Antire volutionair Orgaan voor de Zuidhollandsche en Zeeuwsche Eilanden. No. 3622 ZATERDAG 8 MAART 1930 45ste JAARGANG IN HOG SIGNO VINCES EERSTE BLAD. Open Brief van Dr. H. Visscher Spierpijn Kloosterbalsem Op den Uitkijk. W. BOEKHOVEN A ZONEN ftlle stukken voor de Redactie bestemd, Advertentlën esi verdere Administratie, franco toe te aenden aan de Uitgevers Vergadering Ring Haringvliet der V. U. stijve spieren „Geen goud B zoo goed" Deze Courait vetschijat eiken WOENSDAG en ZATERDAG. ABONNEMENTSPRIJS per drie maanden franc per post f 1.- bi vooruitbetaling. BUITENLAND bff vooruitbetaling f 8.50 per Jaar. AFZONDERLIjKE NUMMERS 5 CENT. UITGEVERS: SOMMELSDIJK Telel. Interc. No. 202 Postbus No. 2 ADVERTENTIÈN 20 cent, RECLAMES 40 cent, BOEKAANKONDIGING 10 cent per regel DIENSTAANVRAGEN en DIENSTAANBIEDINGEN f 1.- per plaatsing. Groote letters en vignetten worden berekend naar de plaatsruimte, die z| beslaan. AdvertentiCn worden ingewacht tot DINSDAG- en VRIJDAGMORGEN 10 uur. Wij herinneren dengenen, die een convocatie ontvingen, aan de vergade ring van den Ring Haringvliet der V. II., welke D.V. zal worden gehou den in het gebouw Rehoboth te Middel- harnis op Zaterdag 8 Maart, des nam. om half 4 uur. Het is zeer noodzakelijk, dat elke ge meente haar afgevaardigde zendt. Namens den Ring Haringvliet, C. A. TIEMENS, Voorz. K. C. VAN SPRONSEN, Secr. AAN DS. G. H. KERSTEN, lid der Tweede Kamer. Naar aanleiding van artikelen in De Banier van 17 en 18 Februari 1.1. [Van verschillende zijden werd ons gevraagd dezen Open Brief van Prof. Visscher aan Ds. Kersten ook in ons blad op te nemen. Dit hadden we reeds eer willen doen, maar plaatsgebrek maakte het zeer bezwaarlijk. Nu er Richter van de zijde onzer lezers aan drang wordt uitgeoefend om den laat- sten Brief op te nemen, zullen we dezen hier ter plaatse afdrukken. RED.l Geachte Collega, Gods kinderen zijn wel in de wereld, maar niet van de wereld. Zij zijn een eigen volk, met eigen leven en ook met eigen levens- op'enbaringen. Dit gaat door op elk gebied, ook op dat der politiek. Eigenlijk moest het nergens meer blijken dan juist daar, omdat er, helaas, zooveel in is, dat fijn voelende zielen afschrift en aan de politiek over het algemeen een ongunstigen bijsmaak verleent. Hier juist moest het blijken, dat in het Gereformeerde volk andere beginselen leven dan bij de anderen. En nu heeft het mij juist bijzonder getroffen, dat met name de gedragingen der Staatkundig Ge reformeerden in Kamer, pers en politieke cam pagne, zich in volstrekt niets onderscheiden, zelfs niet van de uiterst linksche elementen. Als Gods Woord en onze Catechismus ons leeren, dat het roeping is onzes naasten goed gerucht voor te staan en het blijkt dan, dat de Staatkundig Ge reformeerden, hoewel zijschijnen de waarheid Gods zooveel beter te weten dan alle anderen, er nooit tegen opzien met verdachtmakende woorden, met onwaarachtige beweringen, met schimp en hoon anderen te bestrijden, die van men slechts weinig verschillen." Ziet, geachte Collega, wat onderscheidt de Staatkundig Ge reformeerden dan van de kinderen dezer wereld dan alleen een vrome schijn, die des te onaan genamer aandoet, omdat er een misbruik in is van heilige dingen. Zelfs zij, die verre zijn, wijzen er op en ergeren zich. Ook de wijze, waarop gij tegen mij optreedt, toont, hoe weinig kieskeurig gij zijt, niet in argumenten, want die brengt gij niet, maar in verwijtingen, smaad, schimp en hoon, die elk ernstig man, maar voor al een man, die zich gereformeerd bij uitnemend- heid noemt, ten eenenmale onwaardig is. In De Banier van 15 Febr. vecht gij als e'en Don Quichotte tegen een artikel uit een provinciaal blaadje, dat voor ongeveer tien jaren verschenen is, dat ik nooit las noch zag, van welks bestaan mij niets bekend is, en waar gij mij als met de haren bijsleept om te toonen naar het schijnt, hoe gij het apostolische woord verstaatde liefde handelt niet lichtvaardig, handelt niet ongeschiktelijk en is niet opgebla zen. En op 19 Febr. kent gij mij toe „droevig gegoochel met bijbelteksten", dat „U dan ook niet. raakt". Neen, geachte Collega, dat begrijp ik uitstekend. Iemand, die in zulk een geest schrijft, is door de wol heen. Ik moet zeggen, zeer tot mijn leedwezen, dat gij in schimptaal, die het heilige aanrandt, het record behaalt, want zoo iets is mij in mijn leven nog nooit door iemand gezegd, als ik op Gods Woord terugwees. Moest mij nu, geachte Collega, dit eerst van het hart, ik zal nu komen tot e'en toetsing van hetgeen gij beweert in Uw artikel dat tot titel heeftProf. Visscher over de Va deren en art. 36. En ik zal aan Uw uit- noodiging om U van antwoord te dienen, met bewijzen voldoen, opdat de eenvoudigen, die gij met vrome woorden overstroomt, met volle klaarheid zien zullen, hoe de Staatkundig Gere formeerden niet slechts „onbekookte" voorstel len doen, maar hoe die heele partij-actie en Uw geroep over de Vaderen en over artikel 36 en Uw geheele partij-program, alles saam dus „on- bekooktj' is en tot niets kan leiden dan tot het- ge'en, waartoe 'het reeds geleid heeft, namelijk: de triumph van Rome. Immers, dit in wezen Roomsche ministerie zit er voor een deel door Uwe Staatkundig Gereformeerde actie. Als ik dus Uw heele zaak voor den spiegel van art. 36 der Belijdenis zet, zooals gij dit wilt verstaan, dan zal het ook den eenvoudigste duidelijk zijn, welk een „onbekookte" politiek de Staatkundig Gereformeerden voeren. Ja, het zal zelfs blijken, dat het woord „onbekookt" eigen lijk veel te zwak is om dit politiek drijven te kenschetsen. Dat gij van de Vaderen inderdaad niets moet hebben en ook voor hun woorden geen eerbied toont, misschien ook al omdat zij U in den grond der zaak „niet raken", blijkt uit de wijze, waarop gij, als U wordt voorge legd hoe dan Voetius art. 36 wil toepassen, zijne beschouwingen eenvoudig als met een schop terzijde trapt, om hem af te maken met zijn eigen theorie. En waar haalt gij die theorie uit Niet uit Voetius zelf, wiens beschouwingen in haar geheel gij blijkbaar nimmer hebt nage speurd, maar notabene uit het Advies, dat in 1905 heeft gediend om de amputatie op art. 36 te wettigen. Wat gij vertelt, staat letterlijk zóó in de Acta der Gen. Synode van de Geref. Kerken in Nederland, gehouden in 1905, vlz. 291. Daaruit gaat dus voor U, geachte Collega, het licht op, waarmede gij Voetius' woorden met Voetius denkt krachteloos te maken. Zoo keert gij, die het onbesnoeide art. 36 wilt hand haven en geen woorden weet, hard genoeg om de daad der Gereformeerde Kerken te striemen, als „de gewasschen zeug tot de wenteling in het slijk". Men moet, zoo zegt gij, onderscheiden tus- schen „libertas lonscientiae" en „libertas exer- citii". Ik heb er, geachte Collega, geen bezwaar tegen, als dit in den zin van Voetius wordt verstaan, maar met Uw uitleg, die „onbekookt" is, ga ik niet accoord. Gij doet alsof gij het met Voetius etns zijt, maar Voetius is het met U niet eens, zooals ik°U heb aangetoond. Voetius houdt rekening met wat kan en wat niet kan, met wat de Overheid vermag en niet vermag. Maar volgens U, gij houdt immers niet op met het te herhalen, moet de Overheid daarmede niet rekenen, zij heeft Gods gebod maar toe te pas sen, al zou de staat er bij ondergaan en de revolutie uitbreken. Volgens U doet er dat alles niets toe; het zijn maar „slappe praatjes" van den neo-Gereformeerden Prof. Visscher. En wat de Vaderen leerden, doet er niet toe, want die moeten immers alles precies zóó zeggen, als gij het wilt, dat zij het zeggen zullen. Ik zal U nu eens laten zien, geachte Collega, wat gij eischt van deze Roomsche regeering. Haar is, volgens U, van Godswege opgelegd terstond alle vormen van eeredienst in ons Va derland, die niet in overeenstemming met de Formulieren van E'enigheid geschieden, dus b.v. alle Roomschen, modernen, ethischen enz. te verbieden, en met den sterken arm te doen ophouden. Alle Roomsche kerken moeten dadelijk worden gesloten, de mis mag niet meer bediend. En eigenlijk mogen er alleen godsdienstoefeningen, laat ik zeggen „kerkediensten", gêhouden worden naar Uw snit. Zelfs voor mij, die immers vol gens U ook maar „een neo-gereformeerde" hen, wordt de prediking des Woords onmogelijk ge maakt, opdat ik de goe-geiheente niet langer teksten zal kunnen „voorgoochelen". Uw eisch komt dus hierop neer, dat gij hier te lande eene extremistische religieuse politiek denkt in te voeren, die alléén daarin van die der Sovjet- Republiek in Rusland verschilt, dat de Uwe een gereformeerd randje heeft. Maar, geachte Collega, gelooft gij nu zelve, dat deze eisch, dien gij als eisch Gods aan deze Regeering oplegt, redelijker wijze aan haar kan worden gesteld Is er onder Uwe volgelingen ook maar één, die ook maar één oogenblik kan gelboven, dat in dezen tijd, h_ deze omstandig heden en aan deze, in wezen Roomsche, regee ring, de eisch kan worden gedaan, dat zij met den sterken arm de Roomsche kerken sluiten of moderne pre^ken verbieden kan Dat is n u Uw eisch. Voetius zeide: de regeering moet het kunnen do'en zonder dat er revolutie komt. Zij moet dus rekening houden met hetgeen mo gelijk en niet mogelijk is. Neen, zegt,gij, het doet alles niets ter zake, geen „slappe praatjes De regeering, elke regeering, móet dadelijk, zon der uitstel, zonder consideratie, zonder omzien, op Gods bevel alle eeredienst, behalve die der genen, die op Uw weegschaal zwaar genoeg wegen, met den sterken arm verhinderen. Dit is nu U w e i s c h, geboden door art. 36, zooals gij dit verstaat, althans zegt te verstaan. En Uwen volgelingen scherpt gij dit zonder op houden in. De regeering moet terstond alle vrijheid, niet van consciëntie, 'maar van eere dienst opheffen. En terwijl gij'dit aan de men- schen voorhoudt, het der regeering als eisch stelt, gaat gij, geachte Collega, om lid te kunnen worden van de Tweede Kamer, in de handen van diezelfde regeering den eed zweren, dat gij de Grondwet zult gehoorzamen en aan alle godsdiensten van Staatswege, zoolang als deze Grondwet er is, gelijke bescherming zult ver zekeren. Onder eede verklaart gij Gods gebod, dat de Overheid volgens U terstond moet ge hoorzamen, niet te zullen gehoorzamen. Gij beijvert U, geachte Collega, Petrus Da- thenus voor te stellen als den man, in wiens voetsporen gij -wilt wandelen. Zou deze karak tervolle geloofsheld, zou Calvijn of John Knox er ook voor te vinden zijn geweest om te zwe ren, dat zij niet zouden doen wat Gods gebod eischt Zouden zij met Hendrik IV hebben gezegd: „Parijs is wel een mis waard En zouden zij met U hebben gezegd: om lid van de Kamer te worden moet die eed afgelegd en dus ik leg dien af, al is dit geheel in strijd met Gods Woord, zooals ik dit versta. Ziet, ge achte Collega, ik zou voor Uwe overtuiging eerbied kunnen hebben, als gij haar trouw waart, als gij zeidet: „ik, die art. 36 zóó versta, kan dien eed niet zweren en dus zal ik al wat daaruit voorkomt, dragen in het geloof,, dat het op den berg des Heeren zal worden voorzien". Dan zou ik respect hebben voor Uwe over tuiging, maar nu moet ik haar als „onbekookt" en als ondoordacht en als een politieke zet ken schetsen. Gij handelt niet naar Uw eigen be ginsel, namelijk wat gij als het e e n i g ware beginsel aan het volk voorhoudt. Ik ben er zeker van, als Petrus Dathenus U zag zitten te midden van het College - Legerpredikanten met de glimmende distinctieven van het militaire pakje, met de kepi en den mantel U zag wan delen en verkeeren te midden van Roomsche aalmoezeniers en moderne en ethische dominees, dat hij het hoofd zou schudden en met Caesar zou zeggen, toen hij zijn vriend Brutus onder zijne belagers en moordenaars zag: „et tu Brute", ook gij Brutus Hij zou ook van u hetzelfde psalmversje op de lippen nemen, dat gij op Rome en de revolutie wilt toepassen: „Och had naar Mijn'raad, zich Mijn volk gedragen". Hij en Calvijn en Knox en Voetius en al de Vaderen, als zij U, Collega, hoorden, zwerende den eed op de Grondwet, U zagen in het krijgs mansgewaad, in het gemengd gezelschap, hoe wel Gereformeerden er zoo kieskeurig op zijn, ja Collega, als zij dit alles zouden weten, dan zouden zij als in koor en uit één mond U toe roepen: „Broeder, hoe kunt gij toch zoo droevig goochelen met"onze leeringen, die wij bezegelden met ons martelaarsbloedZij zouden, ziende hoe in dezen tijd van afval en revolutie, toch nog een politiek spel gedreven wordt met de waarheid Gods, zeggen: „noemt onze namen niet, want gij kent ons niet; wijst niet op onze voorbeelden, want gij volgt ons niet; spreekt niet van onze leer,- want gij betracht haar niet". Ja, zij zouden zeker niet het minst tot het ge slacht der Staatkundig Gereformeerden zeggen: „bouwt onze graven niet, versiert onze graf- teekenen niet, maar gaat heen tot uwe Broederen die gij uitscheldt, verzóent u met hen en bidt om den vrede van Jeruzalem". Nog eene zaak is er, waarop ik in dit schrij ven Uwe aandacht moet vestigen, omdat er uit blijkt, hoe Uwe Staatkundig Gereformeerde po litiek geheel omgaat buiten het licht van Gods Woord. Zij wordt gevoerd in het wild, al naar het belang der Heeren meebrengt. En wie U daarop wijst, krijgt het verwijt te hooren, dat hij toch maar met teksten „goochelt". Maar, geachte Collega' ik zal mij door zulke smaad woorden, die weinig diepgevoelden eerbied voor des Heeren getuigenis verraden, niet laten weer houden U het woord der Waarheid voor te leggen. Inderdaad, ik heb gezegd, dat de eischen, die menschen aan elkander stellen mogen en kunnen, slechts betrekkelijk zijn, dat er onderscheid is tusschen wat God eischt en wat wij eischen mogen. „Droever stelling", zegt gij, „is nau welijks denkbaar. Wie geeft iemand ter wereld het lecht van den eisch Gods iets af te doen?" Welnu, geachte Collega, droever onkunde in de Schriften Gods bij iemand, die zich als Dienaar des Woords aandient, is nauwlijks denkbaar. De FJeere zelve heeft dat onderscheid tusschen Gods volstrekte eischen en wat van de menschen, ook van de Overheid gevorderd kan.worden, in het licht gesteld, toen de Fari zeeën, die ook zoo volstrekt Gods eischen wil den doorvoeren in letterlijken zin, tot Hem kwam om Hem te verzoeken. Zijne gansche prediking tegen de Farizeeën gaat van dat on derscheid uit. Lees maar Matth. 12 en 15, wat Hij antwoordt, als Zijn discipelen van „neo- gereformeerdheid" worden beschuldigd in deze woorden: „Waarom overtreden Uwe discipelen de inzettingen der ouden En vooral als gij het wilt zien, hoe de Heere doet met de volstrekte eischen Gods, lees dan Matth. 19 78. Daar wordt gesproken van Gods volstrekte eischen in hunne toepassing( niet zooals gij, geachte Collega, geheel verkeerd zegt hunne „aanpas sing") op de Wetgeving. Daar toont de Heere, dat de volstrekte eisch Gods van den beginne is het volstrekt onscheidbare huwelijk tusschen man en vrouw. Dis is van den beginne, dit is het huwelijk naar Gods ordinantie. En de Pha- rizeeën 'zeggen: hoe kan dat nu, dat Mozes toch een wet heeft, die scheiding mogelijk maakt Deuter. 24 1. Zegt dan niet de Heere Jezus: „Mozes heeft vanwege de hardigheid uwer har ten u toegelaten uwe vrouwen te verlaten,- maar van den beginne is het alzoo niet geweest" Zie hier hoe de Christus Gods zelve het exempel geeft van eene stelling, volgens u, „droever dan welke nauwlijks denkbaar is". Gij verzuimt, geachte Collega, U rekenschap te geven van den eisch Gods in Zijn Woord voor het poli tieke leven. Ik begrijp het wel, gij hebt het zeer druk. En dan lijdt de studie wel eens en worden wel eens beslissingen genomen, programs van beginselen gedrukt, woorden geschreVen en be wegingen opgeroepen, zonder dat zij goed over wogen en door Gods Woord belicht zijn. Er is misschien geen gebied, waar meer op lichtvaar dige en oppervlakkige wijze gedaan en ge sproken wordt, dan op dat der politiek. Maar van de Staatk. Gereformeerden, die voortdurend klaar staan met wat Gods gebod vordert, die steeds terstond van de regeering eischen de volkomen toepassing van alle eischen Gods, die steeds een stroom van woorden hebben, ont- le'en'd aan de groote mannen Gods, die ons in de geschiedenis van Gods Kerk gegeven zijn, van die Staatkundig Gereformeerden mag men dan ook verwachten, dat zij zich zullen hoeden voor alle lichtvaardigheid, voor alle oppervlak kigheid, voor alle politiek spel met woorden aan de godzaligheid ontleend. Want, geachte Collega, weet dit wel: het hoogste en het laagste, dadelijk wrijven met het eenfge middel dat tot diep in Uw spieren doordringt en U snel weer lenig maakti Akkers het edelste en het gemeenste, het goddelijke en het satanische, zij liggen vlak naast elkander. Ook in het geestelijke leven geldt het ontroe rende woord der vermaning: er is maar één schrede tusschen het leven en den dood. Daarom waag ik het nogmaals om U te schrijven, op gevaar af, dat gij mij weer „e'en goochelaar met teksten" scheldt: „geachte Collega, zou het niet verstandig zijn, als gij in Uw ijver en drift, in Uw harde woorden en steeds luider roepen, eens dacht aan de waarschuwing des Heeren: Oordeelt niet, opdat gij niet geoordeeld wordt. Wat ziet gij den splinter, die in het oog uws broeders is, maar den balk, die in uw oog is, merkt gij niet. Dat is daarom zoo noodig op politiek gebied, omdat gij Staatkundig Gere formeerden in uwe daden met betrekking tot art. 36 in niets verschilt van de Antirevolutio nairen. Houdt op U voor te stellen als beter, als zuiverder, als getrouwer aan de Waarheid en leert aan het volk, hoe de Heere gebeden heeft om de eenheid Zijner kinderen. Met collegiale groeten, Uw dw. H. VISSCHER. Huis ter Heide, 20-2-'30. In enkele uitkijkbrieven heb ik aangetoond hoe „braaf" onze vaders der negentiende eeuw hun kinderen opvoeden tot de „deugd" Maar zij hebben e'en misselijk geslacht ge kweekt en hun paedagogiek heeft geleid tot een afval van de kerk. Met al hun vroom gebaar en gepraat hebben die brave vaders een god deloos geslacht gekweekt, gelijk zij zeiven in den grond der zaak reeds goddeloos waren. Is dat waar Ach lees Da Costa's bezwaren maar eens. Dan kunt ge u er van overtuigen hoe weinig er van de vroomheid onzer vaderen overblijft, wanneer het deksel der vroomheid waarmee zij zich kleedden van hen wordt afgerukt En trouwens de negentiende eeuw was een goddelooze eeuw. Want die brave vaders, die het liedje van vrijheid, gelijkheid en broederschap gezongen hebben rondom den vrijheidsboom en zichzelf er op verhoovaardigden, dat zij zulke echte liberalisten waren, hebben op schandalige wijze de menschen, die God wilden dienen overeen komstig eigen geweten, zwaar verdrukt. Ze hebben den vierendertigers de dragonders in huis gestuurd en duizenden guld'en boeten laten be talen, en het velen hunner zóó benauwd ge maakt, dat ze weggevlucht zijn naar het Verre Westen. Zij hebben zich moeten inschepen naar Noord-Amerika om daar een nieuw Vaderland te zoeken Toen een kapitein van een bootje, dat hen overbracht, eens gevraagd werd welke scheepslading hij in had, antwoordde hij: „Dat is munt, welke in Nederland niet gangbaar is Zeer juist opgemerkt Zij waren in Nederland ongangbare munt Dank zibde „braafheid" onzer vrome liberale vaderen, die hun kinderen zulke mooie gedichtjes lieten leeren van verdraagzaamheid en liefde jegens zijn naasten En ik denk aan den schoolstrijd Hoe hebben al in het begin der vorige eeuw onze mannen, die degelijk Christelijk onderwijs voor hun kinderen begeerden, niet'moeten wor stelen voor een eigen schoolHoe zijn ze ge plaagd en tegengewerkt op alle manier, ofschoon ze uit eigen zak het betalen wilden En later toen de schoolstrijd ontbrand is 1 Hoe hebben die brave liberalen zich toen van een leelijken kant doen kennen. „Dan moeten de minderheden maar onderdrukt worden", zei een liberaal staatsman. Och ze waren zoo verdraagzaam 1 Ze leerden hun kinderen zulke lieve versjes en ze gaven ze zulk een vrome opvoeding 1 Maar intusschen werd de kerk gemoderniseerd en de school geneutraliseerd, opdat straks de staat en de maatschappij geliberaliseerd zou worden Ze waren zoo lief, die brave vaders der vo rige eeuw 1 En ik denk aan de gruwelijke sociale onge rechtigheid, die zij gepleegd hebben. O zeker, ze waren zoo liefdadig Er waren naaikransjes, waar men broekjes en warme borst rokjes breidde voor die arme Javaantjes 1 En er werden ruimschoots soepkaarten uitgedeeld, en er waren diakenhuizen en weeshuizen en er was zoo veel Maar er is geen eeuw geweest, waarin zooveel wreede ongerechtigheid gepleegd als in de negentiende. Ik zal één staaltje van de liefdadigheid der brave liberalen vertellen. Ik las ze juist dezer dagen in een boekje over Klaas Kater, de be kende Patrimonium-man. Hij was een wees. Zijn vader had goed zijn brood gehad als melkboer. Maar hij stierf vroeg en ook Kater z'n moeder stierf jong, waardoor de kinderen onverzorgd achter bleven. Klaas zou voor de zeevaart stu- deeren. Maar wat gebeurt Ze komen in een weeshuis terecht. En volgens het recht dier da gen vervielen alle goederen en gelden der wees kinderen aan de stichting. Dat was vanwege de gelijkheid, die in zoodanige inrichting moest zijn. En de kinderen van Kater werden yan alle be zittingen beroofd. Klaas kon later ergens boe renknecht worden De barmhartigheid der necjentiende eeuw was wreed. Er is in naam der liefdadigheid en weldadig heid wat wreedheid gepleegd door die brave liberale vaders En toch lieten ze hun kinderen zulke mooie versjes leeren, waarbij htm de tra nen over de wangen liepen. En toch werd hun kinderen geleerd, dat als ze een weesje zagen „vrij een traantje plengen konden". Maar geen eeuw heeft zulke gruwelijke on derdrukking gekend dan deze. De gilden waren afgeschaft. En het beruchte coalitieverbod zorgde er voor, dat de arbeiders geen gelegenheid kregen om zich te vereenigen. Zij werden het verlengstuk der machine. Men weet welke gruwelen de officieele enquêtes van 1842 en 1862 aan het licht gebracht hebben. De kleine kinderen reeds van vier jaar oud werden geëxploiteerd om in de fabrieken te wer ken en de mannen waren werkloos Ontzettende gruwelen uit de fabriekssteden als Leiden en uit de steenbakkerijen en uit allerlei werkin richtingen kwamen aan het licht. Kleine kin deren werkten veertien en zestien uren per dag. Moeders 'en zwangere vrouwen zwoegden van den vroegen ochtend tot den laten avond voor een zeer karig stukje brood. Vaders moesten hun kinderen 's morgens vroeg met een glas water wakker maken, de kindertjes moesten er uit en aan 't werk op de fabriek Een veertien- urige werkdag voor kinderen was heel gewoon In Hilversum moesten jonge kinderen gedurende 17 urén der dag spinarbeid verrichten. In Rot terdam werden twee bleekerijen aangetroffen, waar tweemaal 's weeks achttien uur werd ge werkt, n.3. van 3 uur 's morgens tot 9 uur 's avonds. Er was zelfs een branderij, waar van 's ochtends half 4 tot 's avonds 8 uur gewerkt., werd. zonder schafturen Dat hadden we te danken aan de weldadig heidszin dier brave liberale vaderen, die de kleine kinderen zulke mooie ontroerende versjes leerden over deugd en braafheid en weldadig heid en naastenliefde en wat al niet meer voor fraais Er werd gebazeld over naastenliefde, maar het was maar vromen schijn, de werkelijkheid was, dat de echte Kaïn's geest hoogtij vierde En hoe waren die brave vaderen ten aanzien van Indië Ach, misschien heeft Multatulie in zijn boek wat overdreven, maar ook al nemen we dat aan, blijft het een feit, dat er gruwelijke ongerechtig heid plaats had, dat de Javaan werd onderdrukt en uitgezogen ten bate van de aandeelen onzer brave Droogstoppels en Slijmeringen en Ds. Wauwelaars. Als we dat allemaal zien, dan blijft er van die deugdzaamheid en braafheid, waar onze va deren zoo hoog mee weg Iiep'en, niet veel over. Ze waren in den grond der zaak door en door goddeloos. Ze dweepten met den Franschen Revolutiegeest, waarvan ze de bloedige franje hadden verwijderd. Er was geen sprake van,

Krantenbank Zeeland

Maas- en Scheldebode | 1930 | | pagina 1