voor de Zuidhollandsche en Zeeuwsche Eilanden.
Antire volutionair
Orgaan
FEUILLETON
Na. 3627
WOENSDAG 26 MAART 1930
45STE JAARGANG
IN HOG SIGNO VINCES
W. BOEKHOVEN A ZONEN
-411e stukken voor de Redactie bestemd, Advertentiën en verdere Administratie, franco toe te zenden aan de Uitgevers
Rondom de Winkel
sluitingswet.
Brieven uit Amerika.
Van een arm dorp
dat rijk werd
Deze Courait veischjjnt eiken WOENSDAG en ZATERDAG.
ABONNEMENTSPRIJS per drie maanden franc per poqt f 1.- b| vooruitbetaling.
BUITENLAND bij vooruitbetaling f 8.50 per jaar.
AFZONDERLIjKE NUMMERS 5 CENT.
UITGEVERS
SOMMELSDIJX
Telef. Interc. No. 202 Postbus No. 2
ADVERTENTIËN 20 cent, RECLAMES 40 cent, BOEKAANKONDIGING 10 cent per regel
DIENSTAANVRAGEN en DIENSTAANBIEDINGEN f 1.- per plaatsing.
Groote letters en vignetten worden berekend naar de plaatsruimte, die z| beslaan.
Advertentiën worden ingewacht tot DINSDAG- en VRIJDAGMORGEN 10 uur.
.IETS BEREIKT.
De Winkelsluitingswet is aangenomen. Tegen
stemden de liberalen, de S.G.P.'ers, de A.-R.
Prof. Visscher en Dr. Beumer, Lingbeek, Braat
en Wijnkoop.
Een gemengd gezelschap
Maar al stemden ze eender, daarom meenden
ze het nog niet eender
Ieder A.-R. zal het betreuren, dat er niet meer
bereikt werd met het oog op de Zondagsrust.
Maar we zijn ver in de minderheid. En heb
ben derhalve dankbaar te zijn als er nog iets
bereikt wordt.
,.De Standaard" merkte op
Voor vele gemeenten zal deze wet den toe
stand ten goede wijzigen. En tevens is thans
wel boven allen twijfel gesteld, dat de ge
meenten, die een strengere Zondagssluiting
wenschen dan door de wet wordt gegeven, op
grond van artikel 9 daartoe verordeningen
kunnen maken, die niet zullen worden afge
keurd.
Wij hadden dit recht van afwijking wel
gaarne in de wet uitdrukkelijk zien bepaald.
Maar dat het bestaat en eerbiediging mag
verwachten, bleek duidelijk uit de besprekin
gen.
Zoodat kan worden geconstateerd, dat ver
slechtering van den bestaanden toestand ner
gens te vreezen valt, terwijl inzake de Zon
dagssluiting overigens inderdaad winst van
beteekenis is verkregen.
Reden voldoende om de totstandkoming van
deze wet wenschelijk te achten.
„DE JOODSCHE SABBATH".
De Banier, het orgaan der S. G. P., zet
in een artikeltje het karakter van den Joodschen
abbath uiteen, en zeer terecht schrijft de re
actie hiervan
Het was een dag der rust den Heere (Ex.
35 vers 2) en al wie op dien dag eenig werk
verrichtte moest gedood worden.
Hieruit zien wij, hoe God zich vertoornt
over hen, die Zijn gebod overtreden.
De Schrift getuigt er dan ook van op vele
plaatsen, dat de Heere Zijn zegen onthield
'en allerlei plagen over het volk deed komen,
wanneer'het Zijn dag ontheiligde (Jer. 17 vers
27; Ezechiël 25 vers 15, 16). Een van de
straffen was o.a. dat Hij Zijn Woord uit
het land wegnam (Amos 8 vers 5, 11, 12).
Zooals we zeiden kunnen we ons hier goed
mee vereenigen.
Niet evenwel met het volgende, dat de schrij
ver dan volgen laat
Dit geldt ook heden ten dage, want God
blijft dezelfde.
Van Zijn wet zal geen tittel of jota vallen,
die is van eeuwigdurende kracht.
Inderdaad: God blijft eeuwig dezelfde, maar
dat sluit niet in, dat het karakter der genade
openbaring op ieder tijdstip dezelfde blijft.
Spreken we niet van een ,,oud en nieuw Ver
bond", van een „oude en nieuwe bedeeling"
En als het waar is, dat Gods Wet even on
veranderlijk is als God zelve, hoe komen we
dan aan de Zondagsviering in plaats van de
Sabbathsviering
Er moet toch wel iets veranderd zijn
Uit het standpunt, dat de S. G. P. inneemt
in dergelijke principieele vraagstukken blijkt
klaar, dat deze richting juist op principieele
punten van de oude Dordtsche vaderen afwijkt.
We hebben reeds eer gelegenheid gehad hier
op te wijzen.
Het is zooals Prof. Visscher in zijn Brief aan
Ds, Kersten schrijft, de S. G. P. doet aan een
bouwen van de Profetengraven, maar hun le
venswerk steenigen zij.
Bekend is welke houding er op de bekende
Synode van 1618 en 1619 inzake die Sabbaths-
kwestie werd aangenomen door onze Gerefor
meerde oud-vaderen.
Zij verwierpen de Joodsche c e r e m o -
n i e e 1 e Sabbathsviering, om de m o r e e 1 e
Zondagsheiliging als het zuivere, Gereformeerde
standpunt te aanvaarden.
Dat Ds. Kersten en de zijnen daar niet aan
willen, komt door het feit, dat zij geesteskin
deren der achttiende en niet die der Calvinis
tische zestiende eeuw zijn.
En derhalve hebben zij wel het allerminst
recht om van „neo" te spreken
THEORIE EN PRAKTIJK BIJ DE S.G.P.
„Ons Richtsnoer", het A.-R. weekblad der
Chr. Gereformeerden, wijst op de theorie en de
praktijk der Staatk. Geref., die wel eens meer
uit elkaar loop'en.
In de vragenbus van „De Banier" kwamen
de volgende vragen voor
le. Acht u het voor een christen mogelijk
zonder met de consciëntie in strijd te komen,
machinaal kuikens te broeden Ik beoog hier
in alleen Gods dag, omdat voor zoover mij
bekend dagelijks, ook des Zondags, de noo-
dige aandacht en arbeid aan dit werk moet
worden ten koste gelegd.
2e. Is het uws inziens mogelijk, dat men
kan beleven een ware vreeze Gods en dan
toch houder van kassen of warenhuizen, die
des Zondags gestookt, en/of vanwege over
tollige warmte dien dag gelucht dus be
arbeid worden
3e. Kan een christen zonder zijne consciëntie
te bezwaren, hypotheken verleenen geld-
leeningen doen voor een bedrijf als in
vraag 2 bedoeld
Toen het ging over de Winkelsluitingswet
hebben we de Staatk. Geref. theorie in de
Tweede Kamer gehoord.
Let nu op het bij uitstek praktische ant
woord, dat „De Banier" op deze vragen uit
de praktijk geeft. We citeeren woordelijk
„Over de Zondagsheiliging zijn zeer
veel moeil ij ke vragen. De Dordtsche
Synode bepaalde, dat verboden waren alle
slaafsche werken, uitgenomen d'e werken van
noodzakelijkheid, b.v. een dijk dichten als
deze doorbreekt, het blusschen van brand; het
redden van een beest, dat in het water viel
enz. enz.
Nu moet men in het vak bekend zijn om
te kunnen beoordeelen, of in genoemde ge
vallen al dan niet sprake is van werken der
noodzakelijkheid. Ik ben met het tuindersvak
niet op de hoogte, al is het niet onbekend,
dat er tuinders zijn, die tegen het stoken op
Zondag ernstig bezwaar hebben. Wel moge
een waarschuwend woord worden gesteld te
gen de .moderne ontwikkeling van bedrijven.
Bij die ontwikkeling komt de Zondag steeds
meer in het gedrang. Wie consciëntie maakt
van de heiliging van Gods dag, zal met zorg
den gang van zaken gadeslaan. Toch z ij
men voorzichtig met elkander te
verdoemen. Men leze hoe onze Geref.
vaderen zich hebben uitgesproken niet alleen
in de Dordtsche Synode (sessie 164) maar
ook in den Heidelberger Catechismus (Zon
dag 38). Onder de vele verhandelingen ver-
zuime men niet die van Voetius te lezen."
Ongeveer precies zoo spraken de A.-R. in
de Tweede Kamer. Maar dezen werden toen
w 1 verdoemd.
't Meten met twee maten is geen vreemd vet-
schijnsel in de S. G. P.
Ook is wel bekend, dat ze in de praktijk héél
soepel zijn, b.v. bij verzekeringen en het laten
stemmen door de vrouwkens, en heel veel an
dere dingen meer.
Zeer terecht merkt „Ons Richtsnoer" op
Gezien het standpunt, dat de S.G.P. in de
Kamer inneemt tegenover den Sabbat, moest
op deze vragen het antwoord niet moeilijk zijn.
Machinale broeding gaat op Zondag door,
dus er moet aan gearbeid worden en de waren-
huiz'en moeten op Zondag verzorgd worden.
En alles geschiedt met het doel om te ver
dienen. Wij zouden dus verwachten, dat „De
Banier" onmiddellijk met het antwoord gereed
zou zijn: dat deze dingen den Chris
ten niet geoorloofd zijn en dat hij
daar ook geen geld voor disponibel mag stel
len. Maar dat antwoord geeft „De Banier"
niet
Wij begrijpen dat heel goed.
Wij hadden zelfs dat antwoord niet ver
wacht, omdat de theorie hier eenvoudig voor
de praktijk moet wijken; of anders, omdat het
leven sterker is dan de leer, die men over
den Sabbat heeft.
Maar had men dat nu eerlijk bekend.
Had men dien vrager geantwoord, dat men
overtuigd was, dat wat men van de Overheid
vroeg, door die Overheid toch feitelijk niet
kon worden gegeven, dan hadden wij er vrede
mee gehad. Want dan was men waar ge
weest.
Wij vermoeden, dat de vrager bij het lezen
van dit antwoord eenigszins vreemd zal heb
ben opgezien en tot zich zelf zal hebben ge
zegd: hoe heb ik het nu Want men laat hem
zoo wijs als hij was en geeft hem een zuiver
antirevolutionair antwoord.
Want zoo beantwoord een goed antirevo
lutionair deze en dergelijke vragen. Ja, als
wij het hadden moeten doen, hadden wij het
stellig nog wat scherper gedaan dan „De Ba
nier" doet.
Maar een Staatkundig Gereformeerd ant
woord is dit niet.
Wij zouden er aan kunn'en toevoegen: geen'
St. Geref. theoretisch antwoord, een St.
Geref. praktisch antwoord is het wel
Men moet hier een beetje onderscheid tusschen
de dingen maken
REISDE PAULUS OP ZONDAG7
Deze vraag is bij het debat over de Winkel
sluitingswet aan de orde gesteld.
Het Socialistisch Kamerlid Ds. v. d. Heide
meende van wel en beriep zich op Handel. 20.
Maar „De Standaard" tikte Ds. v. d. Heide
hierover op de vingers en meende, dat Paulus
n i e t op Zondag reisde, want er staat in Hand.
20 vs. 7
a
„En op den eersten dag der week, als de
discipelen bijeengekomen waren om brood te
breken, handelde Paulus met hén, zullende
des anderen daags verreizen, en
hij sterkte zijne rede uit tot middernacht."
En Hand. 20 11: „En als hij wede?- boven
gegaan was, en brood gebroken en wat ge
geten had, en lang, tot den dageraad
toe, met hen gesproken had, vertrok hij al-
zoo."
Weshalve „De Standaard" Ds. v. d. Heide
een lesje geeft in Schriftexegese.
Ook een inzender in „Het Volk" berispt Ds.
v. d. Heide hierover met de volgende woorden
Dus reisde Paulus den dag er n a, of den
2den dag, eerst af. Dat e'en predikant-partij
genoot zich vergist, is niet goed, want onze
tegenstanders mogen toch verwachten, dat
wij hen eerlijk bestrijden en eerst goed lezen
wat er staat, als wij den Bijbel aanhalen. Nu
bestrijdt men ons hiermee terecht en moeten
wij zwijgen. Ik hoop, dat onze Kamerleden
hiermede rekening houden.
Maar Ds. v. d. Heide heeft zijn antwoord
al weer gereed en zegt
Gaarne wil ik dén inzender van antwoord
dienen en dan zal hij zien, dat het lesje aan
mijn adres er naast is.
De dag begon, in den tijd van Paulus, niet
bij zonsopgang, maar bij zonsondergang. De
Zondag begon Zaterdagsavonds. Toen, op
Zaterdagavond, is Paulus gaan spreken en hij
sprak tot den dageraad toe. Dat was dus tot
Zondagmorgen. Daarna is hij vertrokken om
een reis te maken naar Assur, een afstand
van 34 K.M. Den geheelen Zondag zal hij
daarover hebben moeten doen. Zoo is het
geweest en niet anders.
We zijn belangstellend naar het antwoord van
„De Standaard".
Een mooi puntje voor onze theologen
Beste Vriend
Zoo je al eens uit een vorig schrijven hebt
kunnen merken, bezoek ik gaarne de classicale
vergaderingen. Daar is veel te leeren, en men
krijgt een inzicht in den toestand van het ker
kelijk leven.
Dit heb ik ook gisteren gedaan. En deze ver
gadering was interessant vanwege een geval met
onzen jongen predikant, die in conflict lag met
enkele leden dezer gemeente. Deze jonge leeraar
dient in zijn eerste gemeente. Met hart en ziel en
hoofd wijdt hij zich aan zijn taak en geeft zich
zelf geheel aan de jeugd der gemeente. Hij heeft
catechisaties waar oud 'en jong, gehuwd en on
gehuwd, belijdende en niet-belijdende leden ko
men. Hij is een geboren onderwijzer. Verleden
week behandelde hij de leer der Drieëenigheid,
en men verzekerde mij, dat er wel een 150 be
langstellenden op die vergadering waren, om
over dit, anders zoo dorre onderwerp, uit zijn
mond onderwezen te worden.
Hij is daarbij gezond in de leer. En nu zult
ge wel denken: die jonge man zal wel op de
handen gedragen worden door de gemeente. Ja
gelukkig door de meerderheid wel. Maar het
andere deel verstaat hem niet en het was juist
door dit deel van de gemeente, dat een aan
klacht tegen hem werd ingediend bij de classis.
Dit nu maakte deze classicale vergadering be
langwekkend. Je weet wel: het Woord Gods
is een tweesnijdend scherp zwaard, dit wil zeg
gen, het snijdt aan twee kanten. Als nu het
Woord zuiver naar de meening des H. Geestes
bediend wordt, dan doet dit een tweeledige wer
king: het onderwijst het kind Gods in den weg
der zaligheid en brengt hem daardoor in nauwere
connectie met zijn God, terwijl het anderen, die
geen deel aan het rijk van God hebben, maar
toch bij de gemeente des Heeren gerekend wil
len worden, dwingt om uit te treden. Zij kun
nen het onder de zuivere bediening des Woords
niet uithouden, en toch doet dit soort van men-
schen alles om toch maar als waardige leden
gehandhaafd te blijven. Zelfs gebruiken zij daar
een breedere vergadering der kerken voor.
Ik denk wel eens, men moest hen niet zooveel
aandacht schenken. Maar dit heeft toch ook
weer zijn goeden kant, want ik geloof niet, dat
alle opposanten in die gemeente met den naam
door
H. KINGMANS.
5)
„Nu wilt u mij aan een examen onderwerpen",
lachte zij met een mislukte poging tot schertsen.
„Maar dien tijd heb ik achter den rug."
De dokter ging op de scherts niet in, begrij
pend, dat de hoofdverpleegster de order op dat
oogenblik vergeten was. Met een effen gezicht
herhaalde hij ze en liep weer verder, terwijl
Hertha hem beschaamd volgde.
Zij was blijde toen de rondgang afgeloopen
was en zij de zaal verlieten en den corridor
betraden. De dokter ging dan gewoonlijk naar
zijn kamer, terwijl zij met de verpleegsters de
orders besprak.
Maar ditmaal bleef dokter Van Stralen staan
en zeide, met een ietwat bevelende klank in
zijn stem: „Nu wilde ik wel, dat u mij even
volgde naar mijn kamer. Ik moet u spreken.
Of zal ik met u medegaan
„Zooals u wilt, dokter", aitwoordde Hertha
met benepen stem. Zij voelde als bij intuïtie,
waarom hij dus sprak. En het was schoorvoe
tend, dat zij hem volgde naar zijn zitkamer, waar
hij haar een fauteuil aanwees, terwijl hij recht
tegenover haar ging zitten; zóó, dat hij haar
goed in het gelaat kon zien. Hertha had de
oogen afgewend.
„Zuster Van Landen", zeide hij, „ik heb u
sinds éenige weken met bezorgdheid gadege
slagen en daarvan ook wel eens blijk gegeven,
naar ge u herinneren zult. Het komt mij voor,
dat ge niet geheel in orde zijt. 'k Heb gewacht,
tot ge uit u zelf zoudt komen, maar dat schijnt
niet te gebeuren. Vandaar, dat ik er zelf over
begin. Als ge niet versandig zijt, wordt ge zélf
patiënte. Ge zijt al hard op weg, er een te
worden."
Hertha maakte een afwerende beweging, maar
in haar oogen las hij angst.
„Neen, ge behoeft me niet tegen te spreken.
Ik zie het immers maar al te goed. Ge zijt over
vermoeid. Als ge nog een maand zoo doorgaat,
komt er een inzinking, die ge niet spoedig te
boven zult zijn."
Hertha boog het hoofd: hij had haar toestand
doorzien. Hoewel ontkennen niet baten zou, wil
de zij tóch nog een poging wagen. Waarom zij
glimlachend opmerkte: „U ziet scherp, dokter.
Ik ben inderdaad wat moe, zoo nu en dan. Maar
toch niet zóó, dat een gevolgtrekking gemaakt
behoeft te worden, zooals u deedt daareven."
„Dat zullen wij dan eens nader zien. Vertel
mij eens, met welke verschijnselen uw vermoeid
heid gepaard gaat."
„Met de gewone verschijnselen, dokter. Het is
heusch niets bijzonders", antwoordde Hertha,
ietwat onverschillig, wat hij zeer goed opmerkte.
„U behoeft mij niets te vertellen", zeide hij
plotseling, „en kunt natuurlijk dit vertrek ver
laten, wanneer u dat verkiest. Ik vroeg u te
spreken", eni zijn stem verkreeg een zachten
klank, „omdat ik bespeur, dat het niet goed
met u staat en ik u, zoo het kan, voor erger
wil behoeden. Maar wanneer u", hij stond op
en wilde naar de deur gaan, om die voor haar
te openen, „niets zeggen wilt, ik kan u er niet
toe dwingen."
„O, dokter, u bedoelt het natuurlijk heel goed,
maar heusch, het is niet zoo erg, als u meent."
„Dat is zeer wel mogelijk. Ik hoop het. Wilt
u naar waarheid mijn vragen beantwoorden?"
vroeg hij dringend. „Dan zal ik daarna eerlijk
zeggen, of ik mij vergist heb of niet. Me dunkt,
dat ik niet een betere voorwaarde stellen kan",
glimlachte hij dan.
„Goed", besloot Hertha opeens, „ik zal uw
vragen naar* waarheid beantwoorden".
„Dat doet mij veel genoegen. Als ge 's avonds
naar bed gaat, slaapt ge onmiddellijk in en
slaapt onafgebroken door tot den volgenden
morgen, nietwaar
„Neen, dokter. Was dat maar waar
„Juist. Dan zal ik mijn vraag anders stellen.
Ge zijt zoo moe, oververmoeid, dat ge niet in
slaap komen kunt. Ligt ge lang wakker
„Met verschil dokter. Soms een uur, ook wel
eens twee uur."
„Meermalen twee uur dan één uur, vermoed
ik."
„Ik moet dat toegevén, {lokter", zeide Hertha,
die inzag, dat zij zich niet meer uitredden kon
en die dat plotseling ook niet meer wilde, daar
zij, zwak als zij zich gevoelde, in zich voelde
een aandrang, om alles te vertellen.
„Juist", ging dokter Van Stralen onverbidde
lijk verder. „Ik vermoed ook, dat ge last van
hartkloppingen hebt
„Ja, dokter. Helaas wel. Zelfs zeer veel."
„Ik ga stellig gelooven, zuster Van Landen,
dat mijn diagnose van zooeven niet te sterk was.
Maar ik ben nog niet gereed."
Hij stelde haar nog tal van vragen, die Hertha
punctueel beantwordde. Zij gaf zelfs, zeer tot
zijn genoegen, nog méér inlichtingen dan hij
vroeg. Hij luisterde aandachtig en vroeg dan
plotseling: „Vertel mij eens, waarom wildet gij
mij eerst niet antwoorden en uw gezondheids
toestand gunstiger voorstellen dan die in wer
kelijkheid is
„Ik was bang voor mijn vonnis", stamelde
Hertha.
„Voor uw vonnis vroeg hij verbaasd.
„Ja, dokter. Ik weet al weken, welk advies
een medicus mij geven zal. En daarom kwam ik
niet eigener beweging. Want het advies be-
teekent voor mij een vonnis."
Dokter Van Stralen lachte hartelijk.
„Welk advies meent gij, dat ik u geven zal
vroeg hij dan.
„Het zou mij niet verbazen, alleen zéér smar
ten, wanneer u mij veroordeeldet, het ziekenhuis
voorgoed te verlaten, omdat de verpleging te
zwaar voor mij is."
„En als ik dat advies nu eens gaf
Verschrikt en vol smart zag Hertha den me
dicus in het gelaat, om het antwoord als het
ware van zijn lippen te lezen.
„Het is toch niet waar, dokter Zóó erg is
het toch niet met mij O, ik k a n de verpleging
niet vaarwel zeggen.
Het open gelaat vóór haar was vol ernst,
met medelijden gemengd.
„Ik mag u niet verhelen, dat uw toestand
ernstig is, zuster. Niet zoo ernstig, als u, geloof
ik, vermoed. Maar u hadt niet meer één maand
zóó moeten doorgaan, dat staat vast. Nu komt
het naar alle waarschijnlijkheid nog wel in orde.
Een bepaald advies geef ik u thans nog niet,
omdat ik het nog niet geven kan. Het lijkt mij
verstandig, dat ik u morgen, in tegenwoordig
heid van dokter De Waay, eens onderzoek.
Vooral het hart moet nagegaan worden. Wij zul
len dan onze diagnose stellen en dan hoop ik
u morgenavond advies te geven."
„Zooals u wilt, dokter. Het spijt mij evenwel,
dat ik thans niets te weten kom."
„En u is bang voor uw vonnis
„Dat wel, maar ik het zal het toch moeten
vernemen. In ieder geval zult u mij rust voor
schrijven."
„O, dat is buiten kijf. U moet er natuurlijk
uit. Enkele maanden zeker. Maar laat ons nu
bij onze afspraak blijven. Dan kan ik morgen
avond wel méér zeggen."
Hertha zweeg verder en verliet, na den jongen
dokter, die haar peinzend nakeek, gegroet te
hebben, het vertrek.
De laatste nieuwelinge had reeds warme
vriendschap gesloten met haar kamergenoote,
zuster Fernandi, zoodat zij reeds samen de stad
hadden bezocht eni urenlang praatten in haar
gemeenschappelijk vertrek, wanneer zij althans
niet bij de andere verpleegsters in de conver
satiezaal vertoefden.
„Wij kunnen elk oogenblik de hoofdzuster
verwachten. Zij doet met dokter Van Stralen
de ronde en komt daarna met ons de orders
bespreken. Meestal in de conversatiezaal, maar
ook wel hier, als ik er niet ben. Het verbaast
mij", zij keek op een klokje, dat op dén schoor
steenmantel stond, „dat zij er nog- niet is."
„Ik vind haar bijzonder sympathiek", ver
klaarde Meta van Henten, die zich in de week,
dat zij er nu was, reeds thuis begon te gevoelen
in het groote ziekenhuis. „Natuurlijk, je voelt,
dat zij boven je staat, maar zij laat dat niet op
zettelijk blijken."
„Je kunt gerust zeggen;, dat zij een op en top
dame is. Als zij niet van die bekrompen ideeën
had, kon zij werkelijk in de wereld schitteren en
een goede partij doen, te meer, daar zij niet
onknap is
„Zeg maar gerust knap", viel de andere
spreekster in de rede.
„Goed, knap dan. Dus knap is en zij boven
dien niet geheel van middelen is ontbloot."
„Dat heb ik dezer dagen van een ander ge
hoord. Is dat heusch waar Heeft zij geld
„O, stellig wel. Er wordt zelfs beweerd, maar
'k weet niet, of het waar is, dat zij voldoende
geld heeft, om te leven. Maar hoe dat ook zij,
verpleegster behoeft zij niet te wezen."
„Zij is het wel bepaald uit roeping
„Dat is buiten twijfel. Vandaar, dat zij hier
ook zulke snelle vorderingen heeft gemaakt. Zij
is nu al verschillende jaren hoofdverpleegster en
staat zeer goed in den pas bij den directeur en
bij de doktoren. Niets is haar te veel. Wij heb
ben wel eens onder elkaar gezegd, dat zij te
hard werkt. En het komt mij voor, dat dit den
laatsten tijd ook zichtbaar is. 'k Vind, dat zij
er vermoeid uitziet. Maar als je er iets van
zegt, dan lacht zij wat en beweert, dat het wel
zal losloopen. Ik weet niet, hoe het zit. Maar
zeker is, dat zij er verleden jaar heel wat fleu
riger uitzag." (Wordt vervolgd).
V*.