i
DERDE BLAD
FEUILLETON
ttand
ten.
Zaterdag 3 Mei 1930.
No. 3638
Q
^uoositrNOWSES
Herinneringen aan de stich
ting en de geschiedenis van
den Fiakkeeschen
Boerenbond.
Ingezonden Stukken.
Land- en Tuinbouw.
Van een arm dorp
dat rijk werd
rankrljk.
hebben het
Vailly zijn
rs getreden,
irpen. Meer
t. Er is veel
rootenboer
Laan, 25 j.
Weide. 24 j.
te Middel*
j. alhier,
j., te den
joer, 1 dag,
iein.
C. v. d.
sel, 26 jaar,
1 j-
om 65 j. en
'LIET.
d. Slik en
Wervers en
Saarloos en
v. Biert en
irendijk, oud
?ba Donker*
d, 28 j., en
been en M.
v. H. van
na, d. v. D.
ara Josijntje,
»ogd.
eek, j.m. 40
jaarA. C.
A. M. Pie.
j.m. 28 jaar
W A. van
ran Heemst,
oud 70 jaar,
na de Jong,
en T. Wit»
v. A. v. d.
i J. van der
v. J. Troost
fh. Stolk en
v. L. Wie.
j.m. 24 j. en
i, C, Arens.
Klaasje, d. v.
im, z. v. J.
A. den Eer.
en, z. v. K.
I April
as Tanis en
d Molcsteeg
s Jan z. v.
iAdriana,
Francijnlje
es Hoek en
Picter van
aarten z. v.
van der
ert en Leen'
v. Maarten
uur.
t 47 j. en
Pieternella
nis 30 j. en
9 m., d. v.
Meijer, 67
ella Hoek;
v. Neeltje
rtje, 5 j d.
rinwisJan
rhage; Bcr.
Tanis.
C. J. Knook
ia Adriana,
Grietje, d.
efkerk; Jo»
vaart en T.
teenbeek en
Sluis en J»
rwoerdA„
5j. echtgen.
:htgen. van
echtgen. v„
barnb.
April
100 stuks.
Kg.
Mek.
00 stuks,
J0.
,70.
f,80.
190.
1,25.
XV.
1911
Op 21 Februari 1911 werd een algemeene
vergadering gehouden te Sommelsdijk, waar 10
aldeelingen tegenwoordig waren.
De Voorzitter was floor ongesteldheid ver
hinderd, zoodat J. Timmerman Mz., voorzitter
van de atdeeling Sommelsdijk, met de leiding
werd belast. Hier werd getracht vlas te com
bineeren en op gewicht aan België te verkoopen.
Over 't Hengstveulendepot te Bergen op Zoom
werd een ernstige bespreking gehouden en ein
delijk zette F. F. Posthuma in een uitvoerige
rede uiteen de Ziektewet Talma.
Op een onzerzijds gedaan verzoek werd de
invoer van vee naar dit eiland verboden in
het begin van Mei, in verband met de vrees,
dat, nu de weidetijd was aangebroken, veel rund
vee zou worden ingevoerd. Van Rijssel, Dis
trictsveearts te Dordrcht, was ons bij de ver
schillende Je nemen maatregelen tot grooten
steun.
't Jaar verliep uitermate kalm, ook al, omdat
des voorzitters ongesteldheid hem belette de
wacht te betrekken op de wijze en met de
energie zooals van hem bekend was.
Zoo naderde de Zomervergadering, welke op
30 Juni 1911 in „De Oranjeboom" te Nieuwe
Tonge zou worden gehouden.
's Daags te voren werd de eerste stap gezet
op een pad, dat voeren zou naar groote schade
voor sommige menschen, en veel leed en moeite
voor allen, die er bij geïnteresseerd waren. Op
29 Juni 1911 n.l„ in den namiddag, hield voor
de deur mijner woning een fraaie auto stil. Die
voertuigen waren toen nog zeldzaam in Flak-
kee. Alleen aanzienlijke personen maakten er
gebruik van. 't Was dan ook een gebeurtenis
van belang, wanneer men gasten met zoo n voer
tuig te ontvangen kreeg. En inderdaad, het wa
ren niet de eersten de besten die 't portier uit-
klommen De eerste was ons Statenlid C. War-
naer G.Lz. te Dirksland, welke vergezeld bleek
door iemand, die aan ons werd voorgesteld als
Mr. J. C. von Briel Sasse, Kantonrechter te
Schiedam, lid der Staten van Zuid-Holland en
voorzitter van den Provincialen Zuid-Holland-
schen Boerenbond te Schiedam. Na de gewone
inleiding kwam men. tot de eigenlijke kern, en
wel met het verzoek of Zijn EdelGestrenge op
de morgen te houden Bondsvergadering zou
mogen spreken over een op te richten Coöpe
ratieve Olieslagerij en Veevoederfabriek.
Toestemming tot inwilliging van dit verzoek
lag buiten onze competentie en meer dan ooit
bleek nu de noodzakelijkheid, dat ons twee
hoofdige bestuur met enkele meerdere personen
werd uitgebreid. Wij adviseerden den heeren,
dat zij zich zouden wenden tot den Voorzitter,
die zich in Oude Tonge metterwoon gevestigd
had.
Zoo geschiedde.
Later bleek, dat de Voorzitter geen bezwaar
had gehad, dat deze zaak zou besproken worden.
Waarom zou hij dat ook?
En zoo werd dan den volgenden dag de ver
gadering te Nieuwe Tonge gehouden.
Zooals te voorzien was geweest, was de voor
zitter ook hier afwezig. Op zijn verzoek werd
de vergadering geleid door den voorzitter van
de afdeeling Nieuwe Tonge J. Overdorp, die
de vergadering opende met een kernachtige toe
spraak. Deze vergadering kon, zeide spreker,
voor Nieuwe Tonge een feestdag zijn, nu ze de
algemeene vergadering van den Bond mocht
ontvangen. Helaas een donkere schaduw over-
gleed ze echter door de ziekte van onzen ge-
eerden voorzitter. Dan releveerde spreker het
vruchtbare en gezegende jaar 1910, besprak den
hinder, 't verdriet en de schade als gevolg van
de Tongblaar onder het rundvee, hetwelk den
Staat reeds tonnen gouds heeft gekost. En nu
de ziekte desondanks Verergert, krijgen de boeren
de schuld. Het bleek, dat de genomen maat
regelen (het afmaak-systeem) uitstekend werkt
in de studeerkamer, doch in de praktijk bedriegt.
Voorts werd het woord gevoerd door den
Burgemeester J. Bouman, die ingevolge 't be-
sluit van den voorzitter van 1 Juli 1909 de
eerste burgemeester was, die op de Zomerver
gadering uitgenoodigd was.
Er bleken 9 afdeelingen tegenwoordig te zijn.
Er was door de afdeeling in 1910 aangekocht
voor 217928.81 kunstmest, en in totaal voor
289465.96. Er was in kas 42.54. De con
tributie werd bepaald op 7.Het salaris
van den Secretaris werd verhoogd tot 40.—,
nadat een voorstel van C. Warnaer om het op
50.te brengen verworpen was.
Op voorstel van A. van der Sluijs werd na
eenig tegenstribbelen besloten de volgende Zo
mervergadering te Herkingen te houden, na de
verzekering van Van der Sluijs, dat de leden
der algemeene vergadering geheel kosteloos door
Herkingen van en naar de treinen te Dirksland
en Nieuwe Tonge zouden worden vervoerd.
Tot leden der graankeuringsccunmissie werden
herbenoemd Van Vugt, Timmers en Mijs.
Vervolgens hield de Zuivelconsulent van de
Holl. Mij. v. Landb. A. Bos een voordracht
over het dienstbodenvraagstuk, en beval ter op
lossing daarvan een Melkcentrale in Centraal
Flakkee aan.
De Rijkslandbouwleeraar A. A. Neeb be
pleitte een Kunstmestdepot van 't Centraal
Bureau.
Dan werd een poging gedaan om 't volgend
jaar een groote oppervlakte suikerpeen te com
bineeren, hetwelk, volgens G. C. van Schouwen
te Oude Tonge, nu niet meer behoefde af te
stuiten op het voorschottenstelsel.
Nog werd in overwegingen gegeven om op
de in 1913 te Scheveningen te houden Wereld
tentoonstelling een eigen stand voor Flakkee
te hebben. Een schrijven van onzen oud-Flak-
keeënaar S. C. Korteweg gaf daar aanleiding toe.
Dan werd het woord verleend aan Mr. von
Briel Sasse, die een Coöperatieve Olieslagerij
voor geheel Zuid-Holland bepleitte.
De spreker zeide: „Hoewel de veehouderij hier
van ondergeschikt belang is en waarschijnlijk
zal blijven, zou het niet prettig zijn als dit
schoone en welvarende eiland van het overige
der Provincie uitgeschakeld werd. Dit te voor
komen is het doel van mijn optreden".
Men vond het een buitengewone onderschei
ding, dat een lid der Rechterlijke Macht zich
uit zuivere liefde en belangstelling voor den
Landbouw, zoo geheel belangeloos gaf en men
besloot in een najaarszitting deze zaak nader
te behandelen.
Daarmede was deze mooie en drukbezochte
vergadering afgeioopen.
Het dienstjaar, dat hiermede aangevangen
was, gal: ons verbazend veel werk en vooral
zorg, temeer, daar de voorzitter zienderoogen
achteruitging en ondanks zijn sterk gestel en
helderen geest, niet meer kon optreden en dus
de leiding onwillekeurig aan zijn hand ontglipte.
In meerdere gevallen werd advies verstrekt
door afdeelingsvoorzitters, w.o. vooral J. van
der Koogh zich bijzonder onderscheidde.
Met dat al was de positie van het secretariaat
verre van aangenaam en rijpte het voornemen
om op een of andere wijze te bewerken, dat
door Statutenwijziging een grooter bestuur zou
kunnen worden geformeerd.
Ook de voorzitter was van de noodzakelijk-
heid overtuigd, doch onder zijn leiding zou dat
helaas niet worden verwezenlijkt.
Allereerst dan stonden we voor de behande
ling eener Olieslagerij en Koekfabriek.
Landbouwbelang en Goedereede wilden er
niets van weten, 't Gerucht ging, dat een
aanzienlijk rechterlijk ambtenaar, van geboorte
een Goereeër, gewaarschuwd had tegen de lei
ders dezer onderneming.
Ook Ooltgensplaat hield zich er verre van.
Het nog altoos voortdurende mond- en klauw
zeer gaf zeer veel moeite en werk. De boeren
wenschten voortduring van isolement en be
ëindiging van het afmaak-systeem. De handel
bleef aandringen op opheffing van het invoer
verbod. Op 19 Augustus berichtte M. de Haas,
dat er op de verschillende gorzen in Flakkee
naar schatting 11 a 1200 runderen geweid wer
den, waarvan er al 50 dood waren en 't gebrek
aan eten en vooral goed drinkwater werd een
ramp als de dieren niet mochten worden ver
voerd.
De Voorzitter besloot een verzoek te richten
tot de Regeering om het vee van de gorzen te
mogen vervoeren, onder bepaalde voorwaarden
en onder politietoezicht, naar weiland of door
dorpen, welke afgesloten waren.
Dit werd onmiddellijk toegestaan.
De copie van Ingezonden stukken, die niet ge
plaatst zijn, wordt niet teruggegeven.Buiten
verantwoordelijkheid van Redactie en Uitgevers.
Geachte Redactie
Wilt U zoo goed zijn onderstaande te plaatsen
in Uw blad Bij voorbaat mijn oprechten dank.
Met belangstelling las ik de artikelen, over
genomen uit „De Standaard" van de hand des
Hoofdredacteurs over de landbouwcrisis.
Deze artikelen munten wel uit door helder
heid, maar missen toch m.i. den practischen zin
in sommige opzichten.
Breedvoerig wordt in het eerste artikel er op
gewezen, dat de lage graanprijzen aan natuur
lijke oorzaken moeten worden toegeschreven en
dat er daarom van geen invoerrechten sprake
kan zijn.
Voorts wordt nog opgemerkt, dat door dit
alles de koop- en pachtprijzen van het land
moeten dalen, als zijnde boven het normale peil.
Deze twee factoren moeten dus dienen tot
verdediging van den vrijhandel op dit gebied.
Nu kom ik tot de bezwaren, die hier tegen
kunnen worden aangevoerd.
Allereerst zij opgemerkt, dat het vrije ruil
verkeer zeer zeker de voorkeur verdient boven
protectie.
Door de natuur en andere oorzaken is het eene
land veel beter geschikt dan het andere om
bepaalde artikelen te produceeren.
Maar daar alle landen bijna tot bescherming
zijn overgegaan, moest dit beginsel ook door
onze Regeering worden prijsgegeven.
Toch is er bij velen een grooten afkeer merk
baar, wanneer ze hooren spreken over bescher
ming.
Waarom zouden er b.v. geen graanrechten
mogen worden geheven
Wanneer Amerika den invoer van aardap
pelen verbiedt en die van uien en andere pro
ducten zoodanig belemmért, dat ook hiervan
bijna niet naar dit land kan worden geëxpor
teerd, zouden daar dan geen tegenmaatregelen
tegen mogen worden getroffen
Dit land sluit zijn grenzen voor alles wat uit
Europa komt, behalve voor het Europeesche
geld.
Waar nu Nederland bij den afzet zijner land
bouwproducten groote moeilijkheden ondervin,dt
moet dit dan zijn grenzen maar openen voor de
reusachtige hoeveelheden graan, dat Amerika
op zijn markt werpt
Het eenige product, dat we moeten impor
teeren, behoorde m.i. wel degelijk belast te wor
den door de heffing van invoerrechten.
Daardoor zouden ook de markten eenigszins
worden ontlast van de groote hoeveelheden
aardappels enz., die er nu, nu de graanbouw niet
meer loonend is, op worden geworpen.
De groote strijd op economisch gebied wordt
gevoerd tusschen Amerika en Europa.
Het verarmde en verdeelde Europa tegen het
rijke en eendrachtige Amerika.
Deze strijd wordt dus met ongelijke macht
en vanzelf ook met ongelijke kansen gestreden.
Maar des te meer moest dan toch wel op
dezen hoofdvijand het oog worden gericht.
Dat andere landen, zooals Duitschland enz.,
hooge invoerrechten heffen, is te begrijpen.
Dit land (Duitschland) wordt daartoe ge
drongen door den nood van zijn bevolking en
de zware oorlogsschulden, die het moet betalen.
Maar dat Amerika zulks doet, is alleen om
zich op het hooge peil, waarop het thans staat,
te kunnen handhaven.
Daarom moest aan dit land worden duidelijk
gemaakt, dat verarming van Europa voor Ame
rika ook geen voordeel brengt.
Daartoe zou Nederland door het heffen van
graanrechten in bescheiden mate kunnen mede
werken en alzoo bevorderen de productie van
een artikel, dat hier te lande kan worden ver
bruikt.
Met dank voor de plaatsing.
J. VAN DIJK.
Melissant, 30 April 1930.
Op de eerstvolgende vergadering van de Holl.
Mij. van Landbouw zal worden behandeld om
het volgende de Regeering voor te stellen
A. Wenschen waarvan de vervulling direct
nut zal kunnen opleveren.
1. Maatregelen tegen de gevolgen van dum
ping.
2. Herziening van ons tarief van invoer
rechten.
3. De suikerbietenteelt dient te worden ge
steund.
4. De opcenten op de grondbelasting dienen
te worden afgeschaft.
4. De slachtaccijns dient te worden afgeschaft.
6. De spoorvracht-tarieven op land- en tuin
bouwproducten dienen te worden verlaagd.
7. Onderzocht dient te worden of het nuttig
en mogelijk zal zijn, dat de Regeering de cre-
dietverleening door de Coöp. Boerenleenbanken
verruimt door zich in bepaalde gevallen borg
te stellen.
8. Waterschappen, die het onderhoud van
wegen moeten bekostigen, welke voor doorgaand
verkeer gebruikt worden, dienen geldelijk te
worden gesteund.
9. De druk der sociale lasten op het land
bouwbedrijf dient aanmerkelijk verlicht te wor
den.
10. De loonen bij werkverschaffing en de uit-
keering aan werkloozen dienen zoodanig te zijn,
dat een prikkel aanwezig blijft arbeid in het
vrije bedrijf, ook in het landbouwbedrijf, te
zoeken.
B. Wenschen, waarvan de vervulling van
indirect nut zal zijn. (Overheidsbemoeiing).
1. Benoeming van een Directeur-Generaal van
den Landbouw met zoodanige bevoegdheden, dat
een centrale leiding aan de Directie van den
Landbouw ontstaat.
2. Instelling van een afzonderlijk Ministerie
van Landbouw.
3. Uitbreiding van het personeel van de Di
rectie van den- Landbouw, zoodat inzonderheid
de economische positie van den landbouw gron
dig en bij voortduring kan worden bestudeerd
en onderzocht.
4. Bevordering van de stichting van Lagere
Landbouwscholen.
5. Bevordering van den afzet door intensievere
voorlichting, krachtigen financieelen steun bij
het zoeken van nieuwe afzetgebieden 'en toepas
sing van de Landbouwuitvoerwet.
6. Bevordering van het gebruik van Neder-
landsche Land- en Tuinbouwproducten bij over
heidsbedrijven en instellingen.
UIT DE LAND- EN TUINBOUWWERELD.
(Nadruk verboden).
Vergeetmijnietjes. Het kleine vriendelijke
Vergeetmijnietje (Myosotis) is zeker bij nie
mand onbekend. Zinnebeeld van trouw en ge
hechtheid, speelt het in de volkssagen een voor
name rol, en is het een onderwerp voor tal
van dichters, die deze deugden willen bezingen.
Toch bezit men omtrent de naamsafleiding niet
de minste zekerheid. Wel zijn er tal van volks
verhalen in omloop, die een verklaring pogen
te geven van den oorsprong van dezen naam,
maar met zekerheid laat zich daaromtrent niets
bepaalds vaststellen. Voor namelijk bij de Ger-
maansche volken wordt het aardige plantje met
den naam Vergeetmijniet aangeduid. Haar
wetenschappelijke benaming Myosotis, die
Miuizenoor beteekent, wijst ons echter op
een bepaald kenmerk, dat ook bij sommige vol
ken aanleiding gegeven heeft om haar daarna
te benoemen. De aan het uiteinde dikwijls met
veel haren bezette bladeren van sommige soor
ten gaven, vooral wanneer zij iets omgerold
warien, zeker aanleiding tot deze overeenkomst.
Bij ons wordt het plantje echter meestal niet
anders dan Vergeetmijnietje genoemd, en onder
dien naam is het ook in de meeste Germaansche
landen bekend.
Het geslacht Myosotis, waarvan een 50-tal
soorten bekend zijn, komt alleen voor in de
gematigde gewesten. Sommige er van komen
hoofdzakelijk in laag gelegen landen voor, an
dere meer op hooger gelegen gronden, maar
over 't algemeen houden de meeste soorten van
een vochtige, soms min of meer beschaduwde
plaats. Het is geen wonder, dat het vriendelijke
blauw van dit mooie bloempje aanleiding tot
het kweeken der plantjes heeft gegeven en 't
spreekt haast vanzelf, dat de kweekers het er
daarbij zooveel mogelijk op aanleggen, de
bloempjes er van meer tot haar recht te doen
komen.
Van de talrijke soorten zijn er slechts enkele
in cultuur genomen, en daaronder mag wel in
de eerste plaats genoemd worden het algemeen
bekende Alpen-Vergeetm ij nietje (My
osotis alpestris), dat eigenlijk niets anders is
dan een gekweekte vorm van het hier en daar
bij ons in bosschen op de hooge gronden voor
komende Bo s c h-V ergeetm ij nietje (My
osotis syloatica). Vandaar, dat men eigenlijk
beter zou doen het zoogenaamde Alpenvergeet-
mijnietje te benoemen met den waren naam
Myosotis sylvatica culta; maar het gaat altijd
moeilijk een naam, die algemeen in gebruik is,
te wijzigen. Het eigenlijke Alpenvergeetmijnietje
(Myosotis sylvatica forma alpestris), dat in
de Alpen thuis hoort, zeer laag van groei is,
en daarbij kleine, welriekende bloempjes draagt,
wordt ook wel eens gekweekt, maar gaat in
het vlakke land gewoonlijk spoedig over in den
gewonen vorm Myosotis sylvatica over.
De Araucaria in de kamer. Deze fraaie bui-
tenlandsche dennensoort tiert het best in een
gematigd, meer koel dan warm vertrek. Ze moet
hier dicht bij het raam, in het licht staan, maar
moet 's zomers tegen de warme zonnestralen be
schut worden. Dit kan het gemakkelijkst ge
schieden, door ze .voor een op het Noorden
gelegen raam te plaatsen. Met het gieten dient
men voorzichtig te zijn, er moet alleen gegoten
worden, als de aarde in pot of kuip begint te
drogen, nooit, wanneer deze nog nat is. Tevens
lette men er op bij het gieten, dat ook de
onderste aarde in de pot haar deel van 't water
krijgt.
Doodt de vliegen. Vliegen zijn de plaag van
elke zindelijke huisvrouw, omdat zij ruiten, gor
dijnen, spiegels en kleeden, bevuilen; omdat zij
brutaalweg in suikerpot, stroop- en melkkan
kruipen, en zich niet ontzien een bad te nemen'
in de sauskom, waaruit ze aan parten te voor
schijn komt, zoodat de eene gast een vleugeitje,
de andere een paar pootjes, een derde het kopje
krijgt; omdat zl op kaas en vleesch, die slechts
een oogenblik onbedekt staan, een massa eitjes
legglen, waaruit in 1 a 2 dagen maden te voor
schijn komen, die ons de eetlust haast benemen.
Doodt elke vlieg, die ge zietDe vrouwelijke
vliegen leggen vele witte, langwerpige eitjes,
die men in de vensterbanken, op de kastjes, op
kaas, vleesch en spek kan vinden. Daaruit
komen in weinige dagen larven en vliegen, die
spoedig groot zijn en op haar beurt weer on
middellijk aan vermenigvuldiging meewerken.
De Stofzuiger in den stal. Niet alleen de
huisvrouw, ook de boer kan met profijt van
den stofzuiger gebruik maken, en wel in den
stal. Dit is gebleken uit proeven, genomen door
Prof. H. M. Kroonen en Dr. H. Weekenstroo,
bij paarden en koeien. Allereerst dient opge
merkt, dat de dieren geen bezwaar hadden tegen
de behandeling. Voorts geschiedde de reiniging
met den stofzuiger wel zoo vlug, en wat het
voornaamste is, ook wel zoo grondig, als met
roskam en borstel, terwijl nog als een voordeel
genoemd mag worden, dat het vuil niet in den
stal terecht komt. Op vier achtereenvolgende
dagen in October werd een paard voor de eene
helft met de hand, voor de andere helft met
den stofzuiger behandeld. Het vuil bedroeg op
die 4 dagen resp. 4 en 11 gram, 1.5 en 5 gram,
3.5 en 5.5 gram, 1.5 en 5 gram. Deze cijfers
zijn zeker welsprekend.
Reiniging van Kunstmeststrooiers. Kunstmest^
strooiers zijn dure dingen, wanneer ze niet be
hoorlijk onderhouden worden. In elk geval is
noodig, dat wanneer ze voor langen tijd worden
opgeborgen, ze eerst terdeeg worden schoon
gemaakt. Dit kan schrijft een Duitsch vak
blad met wei of kalkmelk gebeuren:
Men legt de ketting na eerst zorgvudig te zijn
schoongemaakt in een vat met w e i gedurende
eenige dagen, daarna wordt ze met een borstel
gereinigd, afgedroogd, en ingevet met zuurvrije
olie. Gebruikt men ter reiniging kalkmelk,
dan wascht men af in een watertobbe, droogt
de ketting flink af, en vet ze terdeeg in met een
mengsel van machine olie en petroleum. Na een
paar dagen wordt ze door een dikke brij van
gebrande kalk getrokken en in een schuur te
drogen gehangen.
Neem voorzorgen, namelijk bij het uitstrooien
van kustmeststoffen. Draag, tegen oogontsteking,
een doelmatigen stofbril. Tegen huidontsteking
kan men waken door: A. een voor stof ondoor
dringbare kleeding, "bijv. geolied of van leer;
B. het opstroopen der mouwen tot boven de
ellebogen; C. het invetten van armen en gezicht
met vaseline; D. goed schoeisel, ondooriaatbaar
voor vocht of stof; E. na het omgaan met
kunstmest zich goed te wasschen op alle plaat
sen waar het lichaam er mee in aanraking is
geweest. Arbeiders met open wonden aan ge
zicht, hals, armen, handen, beenen of voeten,
moeten niet uitstrooien. Zooveel mogelijk ge
schiede het uitstrooien machinaal. De arbeider
zorge steeds bovenwinds te blijven. Mengen van
kalkstikstof met vochtige kalizouten of vochtig
zand vermindert het stofbezwaar. Voeg aan
kalksalpeter eenig water toe: 0.5 L. water op
10 L. kalksalpeter. Tegen inademing van slak-
kenmeel of kalkstikstof drage men een doel-
matig(en respirator of doek voor neus of mond.
Vermijd het uitstrooien van droge stikstofmest
stoffen bij vochtig weer; het stof plakt dan aan
de huid.
Het nut van kalk in den grond. Kalk is voor
de gewassen noodig als voedsel, maar heeft
bovendien een scheikundige werking. De be-
teekenis van een goeden of juisten kalktoestand
wordt meer en meer begrepen. Kalk vormt nut
tige verbindingen in den grond en stelt daardoor
voedingsstoffen ten spoedigste voor de planten
beschikbaar. Zij verbindt zich met zuren, die
in vele gevallen schadelijk zijn. Kalk is een
bestrijdingsmiddel tegen ziekten en insecten; zij
is een geneesmiddel tegen knol voet bij kool,
rapen en andere kruisbloemige gewassen; zij is
voorts een uitnemend middel tegen de gomziekte
onzer fruitboomen, die meestal voortkomt uit de
afwezigheid van kalk in den grond. Het be
strooien van den grond, 2—3 maal achtereen
met kalk, verdelgt slakken en andere ongedierte,
't Kalken, ten slotte, behoedt, naar men wil,
het graan voor het uitwinteren, en werkt even
eens den klaverkanker tegen.
Vette hoenders. Windeieren. Door te eenzij
dige voeding, bijv. met uitsluitend mais, worden
de hoenders te vet, leggen weinig eieren, en
vaak ook windeieren, dit zijn eieren zonder
schaal. Dit laatste kan wijzen op kalk- en
door
H. KINGMANS.
12)
Kees Hoogeboom, die zijn wagentje langzaam
naar huis reed, vol van de wonderlijke mede-
deelingen der vriendelijke juffrouw, kon niet
vermoeden, dat hij Hertha een vast besluit had
doen nemen
HOOFDSTUK VI.
Naar de nieuwe taak.
Hertha, gezeten in een luien stoel op het
promenadedek van de groote passagiers- en
vrachtboot, sloot haar boek, waarin zij het
laatste uur ingespannen had gelezen, stond op
en liep veerkrachtig naar de reeling van de
boot, die juist de haven van Zeestad was in
gedraaid, een lange haven, waarover, naar haar
was meegedeeld, de boot, omdat zij slechts op
halve kracht varen mocht, twintig minuten deed.
Eij was, al was het watertochtje op dien
warmen Augustusdag haar best bevallen, tóch
blij, dat het einde der bootreis in het zicht was:
om hall twaalf was de boot gaan varen en het
was thans zes uur geweest.
Vol interesse staarde zij naar het oude ste-
dek e, dat langzaam, maar zeker naderbij kwam.
Beschenen door de gouden avondzon lag het
daar zóó mooi, dat het oog er wel door ge
boeid worden moest. Links stak een robuste
toren omhoog, een kolos, die van boVen bijna
even dik was als beneden. Meer naar rechts
ontdekte zij een slanken toren, sierlijk van bo
ven, terwijl aan het eind der haven, waar de
vaart een bocht maakte, vier kleine torentjes
bij elkaar te zien waren, waaruit zij de con
clusie trok, dat die op een poort of een ander
gebouw moesten staan.
Hertha, weetgierig als steeds, had zich laten
inlichten en had gelezen over de streek, waar
voor het vervolg haar taak lag. Zij wist, dat
Zeestad een eeuwenoude plaats was, heel vroe
ger een Hanzestad, bewoond door rijke koop
lieden, die tot in de Indien hun schepen zonden.
Zij wist ook, dat het stadje vol historische ge
bouwen was, die nu alleen maar spraken van
vervallen grootheid. De plaats had als hoofd
stad van de streek nog eenige beteekenis, maar
groot was die beteekenis niet. Met het jaar
was er achteruitgang merkbaar. Zeestad was
sinds jaren een „doode stad" geworden, alleen
bezocht door schilders, die de oude, pittoresgue
hoekjes op het doek brachten,
Hoe vredig, dacht Hertha, lag het daar aan
het eind der haven, die het stedeke met den
zeearm verbond. In vroeger jaren had ook hier
het krijgsgewoel de lucht vervuld. In den Hol-
landschen Graventijd hadden de Vlamingen er
gestreden. Maar dat was geweest in den tijd,
toen de stad nog beteekenis had en een ge
wichtig strategisch punt beteekende. Thans was
al die glorie voorbij. Vele Nederlanders kenden
Zeestad nauwelijks bij name.
Al meer naderde de boot de aanlegplaats.
Hertha deed haar boek in een tasch en maakte
aanstalten, het dek te verlaten, om zoo spoedig
mogelijk aan wal te stappen, waar zij een auto
had bescheiden, die haar naar Zeeduin voeren
zou. Mijnheer Van Laansma had voor alles
gezorgd, terwijl mevrouw en hij hadden be
loofd, enkele dagen naar Zeeduin te zullen
komen, alvorens de winter inviel. Voorloopig
was afgesproken, dat zij heel in het begin van
October de gasten verwachten kon.
Hertha had ditmaal de reis anders willen
maken. Dat urenlange trammen, zooals zij het
in Mei gedaan had, had haar in dezen warmen
zomer wat afgeschrikt. En zoo was de bootreis
gekozen, terwijl, omdat er niet directe aan
sluiting per tram naar Zeeduin was, een auto
uitkomst bood, om ten spoedigste de plaats van
bestemming te bereiken.
De boot, die in dezen vacantietijd vol pas
sagiers was, met verscheidene had Hertha er
kennis gemaakt, zij het vluchtig, meerde onder
groote belangstelling van de zijde der inwoners
van Zeestad, die in grooten getale op de kade
stonden.
Hertha bespeurde een rijtuig, maar ook enkele
auto's en vermoedde, dat de hare er wel bij zou
zijn. Het bleek weldra, want aan het einde der
loopplank, die zij vlug overschreed, stond een
man, die in alles de kenteekenen van een chauf
feur vertoonde, en die haar vroeg, of zij juf
frouw Van Landen uit Rotterdam was. Hij
zorgde op haar aanwijzingen voor haar bagage
en vijf minuten later tufte de auto de haven af.
Onder het rijden hield zij haar hart vast.
Allereerst schokte het voertuig, overigens een
mooie wagen, geweldig, waaruit Hertha de ge
volgtrekking maakte, dat zij niet bepaald over
asphaltstraten reed. Maar meer nog verschrikten
haar de nauwe, bochtige straten, die de steeds
maar signalen gevende chauffeur met gemak
„nam", ten bewijze, dat hij hier thuis was. Er
waren verschillende stegen bij, waar van pas-
seeren geen sprake was. Het kwam haar voor,
dat zij, wanneer zij den arm uit het raampje
stak, zij de huizen raken kon. In het voorbij
rijden bespeurde zij verschillende trapgeveltjes,
waartusschen ook moderne woningen stonden.
Eerst een tiental minuten later Hertha
begreep, dat zij dwars door het antieke stadje,
dat haar ongemeen boeide, gereden naderde
de auto een poort, waarop twee torens. Terwijl
het claxongeluid echoode onder de gewelven van
het eeuwenoude gebouw, gleed de auto de poort
door, sloeg onmiddellijk links af, volgde een
eindweegs de oude vestinggracht de bolwer
ken waren in plantsoenen herschapen om
vervolgens een landweg in te slaan, zoodat Her
tha het wijde uitzicht had over een vruchtbare
landouwe.
Maar de omgeving wisselde wel snel. Want
nauwelijks een kwartier later, of de chauffeur
zette de motor wat aan, omdat de weg vrij steil
omhoog ging. En gekomen boven op dien weg
slaakte Hertha, die daarvan in de verste verte
niets vermoed had, een kreet van verrukking:
zij reed boyen op een breeden zeedijk, die ver
zwaard was door een hoogen betonmuur. En
vóór haar lag de zee, gehuld in een gouden
gloed tengevolge der kleurschakeering, die de
ondergaande zon op het zilte water tooverde.
Het was hoog water. De zee stond tot aan den
voet van den dijk.
Eigenlijk begreep Hertha de situatie niet goed.
Daarom tikte zij tegen het raampje, zoodat de
chauffeur den auto liet stoppen en zich om
wendde.
„U moet mij eens even inlichten", zeide Her
tha, toen de man het raampje had laten zakken.
„Hoe kan hier nu de zee zijn en straks bij Zee
duin weer 7"
De chauffeur bleek onmiddellijk bereid, de
meest volledige inlichtingen te geven. Hij was
een zoon van het volk, waaronder Hertha zou
gaan werken: hartelijk, bereidwillig, trotsch op
zijn land, ontwoekerd aan de zee.
Hij vertelde haar in korte woorden, dat de
streek met een punt in zee uitstak; dat zij
thans aan de zuidkust waren; dat Zeeduin aan
de noordkust lag; dat het op deze plaats ge
ducht „spoken" kon, waardoor de zeedijken het
vaak zwaar te verantwoorden hadden; Zeeduin,
waar de zee ook geducht „razen" kon, had dit
voor, dat het beschermd werd door hooge
duinen.
„Als u goed oplet, kunt u ze zien", wees hij
aan.
En waarlijk bespeurde Hertha aan den verren
horizont een zilveren streep.
„Zijn dat de duinen van Zeeduin 7" vroeg zij.
„Niet bepaald van Zeeduin, dame. Die zijn
noordelijker. Die u daar ziet, zijn van Landdorp.
Ziet u daar landwaarts dat spitse torentje Dat
is Landdorp, een uur van de zee af. Over een
klein half uur tuffen wij er door."
„Is die afstand nog zoo ver 7"
„De wegen kronkelen hier verbazend, zooals
ge wel bemerkt zult hebben."
„Dat heb ik zeker bemerkt. Het is verbazend."
De chauffeur zette zijn machine weer in be
weging en in een flinke vaart snelde Hertha
over den zeedijk, om dien weldra te verlaten
en weer te tuffen door lach'ende landouwen. De
man aan het stuur maakte, omdat hij had be
merkt, welk een belangstellende passagier hij
vervoerde, zoo nu en dan een opmerking, als
er iets bezienswaardigs was. Zoo passeerden zij
een oude ruïne, heel eenzaam staande, en werd
Hertha gewaar, dat dat bouwwerk het zielig
overblijfsel was van een dorpstoren, die beteren
tijd had gekend. Want hij had de glorie van
een welvarend dorp uitgemaakt, maar de water-
stroomen waren gekomen en hadden het dorp
van den aardbodem weggevaagd, de treurende
ruïne getuigde er van
Wéér wisselde het tooneel. De auto reed
thans niet meer tusschen vruchtbare landouwen,
maar passeerde links en rechts bosschages. Her
tha bespeurde den zandgrond van de duinen van
Landdorp, die een klein uurtje verder lagen. Bij
een kromming van den weg reden zij in eenen
het dorp binnen, dat daar lag in landelijke
avondrust. Voor het schelle claxongeluid spron
gen de spelende kinderen op zijde, terwijl de
ouderen, rustig zittend voor hun huisjes, het
voertuig naoogden.
„Landdorp", verklaarde de chauffeur. „Over
een kwartier zijn wij in Zeeduin".
Het dorp, dat sprak van vrede en welvaart,
was spoedig achter den rug en weldra snorde de
auto over een effen straatweg, zooals Hertha
er nog niet veel in haar leven gezien had: ge
durende een kwartier gleed zij als door een
allee van hoog opgaand geboomte. Het late
zonnelicht speelde door de bladeren en tooverde
wonderlijke figuren op den weg.
(Wordt vervolgd).