje Dat is Landdorp, een uur van de zee af. Over een klein half uur tuffen wij er door." „Is die afstand nog zoo ver 7" „De wegen kronkelen hier verbazend, zooals ge wel bemerkt zult hebben." „Dat heb ik zeker bemerkt. Het is verbazend." De chauffeur zette zijn machine weer in be weging en in een flinke vaart snelde Hertha over den zeedijk, om dien weldra te verlaten en weer te tuffen door lach'ende landouwen. De man aan het stuur maakte, omdat hij had be merkt, welk een belangstellende passagier hij vervoerde, zoo nu en dan een opmerking, als er iets bezienswaardigs was. Zoo passeerden zij een oude ruïne, heel eenzaam staande, en werd Hertha gewaar, dat dat bouwwerk het zielig overblijfsel was van een dorpstoren, die beteren tijd had gekend. Want hij had de glorie van een welvarend dorp uitgemaakt, maar de water- stroomen waren gekomen en hadden het dorp van den aardbodem weggevaagd, de treurende ruïne getuigde er van Wéér wisselde het tooneel. De auto reed thans niet meer tusschen vruchtbare landouwen, maar passeerde links en rechts bosschages. Her tha bespeurde den zandgrond van de duinen van Landdorp, die een klein uurtje verder lagen. Bij een kromming van den weg reden zij in eenen het dorp binnen, dat daar lag in landelijke avondrust. Voor het schelle claxongeluid spron gen de spelende kinderen op zijde, terwijl de ouderen, rustig zittend voor hun huisjes, het voertuig naoogden. „Landdorp", verklaarde de chauffeur. „Over een kwartier zijn wij in Zeeduin". Het dorp, dat sprak van vrede en welvaart, was spoedig achter den rug en weldra snorde de auto over een effen straatweg, zooals Hertha er nog niet veel in haar leven gezien had: ge durende een kwartier gleed zij als door een allee van hoog opgaand geboomte. Het late zonnelicht speelde door de bladeren en tooverde wonderlijke figuren op den weg. (Wordt vervolgd).

Krantenbank Zeeland

Maas- en Scheldebode | 1930 | | pagina 5