HOM Bang 16, B'dai L UIT HET WOORD J Palen uwzaden C. WARNAER, DirkslandOs. A. DEKKER, Nieuwe Tongeen Ds. C. VAN DÈR WAL, Dirksland, Eindredacteur IC BI OUDE TOME il Handels-Bureau M 1. lelM. 1*895 KSLAND Teiel 162 PREDIKBEURTEN ALLERLEI Hl ONDER REDACTIE VAN IS aak koopen LEUNE OP ZONDAG 27 APRIL 1930 Geestelijke Opbouw r VOOR DEN ZONDAG "1 .M en vorm van tube*^ ost deze kwaal dl jf bare genezing door granullne. Leest de J. H. VAN GRAF- deze arts«specialist aten mededeelt; met :gen bij de befaande» :kte. Deze brochure venken en raadgevin» klaringen van dokters ënten wordt U, bij Jw naam en adres, toegezonden in gesl. >or Pharm. Ond. Dr. tAFHORST, Scheve' ;hestraat 92a. bij iedere hoeveel» put ook DENNEN i en RUITERS. >orraad AFRASTE» en KRAMMEN. in17273 teubelen en vierkante Badstoelen, bekleed en onbekleed zooals Papierman» :Is. Ook verkrijgbaar rd, Middelharnis. winningen worden U or het logen kosteloos enz* EN NED. HERV. KERK. Sommelsdijk, v.m. leesdienst en 's av. Ds. van Ameide (Voorber. H. A. en bev. Kerkeraad). Middelharnis, v.m. Ds. Vlasblom van Oude Tonge en 's av. dhr. Vetter van Langstraat. Stad aan 't Haringvliet, v.m. Ds. Polhuijs en n.m. leesdienst. Langstraat, v.m. de heer Vetter. Ooltgensplaat, v.m. 9.30 uur Ds. van Ameide van Sommelsdijk en 's av. 6 uur leesdienst. Oude Tonge, v.m. geen dienst en 's av. 6 uur Ds. Vlasblom. Nieuwe Tonge, v.m. 9.30 (H.A.) en 's av. 6 uur (Nabetr.) Ds. Dekker. Dirksland, v.m. 9.30 uur Ds? van der Wal en 's av. 6 uur leesdienst. Herkingèn, v.m. 9.30 en 's av, 6 uur de heer Overweel. Melissant, n.m. 2 uur Ds. Dekker van Nieuwe Tonge. Ouddorp, v.m. leesdienst en n.m. Ds. Polhuijs van Stad aan 't Haringvliet. GEREF. KERK. Middelharnis, v.m. en 's av. Ds. Bramer van Maassluis. Stad aan 't Haringvliet, v.m. en 's av. Ds. de Graaff. Den Bommel, v.m, en n.m. Ds. Schaafsma. Ooltgensplaat, v.m. 9.30 en 's av. 6 uur Ds. de Lange. Melissant, v.m. en n.m. de heer Jansen van Doorn. Ouddorp, v.m. en fl.m. leesdienst. GEREF. GEMEENTE. Middelharnis, v.m. en 's av. leesdienst. Donderdagavond 6.30 uur Ds. van Dijke van Nieuw-Beij erland Dirksland, v.m. en 's av. Ds. de Blois. Herkingen, v.m. 9.30, n.m. 2 en 's av. 6 uur leesdienst. Ouddorp, v.m. 'en n.m. leesdienst. Dinsdagavond 6.30 uur Ds. van Dijke van Nieuw-Beijerland. OUD-GEREF. GEMEENTE. Herkingen, v.m. 9 en 'n.m. 2 uur leesdienst. Van de overige gemeenten geen opgaaf. SIBIHIIigiB BH BBBBBBBBBBBB STICHTELIJKE OVERDENKING BBBBBBBBBBBB BB BBBBBBBBBBBB HET WEGGEDREVENE GEZOCHT. En dat Hij is van Cefas gezien, daarna van de twaalven. ■f 1 Cor. 15 5. Houd in gedachtenis, dat Jezus Christus uit de dooden is opgewekt, zoo vermaant de apos tel Paulus zijn geestelijken ?oon Timotheus, hem daarbij wijzende op den Rotssteen, Wiens werk volkomen is, en in Wiens opstanding uit de dooden het zegel ligt van de rechtvaardigmaking Zijns volks, de kracht tot de vernieuwing huns levens en de zekerheid hunner uiteindelijke over winning. Christus blijkt daarin immers een Koning te zijn, Die over alle vijanden triomfeert. Bij die openbaring Zijner koninklijke kracht draagt Hij daarbij een priesterlijk hart om voor de Zijnen, zoodat voor Zijn volk dit koningschap het ka rakter krijgt van het herderschap, met al de teederheid -die daarin ligt opgesloten. Dit herderschap openbaart de Heere zoowel in Zijne vernedering als in Zijne verhooging. In Zijne vernedering is Hij de goede herder, Die Zijn leven stelt voor Zijne schapen. Maar als de groote Herder der schapen wordt Hij ook door den God des vredes, uit kracht van het bloed des eeuwigen Testaments, uit de dooden wedergebracht. Na de opstanding zien wij den Heere dan ook als de goede Herder Zijne verstrooide schapen opzoeken, naar het beeld, dat in de profetieën van Ezechiël daarvan zoo schoon geteekend was. De Heere belooft daar aan Zijn volk: „Gelijk een herder zijne kudde opzoekt, ten dage als hij in het midden der verspreide schapen is, alzoo zal Ik Mijne schapen opzoeken: en Ik zal ze redden uit alle plaatsen, waarhenen zij verstrooid zijn, ten dage der wolken en der donkerheid. Het verlorene zal Ik zoeken en hefc wegge drevene zal Ik wederbrengen en het gebrokene zal Ik verbinden en het kranke zal Ik sterken. Ik zal een eenigen Herder over hen ver wekken en Hij zal hen weiden, namelijk Mijnen knecht David; Die zal ze weiden en Die zal hen tot een Herder zijn." De tijd der verschijningen geeft ons zor schoon de vervulling dzer profetie te zien. In den donkeren lijdensnacht was de Herder geslagen en de schapen waren verstrooid. Maar nu de goede Hereder, juist uit kracht van Zijn lijden en sterven verzoening voor hen heeft aangebracht en verrijst uit de banden des doods, gaat Hij Zijne kudde opzoeken. En niet alleen de kudde als geheel gaat Hem Ier harte, maar ook de enkeling daaronder. En dat niet omdat dit het sterke, het krachtige, het waardevolle is. Maar juist het zwakke, het gebrokene, het verst afgedwaalde wordt het eerste opgezocht. Dat is het wat ons opvalt, wanneer Paulus opteekent: En is van Cefas gezien, daarna... Bijna van geen apostel is het karakterbeeld ons zoo duidelijk geteekend als van Petrus. Van Paulus moge ons de bekeering en het levens werk veel beter bekend zijn, wat de eigenaar dige trekken, van del persoonlijkheid aangaat, staat Petrus ons veel duidelijker voor den geest. Petrus en Luther hebben iets overeenkomstigs, gelijk Paulus en Calvijn dit ook hebben. De eersten door God aan het begin gesteld als baanbrekers met onstuimige kracht, de laatsten breeder en dieper in hun werken 'en denken. Petrus en Luther beiden mannen met een be wegelijk gemoed en een voor sterk wisselende indrukken gevoelig karakter, hetgeen èn hun aantrekkelijkheid èn hun zwakheid vormt. De Eva-ngeliën teekenen ons het eigenaardig beeld van Petrus' zieleleven uitvoerig. Zijn brie ven herinneren ons menigmaal hieraan, maar laten ons dit beeld zien, gelijk het veelzins ge louterd is. Het moest ook gelouterd worden, opdat het beeld van den nieuwen mensch door dat van den ouden heen zou breken. Cefas, zoo wordt Petrus hier genoemd. Het is de naam, bij de eerste ontmoeting reeds door den Heere Jezus Hem gegeven. „Gij zijt Simon, de zoon van Jonas; gij zult genaamd worden Cefas, hetwelk overgezet wordt Petrus", zoo had de Heere tot hem gezegd. Een menschenkenner ziet soms in een kind den aanleg aanwezig, die zich later tot iets groots ontplooien zal, zooals de eik reeds in beginsel in de eikel aanwezig is. Maar hier betrof het niet iets, dat van nature tot Simon Petrus' karakter behoorde, maar dat door wedergeboorte er in was tot stand ge bracht en hem daarom nimmer reden tot zelf genoegzaamheid mocht geven. In deze naamsverandering lag heel de verdere ontwikkeling van Petrus' leven opgesloten. Het nieuwe leVen lag in kiem in zijne ziel, maar als gouderts, dat nog met veel onzuivers is vermengd en dat door wassching, reiniging ja door het vuur gezuiverd moest worden, want de echtheid wordt alleen in het vuur der be proeving openbaar. Petrus spreekt daar zelve van in zijn eersten zendbrief, als hij zegt, dat de uitverkorenen nu e|en weinig tijds (zoo het noodig is) beproefd worden door menigerlei verzoekingen, opdat de beproeving huns geloofs, die veel kostelijker is dan des gouds, hetwelk vergaat en door het vuur beproefd wordt, bevonden worde te zijn tot lof en eer en heerlijkheid in de openbaring van Jezus Christus. De Heere leert wel bidden; „Leid ons niet in verzoeking". Maar toch kunnen beproevingen en verzoe kingen noodzakelijk zijn. Petrus is er ingeleid, juist omdat hij nagelaten had te waken en te bidden, opdat hij niet in verzoeking zou komen. Hij meende immers de proef te kunnen door staan. „Ik ben bereid ook met u in den dood te gaan", zoo had hij gezegd. En daarmede valt hij juist in zijn driemalige schrikkelijke verloochening, zoodat, indien hier- mede zijn levensboek eindigde, wij geen hoop voor dezen apostel zouden hebben overge houden. En toch blijft er iets over. Datgene namelijk, wat Christus in Simon Petrus gezien had, toen Hij hem den naam van Cefas gaf, en dat juist als een deel van Hemzelven, als een lid van Zijn lichaam, niet verloren kon laten gaan, om dat Hij niet laat varen de werken Zijner han den en omdat Zijn werk zich evenzeer onover winnelijk en levend en krachtig moet en zal vertoonen, als Hijzelf, Die den dood heeft ver slonden tot overwinning. Christus is ook beproefd. De proef, die Petrus eigenmachtig wilde door staan, heeft Christus in waarheid en in on eindig veel dieper zin, doorstaan, waar Hij den eeuwigen dood voor Zijn volk gedragen heeft in Zijne nederdaling ter helle. De Overste dezer wereld, die na de verzoe king in de woestijn van Hem voor een tijd had afgelaten, kwam en had aan Hem niets. De Heere Jezus is gehoorzaam geworden tot den dod, ja den dood des kruises. Dat bevestigt de Opstandingsmorgen, als de Heere van den dood niet kan gehouden worden en krachtiglijk bewijst te zijn de Zone Gods door de opstanding uit de dooden. Maar wanneer de Heere dan is opgestaan uit de dooden, zoekt de Heere juist van alle dis cipelen hem op, van wi'en hij gezegd heeft: Simon, Simon (niet Petrus) zie, de Satan heeft zeer begeerd u te ziften gelijk de tarwe, maar ik heb voor u gebeden, dat uw geloof niet ophoude. Dezen discipel zoekt de Heere het eerst op, omdat hij juist Cefas zal worden, de eersteling onder de apostelen, daar zijn leven de rijkste openbaring is van goddelijke genade tegenover menschelijke zwakheid. Ook van zijn geloof moest blijken, dat het niet uit hem, maar uit God was, en daardoor alleen onoverwinnelijk was. Ook de beproeving z ij n s geloofs zou be vonden worden te zijn niet tot zijne eer, maar tot lof en eer en heerlijkheid in de openbaring van Jezus Christus. Niet omdat hij een rotsman is, wordt zijn naam genoemd Cefas integendeel -- maar omdat hij gegrond is op de Rotssteen, Wiens werk volkomen is. Niets wordt ons als nadere bijzonderheid ver der opgeteekend omtrent deze ontmoeting van den Heere met Petrus de eerste ontmoeting, nadat de Heiland, midden in Zijn lijden, den Hem verloochenenden discipel met Zijn ziel- doorborenden blik had aangezien, en deze bit terlijk weenende was henengegaan. Maar in de eenvoudige mededeeling ligt in al haar soberheid een groote ontroerende kracht. En is van Cefas gezien, daarna Cefas het eerst opgezocht. Het verst afgedwaalde schaap door den goe den Herder het eerst gevonden. Wat er tusschen den Heere en Petrus heeft plaats gehad in dit ontmoetingsuur Het is bijna te teeder om er in te dringen en kan alleen lien volle verstaan worden door een, die van dezelfde beschamende en tevens wonderlijk ver troostende trouw des Heeren in eigen leven kan spreken. Bij Petrus is daar zeker een des te dieper verootmoediging geboren. Maar ook een heilige verwondering. En tevens een zooveel dieper wortelen van de liefde tot zijnen Heiland, Die hem eerst heeft liefgehad en Die niet laat varen de werken Zijner handen. En de Heere heeft hier zeker balsem gegoten in het verwonde hart van Zijnen discipel, door hem de teekenen te toonen van Zijne wonden, waardoor Hij ook voor deze zonde verzoening heeft aangebracht. Hij heeft de rookende vlaswiek niet uitge- bluscht, maar de hope, die dreigde te sterven, weder in hem opgewekt. Ook Petrus is, naar zijn eigen woord, weder geboren tot een levende hoop, door de op standing van Jezus Christus uit de dooden. En de Heere, Die zelve het leven ongeschon den uit de dooden wederbrengt, waarborgt in Zijne verschijning aan Petrus, dat Hij ook de Zijnen in Zijne kracht bewaart. De Heere, Die Satan den kop heeft vermor zeld, stelt Zichzelven borg voor de bewaring van hen, die de Satan begeert te ziften gelijk de tarwe. Hij geeft de Zijnen het eeuwige leven en nie mand zal ze uit Zijne hand rukken. Zoo vormt de Heere ook dezen vurigen apos tel, die zoo gaarne de eerste wilde zijn, om thans, maar nu gelouterd, belast te worden met het hoeden en weiden van de schapen en de lammeren van Jezus' kudde, als een, die weet, wat dwalende schapen van noode hebben Troostrijk is deze opzoekende liefde des Hee rlen tegenover Petrus, gelijk ook het woord tot de vrouwen: „zegt het Mijnen discipelen en Petrus", reeds van zooveel herderlijke teeder heid van den Heere tegenover de Zijnen getuigt. Het doet hen roemen in Hem, die zoo getrouw is als sterk, en die Zijn werk voor hen zal volenden. Geen troost bevat het voor hen, die nimmer iets smaakten van Petrus' droefheid en aan kie het gebroken hart ten eenenmale vreemd is. Daar beweegt men zich, naar te vreezen is, veeleer op den weg van Judas. Maar uitnemend vertroostend is het voor hen, die leerden bidden met den psalmist Gun leven aan mijn ziel, dan looft mijn mond Uwe trouwe hulp; stier mij in rechte sporen; Gelijk een schaap heb ik gedwaald in 't rond, Dat, onbedacht, zijn Herder heeft verloren Ai, zoek Uw knecht, schoon hij Uw wetten schond, Want hij volhardt naar Uw gehoon te hooren. D. C. v. d. W. DE BRIEVEN VAN HET OUDE TESTAMENT. VII. De brief van Hiskia aan de overgeblevenen van het Tilen-stammenrijk. Gij kinderen Israels, bekeert u tot den Heere, den God van Abraham, Isaak en Israel, zoo zal Hij Zich keeren tot de ontkomenen die ulieden overgebleven zijn uit de hand der koningen van Assyrië. En zijt niet als Uwe vaders en als Uwe broeders, die tegen den Heere den God hunner vaderen overtreden hebben; waarom Hij ze tot verwoesting overge geven heeft, gelijk als gij ziet. Verhardt nu ulieder nek niet, gelijk uwe broederen en uwe kinderen zullen -en komt tot Zijn heiligdom hetwelk Hij geheiligd heeft tot in eeuwigheid, en dient den Heere uwen God; zoo zal de hitte Zijns toorns van u afkeeren. Want als gij U bekeert tot den Heere, uwe broederen en uwe kinderen zullen barmhartigheid vinden voor het aange zicht dergenen, die hen gevangen hebben, zoodat zij in dit land zullen wederkomen; want de Heere uw God is genadig en barmhartig 'en zal het aangezicht van u niet afwenden zoo gij U tot Hem bekeert. 2 Kron. 30 vs. 6b9. Ziet hier een brief, welke een gansch anderen geest ademt dan de vorigen. 't Is wederom een koninklijk schrijven, doch niet tot verderf, maar tot behoud. Bij den aanvang zijner regeering toonde His kia het voornemen om den Heere te dienen. In dezen was hij dan ook het volslagen tegen beeld van zijn goddeloozen vader Achaz. Deze had zelfs den tempel gesloten, maar aanstonds wordt het Godsgebouw door Hiskia geopend. (2 Kron. 29 vs. 3 v.v.) De di'enst wordt hersteld en het Paaschfeest, jarenlang veronachtzaamd, straks weer gevierd. Hiskia zag in de rampen, welke het tienstam- menrijk getroffen hadden, des Heeren straffende hand. Het volk was eerst door den Assyrischen koning Tiglath-Pilezer weggevoerd, en toen men aan deze afkorting zich niet gestoord had, kwam Salmanezer, die aan het einde van Samaria's beleg gestorven zijnde, een opvolger had in Sargon, ons uit Jes. 20 vs. 1 bekend. Deze vorst voerde Samaria in ballingschap, zoodat het land ten Noorden van Juda zeer ontvolkt was. Niet temin leefden er nog duizenden hier en daar verspreid, en gelijk het altoos gaat, in tijden van lijden trekt de broederband en spreekt de verwantschap. Hoewel Hiskia in het Noorden van Palestina, staatkundig gezien niets te maken of te zeggen heeft, zoekt hij als een profeet het verlorene. In Jeruzalem wordt alles in gereedheid gebracht en waar na Achaz' goddelooze politiek nu weer de wet des Heeren gaat gelden, daar oordeelt Hiskia dat ook het reeds eeuwen afgescheurde en kort geleden zoo geteisterde koninkrijk, dat nu geen koninkrijk meer is, niet mag ontbreken bij de beleving van des Heeren weldaden, van ouds aan heel het volk gedaan. Om der zonde wil gincjen zij in gevangen schap, doch wie weet, bekeert zich het over- I blijfsel Zoo droeg Hiskia de -belangen van het volk op zijn hart, en. sloot zich niet af in eigen beperkten kring. Het volk van Juda wordt voorbereid in eigen gebied, om straks het Paaschfeest te vieren, doch naar het overblijfsel van Israel schrijft hij brieven. Boden gaan henen en laten overal de opwekking des konings zien Bekeert U tot den Heere, want Hij is de God van Abraham, Izak en Jakob, ons aller voor vaderen. In de bekeering tot God is het behoud der overgeblevenen gelegen, voordat ook zij worden weggevoerd en geheel omkom'en in af godendienst. Dit toch was d£ zonde der vaderen, gelijk die der Assyrische ballingen, want deze overtraden des Heeren wet, dienden de Baals, en sloegen de vermaningen van Amos en Hosea in den wind, gelijk als men uit Elia's woorden en daden ge'en geestelijk voordeel had getrok ken. Nu waren zij der verwoesting prijs ge geven, doolden om in een vreemd land, waar zij alles moesten missen, gelijk Hosa (3 vs. 4 v.v.) had voorspeld, en vonden in het afgodische en onreine land hun graf (Amos 7 vs. 17). Hiskia gevoelt hoe het gevaar nooit wijkt, dat dit lot ook de overgeblevenen kan treffen, gelijk ook Juda, en deswege keert hij zich tot God en spoort er de bewoners van het Noorden toe aan. Verhardt nu ulieder nek niet, gelijk uwe vaderenGeeft den Heere de hand, en komt tot Zijn heiligdomZiet daar de koninklijke aanbieding van het heil. Ja, hij zegt, dient den Heere uwlen G|odUwen GodDit is een stem tot het geweten. Ook al waren zij afge dwaald, de Heere was nochtans hun God. Met Hem stonden zij in rekening, ook al wilde de massa er niet van weten, 't Is alsof wij hier de stem beluisteren van Koning Jezus, die zeide; doet dat tot Mijne gedachtenis Ook Hij wilde allen vergaderen, doch het volk heeft niet ge wild. Nog gaat Hiskia voort en stelt beloften Gods in het vooruitzicht, dat als zij zich keeren tot den Heere, zelfs de vrucht zal zijn, dat de Heere zich over de gevangenen ontfermen zal Terugkeer tot God is terugkeer uit Ballingschap. Waarom Op welken grond Omdat zij zich bekeeren Om de waardigheid van hun ge loof Geenszins Doch krachtens verkiezing en verbond, door redenen uit God Zelf, want Hij is genadig en barmhartigMaar de eisch is: Bekeert U En wat is het resultaat Zij belachen en bespotten de boden. Zij geven den Heere niet de hand; zij komen niet, geven geen blijk van bereidwilligheid, omdat hun hart van God is vervreemd. Maar gelukkig, er zijn ook anderen, en wel uit Aser, Manasse en Zebulon. Zij vier den met Juda en Benjamin in eenheid des geestes het Pascha en ontvingen een zegen. G. v. d. Z. BBBB B* ONGEDOOPTEN. Ds. J. P. Klaarhamer schrijft in het „Friesch Kerkblad" over de ongewenschte toestanden, die in sommige streken van ons vaderland ge vonden worden In zijn nog nooit verouderd kostelijk boekske „Voor een distel een mirt" heeft Dr. A. Kuyper het over „christelijke pariahs" in ons land. „Pariahs noemt men in Indië lieden die niet ingelijfd zijn in een heiligen, socialen kring of kaste. En zoo is christelijke pariahs een niet ongeschikte naam om die verwaarloosden aan te duiden, die te midden van een christelijke omgeving nog altoos ongedoopt voort leven," Deze woorden en meer over „verzuim van den heiligen doop" zijn te vinden in het 2e gedeelte van bovengenoemd geschrift, de 3e overdenking. Onderscheiden oorzaken voor dit verzuim worden daar opgenoemd. Slordigheid, die den doop eerst uitstelde en door dit uitstel te herhalen het ten slotte over het jaar en meer liet gaan, totdat er in 't geheel niet meer aan gedacht werd. Of ook armoede. Soms wel zonde of ongeloof van den man, die den doop tegenhield. Maar de eindconclusie is toch: „Onze chris telijke pariahs moeten allengs geheel ver dwijnen." Zijn we nu in onze kerken sinds dit kostelijk boekske geschreven en vervolgens tallooze ma len herdrukt werd, verder gekomen in dit op zicht In zekeren zin wel. Vooral in Friesland vond de aloude gerefor meerde praktijk ten aanzien van den kinderdoop opnieuw ingang: ze te laten doopen den eersten Zondag of, zoo dit niet mogelijk was, dan al thans den tweeden. En zelfs waar m'en nog wenscht of meent te moeten wachten tot het herstel der moeder, gaat het toch zelden boven de drie weken uit. We mogen ons hierover verblijden. Niet zoo als een liefhebber van oudheden genot heeft in een gerestaureerd stukje antiek; het sacrament is te heilig om er het spel van onze voorliefde mee te drijven. En slaafsche navolging der „vaderen" is de dood in den pot ook van het kerkelijk leven. Maar verblijden mogen we ons in die her leving der gereformeerde $loopspraktijk, in zoo verre daaruit mag worden afgeleid, dat aan djen heiligen doop weer waarde en beteekenis wordt toegekend. Ook in zooverre het wordt verstaan, dat het ons niet voegt, waar de doop onzer kinderen een inzetting van God is, het onderhouden van die inzetting uit te stellen naar ons believen. En in de derde plaats mag er ook vooruit gang in gezien worden, dat men toont te ver staan, dqt het bij den doop niet allereerst gaat om een christelijke opvoeding te verzekeren, daarvoor is de doop niet noodig; maar om „Gods verbond aan ons en onze kinderen te verzegelen". Dus m.a.w. dat hoofdzaak niet is de belofte der Ouders, maar de belofte Gods. Tenminste, als we dit er uit mogen afleiden. Het is ook hier niet al goud wat maar blinkt. Zooals vroeger de meesten zonder zich er reken schap van te geVen de gewoonte volgden, die sinds 1817 door de Synode der Ned. Herv. Kerk niet zonder pressie was doorgevoerd, zoo volgden nu velen de betere gewoonte even zeer zonder er zich rekenschap van te geven. En het zal altijd noodig blijven op de drie hoofdpunten zooeven genoemd nadruk te leggen: de waarde van den heiligen doop als sacrament voor onze kinderkens, de inzetting Gods die wij hebben te onderhouden, het verbond 'en de beloften Gods, die aan onze kinderen beteekend en verzegeld worden. Als deze dingen niet blijven leven, hebben we aan een uiterlijke gewoonte weinig of niets. Het is zeker beter een goede gewoonte te volgen dan een kwade. Maar sleurwerk mag het niet worden. Dat werkt doodend. Hoe komt het nu, dat we nog altoos hier en daar zooveel „christelijke pariahs" vinden Is het niet een geheel verkeerde toestand, een door en door ziekelijke toestand, dat hier en daar tientallen ongedoopten worden aange troffen Ongedoopten, die dan soms nog heeten „kerkelijk mee te leven". Kinderen van ouders, die met de waarheid meegaan en er in hun leven ook voor uitkomen, die ook in hun levenswandel zich als christenen openbaren. Op één gewichtige uitzondering na. En die uitzondering is, dat zij nalaten hun geloof in het midden der gemeente te belijden teneinde toegang te verkrijgen tot het avond maal des Heeren, een nalatigheid, die op geen enkele wijze is goed te praten. Een nalatigheid, die ongehoorzaamheid is aan Christus' stellig bevel: doet tot Mijne gedachtenis. In die nalatigheid leeft men dan voort jaren aaneen. Soms tot den ouderdom en de grijsheid toe. En dan sterft men straks zonder ooit des Heeren avondmaal te hebben meegevierd. Uit zulke ouders worden dan de kinderen geboren, die als ongedoopten te midden van onze gereformeerde gemeenschap leven. Ze worden christelijk opgevoed, althans niet minder dan de gedoopte kinderen. Ze worden naar de christelijke school gestuurd. Ze komen van de school op dec atechisatie. Ze deelen in alles gelijk op met de gedoopten. Soms ook in het mede bekostigen van het kerkelijk leven. En ze dragen er vaak zelf geen besef van, en niemand houdt er rekening mede, dat zij toch buiten Gods verbond staanTotdat soms bij verhuizing een doopbewijs wordt ge vraagd; men gaat zoeken in het doopregister en ontdekt, dat de naam daar niet voorkomt. Straks gaan zulke ongedoopten ten huwelijk. En er wordt een geslacht gekweekt, dat zelfs het teeken en zegel des verbonds mist. Meen echter niet, dat ze daarom onverschillig of vijandig zijn. Zulken zijn er ook: het kwaad woekert voort; dat kan niet anders; en het einde is een algeheele vervreemding van God en Zijn dienst. Maar zoo zijn ze niet allen. Ze willen nog wel bij de kerk zijn. Ze gevoelen zich toch in onze kringen thuis. Maar zooals hun ouders niet de beslissende stap deden om tot het avondmaal des Heeren te komen, zoo komen deze kinderen er niet toe den heiligen doop en de inlijving in Christus' kerk te zoeken. Nu zal men zeggen: Maar waarom zijn ze dan niet gedoopt Mochten ze dan niet gedoopt worden, omdat hun ouders geen van beiden belijdenis afgelegd hadden Of wilden die ou ders zelve hun kinderen niet laten doopen Hier zit het nu juist. Eigenlijk hadden die ouders zelve belijdenis des geloofs behooren af te leggen. En de on gehoorzaamheid dier ouders wreekt zich aan de kinderen. Nu stellen zulke ouders wel prijs er op, dat hun kinderen toch gedoopt worden. En dit is altijd nog een gunstig teeken. Er blijkt toch uit, dat ze de waarde van den heiligen doop niet ten eenenmale uifr het oog verloren hebben. Heel diep zit dit niet. Want als ze 't goed doorzagen, welke waarde de heilige doop, dus ook hun eigen doop heeft, dan zouden ze niet aarzelen de goede keuze te doen. Maar neen, ze blijven halverwege staan. Eigenlijk zouden ze willen, dat hun kinderen dan toch maar gedoopt werden. Doch dit kan niet. Want bij den doop moeten vragen beant woord worden, die een geloofsbelijdenis inslui ten. Er moet ook een belofte gedaan worden, waarop de kerk aan kan. Maar dit kunnen juist zulke ouders niet doen, die nog niet bereid zijn hun geloofsbelijdenis af te leggen. Hier kan echter een uitweg gevonden worden. Indien n.l. een getrouw lid der kerk voor zulke ouders als getuige wil optreden om aan de kerk te beloven wat de ouders zelve nog niet be loven kunnen. Maar dit willen sommige ouders dan niet. Ze achten zich daarmee van hun plaats gedrongen. Ze willen ook de verantwoordelijkheid niet van zich afschuiven. Soms gaat een kerk zelve op dit verkeerde spoor zulke ouders voor door in 't geheel van geen getuigen te willen weten. Lapmiddelen, zegt men dan. Zonder te bedenken, dat een lapmiddel noodig kan zijn om erger schade te voorkomen. En nu heeft het versmaden van dit zoo ver achte „lapmiddel" reeds tot het veel grooter kwaad geleid, dat er hier en daar tientallen bij tientallen ongedoopt rondloopen. Kinderen, jon gelingen, volwassenen, die zich als christenen gedragen, maar die het teeken, dat Christus heeft ingezet om de Zijnen te teekenen, missen. Het kwaad, dat men wilde voorkomen, is veel erger geworden. Nu zijn er wel, die zich daarvan niets aan trekken, en zelfs zulk een toestand prijzen. Maar wie ernst maakt met Gods verbond, kan er niet gerust onder blijven. Het stuit hem tegen de borst. BIJBELSCHE GESCHIEDENIS OP SCHOOL. Het Onderwijsverslag bevat o.m. de volgende belangrijke opmerkingen van den Hoofdinspec teur der 3de Inspectie (Zuid-Holland en Zeeland) Bijbelsche Geschiedenis. Hoewel dit vak niet behoort tot de vakken, genoemd in art. 2 der Lager Onderwijswet 1920, wil ik niet nalaten hieronder op te nemen enkele be schouwingen, aangetroffen in het verslag van den inspecteur in de inspectie Dordrecht „In mijne vorige jaarverslagen heb ik nimmer mededeeling'en gedaan omtrent het vak „Bijbel- /sche geschiedenis", dat in het leerplan van de Christelijke Scholen is opgenomen, al spreekt het vanzelf, dat ik, ook al werd er niet op zettelijk een onderzoek naar ingesteld, mij van de behandeling van dit vak in de scholen op de hoogte heb gehouden. Afgezien van de hoogere en beheerschende beteekenis, welke de Christelijk School aan dit vak toekent, kom ik steeds onder den indruk van de groote waarde, welke het Bijbelsch onderwijs heeft voor de verstandelijke vorming der leerlingen. Het ver staan van de Nederlandsche taal, om maar iets te noemen, wordt er zeer door bevorderd. Voor eenigen tijd bezocht ik eene neutrale Bijzondere School voor u.l.o., in welker derde leerjaar eene „steloefening" behandeld werd, waarin v.an eenvoudige uitdrukkingen, aan den Bijbel ontleend, de verklaring werd gevraagd. Er kwam totaal niets van terecht; de kinderen vertoonden een onwetendheid, die kortweg ontstellend was. De archeologische bijzonderheden, die bij de behandeling der Bijbelsche geschiedenis aan de orde komen; de kennis van toestanden en ver houdingen, die er bij ontstaat, maken het vak buitengewoon instructief." - Al hadt gij ook de wijsheid van Newton of de geestigheid van Swift, praatzucht zou u verlagen in de oogen uwer medeschepselen. Spaar den roede niet, indien gij uw kind liefhebt. De arbeid, waarin wij genot hebben, is een geneesmiddel tegen pijn.

Krantenbank Zeeland

Maas- en Scheldebode | 1930 | | pagina 9