HOM
Bang 16, B'dai
L UIT HET WOORD J
Palen
uwzaden
C. WARNAER, DirkslandOs. A. DEKKER, Nieuwe Tongeen Ds. C. VAN DÈR WAL, Dirksland, Eindredacteur
IC
BI OUDE TOME
il Handels-Bureau
M 1. lelM. 1*895
KSLAND Teiel 162
PREDIKBEURTEN
ALLERLEI
Hl
ONDER REDACTIE VAN
IS
aak koopen
LEUNE
OP ZONDAG 27 APRIL 1930
Geestelijke Opbouw
r VOOR DEN ZONDAG "1
.M
en vorm van tube*^
ost deze kwaal dl jf
bare genezing door
granullne. Leest de
J. H. VAN GRAF-
deze arts«specialist
aten mededeelt; met
:gen bij de befaande»
:kte. Deze brochure
venken en raadgevin»
klaringen van dokters
ënten wordt U, bij
Jw naam en adres,
toegezonden in gesl.
>or Pharm. Ond. Dr.
tAFHORST, Scheve'
;hestraat 92a.
bij iedere hoeveel»
put ook DENNEN
i en RUITERS.
>orraad AFRASTE»
en KRAMMEN.
in17273
teubelen en vierkante
Badstoelen,
bekleed en onbekleed
zooals Papierman»
:Is. Ook verkrijgbaar
rd, Middelharnis.
winningen worden U
or het
logen kosteloos
enz*
EN
NED. HERV. KERK.
Sommelsdijk, v.m. leesdienst en 's av. Ds. van
Ameide (Voorber. H. A. en bev. Kerkeraad).
Middelharnis, v.m. Ds. Vlasblom van Oude
Tonge en 's av. dhr. Vetter van Langstraat.
Stad aan 't Haringvliet, v.m. Ds. Polhuijs en
n.m. leesdienst.
Langstraat, v.m. de heer Vetter.
Ooltgensplaat, v.m. 9.30 uur Ds. van Ameide
van Sommelsdijk en 's av. 6 uur leesdienst.
Oude Tonge, v.m. geen dienst en 's av. 6 uur
Ds. Vlasblom.
Nieuwe Tonge, v.m. 9.30 (H.A.) en 's av. 6 uur
(Nabetr.) Ds. Dekker.
Dirksland, v.m. 9.30 uur Ds? van der Wal en
's av. 6 uur leesdienst.
Herkingèn, v.m. 9.30 en 's av, 6 uur de heer
Overweel.
Melissant, n.m. 2 uur Ds. Dekker van Nieuwe
Tonge.
Ouddorp, v.m. leesdienst en n.m. Ds. Polhuijs
van Stad aan 't Haringvliet.
GEREF. KERK.
Middelharnis, v.m. en 's av. Ds. Bramer van
Maassluis.
Stad aan 't Haringvliet, v.m. en 's av. Ds.
de Graaff.
Den Bommel, v.m, en n.m. Ds. Schaafsma.
Ooltgensplaat, v.m. 9.30 en 's av. 6 uur Ds.
de Lange.
Melissant, v.m. en n.m. de heer Jansen van
Doorn.
Ouddorp, v.m. en fl.m. leesdienst.
GEREF. GEMEENTE.
Middelharnis, v.m. en 's av. leesdienst.
Donderdagavond 6.30 uur Ds. van Dijke van
Nieuw-Beij erland
Dirksland, v.m. en 's av. Ds. de Blois.
Herkingen, v.m. 9.30, n.m. 2 en 's av. 6 uur
leesdienst.
Ouddorp, v.m. 'en n.m. leesdienst.
Dinsdagavond 6.30 uur Ds. van Dijke van
Nieuw-Beijerland.
OUD-GEREF. GEMEENTE.
Herkingen, v.m. 9 en 'n.m. 2 uur leesdienst.
Van de overige gemeenten geen opgaaf.
SIBIHIIigiB BH BBBBBBBBBBBB
STICHTELIJKE OVERDENKING
BBBBBBBBBBBB BB BBBBBBBBBBBB
HET WEGGEDREVENE GEZOCHT.
En dat Hij is van Cefas gezien,
daarna van de twaalven.
■f 1 Cor. 15 5.
Houd in gedachtenis, dat Jezus Christus uit
de dooden is opgewekt, zoo vermaant de apos
tel Paulus zijn geestelijken ?oon Timotheus, hem
daarbij wijzende op den Rotssteen, Wiens werk
volkomen is, en in Wiens opstanding uit de
dooden het zegel ligt van de rechtvaardigmaking
Zijns volks, de kracht tot de vernieuwing huns
levens en de zekerheid hunner uiteindelijke over
winning.
Christus blijkt daarin immers een Koning te
zijn, Die over alle vijanden triomfeert. Bij die
openbaring Zijner koninklijke kracht draagt Hij
daarbij een priesterlijk hart om voor de Zijnen,
zoodat voor Zijn volk dit koningschap het ka
rakter krijgt van het herderschap, met al de
teederheid -die daarin ligt opgesloten.
Dit herderschap openbaart de Heere zoowel
in Zijne vernedering als in Zijne verhooging.
In Zijne vernedering is Hij de goede herder,
Die Zijn leven stelt voor Zijne schapen.
Maar als de groote Herder der schapen wordt
Hij ook door den God des vredes, uit kracht
van het bloed des eeuwigen Testaments, uit de
dooden wedergebracht.
Na de opstanding zien wij den Heere dan ook
als de goede Herder Zijne verstrooide schapen
opzoeken, naar het beeld, dat in de profetieën
van Ezechiël daarvan zoo schoon geteekend
was.
De Heere belooft daar aan Zijn volk: „Gelijk
een herder zijne kudde opzoekt, ten dage als hij
in het midden der verspreide schapen is, alzoo
zal Ik Mijne schapen opzoeken: en Ik zal ze
redden uit alle plaatsen, waarhenen zij verstrooid
zijn, ten dage der wolken en der donkerheid.
Het verlorene zal Ik zoeken en hefc wegge
drevene zal Ik wederbrengen en het gebrokene
zal Ik verbinden en het kranke zal Ik sterken.
Ik zal een eenigen Herder over hen ver
wekken en Hij zal hen weiden, namelijk Mijnen
knecht David; Die zal ze weiden en Die zal
hen tot een Herder zijn."
De tijd der verschijningen geeft ons zor
schoon de vervulling dzer profetie te zien.
In den donkeren lijdensnacht was de Herder
geslagen en de schapen waren verstrooid.
Maar nu de goede Hereder, juist uit kracht
van Zijn lijden en sterven verzoening voor hen
heeft aangebracht en verrijst uit de banden des
doods, gaat Hij Zijne kudde opzoeken.
En niet alleen de kudde als geheel gaat Hem
Ier harte, maar ook de enkeling daaronder. En
dat niet omdat dit het sterke, het krachtige, het
waardevolle is. Maar juist het zwakke, het
gebrokene, het verst afgedwaalde wordt het
eerste opgezocht.
Dat is het wat ons opvalt, wanneer Paulus
opteekent: En is van Cefas gezien, daarna...
Bijna van geen apostel is het karakterbeeld
ons zoo duidelijk geteekend als van Petrus. Van
Paulus moge ons de bekeering en het levens
werk veel beter bekend zijn, wat de eigenaar
dige trekken, van del persoonlijkheid aangaat,
staat Petrus ons veel duidelijker voor den geest.
Petrus en Luther hebben iets overeenkomstigs,
gelijk Paulus en Calvijn dit ook hebben. De
eersten door God aan het begin gesteld als
baanbrekers met onstuimige kracht, de laatsten
breeder en dieper in hun werken 'en denken.
Petrus en Luther beiden mannen met een be
wegelijk gemoed en een voor sterk wisselende
indrukken gevoelig karakter, hetgeen èn hun
aantrekkelijkheid èn hun zwakheid vormt.
De Eva-ngeliën teekenen ons het eigenaardig
beeld van Petrus' zieleleven uitvoerig. Zijn brie
ven herinneren ons menigmaal hieraan, maar
laten ons dit beeld zien, gelijk het veelzins ge
louterd is.
Het moest ook gelouterd worden, opdat het
beeld van den nieuwen mensch door dat van
den ouden heen zou breken.
Cefas, zoo wordt Petrus hier genoemd. Het
is de naam, bij de eerste ontmoeting reeds door
den Heere Jezus Hem gegeven.
„Gij zijt Simon, de zoon van Jonas; gij zult
genaamd worden Cefas, hetwelk overgezet wordt
Petrus", zoo had de Heere tot hem gezegd.
Een menschenkenner ziet soms in een kind
den aanleg aanwezig, die zich later tot iets
groots ontplooien zal, zooals de eik reeds in
beginsel in de eikel aanwezig is.
Maar hier betrof het niet iets, dat van nature
tot Simon Petrus' karakter behoorde, maar dat
door wedergeboorte er in was tot stand ge
bracht en hem daarom nimmer reden tot zelf
genoegzaamheid mocht geven.
In deze naamsverandering lag heel de verdere
ontwikkeling van Petrus' leven opgesloten.
Het nieuwe leVen lag in kiem in zijne ziel,
maar als gouderts, dat nog met veel onzuivers
is vermengd en dat door wassching, reiniging
ja door het vuur gezuiverd moest worden, want
de echtheid wordt alleen in het vuur der be
proeving openbaar.
Petrus spreekt daar zelve van in zijn eersten
zendbrief, als hij zegt, dat de uitverkorenen nu
e|en weinig tijds (zoo het noodig is) beproefd
worden door menigerlei verzoekingen, opdat de
beproeving huns geloofs, die veel kostelijker is
dan des gouds, hetwelk vergaat en door het
vuur beproefd wordt, bevonden worde te zijn
tot lof en eer en heerlijkheid in de openbaring
van Jezus Christus.
De Heere leert wel bidden; „Leid ons niet
in verzoeking".
Maar toch kunnen beproevingen en verzoe
kingen noodzakelijk zijn.
Petrus is er ingeleid, juist omdat hij nagelaten
had te waken en te bidden, opdat hij niet in
verzoeking zou komen.
Hij meende immers de proef te kunnen door
staan.
„Ik ben bereid ook met u in den dood te
gaan", zoo had hij gezegd.
En daarmede valt hij juist in zijn driemalige
schrikkelijke verloochening, zoodat, indien hier-
mede zijn levensboek eindigde, wij geen hoop
voor dezen apostel zouden hebben overge
houden.
En toch blijft er iets over. Datgene namelijk,
wat Christus in Simon Petrus gezien had, toen
Hij hem den naam van Cefas gaf, en dat juist
als een deel van Hemzelven, als een lid van
Zijn lichaam, niet verloren kon laten gaan, om
dat Hij niet laat varen de werken Zijner han
den en omdat Zijn werk zich evenzeer onover
winnelijk en levend en krachtig moet en zal
vertoonen, als Hijzelf, Die den dood heeft ver
slonden tot overwinning.
Christus is ook beproefd.
De proef, die Petrus eigenmachtig wilde door
staan, heeft Christus in waarheid en in on
eindig veel dieper zin, doorstaan, waar Hij den
eeuwigen dood voor Zijn volk gedragen heeft
in Zijne nederdaling ter helle.
De Overste dezer wereld, die na de verzoe
king in de woestijn van Hem voor een tijd had
afgelaten, kwam en had aan Hem niets.
De Heere Jezus is gehoorzaam geworden tot
den dod, ja den dood des kruises.
Dat bevestigt de Opstandingsmorgen, als de
Heere van den dood niet kan gehouden worden
en krachtiglijk bewijst te zijn de Zone Gods
door de opstanding uit de dooden.
Maar wanneer de Heere dan is opgestaan
uit de dooden, zoekt de Heere juist van alle dis
cipelen hem op, van wi'en hij gezegd heeft:
Simon, Simon (niet Petrus) zie, de Satan heeft
zeer begeerd u te ziften gelijk de tarwe, maar
ik heb voor u gebeden, dat uw geloof niet
ophoude.
Dezen discipel zoekt de Heere het eerst op,
omdat hij juist Cefas zal worden, de eersteling
onder de apostelen, daar zijn leven de rijkste
openbaring is van goddelijke genade tegenover
menschelijke zwakheid.
Ook van zijn geloof moest blijken, dat het
niet uit hem, maar uit God was, en daardoor
alleen onoverwinnelijk was.
Ook de beproeving z ij n s geloofs zou be
vonden worden te zijn niet tot zijne eer, maar
tot lof en eer en heerlijkheid in de openbaring
van Jezus Christus.
Niet omdat hij een rotsman is, wordt zijn
naam genoemd Cefas integendeel -- maar
omdat hij gegrond is op de Rotssteen, Wiens
werk volkomen is.
Niets wordt ons als nadere bijzonderheid ver
der opgeteekend omtrent deze ontmoeting van
den Heere met Petrus de eerste ontmoeting,
nadat de Heiland, midden in Zijn lijden, den
Hem verloochenenden discipel met Zijn ziel-
doorborenden blik had aangezien, en deze bit
terlijk weenende was henengegaan. Maar in de
eenvoudige mededeeling ligt in al haar soberheid
een groote ontroerende kracht.
En is van Cefas gezien, daarna
Cefas het eerst opgezocht.
Het verst afgedwaalde schaap door den goe
den Herder het eerst gevonden.
Wat er tusschen den Heere en Petrus heeft
plaats gehad in dit ontmoetingsuur Het is bijna
te teeder om er in te dringen en kan alleen
lien volle verstaan worden door een, die van
dezelfde beschamende en tevens wonderlijk ver
troostende trouw des Heeren in eigen leven kan
spreken.
Bij Petrus is daar zeker een des te dieper
verootmoediging geboren.
Maar ook een heilige verwondering.
En tevens een zooveel dieper wortelen van
de liefde tot zijnen Heiland, Die hem eerst heeft
liefgehad en Die niet laat varen de werken
Zijner handen.
En de Heere heeft hier zeker balsem gegoten
in het verwonde hart van Zijnen discipel, door
hem de teekenen te toonen van Zijne wonden,
waardoor Hij ook voor deze zonde verzoening
heeft aangebracht.
Hij heeft de rookende vlaswiek niet uitge-
bluscht, maar de hope, die dreigde te sterven,
weder in hem opgewekt.
Ook Petrus is, naar zijn eigen woord, weder
geboren tot een levende hoop, door de op
standing van Jezus Christus uit de dooden.
En de Heere, Die zelve het leven ongeschon
den uit de dooden wederbrengt, waarborgt in
Zijne verschijning aan Petrus, dat Hij ook de
Zijnen in Zijne kracht bewaart.
De Heere, Die Satan den kop heeft vermor
zeld, stelt Zichzelven borg voor de bewaring
van hen, die de Satan begeert te ziften gelijk
de tarwe.
Hij geeft de Zijnen het eeuwige leven en nie
mand zal ze uit Zijne hand rukken.
Zoo vormt de Heere ook dezen vurigen apos
tel, die zoo gaarne de eerste wilde zijn, om
thans, maar nu gelouterd, belast te worden
met het hoeden en weiden van de schapen en
de lammeren van Jezus' kudde, als een, die
weet, wat dwalende schapen van noode hebben
Troostrijk is deze opzoekende liefde des Hee
rlen tegenover Petrus, gelijk ook het woord tot
de vrouwen: „zegt het Mijnen discipelen en
Petrus", reeds van zooveel herderlijke teeder
heid van den Heere tegenover de Zijnen getuigt.
Het doet hen roemen in Hem, die zoo getrouw
is als sterk, en die Zijn werk voor hen zal
volenden.
Geen troost bevat het voor hen, die nimmer
iets smaakten van Petrus' droefheid en aan kie
het gebroken hart ten eenenmale vreemd is.
Daar beweegt men zich, naar te vreezen is,
veeleer op den weg van Judas.
Maar uitnemend vertroostend is het voor hen,
die leerden bidden met den psalmist
Gun leven aan mijn ziel, dan looft mijn mond
Uwe trouwe hulp; stier mij in rechte sporen;
Gelijk een schaap heb ik gedwaald in 't rond,
Dat, onbedacht, zijn Herder heeft verloren
Ai, zoek Uw knecht, schoon hij Uw wetten
schond,
Want hij volhardt naar Uw gehoon te hooren.
D. C. v. d. W.
DE BRIEVEN VAN HET OUDE
TESTAMENT.
VII.
De brief van Hiskia aan de overgeblevenen
van het Tilen-stammenrijk.
Gij kinderen Israels, bekeert u tot den
Heere, den God van Abraham, Isaak en
Israel, zoo zal Hij Zich keeren tot de
ontkomenen die ulieden overgebleven zijn
uit de hand der koningen van Assyrië.
En zijt niet als Uwe vaders en als
Uwe broeders, die tegen den Heere den
God hunner vaderen overtreden hebben;
waarom Hij ze tot verwoesting overge
geven heeft, gelijk als gij ziet.
Verhardt nu ulieder nek niet, gelijk
uwe broederen en uwe kinderen zullen
-en komt tot Zijn heiligdom hetwelk Hij
geheiligd heeft tot in eeuwigheid, en dient
den Heere uwen God; zoo zal de hitte
Zijns toorns van u afkeeren.
Want als gij U bekeert tot den Heere,
uwe broederen en uwe kinderen zullen
barmhartigheid vinden voor het aange
zicht dergenen, die hen gevangen hebben,
zoodat zij in dit land zullen wederkomen;
want de Heere uw God is genadig en
barmhartig 'en zal het aangezicht van u
niet afwenden zoo gij U tot Hem bekeert.
2 Kron. 30 vs. 6b9.
Ziet hier een brief, welke een gansch anderen
geest ademt dan de vorigen. 't Is wederom een
koninklijk schrijven, doch niet tot verderf, maar
tot behoud.
Bij den aanvang zijner regeering toonde His
kia het voornemen om den Heere te dienen.
In dezen was hij dan ook het volslagen tegen
beeld van zijn goddeloozen vader Achaz. Deze
had zelfs den tempel gesloten, maar aanstonds
wordt het Godsgebouw door Hiskia geopend.
(2 Kron. 29 vs. 3 v.v.) De di'enst wordt hersteld
en het Paaschfeest, jarenlang veronachtzaamd,
straks weer gevierd.
Hiskia zag in de rampen, welke het tienstam-
menrijk getroffen hadden, des Heeren straffende
hand. Het volk was eerst door den Assyrischen
koning Tiglath-Pilezer weggevoerd, en toen men
aan deze afkorting zich niet gestoord had, kwam
Salmanezer, die aan het einde van Samaria's
beleg gestorven zijnde, een opvolger had in
Sargon, ons uit Jes. 20 vs. 1 bekend. Deze vorst
voerde Samaria in ballingschap, zoodat het land
ten Noorden van Juda zeer ontvolkt was. Niet
temin leefden er nog duizenden hier en daar
verspreid, en gelijk het altoos gaat, in tijden
van lijden trekt de broederband en spreekt de
verwantschap.
Hoewel Hiskia in het Noorden van Palestina,
staatkundig gezien niets te maken of te zeggen
heeft, zoekt hij als een profeet het verlorene.
In Jeruzalem wordt alles in gereedheid gebracht
en waar na Achaz' goddelooze politiek nu weer
de wet des Heeren gaat gelden, daar oordeelt
Hiskia dat ook het reeds eeuwen afgescheurde
en kort geleden zoo geteisterde koninkrijk, dat
nu geen koninkrijk meer is, niet mag ontbreken
bij de beleving van des Heeren weldaden, van
ouds aan heel het volk gedaan.
Om der zonde wil gincjen zij in gevangen
schap, doch wie weet, bekeert zich het over- I
blijfsel Zoo droeg Hiskia de -belangen van het
volk op zijn hart, en. sloot zich niet af in eigen
beperkten kring. Het volk van Juda wordt
voorbereid in eigen gebied, om straks het
Paaschfeest te vieren, doch naar het overblijfsel
van Israel schrijft hij brieven. Boden gaan henen
en laten overal de opwekking des konings zien
Bekeert U tot den Heere, want Hij is de God
van Abraham, Izak en Jakob, ons aller voor
vaderen. In de bekeering tot God is het behoud
der overgeblevenen gelegen, voordat ook zij
worden weggevoerd en geheel omkom'en in af
godendienst. Dit toch was d£ zonde der vaderen,
gelijk die der Assyrische ballingen, want deze
overtraden des Heeren wet, dienden de Baals,
en sloegen de vermaningen van Amos en Hosea
in den wind, gelijk als men uit Elia's woorden
en daden ge'en geestelijk voordeel had getrok
ken. Nu waren zij der verwoesting prijs ge
geven, doolden om in een vreemd land, waar
zij alles moesten missen, gelijk Hosa (3 vs. 4
v.v.) had voorspeld, en vonden in het afgodische
en onreine land hun graf (Amos 7 vs. 17).
Hiskia gevoelt hoe het gevaar nooit wijkt, dat
dit lot ook de overgeblevenen kan treffen, gelijk
ook Juda, en deswege keert hij zich tot God
en spoort er de bewoners van het Noorden toe
aan. Verhardt nu ulieder nek niet, gelijk uwe
vaderenGeeft den Heere de hand, en komt
tot Zijn heiligdomZiet daar de koninklijke
aanbieding van het heil. Ja, hij zegt, dient den
Heere uwlen G|odUwen GodDit is een
stem tot het geweten. Ook al waren zij afge
dwaald, de Heere was nochtans hun God. Met
Hem stonden zij in rekening, ook al wilde de
massa er niet van weten, 't Is alsof wij hier
de stem beluisteren van Koning Jezus, die zeide;
doet dat tot Mijne gedachtenis Ook Hij wilde
allen vergaderen, doch het volk heeft niet ge
wild.
Nog gaat Hiskia voort en stelt beloften Gods
in het vooruitzicht, dat als zij zich keeren tot
den Heere, zelfs de vrucht zal zijn, dat de
Heere zich over de gevangenen ontfermen zal
Terugkeer tot God is terugkeer uit Ballingschap.
Waarom Op welken grond Omdat zij zich
bekeeren Om de waardigheid van hun ge
loof Geenszins Doch krachtens verkiezing en
verbond, door redenen uit God Zelf, want Hij
is genadig en barmhartigMaar de eisch is:
Bekeert U
En wat is het resultaat Zij belachen en
bespotten de boden. Zij geven den Heere niet
de hand; zij komen niet, geven geen blijk van
bereidwilligheid, omdat hun hart van God is
vervreemd. Maar gelukkig, er zijn ook anderen,
en wel uit Aser, Manasse en Zebulon. Zij vier
den met Juda en Benjamin in eenheid des geestes
het Pascha en ontvingen een zegen.
G. v. d. Z.
BBBB
B*
ONGEDOOPTEN.
Ds. J. P. Klaarhamer schrijft in het „Friesch
Kerkblad" over de ongewenschte toestanden, die
in sommige streken van ons vaderland ge
vonden worden
In zijn nog nooit verouderd kostelijk boekske
„Voor een distel een mirt" heeft Dr. A. Kuyper
het over „christelijke pariahs" in ons land.
„Pariahs noemt men in Indië lieden die
niet ingelijfd zijn in een heiligen, socialen kring
of kaste. En zoo is christelijke pariahs een
niet ongeschikte naam om die verwaarloosden
aan te duiden, die te midden van een christelijke
omgeving nog altoos ongedoopt voort
leven,"
Deze woorden en meer over „verzuim van
den heiligen doop" zijn te vinden in het 2e
gedeelte van bovengenoemd geschrift, de 3e
overdenking.
Onderscheiden oorzaken voor dit verzuim
worden daar opgenoemd. Slordigheid, die
den doop eerst uitstelde en door dit uitstel te
herhalen het ten slotte over het jaar en meer
liet gaan, totdat er in 't geheel niet meer aan
gedacht werd. Of ook armoede. Soms wel
zonde of ongeloof van den man, die den
doop tegenhield.
Maar de eindconclusie is toch: „Onze chris
telijke pariahs moeten allengs geheel ver
dwijnen."
Zijn we nu in onze kerken sinds dit kostelijk
boekske geschreven en vervolgens tallooze ma
len herdrukt werd, verder gekomen in dit op
zicht
In zekeren zin wel.
Vooral in Friesland vond de aloude gerefor
meerde praktijk ten aanzien van den kinderdoop
opnieuw ingang: ze te laten doopen den eersten
Zondag of, zoo dit niet mogelijk was, dan al
thans den tweeden. En zelfs waar m'en nog
wenscht of meent te moeten wachten tot het
herstel der moeder, gaat het toch zelden boven
de drie weken uit.
We mogen ons hierover verblijden. Niet zoo
als een liefhebber van oudheden genot heeft in
een gerestaureerd stukje antiek; het sacrament
is te heilig om er het spel van onze voorliefde
mee te drijven. En slaafsche navolging der
„vaderen" is de dood in den pot ook van het
kerkelijk leven.
Maar verblijden mogen we ons in die her
leving der gereformeerde $loopspraktijk, in zoo
verre daaruit mag worden afgeleid, dat aan
djen heiligen doop weer waarde en beteekenis
wordt toegekend.
Ook in zooverre het wordt verstaan, dat het
ons niet voegt, waar de doop onzer kinderen
een inzetting van God is, het onderhouden van
die inzetting uit te stellen naar ons believen.
En in de derde plaats mag er ook vooruit
gang in gezien worden, dat men toont te ver
staan, dqt het bij den doop niet allereerst gaat
om een christelijke opvoeding te verzekeren,
daarvoor is de doop niet noodig; maar om
„Gods verbond aan ons en onze kinderen te
verzegelen". Dus m.a.w. dat hoofdzaak niet is
de belofte der Ouders, maar de belofte Gods.
Tenminste, als we dit er uit mogen afleiden.
Het is ook hier niet al goud wat maar blinkt.
Zooals vroeger de meesten zonder zich er reken
schap van te geVen de gewoonte volgden, die
sinds 1817 door de Synode der Ned. Herv.
Kerk niet zonder pressie was doorgevoerd,
zoo volgden nu velen de betere gewoonte even
zeer zonder er zich rekenschap van te geven.
En het zal altijd noodig blijven op de drie
hoofdpunten zooeven genoemd nadruk te leggen:
de waarde van den heiligen doop als sacrament
voor onze kinderkens, de inzetting Gods die
wij hebben te onderhouden, het verbond 'en de
beloften Gods, die aan onze kinderen beteekend
en verzegeld worden.
Als deze dingen niet blijven leven, hebben
we aan een uiterlijke gewoonte weinig of niets.
Het is zeker beter een goede gewoonte te volgen
dan een kwade. Maar sleurwerk mag het niet
worden. Dat werkt doodend.
Hoe komt het nu, dat we nog altoos hier en
daar zooveel „christelijke pariahs" vinden
Is het niet een geheel verkeerde toestand,
een door en door ziekelijke toestand, dat hier
en daar tientallen ongedoopten worden aange
troffen Ongedoopten, die dan soms nog heeten
„kerkelijk mee te leven".
Kinderen van ouders, die met de waarheid
meegaan en er in hun leven ook voor uitkomen,
die ook in hun levenswandel zich als christenen
openbaren.
Op één gewichtige uitzondering na.
En die uitzondering is, dat zij nalaten hun
geloof in het midden der gemeente te belijden
teneinde toegang te verkrijgen tot het avond
maal des Heeren, een nalatigheid, die op geen
enkele wijze is goed te praten. Een nalatigheid,
die ongehoorzaamheid is aan Christus' stellig
bevel: doet tot Mijne gedachtenis.
In die nalatigheid leeft men dan voort jaren
aaneen. Soms tot den ouderdom en de grijsheid
toe. En dan sterft men straks zonder ooit des
Heeren avondmaal te hebben meegevierd.
Uit zulke ouders worden dan de kinderen
geboren, die als ongedoopten te midden van
onze gereformeerde gemeenschap leven.
Ze worden christelijk opgevoed, althans niet
minder dan de gedoopte kinderen. Ze worden
naar de christelijke school gestuurd. Ze komen
van de school op dec atechisatie. Ze deelen in
alles gelijk op met de gedoopten. Soms ook in
het mede bekostigen van het kerkelijk leven.
En ze dragen er vaak zelf geen besef van,
en niemand houdt er rekening mede, dat zij
toch buiten Gods verbond staanTotdat
soms bij verhuizing een doopbewijs wordt ge
vraagd; men gaat zoeken in het doopregister en
ontdekt, dat de naam daar niet voorkomt.
Straks gaan zulke ongedoopten ten huwelijk.
En er wordt een geslacht gekweekt, dat zelfs
het teeken en zegel des verbonds mist.
Meen echter niet, dat ze daarom onverschillig
of vijandig zijn. Zulken zijn er ook: het kwaad
woekert voort; dat kan niet anders; en het einde
is een algeheele vervreemding van God en Zijn
dienst. Maar zoo zijn ze niet allen. Ze willen
nog wel bij de kerk zijn. Ze gevoelen zich toch
in onze kringen thuis.
Maar zooals hun ouders niet de beslissende
stap deden om tot het avondmaal des Heeren
te komen, zoo komen deze kinderen er niet toe
den heiligen doop en de inlijving in Christus'
kerk te zoeken.
Nu zal men zeggen: Maar waarom zijn ze dan
niet gedoopt Mochten ze dan niet gedoopt
worden, omdat hun ouders geen van beiden
belijdenis afgelegd hadden Of wilden die ou
ders zelve hun kinderen niet laten doopen
Hier zit het nu juist.
Eigenlijk hadden die ouders zelve belijdenis
des geloofs behooren af te leggen. En de on
gehoorzaamheid dier ouders wreekt zich aan de
kinderen.
Nu stellen zulke ouders wel prijs er op, dat
hun kinderen toch gedoopt worden. En dit is
altijd nog een gunstig teeken. Er blijkt toch uit,
dat ze de waarde van den heiligen doop niet
ten eenenmale uifr het oog verloren hebben. Heel
diep zit dit niet. Want als ze 't goed doorzagen,
welke waarde de heilige doop, dus ook hun eigen
doop heeft, dan zouden ze niet aarzelen de
goede keuze te doen.
Maar neen, ze blijven halverwege staan.
Eigenlijk zouden ze willen, dat hun kinderen
dan toch maar gedoopt werden. Doch dit kan
niet. Want bij den doop moeten vragen beant
woord worden, die een geloofsbelijdenis inslui
ten. Er moet ook een belofte gedaan worden,
waarop de kerk aan kan. Maar dit kunnen juist
zulke ouders niet doen, die nog niet bereid zijn
hun geloofsbelijdenis af te leggen.
Hier kan echter een uitweg gevonden worden.
Indien n.l. een getrouw lid der kerk voor zulke
ouders als getuige wil optreden om aan de kerk
te beloven wat de ouders zelve nog niet be
loven kunnen.
Maar dit willen sommige ouders dan niet. Ze
achten zich daarmee van hun plaats gedrongen.
Ze willen ook de verantwoordelijkheid niet van
zich afschuiven.
Soms gaat een kerk zelve op dit verkeerde
spoor zulke ouders voor door in 't geheel van
geen getuigen te willen weten. Lapmiddelen,
zegt men dan. Zonder te bedenken, dat een
lapmiddel noodig kan zijn om erger schade te
voorkomen.
En nu heeft het versmaden van dit zoo ver
achte „lapmiddel" reeds tot het veel grooter
kwaad geleid, dat er hier en daar tientallen bij
tientallen ongedoopt rondloopen. Kinderen, jon
gelingen, volwassenen, die zich als christenen
gedragen, maar die het teeken, dat Christus
heeft ingezet om de Zijnen te teekenen, missen.
Het kwaad, dat men wilde voorkomen, is
veel erger geworden.
Nu zijn er wel, die zich daarvan niets aan
trekken, en zelfs zulk een toestand prijzen.
Maar wie ernst maakt met Gods verbond,
kan er niet gerust onder blijven. Het stuit hem
tegen de borst.
BIJBELSCHE GESCHIEDENIS
OP SCHOOL.
Het Onderwijsverslag bevat o.m. de volgende
belangrijke opmerkingen van den Hoofdinspec
teur der 3de Inspectie (Zuid-Holland en
Zeeland)
Bijbelsche Geschiedenis. Hoewel
dit vak niet behoort tot de vakken, genoemd
in art. 2 der Lager Onderwijswet 1920, wil ik
niet nalaten hieronder op te nemen enkele be
schouwingen, aangetroffen in het verslag van
den inspecteur in de inspectie Dordrecht
„In mijne vorige jaarverslagen heb ik nimmer
mededeeling'en gedaan omtrent het vak „Bijbel-
/sche geschiedenis", dat in het leerplan van de
Christelijke Scholen is opgenomen, al spreekt
het vanzelf, dat ik, ook al werd er niet op
zettelijk een onderzoek naar ingesteld, mij van
de behandeling van dit vak in de scholen op
de hoogte heb gehouden. Afgezien van de
hoogere en beheerschende beteekenis, welke de
Christelijk School aan dit vak toekent, kom ik
steeds onder den indruk van de groote waarde,
welke het Bijbelsch onderwijs heeft voor de
verstandelijke vorming der leerlingen. Het ver
staan van de Nederlandsche taal, om maar iets
te noemen, wordt er zeer door bevorderd. Voor
eenigen tijd bezocht ik eene neutrale Bijzondere
School voor u.l.o., in welker derde leerjaar
eene „steloefening" behandeld werd, waarin
v.an eenvoudige uitdrukkingen, aan den Bijbel
ontleend, de verklaring werd gevraagd. Er kwam
totaal niets van terecht; de kinderen vertoonden
een onwetendheid, die kortweg ontstellend was.
De archeologische bijzonderheden, die bij de
behandeling der Bijbelsche geschiedenis aan de
orde komen; de kennis van toestanden en ver
houdingen, die er bij ontstaat, maken het vak
buitengewoon instructief."
- Al hadt gij ook de wijsheid van Newton
of de geestigheid van Swift, praatzucht zou u
verlagen in de oogen uwer medeschepselen.
Spaar den roede niet, indien gij uw kind
liefhebt.
De arbeid, waarin wij genot hebben, is een
geneesmiddel tegen pijn.