voor de Zuidhollandsche en Zeeuwsche Eilanden. Antire volutionair Orgaan FEUILLETON Na. 3627 WOENSDAG 26 MAART 1930 45STE JAARGANG IN HOG SIGNO VINCES W. BOEKHOVEN A ZONEN -411e stukken voor de Redactie bestemd, Advertentiën en verdere Administratie, franco toe te zenden aan de Uitgevers Rondom de Winkel sluitingswet. Brieven uit Amerika. Van een arm dorp dat rijk werd Deze Courait veischjjnt eiken WOENSDAG en ZATERDAG. ABONNEMENTSPRIJS per drie maanden franc per poqt f 1.- b| vooruitbetaling. BUITENLAND bij vooruitbetaling f 8.50 per jaar. AFZONDERLIjKE NUMMERS 5 CENT. UITGEVERS SOMMELSDIJX Telef. Interc. No. 202 Postbus No. 2 ADVERTENTIËN 20 cent, RECLAMES 40 cent, BOEKAANKONDIGING 10 cent per regel DIENSTAANVRAGEN en DIENSTAANBIEDINGEN f 1.- per plaatsing. Groote letters en vignetten worden berekend naar de plaatsruimte, die z| beslaan. Advertentiën worden ingewacht tot DINSDAG- en VRIJDAGMORGEN 10 uur. .IETS BEREIKT. De Winkelsluitingswet is aangenomen. Tegen stemden de liberalen, de S.G.P.'ers, de A.-R. Prof. Visscher en Dr. Beumer, Lingbeek, Braat en Wijnkoop. Een gemengd gezelschap Maar al stemden ze eender, daarom meenden ze het nog niet eender Ieder A.-R. zal het betreuren, dat er niet meer bereikt werd met het oog op de Zondagsrust. Maar we zijn ver in de minderheid. En heb ben derhalve dankbaar te zijn als er nog iets bereikt wordt. ,.De Standaard" merkte op Voor vele gemeenten zal deze wet den toe stand ten goede wijzigen. En tevens is thans wel boven allen twijfel gesteld, dat de ge meenten, die een strengere Zondagssluiting wenschen dan door de wet wordt gegeven, op grond van artikel 9 daartoe verordeningen kunnen maken, die niet zullen worden afge keurd. Wij hadden dit recht van afwijking wel gaarne in de wet uitdrukkelijk zien bepaald. Maar dat het bestaat en eerbiediging mag verwachten, bleek duidelijk uit de besprekin gen. Zoodat kan worden geconstateerd, dat ver slechtering van den bestaanden toestand ner gens te vreezen valt, terwijl inzake de Zon dagssluiting overigens inderdaad winst van beteekenis is verkregen. Reden voldoende om de totstandkoming van deze wet wenschelijk te achten. „DE JOODSCHE SABBATH". De Banier, het orgaan der S. G. P., zet in een artikeltje het karakter van den Joodschen abbath uiteen, en zeer terecht schrijft de re actie hiervan Het was een dag der rust den Heere (Ex. 35 vers 2) en al wie op dien dag eenig werk verrichtte moest gedood worden. Hieruit zien wij, hoe God zich vertoornt over hen, die Zijn gebod overtreden. De Schrift getuigt er dan ook van op vele plaatsen, dat de Heere Zijn zegen onthield 'en allerlei plagen over het volk deed komen, wanneer'het Zijn dag ontheiligde (Jer. 17 vers 27; Ezechiël 25 vers 15, 16). Een van de straffen was o.a. dat Hij Zijn Woord uit het land wegnam (Amos 8 vers 5, 11, 12). Zooals we zeiden kunnen we ons hier goed mee vereenigen. Niet evenwel met het volgende, dat de schrij ver dan volgen laat Dit geldt ook heden ten dage, want God blijft dezelfde. Van Zijn wet zal geen tittel of jota vallen, die is van eeuwigdurende kracht. Inderdaad: God blijft eeuwig dezelfde, maar dat sluit niet in, dat het karakter der genade openbaring op ieder tijdstip dezelfde blijft. Spreken we niet van een ,,oud en nieuw Ver bond", van een „oude en nieuwe bedeeling" En als het waar is, dat Gods Wet even on veranderlijk is als God zelve, hoe komen we dan aan de Zondagsviering in plaats van de Sabbathsviering Er moet toch wel iets veranderd zijn Uit het standpunt, dat de S. G. P. inneemt in dergelijke principieele vraagstukken blijkt klaar, dat deze richting juist op principieele punten van de oude Dordtsche vaderen afwijkt. We hebben reeds eer gelegenheid gehad hier op te wijzen. Het is zooals Prof. Visscher in zijn Brief aan Ds, Kersten schrijft, de S. G. P. doet aan een bouwen van de Profetengraven, maar hun le venswerk steenigen zij. Bekend is welke houding er op de bekende Synode van 1618 en 1619 inzake die Sabbaths- kwestie werd aangenomen door onze Gerefor meerde oud-vaderen. Zij verwierpen de Joodsche c e r e m o - n i e e 1 e Sabbathsviering, om de m o r e e 1 e Zondagsheiliging als het zuivere, Gereformeerde standpunt te aanvaarden. Dat Ds. Kersten en de zijnen daar niet aan willen, komt door het feit, dat zij geesteskin deren der achttiende en niet die der Calvinis tische zestiende eeuw zijn. En derhalve hebben zij wel het allerminst recht om van „neo" te spreken THEORIE EN PRAKTIJK BIJ DE S.G.P. „Ons Richtsnoer", het A.-R. weekblad der Chr. Gereformeerden, wijst op de theorie en de praktijk der Staatk. Geref., die wel eens meer uit elkaar loop'en. In de vragenbus van „De Banier" kwamen de volgende vragen voor le. Acht u het voor een christen mogelijk zonder met de consciëntie in strijd te komen, machinaal kuikens te broeden Ik beoog hier in alleen Gods dag, omdat voor zoover mij bekend dagelijks, ook des Zondags, de noo- dige aandacht en arbeid aan dit werk moet worden ten koste gelegd. 2e. Is het uws inziens mogelijk, dat men kan beleven een ware vreeze Gods en dan toch houder van kassen of warenhuizen, die des Zondags gestookt, en/of vanwege over tollige warmte dien dag gelucht dus be arbeid worden 3e. Kan een christen zonder zijne consciëntie te bezwaren, hypotheken verleenen geld- leeningen doen voor een bedrijf als in vraag 2 bedoeld Toen het ging over de Winkelsluitingswet hebben we de Staatk. Geref. theorie in de Tweede Kamer gehoord. Let nu op het bij uitstek praktische ant woord, dat „De Banier" op deze vragen uit de praktijk geeft. We citeeren woordelijk „Over de Zondagsheiliging zijn zeer veel moeil ij ke vragen. De Dordtsche Synode bepaalde, dat verboden waren alle slaafsche werken, uitgenomen d'e werken van noodzakelijkheid, b.v. een dijk dichten als deze doorbreekt, het blusschen van brand; het redden van een beest, dat in het water viel enz. enz. Nu moet men in het vak bekend zijn om te kunnen beoordeelen, of in genoemde ge vallen al dan niet sprake is van werken der noodzakelijkheid. Ik ben met het tuindersvak niet op de hoogte, al is het niet onbekend, dat er tuinders zijn, die tegen het stoken op Zondag ernstig bezwaar hebben. Wel moge een waarschuwend woord worden gesteld te gen de .moderne ontwikkeling van bedrijven. Bij die ontwikkeling komt de Zondag steeds meer in het gedrang. Wie consciëntie maakt van de heiliging van Gods dag, zal met zorg den gang van zaken gadeslaan. Toch z ij men voorzichtig met elkander te verdoemen. Men leze hoe onze Geref. vaderen zich hebben uitgesproken niet alleen in de Dordtsche Synode (sessie 164) maar ook in den Heidelberger Catechismus (Zon dag 38). Onder de vele verhandelingen ver- zuime men niet die van Voetius te lezen." Ongeveer precies zoo spraken de A.-R. in de Tweede Kamer. Maar dezen werden toen w 1 verdoemd. 't Meten met twee maten is geen vreemd vet- schijnsel in de S. G. P. Ook is wel bekend, dat ze in de praktijk héél soepel zijn, b.v. bij verzekeringen en het laten stemmen door de vrouwkens, en heel veel an dere dingen meer. Zeer terecht merkt „Ons Richtsnoer" op Gezien het standpunt, dat de S.G.P. in de Kamer inneemt tegenover den Sabbat, moest op deze vragen het antwoord niet moeilijk zijn. Machinale broeding gaat op Zondag door, dus er moet aan gearbeid worden en de waren- huiz'en moeten op Zondag verzorgd worden. En alles geschiedt met het doel om te ver dienen. Wij zouden dus verwachten, dat „De Banier" onmiddellijk met het antwoord gereed zou zijn: dat deze dingen den Chris ten niet geoorloofd zijn en dat hij daar ook geen geld voor disponibel mag stel len. Maar dat antwoord geeft „De Banier" niet Wij begrijpen dat heel goed. Wij hadden zelfs dat antwoord niet ver wacht, omdat de theorie hier eenvoudig voor de praktijk moet wijken; of anders, omdat het leven sterker is dan de leer, die men over den Sabbat heeft. Maar had men dat nu eerlijk bekend. Had men dien vrager geantwoord, dat men overtuigd was, dat wat men van de Overheid vroeg, door die Overheid toch feitelijk niet kon worden gegeven, dan hadden wij er vrede mee gehad. Want dan was men waar ge weest. Wij vermoeden, dat de vrager bij het lezen van dit antwoord eenigszins vreemd zal heb ben opgezien en tot zich zelf zal hebben ge zegd: hoe heb ik het nu Want men laat hem zoo wijs als hij was en geeft hem een zuiver antirevolutionair antwoord. Want zoo beantwoord een goed antirevo lutionair deze en dergelijke vragen. Ja, als wij het hadden moeten doen, hadden wij het stellig nog wat scherper gedaan dan „De Ba nier" doet. Maar een Staatkundig Gereformeerd ant woord is dit niet. Wij zouden er aan kunn'en toevoegen: geen' St. Geref. theoretisch antwoord, een St. Geref. praktisch antwoord is het wel Men moet hier een beetje onderscheid tusschen de dingen maken REISDE PAULUS OP ZONDAG7 Deze vraag is bij het debat over de Winkel sluitingswet aan de orde gesteld. Het Socialistisch Kamerlid Ds. v. d. Heide meende van wel en beriep zich op Handel. 20. Maar „De Standaard" tikte Ds. v. d. Heide hierover op de vingers en meende, dat Paulus n i e t op Zondag reisde, want er staat in Hand. 20 vs. 7 a „En op den eersten dag der week, als de discipelen bijeengekomen waren om brood te breken, handelde Paulus met hén, zullende des anderen daags verreizen, en hij sterkte zijne rede uit tot middernacht." En Hand. 20 11: „En als hij wede?- boven gegaan was, en brood gebroken en wat ge geten had, en lang, tot den dageraad toe, met hen gesproken had, vertrok hij al- zoo." Weshalve „De Standaard" Ds. v. d. Heide een lesje geeft in Schriftexegese. Ook een inzender in „Het Volk" berispt Ds. v. d. Heide hierover met de volgende woorden Dus reisde Paulus den dag er n a, of den 2den dag, eerst af. Dat e'en predikant-partij genoot zich vergist, is niet goed, want onze tegenstanders mogen toch verwachten, dat wij hen eerlijk bestrijden en eerst goed lezen wat er staat, als wij den Bijbel aanhalen. Nu bestrijdt men ons hiermee terecht en moeten wij zwijgen. Ik hoop, dat onze Kamerleden hiermede rekening houden. Maar Ds. v. d. Heide heeft zijn antwoord al weer gereed en zegt Gaarne wil ik dén inzender van antwoord dienen en dan zal hij zien, dat het lesje aan mijn adres er naast is. De dag begon, in den tijd van Paulus, niet bij zonsopgang, maar bij zonsondergang. De Zondag begon Zaterdagsavonds. Toen, op Zaterdagavond, is Paulus gaan spreken en hij sprak tot den dageraad toe. Dat was dus tot Zondagmorgen. Daarna is hij vertrokken om een reis te maken naar Assur, een afstand van 34 K.M. Den geheelen Zondag zal hij daarover hebben moeten doen. Zoo is het geweest en niet anders. We zijn belangstellend naar het antwoord van „De Standaard". Een mooi puntje voor onze theologen Beste Vriend Zoo je al eens uit een vorig schrijven hebt kunnen merken, bezoek ik gaarne de classicale vergaderingen. Daar is veel te leeren, en men krijgt een inzicht in den toestand van het ker kelijk leven. Dit heb ik ook gisteren gedaan. En deze ver gadering was interessant vanwege een geval met onzen jongen predikant, die in conflict lag met enkele leden dezer gemeente. Deze jonge leeraar dient in zijn eerste gemeente. Met hart en ziel en hoofd wijdt hij zich aan zijn taak en geeft zich zelf geheel aan de jeugd der gemeente. Hij heeft catechisaties waar oud 'en jong, gehuwd en on gehuwd, belijdende en niet-belijdende leden ko men. Hij is een geboren onderwijzer. Verleden week behandelde hij de leer der Drieëenigheid, en men verzekerde mij, dat er wel een 150 be langstellenden op die vergadering waren, om over dit, anders zoo dorre onderwerp, uit zijn mond onderwezen te worden. Hij is daarbij gezond in de leer. En nu zult ge wel denken: die jonge man zal wel op de handen gedragen worden door de gemeente. Ja gelukkig door de meerderheid wel. Maar het andere deel verstaat hem niet en het was juist door dit deel van de gemeente, dat een aan klacht tegen hem werd ingediend bij de classis. Dit nu maakte deze classicale vergadering be langwekkend. Je weet wel: het Woord Gods is een tweesnijdend scherp zwaard, dit wil zeg gen, het snijdt aan twee kanten. Als nu het Woord zuiver naar de meening des H. Geestes bediend wordt, dan doet dit een tweeledige wer king: het onderwijst het kind Gods in den weg der zaligheid en brengt hem daardoor in nauwere connectie met zijn God, terwijl het anderen, die geen deel aan het rijk van God hebben, maar toch bij de gemeente des Heeren gerekend wil len worden, dwingt om uit te treden. Zij kun nen het onder de zuivere bediening des Woords niet uithouden, en toch doet dit soort van men- schen alles om toch maar als waardige leden gehandhaafd te blijven. Zelfs gebruiken zij daar een breedere vergadering der kerken voor. Ik denk wel eens, men moest hen niet zooveel aandacht schenken. Maar dit heeft toch ook weer zijn goeden kant, want ik geloof niet, dat alle opposanten in die gemeente met den naam door H. KINGMANS. 5) „Nu wilt u mij aan een examen onderwerpen", lachte zij met een mislukte poging tot schertsen. „Maar dien tijd heb ik achter den rug." De dokter ging op de scherts niet in, begrij pend, dat de hoofdverpleegster de order op dat oogenblik vergeten was. Met een effen gezicht herhaalde hij ze en liep weer verder, terwijl Hertha hem beschaamd volgde. Zij was blijde toen de rondgang afgeloopen was en zij de zaal verlieten en den corridor betraden. De dokter ging dan gewoonlijk naar zijn kamer, terwijl zij met de verpleegsters de orders besprak. Maar ditmaal bleef dokter Van Stralen staan en zeide, met een ietwat bevelende klank in zijn stem: „Nu wilde ik wel, dat u mij even volgde naar mijn kamer. Ik moet u spreken. Of zal ik met u medegaan „Zooals u wilt, dokter", aitwoordde Hertha met benepen stem. Zij voelde als bij intuïtie, waarom hij dus sprak. En het was schoorvoe tend, dat zij hem volgde naar zijn zitkamer, waar hij haar een fauteuil aanwees, terwijl hij recht tegenover haar ging zitten; zóó, dat hij haar goed in het gelaat kon zien. Hertha had de oogen afgewend. „Zuster Van Landen", zeide hij, „ik heb u sinds éenige weken met bezorgdheid gadege slagen en daarvan ook wel eens blijk gegeven, naar ge u herinneren zult. Het komt mij voor, dat ge niet geheel in orde zijt. 'k Heb gewacht, tot ge uit u zelf zoudt komen, maar dat schijnt niet te gebeuren. Vandaar, dat ik er zelf over begin. Als ge niet versandig zijt, wordt ge zélf patiënte. Ge zijt al hard op weg, er een te worden." Hertha maakte een afwerende beweging, maar in haar oogen las hij angst. „Neen, ge behoeft me niet tegen te spreken. Ik zie het immers maar al te goed. Ge zijt over vermoeid. Als ge nog een maand zoo doorgaat, komt er een inzinking, die ge niet spoedig te boven zult zijn." Hertha boog het hoofd: hij had haar toestand doorzien. Hoewel ontkennen niet baten zou, wil de zij tóch nog een poging wagen. Waarom zij glimlachend opmerkte: „U ziet scherp, dokter. Ik ben inderdaad wat moe, zoo nu en dan. Maar toch niet zóó, dat een gevolgtrekking gemaakt behoeft te worden, zooals u deedt daareven." „Dat zullen wij dan eens nader zien. Vertel mij eens, met welke verschijnselen uw vermoeid heid gepaard gaat." „Met de gewone verschijnselen, dokter. Het is heusch niets bijzonders", antwoordde Hertha, ietwat onverschillig, wat hij zeer goed opmerkte. „U behoeft mij niets te vertellen", zeide hij plotseling, „en kunt natuurlijk dit vertrek ver laten, wanneer u dat verkiest. Ik vroeg u te spreken", eni zijn stem verkreeg een zachten klank, „omdat ik bespeur, dat het niet goed met u staat en ik u, zoo het kan, voor erger wil behoeden. Maar wanneer u", hij stond op en wilde naar de deur gaan, om die voor haar te openen, „niets zeggen wilt, ik kan u er niet toe dwingen." „O, dokter, u bedoelt het natuurlijk heel goed, maar heusch, het is niet zoo erg, als u meent." „Dat is zeer wel mogelijk. Ik hoop het. Wilt u naar waarheid mijn vragen beantwoorden?" vroeg hij dringend. „Dan zal ik daarna eerlijk zeggen, of ik mij vergist heb of niet. Me dunkt, dat ik niet een betere voorwaarde stellen kan", glimlachte hij dan. „Goed", besloot Hertha opeens, „ik zal uw vragen naar* waarheid beantwoorden". „Dat doet mij veel genoegen. Als ge 's avonds naar bed gaat, slaapt ge onmiddellijk in en slaapt onafgebroken door tot den volgenden morgen, nietwaar „Neen, dokter. Was dat maar waar „Juist. Dan zal ik mijn vraag anders stellen. Ge zijt zoo moe, oververmoeid, dat ge niet in slaap komen kunt. Ligt ge lang wakker „Met verschil dokter. Soms een uur, ook wel eens twee uur." „Meermalen twee uur dan één uur, vermoed ik." „Ik moet dat toegevén, {lokter", zeide Hertha, die inzag, dat zij zich niet meer uitredden kon en die dat plotseling ook niet meer wilde, daar zij, zwak als zij zich gevoelde, in zich voelde een aandrang, om alles te vertellen. „Juist", ging dokter Van Stralen onverbidde lijk verder. „Ik vermoed ook, dat ge last van hartkloppingen hebt „Ja, dokter. Helaas wel. Zelfs zeer veel." „Ik ga stellig gelooven, zuster Van Landen, dat mijn diagnose van zooeven niet te sterk was. Maar ik ben nog niet gereed." Hij stelde haar nog tal van vragen, die Hertha punctueel beantwordde. Zij gaf zelfs, zeer tot zijn genoegen, nog méér inlichtingen dan hij vroeg. Hij luisterde aandachtig en vroeg dan plotseling: „Vertel mij eens, waarom wildet gij mij eerst niet antwoorden en uw gezondheids toestand gunstiger voorstellen dan die in wer kelijkheid is „Ik was bang voor mijn vonnis", stamelde Hertha. „Voor uw vonnis vroeg hij verbaasd. „Ja, dokter. Ik weet al weken, welk advies een medicus mij geven zal. En daarom kwam ik niet eigener beweging. Want het advies be- teekent voor mij een vonnis." Dokter Van Stralen lachte hartelijk. „Welk advies meent gij, dat ik u geven zal vroeg hij dan. „Het zou mij niet verbazen, alleen zéér smar ten, wanneer u mij veroordeeldet, het ziekenhuis voorgoed te verlaten, omdat de verpleging te zwaar voor mij is." „En als ik dat advies nu eens gaf Verschrikt en vol smart zag Hertha den me dicus in het gelaat, om het antwoord als het ware van zijn lippen te lezen. „Het is toch niet waar, dokter Zóó erg is het toch niet met mij O, ik k a n de verpleging niet vaarwel zeggen. Het open gelaat vóór haar was vol ernst, met medelijden gemengd. „Ik mag u niet verhelen, dat uw toestand ernstig is, zuster. Niet zoo ernstig, als u, geloof ik, vermoed. Maar u hadt niet meer één maand zóó moeten doorgaan, dat staat vast. Nu komt het naar alle waarschijnlijkheid nog wel in orde. Een bepaald advies geef ik u thans nog niet, omdat ik het nog niet geven kan. Het lijkt mij verstandig, dat ik u morgen, in tegenwoordig heid van dokter De Waay, eens onderzoek. Vooral het hart moet nagegaan worden. Wij zul len dan onze diagnose stellen en dan hoop ik u morgenavond advies te geven." „Zooals u wilt, dokter. Het spijt mij evenwel, dat ik thans niets te weten kom." „En u is bang voor uw vonnis „Dat wel, maar ik het zal het toch moeten vernemen. In ieder geval zult u mij rust voor schrijven." „O, dat is buiten kijf. U moet er natuurlijk uit. Enkele maanden zeker. Maar laat ons nu bij onze afspraak blijven. Dan kan ik morgen avond wel méér zeggen." Hertha zweeg verder en verliet, na den jongen dokter, die haar peinzend nakeek, gegroet te hebben, het vertrek. De laatste nieuwelinge had reeds warme vriendschap gesloten met haar kamergenoote, zuster Fernandi, zoodat zij reeds samen de stad hadden bezocht eni urenlang praatten in haar gemeenschappelijk vertrek, wanneer zij althans niet bij de andere verpleegsters in de conver satiezaal vertoefden. „Wij kunnen elk oogenblik de hoofdzuster verwachten. Zij doet met dokter Van Stralen de ronde en komt daarna met ons de orders bespreken. Meestal in de conversatiezaal, maar ook wel hier, als ik er niet ben. Het verbaast mij", zij keek op een klokje, dat op dén schoor steenmantel stond, „dat zij er nog- niet is." „Ik vind haar bijzonder sympathiek", ver klaarde Meta van Henten, die zich in de week, dat zij er nu was, reeds thuis begon te gevoelen in het groote ziekenhuis. „Natuurlijk, je voelt, dat zij boven je staat, maar zij laat dat niet op zettelijk blijken." „Je kunt gerust zeggen;, dat zij een op en top dame is. Als zij niet van die bekrompen ideeën had, kon zij werkelijk in de wereld schitteren en een goede partij doen, te meer, daar zij niet onknap is „Zeg maar gerust knap", viel de andere spreekster in de rede. „Goed, knap dan. Dus knap is en zij boven dien niet geheel van middelen is ontbloot." „Dat heb ik dezer dagen van een ander ge hoord. Is dat heusch waar Heeft zij geld „O, stellig wel. Er wordt zelfs beweerd, maar 'k weet niet, of het waar is, dat zij voldoende geld heeft, om te leven. Maar hoe dat ook zij, verpleegster behoeft zij niet te wezen." „Zij is het wel bepaald uit roeping „Dat is buiten twijfel. Vandaar, dat zij hier ook zulke snelle vorderingen heeft gemaakt. Zij is nu al verschillende jaren hoofdverpleegster en staat zeer goed in den pas bij den directeur en bij de doktoren. Niets is haar te veel. Wij heb ben wel eens onder elkaar gezegd, dat zij te hard werkt. En het komt mij voor, dat dit den laatsten tijd ook zichtbaar is. 'k Vind, dat zij er vermoeid uitziet. Maar als je er iets van zegt, dan lacht zij wat en beweert, dat het wel zal losloopen. Ik weet niet, hoe het zit. Maar zeker is, dat zij er verleden jaar heel wat fleu riger uitzag." (Wordt vervolgd). V*.

Krantenbank Zeeland

Maas- en Scheldebode | 1930 | | pagina 1