Antire volutionair
Orgaan
voor de Zuidhollandsche en Zeeuwsche Eilanden.
No. 3622
ZATERDAG 8 MAART 1930
45ste JAARGANG
IN HOG SIGNO VINCES
EERSTE BLAD.
Open Brief van
Dr. H. Visscher
Spierpijn
Kloosterbalsem
Op den Uitkijk.
W. BOEKHOVEN A ZONEN
ftlle stukken voor de Redactie bestemd, Advertentlën esi verdere Administratie, franco toe te aenden aan de Uitgevers
Vergadering Ring
Haringvliet der V. U.
stijve spieren
„Geen goud
B zoo goed"
Deze Courait vetschijat eiken WOENSDAG en ZATERDAG.
ABONNEMENTSPRIJS per drie maanden franc per post f 1.- bi vooruitbetaling.
BUITENLAND bff vooruitbetaling f 8.50 per Jaar.
AFZONDERLIjKE NUMMERS 5 CENT.
UITGEVERS:
SOMMELSDIJK
Telel. Interc. No. 202 Postbus No. 2
ADVERTENTIÈN 20 cent, RECLAMES 40 cent, BOEKAANKONDIGING 10 cent per regel
DIENSTAANVRAGEN en DIENSTAANBIEDINGEN f 1.- per plaatsing.
Groote letters en vignetten worden berekend naar de plaatsruimte, die z| beslaan.
AdvertentiCn worden ingewacht tot DINSDAG- en VRIJDAGMORGEN 10 uur.
Wij herinneren dengenen, die een
convocatie ontvingen, aan de vergade
ring van den Ring Haringvliet der
V. II., welke D.V. zal worden gehou
den in het gebouw Rehoboth te Middel-
harnis op Zaterdag 8 Maart, des nam.
om half 4 uur.
Het is zeer noodzakelijk, dat elke ge
meente haar afgevaardigde zendt.
Namens den Ring Haringvliet,
C. A. TIEMENS, Voorz.
K. C. VAN SPRONSEN, Secr.
AAN DS. G. H. KERSTEN,
lid der Tweede Kamer.
Naar aanleiding van artikelen in
De Banier van 17 en 18 Februari 1.1.
[Van verschillende zijden werd ons
gevraagd dezen Open Brief van Prof.
Visscher aan Ds. Kersten ook in ons
blad op te nemen. Dit hadden we reeds
eer willen doen, maar plaatsgebrek
maakte het zeer bezwaarlijk. Nu er
Richter van de zijde onzer lezers aan
drang wordt uitgeoefend om den laat-
sten Brief op te nemen, zullen we dezen
hier ter plaatse afdrukken.
RED.l
Geachte Collega,
Gods kinderen zijn wel in de wereld, maar
niet van de wereld. Zij zijn een eigen volk,
met eigen leven en ook met eigen levens-
op'enbaringen. Dit gaat door op elk gebied,
ook op dat der politiek. Eigenlijk moest het
nergens meer blijken dan juist daar, omdat er,
helaas, zooveel in is, dat fijn voelende zielen
afschrift en aan de politiek over het algemeen
een ongunstigen bijsmaak verleent. Hier juist
moest het blijken, dat in het Gereformeerde volk
andere beginselen leven dan bij de anderen. En
nu heeft het mij juist bijzonder getroffen, dat
met name de gedragingen der Staatkundig Ge
reformeerden in Kamer, pers en politieke cam
pagne, zich in volstrekt niets onderscheiden, zelfs
niet van de uiterst linksche elementen. Als Gods
Woord en onze Catechismus ons leeren, dat het
roeping is onzes naasten goed gerucht voor te
staan en het blijkt dan, dat de Staatkundig Ge
reformeerden, hoewel zijschijnen de waarheid
Gods zooveel beter te weten dan alle anderen,
er nooit tegen opzien met verdachtmakende
woorden, met onwaarachtige beweringen, met
schimp en hoon anderen te bestrijden, die van
men slechts weinig verschillen." Ziet, geachte
Collega, wat onderscheidt de Staatkundig Ge
reformeerden dan van de kinderen dezer wereld
dan alleen een vrome schijn, die des te onaan
genamer aandoet, omdat er een misbruik in is
van heilige dingen. Zelfs zij, die verre zijn,
wijzen er op en ergeren zich. Ook de wijze,
waarop gij tegen mij optreedt, toont, hoe weinig
kieskeurig gij zijt, niet in argumenten, want die
brengt gij niet, maar in verwijtingen, smaad,
schimp en hoon, die elk ernstig man, maar voor
al een man, die zich gereformeerd bij uitnemend-
heid noemt, ten eenenmale onwaardig is.
In De Banier van 15 Febr. vecht gij als
e'en Don Quichotte tegen een artikel uit een
provinciaal blaadje, dat voor ongeveer tien jaren
verschenen is, dat ik nooit las noch zag, van
welks bestaan mij niets bekend is, en waar gij
mij als met de haren bijsleept om te toonen
naar het schijnt, hoe gij het apostolische woord
verstaatde liefde handelt niet lichtvaardig,
handelt niet ongeschiktelijk en is niet opgebla
zen. En op 19 Febr. kent gij mij toe „droevig
gegoochel met bijbelteksten", dat „U dan ook
niet. raakt". Neen, geachte Collega, dat begrijp
ik uitstekend. Iemand, die in zulk een geest
schrijft, is door de wol heen. Ik moet zeggen,
zeer tot mijn leedwezen, dat gij in schimptaal,
die het heilige aanrandt, het record behaalt,
want zoo iets is mij in mijn leven nog nooit
door iemand gezegd, als ik op Gods Woord
terugwees.
Moest mij nu, geachte Collega, dit eerst van
het hart, ik zal nu komen tot e'en toetsing van
hetgeen gij beweert in Uw artikel dat tot titel
heeftProf. Visscher over de Va
deren en art. 36. En ik zal aan Uw uit-
noodiging om U van antwoord te dienen, met
bewijzen voldoen, opdat de eenvoudigen, die
gij met vrome woorden overstroomt, met volle
klaarheid zien zullen, hoe de Staatkundig Gere
formeerden niet slechts „onbekookte" voorstel
len doen, maar hoe die heele partij-actie en Uw
geroep over de Vaderen en over artikel 36 en
Uw geheele partij-program, alles saam dus „on-
bekooktj' is en tot niets kan leiden dan tot het-
ge'en, waartoe 'het reeds geleid heeft, namelijk:
de triumph van Rome. Immers, dit in wezen
Roomsche ministerie zit er voor een deel door
Uwe Staatkundig Gereformeerde actie.
Als ik dus Uw heele zaak voor den spiegel
van art. 36 der Belijdenis zet, zooals gij dit wilt
verstaan, dan zal het ook den eenvoudigste
duidelijk zijn, welk een „onbekookte" politiek de
Staatkundig Gereformeerden voeren. Ja, het zal
zelfs blijken, dat het woord „onbekookt" eigen
lijk veel te zwak is om dit politiek drijven te
kenschetsen. Dat gij van de Vaderen inderdaad
niets moet hebben en ook voor hun woorden
geen eerbied toont, misschien ook al omdat zij
U in den grond der zaak „niet raken", blijkt
uit de wijze, waarop gij, als U wordt voorge
legd hoe dan Voetius art. 36 wil toepassen,
zijne beschouwingen eenvoudig als met een
schop terzijde trapt, om hem af te maken met
zijn eigen theorie. En waar haalt gij die theorie
uit Niet uit Voetius zelf, wiens beschouwingen
in haar geheel gij blijkbaar nimmer hebt nage
speurd, maar notabene uit het Advies, dat
in 1905 heeft gediend om de amputatie op art.
36 te wettigen. Wat gij vertelt, staat letterlijk
zóó in de Acta der Gen. Synode van de Geref.
Kerken in Nederland, gehouden in 1905, vlz.
291. Daaruit gaat dus voor U, geachte Collega,
het licht op, waarmede gij Voetius' woorden
met Voetius denkt krachteloos te maken. Zoo
keert gij, die het onbesnoeide art. 36 wilt hand
haven en geen woorden weet, hard genoeg om
de daad der Gereformeerde Kerken te striemen,
als „de gewasschen zeug tot de wenteling in
het slijk".
Men moet, zoo zegt gij, onderscheiden tus-
schen „libertas lonscientiae" en „libertas exer-
citii". Ik heb er, geachte Collega, geen bezwaar
tegen, als dit in den zin van Voetius wordt
verstaan, maar met Uw uitleg, die „onbekookt"
is, ga ik niet accoord. Gij doet alsof gij het met
Voetius etns zijt, maar Voetius is het met U
niet eens, zooals ik°U heb aangetoond. Voetius
houdt rekening met wat kan en wat niet kan,
met wat de Overheid vermag en niet vermag.
Maar volgens U, gij houdt immers niet op met
het te herhalen, moet de Overheid daarmede niet
rekenen, zij heeft Gods gebod maar toe te pas
sen, al zou de staat er bij ondergaan en de
revolutie uitbreken. Volgens U doet er dat alles
niets toe; het zijn maar „slappe praatjes" van
den neo-Gereformeerden Prof. Visscher. En wat
de Vaderen leerden, doet er niet toe, want die
moeten immers alles precies zóó zeggen, als gij
het wilt, dat zij het zeggen zullen.
Ik zal U nu eens laten zien, geachte Collega,
wat gij eischt van deze Roomsche regeering.
Haar is, volgens U, van Godswege opgelegd
terstond alle vormen van eeredienst in ons Va
derland, die niet in overeenstemming met de
Formulieren van E'enigheid geschieden, dus b.v.
alle Roomschen, modernen, ethischen enz. te
verbieden, en met den sterken arm te doen
ophouden.
Alle Roomsche kerken moeten dadelijk worden
gesloten, de mis mag niet meer bediend. En
eigenlijk mogen er alleen godsdienstoefeningen,
laat ik zeggen „kerkediensten", gêhouden worden
naar Uw snit. Zelfs voor mij, die immers vol
gens U ook maar „een neo-gereformeerde" hen,
wordt de prediking des Woords onmogelijk ge
maakt, opdat ik de goe-geiheente niet langer
teksten zal kunnen „voorgoochelen". Uw eisch
komt dus hierop neer, dat gij hier te lande eene
extremistische religieuse politiek denkt in te
voeren, die alléén daarin van die der Sovjet-
Republiek in Rusland verschilt, dat de Uwe
een gereformeerd randje heeft.
Maar, geachte Collega, gelooft gij nu zelve,
dat deze eisch, dien gij als eisch Gods aan deze
Regeering oplegt, redelijker wijze aan haar kan
worden gesteld Is er onder Uwe volgelingen
ook maar één, die ook maar één oogenblik kan
gelboven, dat in dezen tijd, h_ deze omstandig
heden en aan deze, in wezen Roomsche, regee
ring, de eisch kan worden gedaan, dat zij met
den sterken arm de Roomsche kerken sluiten
of moderne pre^ken verbieden kan Dat is n u
Uw eisch. Voetius zeide: de regeering moet
het kunnen do'en zonder dat er revolutie komt.
Zij moet dus rekening houden met hetgeen mo
gelijk en niet mogelijk is. Neen, zegt,gij, het
doet alles niets ter zake, geen „slappe praatjes
De regeering, elke regeering, móet dadelijk, zon
der uitstel, zonder consideratie, zonder omzien,
op Gods bevel alle eeredienst, behalve die der
genen, die op Uw weegschaal zwaar genoeg
wegen, met den sterken arm verhinderen. Dit
is nu U w e i s c h, geboden door art. 36, zooals
gij dit verstaat, althans zegt te verstaan. En
Uwen volgelingen scherpt gij dit zonder op
houden in. De regeering moet terstond alle
vrijheid, niet van consciëntie, 'maar van eere
dienst opheffen. En terwijl gij'dit aan de men-
schen voorhoudt, het der regeering als eisch
stelt, gaat gij, geachte Collega, om lid te kunnen
worden van de Tweede Kamer, in de handen
van diezelfde regeering den eed zweren, dat gij
de Grondwet zult gehoorzamen en aan alle
godsdiensten van Staatswege, zoolang als deze
Grondwet er is, gelijke bescherming zult ver
zekeren. Onder eede verklaart gij Gods gebod,
dat de Overheid volgens U terstond moet ge
hoorzamen, niet te zullen gehoorzamen.
Gij beijvert U, geachte Collega, Petrus Da-
thenus voor te stellen als den man, in wiens
voetsporen gij -wilt wandelen. Zou deze karak
tervolle geloofsheld, zou Calvijn of John Knox
er ook voor te vinden zijn geweest om te zwe
ren, dat zij niet zouden doen wat Gods gebod
eischt Zouden zij met Hendrik IV hebben
gezegd: „Parijs is wel een mis waard En
zouden zij met U hebben gezegd: om lid van
de Kamer te worden moet die eed afgelegd en
dus ik leg dien af, al is dit geheel in strijd met
Gods Woord, zooals ik dit versta. Ziet, ge
achte Collega, ik zou voor Uwe overtuiging
eerbied kunnen hebben, als gij haar trouw waart,
als gij zeidet: „ik, die art. 36 zóó versta, kan
dien eed niet zweren en dus zal ik al wat daaruit
voorkomt, dragen in het geloof,, dat het op
den berg des Heeren zal worden voorzien".
Dan zou ik respect hebben voor Uwe over
tuiging, maar nu moet ik haar als „onbekookt"
en als ondoordacht en als een politieke zet ken
schetsen. Gij handelt niet naar Uw eigen be
ginsel, namelijk wat gij als het e e n i g ware
beginsel aan het volk voorhoudt. Ik ben
er zeker van, als Petrus Dathenus U zag zitten
te midden van het College - Legerpredikanten
met de glimmende distinctieven van het militaire
pakje, met de kepi en den mantel U zag wan
delen en verkeeren te midden van Roomsche
aalmoezeniers en moderne en ethische dominees,
dat hij het hoofd zou schudden en met Caesar
zou zeggen, toen hij zijn vriend Brutus onder
zijne belagers en moordenaars zag: „et tu Brute",
ook gij Brutus Hij zou ook van u hetzelfde
psalmversje op de lippen nemen, dat gij op
Rome en de revolutie wilt toepassen: „Och
had naar Mijn'raad, zich Mijn volk gedragen".
Hij en Calvijn en Knox en Voetius en al de
Vaderen, als zij U, Collega, hoorden, zwerende
den eed op de Grondwet, U zagen in het krijgs
mansgewaad, in het gemengd gezelschap, hoe
wel Gereformeerden er zoo kieskeurig op zijn,
ja Collega, als zij dit alles zouden weten, dan
zouden zij als in koor en uit één mond U toe
roepen: „Broeder, hoe kunt gij toch zoo droevig
goochelen met"onze leeringen, die wij bezegelden
met ons martelaarsbloedZij zouden, ziende
hoe in dezen tijd van afval en revolutie, toch
nog een politiek spel gedreven wordt met de
waarheid Gods, zeggen: „noemt onze namen
niet, want gij kent ons niet; wijst niet op onze
voorbeelden, want gij volgt ons niet; spreekt
niet van onze leer,- want gij betracht haar niet".
Ja, zij zouden zeker niet het minst tot het ge
slacht der Staatkundig Gereformeerden zeggen:
„bouwt onze graven niet, versiert onze graf-
teekenen niet, maar gaat heen tot uwe Broederen
die gij uitscheldt, verzóent u met hen en bidt
om den vrede van Jeruzalem".
Nog eene zaak is er, waarop ik in dit schrij
ven Uwe aandacht moet vestigen, omdat er uit
blijkt, hoe Uwe Staatkundig Gereformeerde po
litiek geheel omgaat buiten het licht van Gods
Woord. Zij wordt gevoerd in het wild, al naar
het belang der Heeren meebrengt. En wie U
daarop wijst, krijgt het verwijt te hooren, dat
hij toch maar met teksten „goochelt". Maar,
geachte Collega' ik zal mij door zulke smaad
woorden, die weinig diepgevoelden eerbied voor
des Heeren getuigenis verraden, niet laten weer
houden U het woord der Waarheid voor te
leggen.
Inderdaad, ik heb gezegd, dat de eischen, die
menschen aan elkander stellen mogen en kunnen,
slechts betrekkelijk zijn, dat er onderscheid is
tusschen wat God eischt en wat wij eischen
mogen. „Droever stelling", zegt gij, „is nau
welijks denkbaar. Wie geeft iemand ter wereld
het lecht van den eisch Gods iets af te doen?"
Welnu, geachte Collega, droever onkunde in
de Schriften Gods bij iemand, die zich als
Dienaar des Woords aandient, is nauwlijks
denkbaar. De FJeere zelve heeft dat onderscheid
tusschen Gods volstrekte eischen en wat van
de menschen, ook van de Overheid gevorderd
kan.worden, in het licht gesteld, toen de Fari
zeeën, die ook zoo volstrekt Gods eischen wil
den doorvoeren in letterlijken zin, tot Hem
kwam om Hem te verzoeken. Zijne gansche
prediking tegen de Farizeeën gaat van dat on
derscheid uit. Lees maar Matth. 12 en 15, wat
Hij antwoordt, als Zijn discipelen van „neo-
gereformeerdheid" worden beschuldigd in deze
woorden: „Waarom overtreden Uwe discipelen
de inzettingen der ouden En vooral als gij het
wilt zien, hoe de Heere doet met de volstrekte
eischen Gods, lees dan Matth. 19 78. Daar
wordt gesproken van Gods volstrekte eischen
in hunne toepassing( niet zooals gij, geachte
Collega, geheel verkeerd zegt hunne „aanpas
sing") op de Wetgeving. Daar toont de Heere,
dat de volstrekte eisch Gods van den beginne
is het volstrekt onscheidbare huwelijk tusschen
man en vrouw. Dis is van den beginne, dit is
het huwelijk naar Gods ordinantie. En de Pha-
rizeeën 'zeggen: hoe kan dat nu, dat Mozes toch
een wet heeft, die scheiding mogelijk maakt
Deuter. 24 1. Zegt dan niet de Heere Jezus:
„Mozes heeft vanwege de hardigheid uwer har
ten u toegelaten uwe vrouwen te verlaten,- maar
van den beginne is het alzoo niet geweest"
Zie hier hoe de Christus Gods zelve het exempel
geeft van eene stelling, volgens u, „droever
dan welke nauwlijks denkbaar is". Gij verzuimt,
geachte Collega, U rekenschap te geven van
den eisch Gods in Zijn Woord voor het poli
tieke leven. Ik begrijp het wel, gij hebt het zeer
druk. En dan lijdt de studie wel eens en worden
wel eens beslissingen genomen, programs van
beginselen gedrukt, woorden geschreVen en be
wegingen opgeroepen, zonder dat zij goed over
wogen en door Gods Woord belicht zijn. Er is
misschien geen gebied, waar meer op lichtvaar
dige en oppervlakkige wijze gedaan en ge
sproken wordt, dan op dat der politiek. Maar
van de Staatk. Gereformeerden, die voortdurend
klaar staan met wat Gods gebod vordert, die
steeds terstond van de regeering eischen de
volkomen toepassing van alle eischen Gods, die
steeds een stroom van woorden hebben, ont-
le'en'd aan de groote mannen Gods, die ons in
de geschiedenis van Gods Kerk gegeven zijn,
van die Staatkundig Gereformeerden mag men
dan ook verwachten, dat zij zich zullen hoeden
voor alle lichtvaardigheid, voor alle oppervlak
kigheid, voor alle politiek spel met woorden
aan de godzaligheid ontleend. Want, geachte
Collega, weet dit wel: het hoogste en het laagste,
dadelijk wrijven met het eenfge middel
dat tot diep in Uw spieren doordringt
en U snel weer lenig maakti Akkers
het edelste en het gemeenste, het goddelijke en
het satanische, zij liggen vlak naast elkander.
Ook in het geestelijke leven geldt het ontroe
rende woord der vermaning: er is maar één
schrede tusschen het leven en den dood. Daarom
waag ik het nogmaals om U te schrijven, op
gevaar af, dat gij mij weer „e'en goochelaar met
teksten" scheldt: „geachte Collega, zou het niet
verstandig zijn, als gij in Uw ijver en drift, in
Uw harde woorden en steeds luider roepen,
eens dacht aan de waarschuwing des Heeren:
Oordeelt niet, opdat gij niet geoordeeld wordt.
Wat ziet gij den splinter, die in het oog uws
broeders is, maar den balk, die in uw oog is,
merkt gij niet. Dat is daarom zoo noodig op
politiek gebied, omdat gij Staatkundig Gere
formeerden in uwe daden met betrekking tot
art. 36 in niets verschilt van de Antirevolutio
nairen. Houdt op U voor te stellen als beter,
als zuiverder, als getrouwer aan de Waarheid
en leert aan het volk, hoe de Heere gebeden
heeft om de eenheid Zijner kinderen.
Met collegiale groeten,
Uw dw.
H. VISSCHER.
Huis ter Heide, 20-2-'30.
In enkele uitkijkbrieven heb ik aangetoond
hoe „braaf" onze vaders der negentiende eeuw
hun kinderen opvoeden tot de „deugd"
Maar zij hebben e'en misselijk geslacht ge
kweekt en hun paedagogiek heeft geleid tot een
afval van de kerk. Met al hun vroom gebaar
en gepraat hebben die brave vaders een god
deloos geslacht gekweekt, gelijk zij zeiven in
den grond der zaak reeds goddeloos waren.
Is dat waar
Ach lees Da Costa's bezwaren maar eens.
Dan kunt ge u er van overtuigen hoe weinig
er van de vroomheid onzer vaderen overblijft,
wanneer het deksel der vroomheid waarmee zij
zich kleedden van hen wordt afgerukt
En trouwens de negentiende eeuw was een
goddelooze eeuw.
Want die brave vaders, die het liedje van
vrijheid, gelijkheid en broederschap gezongen
hebben rondom den vrijheidsboom en zichzelf
er op verhoovaardigden, dat zij zulke echte
liberalisten waren, hebben op schandalige wijze
de menschen, die God wilden dienen overeen
komstig eigen geweten, zwaar verdrukt. Ze
hebben den vierendertigers de dragonders in huis
gestuurd en duizenden guld'en boeten laten be
talen, en het velen hunner zóó benauwd ge
maakt, dat ze weggevlucht zijn naar het Verre
Westen. Zij hebben zich moeten inschepen naar
Noord-Amerika om daar een nieuw Vaderland
te zoeken Toen een kapitein van een bootje,
dat hen overbracht, eens gevraagd werd welke
scheepslading hij in had, antwoordde hij: „Dat
is munt, welke in Nederland niet gangbaar is
Zeer juist opgemerkt
Zij waren in Nederland ongangbare munt
Dank zibde „braafheid" onzer vrome liberale
vaderen, die hun kinderen zulke mooie gedichtjes
lieten leeren van verdraagzaamheid en liefde
jegens zijn naasten
En ik denk aan den schoolstrijd
Hoe hebben al in het begin der vorige eeuw
onze mannen, die degelijk Christelijk onderwijs
voor hun kinderen begeerden, niet'moeten wor
stelen voor een eigen schoolHoe zijn ze ge
plaagd en tegengewerkt op alle manier, ofschoon
ze uit eigen zak het betalen wilden En later
toen de schoolstrijd ontbrand is 1 Hoe hebben
die brave liberalen zich toen van een leelijken
kant doen kennen. „Dan moeten de minderheden
maar onderdrukt worden", zei een liberaal
staatsman.
Och ze waren zoo verdraagzaam 1
Ze leerden hun kinderen zulke lieve versjes
en ze gaven ze zulk een vrome opvoeding 1
Maar intusschen werd de kerk gemoderniseerd
en de school geneutraliseerd, opdat straks de
staat en de maatschappij geliberaliseerd zou
worden
Ze waren zoo lief, die brave vaders der vo
rige eeuw 1
En ik denk aan de gruwelijke sociale onge
rechtigheid, die zij gepleegd hebben.
O zeker, ze waren zoo liefdadig Er waren
naaikransjes, waar men broekjes en warme borst
rokjes breidde voor die arme Javaantjes 1 En
er werden ruimschoots soepkaarten uitgedeeld,
en er waren diakenhuizen en weeshuizen en er
was zoo veel
Maar er is geen eeuw geweest, waarin zooveel
wreede ongerechtigheid gepleegd als in de
negentiende.
Ik zal één staaltje van de liefdadigheid der
brave liberalen vertellen. Ik las ze juist dezer
dagen in een boekje over Klaas Kater, de be
kende Patrimonium-man. Hij was een wees. Zijn
vader had goed zijn brood gehad als melkboer.
Maar hij stierf vroeg en ook Kater z'n moeder
stierf jong, waardoor de kinderen onverzorgd
achter bleven. Klaas zou voor de zeevaart stu-
deeren. Maar wat gebeurt Ze komen in een
weeshuis terecht. En volgens het recht dier da
gen vervielen alle goederen en gelden der wees
kinderen aan de stichting. Dat was vanwege de
gelijkheid, die in zoodanige inrichting moest zijn.
En de kinderen van Kater werden yan alle be
zittingen beroofd. Klaas kon later ergens boe
renknecht worden
De barmhartigheid der necjentiende eeuw was
wreed.
Er is in naam der liefdadigheid en weldadig
heid wat wreedheid gepleegd door die brave
liberale vaders En toch lieten ze hun kinderen
zulke mooie versjes leeren, waarbij htm de tra
nen over de wangen liepen. En toch werd hun
kinderen geleerd, dat als ze een weesje zagen
„vrij een traantje plengen konden".
Maar geen eeuw heeft zulke gruwelijke on
derdrukking gekend dan deze.
De gilden waren afgeschaft. En het beruchte
coalitieverbod zorgde er voor, dat de arbeiders
geen gelegenheid kregen om zich te vereenigen.
Zij werden het verlengstuk der machine. Men
weet welke gruwelen de officieele enquêtes van
1842 en 1862 aan het licht gebracht hebben.
De kleine kinderen reeds van vier jaar oud
werden geëxploiteerd om in de fabrieken te wer
ken en de mannen waren werkloos Ontzettende
gruwelen uit de fabriekssteden als Leiden en
uit de steenbakkerijen en uit allerlei werkin
richtingen kwamen aan het licht. Kleine kin
deren werkten veertien en zestien uren per dag.
Moeders 'en zwangere vrouwen zwoegden van
den vroegen ochtend tot den laten avond voor
een zeer karig stukje brood. Vaders moesten
hun kinderen 's morgens vroeg met een glas
water wakker maken, de kindertjes moesten er
uit en aan 't werk op de fabriek Een veertien-
urige werkdag voor kinderen was heel gewoon
In Hilversum moesten jonge kinderen gedurende
17 urén der dag spinarbeid verrichten. In Rot
terdam werden twee bleekerijen aangetroffen,
waar tweemaal 's weeks achttien uur werd ge
werkt, n.3. van 3 uur 's morgens tot 9 uur
's avonds. Er was zelfs een branderij, waar van
's ochtends half 4 tot 's avonds 8 uur gewerkt.,
werd. zonder schafturen
Dat hadden we te danken aan de weldadig
heidszin dier brave liberale vaderen, die de
kleine kinderen zulke mooie ontroerende versjes
leerden over deugd en braafheid en weldadig
heid en naastenliefde en wat al niet meer voor
fraais
Er werd gebazeld over naastenliefde, maar het
was maar vromen schijn, de werkelijkheid was,
dat de echte Kaïn's geest hoogtij vierde
En hoe waren die brave vaderen ten aanzien
van Indië
Ach, misschien heeft Multatulie in zijn boek
wat overdreven, maar ook al nemen we dat aan,
blijft het een feit, dat er gruwelijke ongerechtig
heid plaats had, dat de Javaan werd onderdrukt
en uitgezogen ten bate van de aandeelen onzer
brave Droogstoppels en Slijmeringen en Ds.
Wauwelaars.
Als we dat allemaal zien, dan blijft er van
die deugdzaamheid en braafheid, waar onze va
deren zoo hoog mee weg Iiep'en, niet veel over.
Ze waren in den grond der zaak door en
door goddeloos. Ze dweepten met den Franschen
Revolutiegeest, waarvan ze de bloedige franje
hadden verwijderd. Er was geen sprake van,