Antirevolutionair
Orgaan
voor de Zuidhollandsche en Zeeuwsche Eilanden.
GRATIS
IN HOC SIGNO VINCES
1 «^1 o. 3630
ZATERDAG 5 APRIL 1930
45STE JAARGANG
EERSTE BLAD.
w
Op den Uitkijk.
Het nadrukken van den inhoud van dit Blad is verboden overeenkomstig de Wet op het Auteursrecht.
A. VERWAAL
ROTTERDAM
De burgerlijke
huwelijkswet.
mm.
Deze Courant versch|nt eiken WOENSDAG en ZATERDAG.
ABONNEMENTSPRIJS per drie maanden franco per post f 1.— bj vooruitbetaling.
B JITENLAND bf vooruitbetaling f 8.50 per {aar.
AFZONDERLIJKE NUMMERS 5 CENT.
UITGEEFSTER
Fa. W. BOEKHOVEN A ZONEN
SOMMELSDIJK
Telef. Interc. No. 202 Postbus No. 2
ADVERTENTIËN 20 cent, RECLAMES 40 cent, BOEK AANKONDIGING lOceutper regel
DIENSTAANVRAGEN en DIENSTAANBIEDINGEN f I.— per plaatsing,
Groote letters en vignetten worden berekend naar de plaatsruimte die xg beslaan,
Advertentiën worden Ingewacht tot DINSDAG- en VRIJDAGMORGEN 10 uur,
dag Is op bet haventerrein
Deze fabriek zal per Jaar
->
ETER PER UUR. In on-
de Amerlkaansche leger-
hun manoeuvretocbt van
o. met een snelheid van
oer uur.
fï!
T
ïïw
ONDERWIJS, KUNSTEN
ivond de gerestaureerde
n Interieurfotfl van bet
II.
De vorige week hebben wij gewezen
op het socialistisch ideaal, dat alles in
dienst van de „gemeenschap'' gesteld
wil zien, en hierin zelfs het gezin en de
opvoeding van het kind betrekken wil.
Wij wezen op het socialistisch onder-
wijs-rapport, in 1925 verschenen, welk
rapport omtrent den principieelen
grondslag van de socialistische onder-
wijs-politiek het volgende opmerkt,,In
het algemeen moet van socialistisch
standpunt de opvoeding worden gezien
als een zaak der gemeenschap, als wier
l^ttegenwoordigster de Overheid op
treedt. De opvoeding in het gezin dient
te worden beschouwd als een taak, die
de ouders in dienst der gemeenschap
verrichten. Het gezin vervult zijn deel
in de opvoeding als een orgaan, dat zich
niet aan de verantwoording kan ont
trekken, die het aan de gemeenschap
verschuldigd is. Het recht der ouders
wordt, evenals het recht van elk indi
vidu, begrensd door het recht der ge
meenschap en door de plichten, die het
gezin als aan de gemeenschap onderge
schikt orgaan tegenover deze in acht
heeft te nemen."
Dit is wel duidelijke taal.
Het gezin is een ondergeschikt or
gaan, ook ten aanzien van de opvoe
ding der kinderen. De gemeenschap
staat boven alles, en de gemeenschap
jggeert alles en zegt hoe het moet. Hoe
t moet óók in het huisgezin.
Wij hebben de vorige week er op ge
wezen, dat we hier de zuivere conse
quentie van het socialisme hebben, wel
ke theorie in Rusland jn praktijk
wordt omgezet.
Het zal goed zijn, dat we bij alle
wenschen en verlangens en eischen van
de sociaal-democratie dit beginsel
steeds goed voor oogen houden.
Het heeft ons iets te leeren. Het kan
ons leeren, dat bij de S.D.A.P. zeker
niet maar gaat om wat meer loon en
wat beter arbeidsvoorwaarden. Het
gaat veel dieper. Het socialisme raakt
het geheele leven aan. Het dringt in de
intiemste verhoudingen in. Het wil zijn
regel en gebod stellen voor het huis
gezin, voor de verhouding tusschen
ouders en kinderen, tusschen man en
vrouw en tenslotte ook tusschen God
en het schepsel. Het socialisme is een
levensbeschouwing, het leeft uit een
eigen beginsel.
Zien we zoo de actie van het socia
lisme, dan komt veel van zijn eischen
in duidelijk licht te staan.
Ook de eisch, die hier gesteld wordt
inzake het geneeskundig-schooltoezicht.
Dit vraagstuk begint meer belang
stelling te vragen. In de provinciale
Staten van verschillende provincies is
het ter sprake gebracht en ook in ver
scheidene gemeenteraden werd het be
handeld. Op vergaderingen van Groene
Kruis-afdeelingen en op Ouderavonden
is het besproken en ook heeft de pers
er zich mee ingelaten.
Hoe hebben wij, antirevolutionairen
tegenover dit vraagstuk te staan ?R
Het is niet zoo moeilijk als wij be
ginsel tegenover beginsel stellen.
Tegenover het sociaal-democratisch
principe stellen wij het beginsel, dat er
geen schier almachtige gemeenschap
bestaan mag. Naast den staat erkennen
we geen gezagskring met eigen souve-
reiniteit. En het huisgezin is er één
van.We belijden als antirevolutionairen
de souvereiniteit in eigen kring, met een
absolute zelfstandigheid en een rechts-
streeksche verantwoordelijkheid alléén
aan God. Het gezin staat bij ons
in hoog aanzien en we belijden dat al
leen het gezin een taak in zake de op
voeding van het kind heeft. De ouders
zijn de natuurlijke, de door God aange
stelde machten om het kind op te voe
den.
Dit beginsel is het, dat de eisch
der sociaal-democraten inzake de in
menging en bemoeiing van andere or
ganen in de intimiteit van het gezins
leven niet verdragen kan. En daartoe
behoort grootendeels óók het Genees
kundig-schooltoezicht, zooals dat door
de S. D. A. P. wordt voorgestaan.
Het wordt wel niet ronduit door de
heeren sociaal-democraten erkend, en
men tracht het wel te doen voorkomen
alsof het niet meer is dan het woord
zelf zegt. Maar zeer tercht heeft de
heer Schouten hier tegenover in een der
vergaderingen van onze Prov. Staten
er op gewezen, dat het socialistische
partij-program den schoolarts in één
adem noemt met den wensch naar
schoolopvoeding, schoolkleeding en
schoolbadeneen wensch, die, wan
neer men bovenomschreven beginsel
goed beziet, geheel ligt in de lijn van
de sociaal-democratische politiek. De
practijk leert bovendien ook, dat men,
waar men eenmaal tot dit instituut over
ging ook heel gemakkelijk overging tot
het in behandeling nemen van school
kinderen.
Heeren doktoren zelf erkennen dit
onomwonden. En plaatsen als Amster
dam en Zaandam geven het in de prac
tijk te zien. Zaandam heeft zelfs een
speciale kliniek voor schoolkinderen,
en elders wordt geneeskundig school
toezicht op den voet gevolgd door tand
heelkundige behandeling van school
kinderen van gemeentewege.
Natuurlijk ligt dit volkomen in de
lijn van de socialistische politiek, die
tot uitgangspunt heeft den primairen
opvoedingsplicht der „gemeenschap
Zij acht het gewenscht en noodzakelijk
dat zooveel mogelijk van de taak der
ouders wordt afgenomen en gelegd in
handen der gemeenschap. Tot men ein
delijk zoover komt al men nu in Rusland
is en gemeenschapshuizen gaat bouwen
waardoor het gezinsleven totaal vernie
tigd wordt de „gemeenschap" de taak
der opvoeding geheel overneemt. Dat
is de consequentie van dit beginsel.
Natuurlijk leidt dit tot ontwrichting
van het maatschappelijk en staatkundig
leven. Wanneer men de kleinste cel
vernietigd, waaruit het geheele lichaam
wordt opgebouwd ,moet de vernietiging
van het geheele organisme het gevolg
zijn.
Daarom kan tegen dit verderfelijk
beginsel niet genoeg gewaarschuwd
worden.
Men begint met aarzelend een voet
op dit hellend vlak te zetten en men
glijdt tegen wil en dank steeds verder
af naar den bolsjewistischen afgrond,
het eindstation van liberalisme en so
cialisme, zooals Groen van Prinsterer
het zoo duidelijk voorspeld heeft.
Nu wil dit alles nog niet zeggen dat
men absoluut afwijzend tegenover het
schooltoezicht zonder meer te staan
heeft.
In het instituut op zich zelf zitten
goede tendenzen.
Alleen maar men heeft dit vraag
stuk van de goede zijde te benaderen
en niet van de socialistische zijde.
Welke die goede zijde is hopen we
in een slotartikel uiteen te zetten.
Voor eenigen tijd bevond ik mij in een ge
zelschap waar onderwijszaken besproken wer
den. 't Ging over de vraag of het gewenscht
is een instructie vast te stellen voor een onder
wijzer, waarin behalve schoolzaken ook zijn
gedragingen buiten de school werden uitge
stippeld. En zoo als het meer gaat ook hier
waren de meeningen verdeeld. De een meende
dat dit buiten de bevoegdheid lag van het be
stuur en de andere meende dat een onderwijzer
ook buiten de school dienaar van de school
moet zijn en dus onder het bereik van een in
structie valt.
Ik wil me over deze zaak liever niet uit
laten. We zullen ook hier te rekenen hebben
met locale toestanden.
Alleen dient te worden opgemerkt, dat men
voorzichtig zij met het maken van banden.
Dat strijdt tecjen de menschelijke natuur. De
mensch wil van nature vrij zijn, en is geneigd
waar hij banden voelt deze te verbreken.
En wat 't voornaamste isde grondslag van
de school moet beslissend zijn. Wanneer een
school staat op den grondslag der H. Schrift
en de drie formulieren van eenigheid dan is
dat m.i. instructie genoeg voor wat betreft de
handelingen van een onderwijzer ook buiten
de school. Dan hoeft er niets meer bij. Vreest
men dat hij niet trouw genoeg ter kerk komt
dan is daar de catechismus die hem vermaant
naarstiglijk op te komen tot het gebruik der
Sacramenten en de bediening des Woords. En
zoo is het met alles wat deze zaak betreft.
Gods Woord 'en onze Formulieren van eenig
heid zijn voor ieder christen en dus ook voor
iederen christelijken onderwijzer instructie ge
noeg.
Wanneer het niet genoeg is schuilt er een
fout bij de kerk. Want dan schiet de kerk te
kort in de toepassing der tucht. En waar dat
zoo is zijn we er niet mee gered wanneer een
schoolbestuur de taak dier kerk gaat overne
men, want daartoe mist het de bevoegdheid,
maar dan is het eisch van ieder christen krach
tens het ambt aller geloovigen, dat die kerk in
orde gebracht wordt. Dat is de weg. Een an
dere is er niet.
Maar hoe nu te denken van het denkbeeld
dat ik eens heb hooren opperen om een on
derwijzer te verbieden 's Zondags te gaan wan
delen
Het is inderdaad een feit en er zijn plaatsen
waar de schoolbesturen het in een instructie
vast gelegd hebben
We hebben hier te doen met een bepaalde
opvatting van den Zondag.
En daarom wil ik deze - kwestie eens wat
breeder en afgezien van schoolbesturen en on
derwijzers bezien.
De kwestie van de Zondagsrust is al oud.
Zoo oud als de Reformatie is.
Twee stroomingen gaan hier tegen elkander
in. De één kunnen we de Calvinistische opvat
ting en de andere de Puriteinsche opvatting van
den Zondagsheiliging noemen. De laatste is uit
Engeland komen overwaaien. Deze laatste op
vatting is zeer streng en handhaaft feitelijk de
Oud-Testamentische opvatting van de Sabbath-
viering.
De Calvinistische opvatting is meer vrij,
en wordt wel de Nieuw-Testamentische opvat
ting genoemd. Op de groote Synode in
1618/19 is deze kwestie breedvoerig behandeld
en onze Dordtsche vaderen hebben de Calvinis
tische, meer vrije opvatting van den Zondag'
aangenomen als de meest Schriftuurlijke. De
Synode nam de volgende conclusies: le. dat in
het 4e gebod tusschen het ceremonieele en mo-
reele moet worden onder scheiden; 2e. dat ce
remonieel was de rust van den zevenden dag
en de strenge Joodsche onderhouding; 3e. dat
moreel is de toeëigening van zekeren vasten dag
aan den Godsdienst en daartoe zooveel rusten
als voor de Godsdienstige en de heilige over
denking noodig bleek; 4e. dat de Joodsche Sab
bat was afgeschaft en nu de Dag des Heeren
moet worden geheiligd; 5e. dat deze sedert den
tijd der Apostelen was onderhouden, en 6e.
dat gerust moet worden van alle slaafsche wer
ken en van alle uitspanningen, die den Gods
dienst verhinderen, maar dat de werken der
liefde en noodzakelijkheid voortgang moesten
hebben.
Dat waren de conclusies waartoe de Dordt
sche vaderen kwamen.
In 1626 uitte zich de Zuid-Hollandsche Sy
node in gelijken geest. Het zou smaken naar
Joodsche superstitie, verklaarde zij, wanneer men
leeren wilde, dat het op den rustdag niet ge
oorloofd was, ook niet na het eindig'en van de
publieke godsdienstoefeningen, op vochtige en
regenachtige dagen het koren binnen te halen,
maar dat te laten verrotten op het veld.
Naar „Joodsche superstitie" zou het smaken
wanneer men leeren wilde, dat de onderhouding
des Sabbaths niet toeliet eenige verlustiging of
eerbare vermaking, strekkende tot verkwikking
van den geest of van het lichaam des menschen,
ook niet strijdende tegen eenig gebod Gods en
op andere tijden wel geoorloofd.
Dat was dus niet de strenge Puriteinsche
opvatting, die later van uit Engeland naar ons
land is overgewaaid, maar de vrijere opvatting,
die den Zondag heiligt tot den Dienst van God.
Nu heeft de Engelsche opvatting in ons land
veel kwaad gedaan.
Zij is in ons goede landje in bepaalde kringen
ontaard tot een zondig sabbathisme. Men maakte
er weer een Oud-Testamentisch ceremonieel van,
welke verliep in een soort werkheiligheid. In
bepaalde kringen, waar de Engelsche theologie
ook op ander gebied veel kwaad gedaan heeft,
ging men meenen, dat in het zich stipt ont
houden van alle werk een zekere religie schooi,
een Gode welgevallige plicht. Men ging dezen
dag bezien in 't licht van smaak niet en raak
niet en roer niet aan. Hoe minder men op Zon
dag deed, hoe beter men meende den Sabbat
te heiligen. Vandaar, dat men de blindjes op
Zondag gesloten hield, of althans op een kier
ging houden, en niet buiten de deur kwam, of
het moest voor den kerkgang zijn, eten koken
en bed opschudden vermeed men zorgvuldig en
zoo bracht men in nietsdoen den Zondag door.
lik zei: dit was de vrucht van uit Engeland
overgewaaide ideeën, die niet in het minst iets
te maken hebben met de opvatting van onze
Dordtsche vaderen. Deze zeer strenge opvatting
toch lag veel meer in de lijn van het Piëtisme,
dan van het oude Calvinisme. Het was een
terug grijpen naar de Oud-Testamentische cere
monieele opvatting der Joden, maar een niet be
grijpen van den Nieuw-Testamentischen Zon
dag. Eigenaardig is ook het feit, dat juist in die
kringen, waar men' zich vastklemt aan den z.g.
Engelschen Zondag en het vierde gebod in Oud-
Testamentischen zin opvat, er onderscheid wordt
gemaakt tusschen het vierde gebod en de andere
geboden. Overtreding van dit gebod geldt in die
kringen voor veel grootere zonde dan van de
andere geboden. Ook dat ligt absoluut niet in
en franco zenden wij
aan ieder die er om
vraagt, het boek van
Priester Hamon,
handelende over
Kruiden geneeswijze
Aanvragen te rich»
ten tot de drogisterij
der Fa.
le Middellandatr. 49 n
m Telefoon 7959
20
de Calvinistische lijn Volgens Calvijn moet de
Nieuw-Testamentische Zondag steeds Gods
dienstig middel blijven, maar mag hij geen
Godsdienstig doel worden. Volgens Calvijn
en de Dordtsche Synode is eerst dan het iets
verrichten of ontspanning zoeken op Zondag
zondig, wanneer er de Godsdienstige samen
komsten en oefeningen door gestoord of ver
hinderd worden, of door hun stoffelijken aard
ons van het geestelijke aftrekt.
Onze Gereformeerde vaderen hadden dan ook
een heel wat breedere opvatting van den Zon
dag dan de Engelsche Puriteinen en de latere
Nederlandsche Piëtisten.
Calvijn b.v. liet toe, dat de jonge mannen
op Zondag exerceerden en dat de ouderen het
kegelspel beoefenden. Het is bekend, dat de
grootere Hervormer van Genève meermalen met
de jongelui na afloop van den kerkdienst op
het plein voor de kerk de sport beoefende. Toen
Knox, de Hervormer van Schotland, te Genève
was, vond hij, bij een bezoek van Calvijn, deze
er juist mee bezig. Ook maakte Calvijn meer
malen op Zondag groote bergtochten, na den
morgendienst. En deze Zondagsviering was maar
niet een privé-beschouwing van Calvijn, maar
werd door al de Gereformeerde vaderen der
zestiende eeuw gedeeld.
De godzalige Voetius bijv. oordeelde, dat
wanneer men, buiten zijn schuld, vergeten, of
ook, omdat men er geen geld voor had, na
gelaten heeft 's Zaterdags brood of ook kaas,
vischsaus of een stukje vleesch in huis te halen,
het geen Sabbathsontheiliging was, dit op Zon
dag te doen. Onder zekere omstandigheden acht
te Voetius het óók geoorloofd andere benoo-
digdheden te koopen, zooals mosterd en zout,
wijn en azijn en zelfs, oesters en mosselen. Tot
die omstandigheden rekent hij o.a. wanneer een
vriend» u komt bezoeken en gij geen wijn in
huis hebt; of als er een kranke is; een kraam
vrouw, of ook een zwangere. Zulke omstandig
heden, zegt hij nadrukkelijk, vallen onder de
werk van barmhartigheid en noodzakelijkheid.
Het karakter van de Sabbatsheiliging is ver
anderd. Het is geen ceremonieele handeling meer.
maar we houden als Gereformeerden er alleen
zoodanig aan vast, als we er een middel in zien
om dien dag in bijzondere mate ons te kunnen
afzonderen van den dagelijkschën arbeid en te
geven voor het geestelijk werk. Het is dan ook
opmerkelijk, dat onze Catechismus schier geheel
zwijgt over den Zondag als rustdag, maar alle
nadruk legt op hetgeen we op dien dag te doen
hebben. In onze Catechismus vindt men dan ook
niets terug van den Puriteinschen Zondag, die
ons terug voert tot de Oud-Testamentische
Joodsche opvatting, maar in den Catechismus
worden wij vermaand dien dag als middel te
gebruiken om bezig te zijn in den dienst van
God en Zijn Woord.
Het spreekt vanzelf, dat dit aansluit bij de
H. Schrift.
En zi'en we het zóó, dan is het voor ons geen
vraag meer of we op Zondag mogen wandelen
tusschen den kerkdienst. Dat mag volgens onze
oud-vaders in zooverre onze geestelijke arbeid
van den rustdag er geen schade bij lijdt. Die
arbeid vinden we genoemd in onzen schoonen
Heidelberger Catechismus. Lees dien maar eens
goed na.
En dan kunnen we begrijpen, dat menschen,
die in de week den dag in 't veld doorbrengen,
geen behoefte hebben om 's Zondags van Gods
heerlijke natuur te genieten, maar ik kan mij ook
begrijpen, dat Calvijn, die heel de week in zijn
muffe studeerkamer en in de collegekamers
doorbracht, daar wel behoefte aan had. En zoo
kan ik mij ook goed indenken, dat onze onder
wijzers, die heel de week in de school „onder
de onschuldige asempies van de kinderen", zoo
als de Veerschipper van Hildebrand het noem
de, verkeeren en vaak verder thuis moeten stu-
deeren of een groot gedeelte van hun avond
besteden met het corrigeeren van het school
werk, er naar snakken om 's Zondags eens een
flinke wandeling te maken. Welnu, zij gaan
in gezelschap van Calvijn en met dat gezelschap
kunnen ze 't er op wagen.
Maar wat zeg ik In gezelschap van Calvijn
Onze Heiland d?ed het zelf tijdens Zijn om
wandeling op aardeHij deed het met Zijn
discipelen. En als Zijn jongeren honger kregen,
plukten ze de aren bovendien, wat een erge
goddeloosheid was in het oog der Farizeeërs,
de vromen dier dagendie nochtans den
Heiland aan het kruis nagelden.
Neen, we moeten niet terug tot de Joodsche
Sabbatsviering, maar we vieren den Zondag,
den Nieuw-Testamentischen Zondag, dien we
gebruiken om bezig te zijn in de dingen van
Gods Koninkrijk, zoowel wat betreft ons per
soonlijk, als wat het kerkelijk leven aangaat.
Onze Catechismus wijst hier den weg. Wij
hebben ons te wachten voor vormendienst en te
letten hoe de gesteldheid des harten zij.
Daar komt het op aan
En die gesteldheid moet zoodanig zijn, dat
we niet alleen op Zondag Christenen zijn, maar,
naar luid van onzen Heidelberger, dat we zóó
leven, dat de „eeuwige Sabbat reeds in dit
leven aanvange 1"
Hier hebben we den waren toetssteen
De toetssteen, waaraan de Zondagsche wan
delaar, zoowel als de Zondagsche huiszitter zich
te toetsen hebben.
UITKIJK.
Sedert geruimen tijd wordt in ons land nu en
dan van twee kanten aandrang op de Regeering
uitgeoefend om de bepalingen van onze huwe
lijkswet te wijzigen. Van feministische of on
vrouwelijke zijde wil men het karakter van het
huwelijk onbeschroomd aantasten, meenende
daardoor het vrouwelijk leven te verheffen, en
wil men ook de scheiding vergemakke
lijken. Doch van de zijde der christelijke
Staatspartijen wil men juist omgekeerd de fun
deering van het echtelijk leven zoeken te ver
sterken, althans alle verzwakking tegenhouden,
en derhalve ook de scheiding met voldoende
motieven bemoeilijken.
Het is met dit gewichtig stuk van het men-
schelijk leven evenzoo als met de regeling van
andere voorname belangen in den Staat, zooals
bij voorbeeld met de Zondagsrust.
Zij, die het licht van Gods Woord versma
den, kunnen al heel moeilijk tot eenstemmigheid
en tot eene dragelijke oplossing komen, omdat
zij nergens een stevig, onwankelbaar steunpunt
hebben. Zij putten uit de rede, maar door de
zonde is die rede verduisterd, en geeft zij geene
eenparige resultaten. Doch zij, die de ordinan
tiën Gods eerbiedigen zijn daar door beveiligd
tegen het voordragen van ongerijmde toestanden,
De Heilige Schrift zegt ons speciaal niet veel.
omtrent 't huwelijks-goederenrecht, maar
omtrent het huwelijk zelf en de daaraan ver
bonden rechten en plichten geeft zij de meest
duidelijke uitspraken, en dit is ook wel zeer ge
lukkig, omdat het huwelijk en de daaraan ver
bonden rechten en plichten voor het gezinsleven
van zoo enorme beteekenis zijn.
Het behoeft ons dan ook bij ernstig nadenken
niet te verwonderen, dat de Heiland, toen Hij
uit de woestijn kwam, en tot driemaal toe de
verzoeking des duivels had neergeslagen, niet
ging naar eene begrafenis of naar eene andere
sombere gelegenheid, maar naar eene brui
loft, zijnde het voorportaal van het huwelijks
gebouw, omdat juist in dit bolwerk van het men-
schelijk bestaan de Satan al mede zijn grootste
verwoestingen zoekt aan te richten. Geen won
der ook. Immers is het huisgezin de kweekplaats
van de menschen voor kerk en staat en maat
schappij. Zijn de gezinnen ontwricht, dan is er
van een land en zijn volk weinig schoons meer
te hopen.
In de dagen der Fransche revolutie, op het
einde der achttiende eeuw, was ook een der
boosaardige kenteekenen van die omwenteling,
dat de vastheid van het huwelijk voor een deel
werd losgeschroefd. Een huwelijk kon ontbonden
worden zoo werd bij de wet bepaald als
beide partijen dit goedvonden; ja zelfs wanneer
slechts ééne partij zich van de andere wilde
ontdoen. De dwaasheid van zulke wetsartikelen
werd betrekkelijk spoedig ingezien, zoodat zij