Ifoor de pasgeborene Voor de Vrouw. Gemeente Nieuws Gemengd Nieuws Voor de Jeugd. Wat MacDotiald zegt. DRAMA TE EINDHOVEN. a a aaa fl zijn „Bezwaren tegen den geest dezer eeuw" zijn tijdgenooten in het aangezicht slingerde. In die „Bezwaren" schreef hij o.m. „Leeraars der jeugdkeert terug van den weg, waarop de verderfelijke tijdgeest het onder wijs heengevoerd en. voortgesleept heeft. Geen ijdele theoriën meer van menschelijke verdienste, van menschelijke zelfgenoegzaamheid, van men schelijke volmaaktheid Geen prikkelingen meer van een dwazen en onbehoorlijken hoogmoed om op te wekken tot een koude gevoellooze deugd, en tot een onvolkomene en van God onafhankelijke wijsheid. Geen vertooningen meer van oppervlakkige kennisBereidt de harten uwer kweekelingen om de invloeden van het Christendom te ontvangen, en niet die van een dorre wijsbegeerte, die althans voor een toe komende wereld geen vruchten dragen kan. Wee U zoo gij wijzer meent te zijn dan de een voudige en oprechte vereerders en liefhebbers van het Woord Gods Inderdaad, dat was mannentaal Maar het was de stem eens roependen in de woestijn UITKIJK. In „Het Volk" lezen we het volgende bericht: Wat Mac Donald zegt. Er moet een principieel onderscheid worden gemaakt tusschen de kleine en de groote naties De toestand van beide verschilt hemels-, breed. Geen enkel klein land is in staat zich te verdedigen. Wordt het overvallen, dan heeft het niets aan 10.000 man en een pantser kruiser. Noch door militaire noch door poli tieke macht kan het zijn bestaan beveiligen. Geheel anders staat het met de groote landen. Door hun politieke macht kunnen zij tot op zekere hoogte hun veiligheid waarborgen; een oorlog verhinderen kan ook een groot land niet. Zijn militaire macht beteekent voor hem een waarde, die het kan inbrengen bij het voeren van onderhandelingen. Daarom kunnen groote landen alleen ontwapenen tengevolge van internationale overeenkomsten. Daarom moet hun ontwapeningspolitiek op het tot stand brengen van zulk een overeenkomst worden gericht. Aldus sprak de Engelsche Premier, die door de S.D.A.P. ten onzent zoo gaarne wordt voor gesteld als „de Engelsche Partijgenoot". „Het Volk" geeft geen commentaar bij dit bericht. Blijkbaar is het blad het er dus mee eens. We herinneren ons, dat toen in de verkiezings dagen van het vorige jaar de socialisten ver weten werd, dat zij alléén voor de nationale ontwapening streden en dat hun partijgenooten in het buitenland es anders over dachten, zeiden ze, dat België nog niet geheel van den schrik van den oorlog bekomen was, en men" het dit land dus vergeVen moest, dat het nog niet ontwapende. En een land als Engeland, dat tot de groote naties behoort, kon onmogelijk alleen ontwapenen, want dat zou het evenwicht der volkeren niet gedoogen. En nu moet blijkbaar een bericht in „Het Volk" deze meening nog weer eens versterken Ja, die Mac Donald is wel een vreeselijke aardige man Ontwapenen jullie maar zegt hij, ik blijf voorloopig in het harnas. En de S.D.A.P. ten onzent is zoo schaapachtig zich voor dit wagentje te laten spannen Wij herinneren er den roode heeren evenwel aan, wat hun groote partijleider Troelstra eens schreef (in „Wereldoorlog en Sociaal-demo cratie" blz. 126): „Pogingen om de ontwapening nationaal, met verwaarloozing van de internationale be- teekenis, ligging, plichten en verhoudingen van het land te doen plaats hebben, zullen hoogstens aan de Partij een moeilijk Program punt, waarmee in zekeren zin te paradeeren valt, verschaffen, maar de natie daarom nog niet verlossen van het Militarisme„Wie op de beteekenis let van de nationalitie in tijden, dat het volk wordt aangevallen, zal moeten toegeven, dat, zoolang gewapende inval mogelijk blijft, en regeering, die daartegen geen geregeld defensie wezen inricht, het volk bij aanval zou d r ij v e n in den franctireurskrijg, den vree- selijksten, die men zich denken ka n". Wij zijn zoo vrij geweest om enkele gedeel ten, waarop de nadruk valt, te spatieeren. En hoe de roode heeren wel gezwenkt zijn, na den tijd, dat een ontwapeningsleuze inder daad voor hen een „mooi lijkend programpunt" werd, om met Mr. Troelstra te spreken, blijkt wel uit een ander citaat, dat we hier laten vol gen. Het zijn woorden, die Mr. Troelstra bezigde in een polemiek tegenover Dr. Gorter, in 1913. Mr. Troelstra verdedigde toen nog de verplich ting om het vaderland te verdedigen met de volgende woorden: „de grond waar we op ge boren zijn, de bodem waarop wij sociaal-demo craten streden tegen onze eigen bourgeoise, is ons heilig, niet het minst om dien strijd zelf. Het feit, dat op verschillende socialistische pro grams het volksleger voorkomt, bewijst al vol doende, dat de internationale sociaal-democratie den plicht om het vaderland te verdedigen, er- kent"..<". En Troelstra schreef in „Dé Wereldoorlog en Sociaal-democratie" (blz. 69): „Een staat, die hoewel buiten den oorlog staande, de plich ten hem door de Haagsche Conventie opgelegd, met het te;re huidje. Genius Wondbalsem, zacht en koel als sneeuw. Ziet hoe smetten, pijn» lijke roode huid direct geneest. Ja, Genius Wondbalsem, dat helpt tenminste. 25 en 50 ets. niet wil vervullen, is niet neutraal, valt buiten den rechtstoestand door de conventie geschapen, verklaart stilzwijgend geen beroep te doen op het recht om buiten den oorlog te worden ge houden. Zie hier de plicht tot bewapening, bij dreigend gevaar tot mobilisatie, bij inval in het neutrale gebied tot gewapend verzet aan de neutralen opgelegd Wanneer een staat zoodanig is gelegen tusschen twee oorlogvoeren de landen, zijn gebied, zijn kusten, zijn havens zoodanige strategische beteekenis hebben in een uitgebroken oorlog, dat het onverdedigd zijn van dit gebied deze in de noodzakelijkheid brengt om elk voor zich het tegen den ander in staat van tegenweer te brengen, dan dwingt hij hen feitelijk zijn land te bezetten om het als oor logsterrein te gebruiken." Wanneer wij in 1930 precies met dezelfde woorden hetzelfde zeggen, noemt men ons „vechtjassen", „militaristen" en wat dies meer zij En nu heeft het woord van Mr. Troelstra geen waarde meer voor der oode heeren, maar nu keert men zich met verwondering tot Mac Donald om diens orakeltaal in te drinken en kauwen ze het in Holland de menschen na, wat ze eerst van dezen gladden Engelschman hoor den, e'en man, die rondweg verklaart niet eens een sociaal-democraat te zijn en den klassenstrijd te verwerpen Nu zeggen de rooden in Holland: groote landen kunnen zich niet ontwapenen, laten de kleinen het maar alleen doen. En deden de kleine landen Waar het socialisme hoogtij viert het dan nog maardoch ze geven aan het leger een anderen naam en houden intus- schen nog meer soldaten op de been dan het „oorlogzuchtige Holland" doet I veel gelezen schoolboekje: „Het voorbeeldige schoolkind: gesprek over de nuttigheid van het schoolgaan; dichtmatige lessen en gebeden voor de deugd", door een schoolopziener H. Wester. Het begint: „Lieve kinderen nu wil ik u wat vertellen van een meisje, dat vroeger deugdzaam was, braaf leerde en zeer verstandig werd. Maar als gij dit nu leest, dan moet gij denken: zoo braaf en zoo verstandig moest ik ook wor den. Lotje was haar naam. Toen zij ruim drie jaren oud was, bragten hare ouders haar op de school, bij een verstandigen en braven meester, die al schielijk veel behagen in haar kreeg, omdat zij zoo lief en zoet wasHet einde isMen maakte op Lotje dit grafschrift: „Hier rust nu Lotje, die de deugd Beminde in hare vroege jeugd. Hier rust haar lichaam in het stof Haar ziel geniet in 't hemelhof, Bij God het eeuwig zalig leven Tracht, kinderen Lotje na te streven." Deugd als vrucht van het rationalisme. Het komt ook helder uit in het kindergedichtje „Lodewijk in de Bibliotheek van zijnen vader" „Dit is mijn liefste buitenplaats, Daarvoor verlaat ik vreugd en maats, Als 'k hier een weinig snipperuren Van eiken drukken levensdag, Gansch onverzeld van vriend en bur'en, In eenzaamheid verslijten mag, Dan voelt mijn hart de ware vreugd. Hier gaar ik lessen voor de deugd, 'k Spreek hier met overoude wijzen, Die mij den dienst van God aanprijzen, Ik bid hier zelfs om beter hart, In geene spoorloosheen verward, En oefen mij in vele zaken, Die mijn toekomend heil volmaken." De deugd was dus het hoogste goed, $at de brave negentiende eeuw kende. En die deugd was bereikbaar door vermeerdering van kennis. Ik heb al eer geweien op het beruchte woord van Prof. Opzoomer: „Bouw scholen en gij kunt de gevangenissen sluiten I" Het was werkelijk de geest der negentiende eeuw. Maar die deugd was een aanbiddelijk goed, niet omdat God dit van Zijn schepselen eischt, maar uit een nuttig heidsoogmerk. De deugd zou den mensch ge lukkig maken. Zelfs "tijdelijk en eeuwigHet kwam in al de jeugdgedichtjes weer naar voren. De deugd was een panace voor 'het geheele leven. Niet alleen de ziel, maar ook het lichaam zou er wel bij varen. Zoo b.v. in het volgende: „Tracht tevens tot den hoogsten trap Van deugd en kennis te geraken, Dan kunnen zee- en koopmanschap U roemvol en welvarend maken. Zoo wordt door u, in later dag, Een schoone loopbaan aangevangen, En waakt gij, met een braaf gedrag, Voor welbegrepen beursbelangen." Is het niet of ge hier de beruchte Droogstoppel van Multatuli hoort wauwelen Deugd, aange prezen in het welbegrepen belang van de beurs Zie hier een proeve van den lamlendigen geest der negentiende eeuwEen geest die de kleine kinderen met den paplepel werd inge geven. Waar onder zulk een verderfelijken geest een geslacht opgroeide, moest er wel een groote afval van de kerk volgen. De kerk, die koud en dor en geestloos was geworden, moest een geslacht kweeken, dat haar den rug zou toe- keeren. De negentiende eeuw is de eikel, waar uit de twintigste eeuw van Godverzaking nood wendig moest voortspruiten In het heden ligt 't verleden Waren er dan geen mannen meer, die den ellendigen tijdgeest doorzagen en er tegen waar schuwden Zeker. Ik wees reeds op een Da Costa, die „Van mijn komt de volgende week ook een broertje naar school, juffrouw." „Wel kerel, dat is fijn, zeker veel zoeter dan jij Even keek Kees me onderzoekend aan, maar toen hij zag, dat ik lachte, lachte hij ook mee en zei: „Nou en of tie". 'k Kende Keesjes broertje al zoo wat van uiterlijk, we konden er dus saampjes een heel babbeltje over maken. „Moeder komt em zelf brengen den eersten ochtend". Een week later, de gewichtige 1 Mei dag Daar kwamen ze aan Moeders hand, of met „groote" broer of zus uit klas drie of vier mee. „Wat zal 't wezen 7" vraagde ik me zelf af. En iets soortgelijks zullen ook die kleine peuters wel gedacht hebben. Henkie, Keesjes broer, maakte ook z'n entree in de school. 't Scheen hem danig mee te vallen Verlegen 7 Geen spoor van. Met volle vrij moedigheid stak hij me z'n kleine knuistje toe: „Dag juffrouw" en binnen was hij. ,,'t Is een baasje, hoor juffrouw", vertelde Moeder me nog even. Maar 'k had verder weinig tijd. Henkie moest een plaats hebben. Veel kiezen doe je niet zoon eersten morgen. Als je ze na een paar dagen wat beter kent, krijgen ze vaak een andere plaats, naar dat 't noodig is. De minder goeden vooraan, de drukke niet te dicht bij elkander in de buurt. Henkie zat dus. Hij begon eerst eens om zich heen te kijken. Nou dat scheen hem te bevallen. O hé, daar zag hij Moeder nog staan in de gang. Hij knikte Moeder eens toe en zei toen heel geruststellend: „Ga maar naar huis, hoor Moeder I" Henk was al thuis. Zulke platen aan den muur, dat was een lieve lust. „Zoo'n stoel hebben wij ook, maar onze klok is anders." Daar begon Henkie z'n mededeelingen mee. Maar er waren er meer, die m'n zorgen noodig hadden. De tweede klas was zich ten volle haar waar digheid bewust. Geen wonder, al tweede klasen ze zagen van uit hun hooge hoogte neer op die nieuwe- lingetjes. Wat gedragen die kersversche tweede klas- sertjes zich voorbeeldig die eerste dagen Ze moeten laten zien, dat zij groot zijn. En dan moet je ze hooren over die „kleintjes" van klas één. Henkie stoorde zich niet aan de gewichtigheid van de school, noch aan de deftigheid der twee de klas. Hij was heelemaal op z'n gemak en maakte alle opmerkingen, die hij noodig oor deelde. Ondeugend 7 Wel neen, heelemaal niet, maar hij moest „schoolkind" worden, 't was nu nog een echt vrijbuitertje. O, na een paar dagen was Henkie 4 in school al heelemaal een „schoolkind", dat wist hoe het hoorde. Nog wel vrijmoedig, en als T maar even kon ook spraakzaam, maar hij hield zich aan de schoolregels. Maar 'k was blij, dat ik zoo'n Henkie in m'n klas gekregen had. 't Was altijd een stralend zonnetje. In 't leeren was hij niet buitengewoon, 'k geloof, dat hij er te speelsch voor was. Henkie had onveranderlijk een goed humeur. Als hij zag, dat ik naar hem keek, lachte hij even en ondeugende pretlichtjes straalden* z'n oogjes uit. Rekenen vond hij een vrijwel overbodige we tenschap. Hoe ter wereld kun je je daar nou druk voor maken 7 Henkie wist er van, zooveel als er per geluk was blijven hangen in z'n memorie, en daarmee basta Wat had zoo'n klein speelsch jongetje nu wel aan sommen 7 Lezen, dat ging goed, dan had je van die fijne boekjes, waar plaatjes in stonden van kin deren, die ook zoo lekker konden spelen. Nou Van de Bijbelsche geschiedenis miste hij nooit een woord. Nooit heb ik vergeefsch den ander'en dag aan Henkie gevraagd, wat er den vorigen dag ver teld was. Maar Henkie vertelde weer wat hij den vo rigen dag gehoord had, op z'n eigen manier. En verrassend juist waren z'n opmerkingen, die hij dan deed, natuurlijk in z'n eigen naieve be woordingen. 'k Had eens verteld van den strijd tusschen David en Goliath. En of Henkie geluisterd had Den anderen dag kreeg Henk de beurt „Koning Saul zei: „David, doe mijn ijzeren jas aan. Dat heeft Goliath ook". David pro beerde het ook, maar toen zei d'ie: 'k moet die zware jas niet aan. 'k Ga maar liever zóó, in mijn vessie! Dat is veel gemakkelijker! En David was geeneens bang, want hij wist: de Heere helpt me en natuurlijk, dan hoef je nooit bang te wezen" Zoo gaf Henkie 't weer. Zaakonderwijs, nu dan „had" je Henk ook heelemaal. Hij zuchtte er soms van als dat lesuurtje om was. Maar Henkie zag je pas in z'n volle kracht op 't speelplein. Daar was hij nog 't leuke vrijbuitertje van eerst. Daar zag je eigenlijk Henkie pas. Henkie was altijd al vroeg present. Vlak bij 't spleelplein zette hij 't altijd op een holletje. Daar zag hij Jan en Piet enz'n kameraadjes. En 't was al voor elkaar I Henkie had al een plan Wip de brug van 't spleelplein op, 'en daar had je 't Jongens laten we nou es fijnEn daar kwam z'n plan. Hoor dan z'n rappe tongetje eens gaan. Z'n pretoogjes twinkelen en stralen en als, ze dan op z'n spel ingaan, dan staat ie te dansen en dan hoor je „Ja enne dan houwen we dat 't daar een groot bosch is Of, een anderen keer is een hoek van het plein een diepe sloot, en wat hij maar beden ken kon. O, dan is Henkie in z'n kracht. Maar weet je wat dan 't allerfijnste was 7 Als ze allemaal één spel speelden. „Willen we met z'n allen7" „Ja, en laten we vragen of de meester ook meedoet". Als Henkie daar maar één letter van gehoord had, vloog hij al naar ons toe zoo rap z'n korte beentjes hem maar brengen konden. 't Vingertje omhoog. „Meester, doet u mee 7" Maar daar stonden ze allen al om ons heen. En ondanks al deze nuchtere feiten, laten duizenden domme Hollanders zich maar be dotten En Mac Donald lacht zijn geheimzinnigen lach DE LANDARBEIDERSWET. I. Wanneer we een beknopte uiteenzetting zul len geven van den inhoud, het doel en de strek king der landarbeiderswet, is het daarom, om dat de toepassing van die wet in de streken, waar dit blad verschijnt, een vrij grooten om vang heeft genomen. Het is in verband daarmede gewenscht, dat - in het bijzonder de landarbeidende bevolking eenigszins een beeld krijgt van de voordeelen welke die wet haar biedt. Men kan de bevordering van het klein-grond- bezit nastreven met verschillende oogmerken. Het meest voor de hand liggende oogmerk is ongetwijfeld de verbetering der sociale positie van de werknemers in het boerenbedrijf. Ook als middel ter mede-oplossing van het landbouwvraagstuk komt de bevordering van het klein-grondbezit naar voren. Ten slotte kan men het nastreven, met het oog op de verhooging der opbrengst van den bodem en dus van de volkswelvaart in haar geheel. Het zou te ver voeren de in de landen gelden de maatregelen naar voren te brengen vermeld zij slechts, dat het buitenland ons in de wettelijke zorg voor het klein-grondbezit is voorgegaan. In ons land is het onderwerp dat ons thans bezig houdt, geregeld in de Landarbeiderswet van 20 April 1918, Staatsblad no. 259. Het hoofdbeginsel van die wet is dat de land arbeider, die aan de in de wet gestelde eischen voldoet, AANSPRAAK op steun kan doen gelden. Slechts dan, wanneer geen geschikt land voor den landarbeider te vinden is, zal de wet hem niet kunnen helpen. Den oppassenden landarbeider de voordeelen te verschaffen, die aan het gebruik van on roerend goed verbonden zijn, en zooveel moge lijk de nadeelen op te heffen, die voorheen daaraan kleefden, is de strekking van meerge noemde wet. Door die wet wordt den landar beider de gelegenheid geboden om zijn econo- mischen toestand te verbeteren, zich op te wer ken en de zorg voor zijn ouden dag te verlichten. De landarbeiderswet kent tweeërlei wijze van steun a. voor het verkrijgen van land met woning in eigendom (een plaatsje) b. voor het verkrijgen van los land in pacht. De landarbeider kan kiezen, hoe hij geholpen wenscht te worden. Het met de uitvoering der wet belaste orgaan mag geen landarbeider, die een plaatsje gevraagd heeft, niet los land toe wijzen, of omgekeerd. Aan den landarbeider mag niet de gelegenheid worden geboden, zoowel land met woning in eigendom als los land in pacht te verkrijgen. Wel is het mogelijk, dat een pachter van los land een plaatsje verkrijgt, doch in dat geval behoort de pacht te worden geëindigd. Een plaatsje mag niet in pacht worden uit gegeven los land niet in eigendom verstrekt. Zooals we hierboven reeds hebben gemeld, is het doel der wet om een landarbeider in de gelegenheid te stellen, land met woning in ei gendom te verkrijgen. Hieruit volgt dus, dat een landarbeider, die reeds in het bezit van een plaatsje is, geen aanspraak op dergelijken steun kan maken. Geen bezwaar is het echter dat een landarbeider een voorschot krijgt voor den bouw der woning, indien hij den grond reeds in eigen dom bezit. Een landarbeider, die met behulp der wet in De aanval kwam zoo van alle kanten, dat we wel toegeven moesten. En in een oogenblik waren we er „in". We deden mee met alle ernst, die ons mogelijk was. Henkie rekende het dan tot z'n speciale taak om mij op de hoogte te helpen. 't Hoofd en den onderwijzer, wat gaf ie daar om 7 Die moesten maar zien, dat ze terecht kwamen. Maakten ze een fout in 't spel, wat kon dat Henkie schelen. 'k Vond het altijd zoo grappig te zien, met welk een gezag Henkie me wegwijs trachtte te maken in 't spelen. het bezit van een plaatsje wordt gesteld, moet dat plaatsje (zoowel den grond als het huis) ook zelf in gebruik nemen. De landarbeiderswet geeft enkele definities. Zoo .verstaat zij onder „landarbeider" ieder persoon, die van het in loondienst verrichten van landarbeid zijn hoofdberoep maakt. De na druk wordt gelegd op de woorden „landarbeid", „loondienst" en „hoofdberoep". Uitgesloten zijn zij, die landarbeid voor eigen rekening uitvoeren. Het begrip „hoofdberoep" sluit de uitoefe ning van eenig ander beroep niet buiten, doch geeft eer te kennen, dat de landarbeider, behalve als zoodanig, ook nog ander werk kan verrich ten, mits dit ondergeschikt blijve aan zijn hoofd bezigheid. Wanneer b.v. de landarbeider in tij den waarin voor hem geen werk is, andere werk zaamheden gaat verrichten, dan verliest hij daardoor zijn karakter van landarbeider niet. Uit het feit dat de wet spreekt van „persoon" blijkt, dat ook vrouwen van de wet gebruik kurmen maken. Onder „landarbeid" verstaat de wet ALLE werkzaamheden in den landbouw, den tuinbouw, den boschbouw, de veehouderij of veenderij. Dit is dus een zeer ruim begrip. Een „plaatsje" is land met landarbeiderswo ning, zoodanig vereeenigd, dat zij een geheel vormen. Onder „los-land" is te verstaan, land, dat geen geheel vormt met>.de landarbeiderswoning. De wet heeft hier het oog op die losse landen, welke in de naaste omgeving van de bebouwde kom zijn gelegen en geschikt zijn voor landar beiders. Den Bommel. L. Wordt vervolgd. DRIE DOODEN. Men meldde Dinsdagmiddag uit Eindhoven De kostganger van het gezin Reymers in de Spirastraat 22 trof vanmiddag bij zijn thuis komst op de bovenverdieping de 21-jarige doch ter Irma en de 39-jarige huishoudster Elizabeth Lange in afschuwelijk verminkten toestand aan. Naar alle waarschijnlijk waren zij door A. Rey mers, den vader van Irma, met bijlslagen ver moord. Daarna heeft de man de hand aan zich zelf geslagen door de slang van de gasleiding in zijn mond te nemen. Hij leefde nog; de on middellijk ontboden politiecommissaris liet ge neeskundige hulp inroepen, doch inmiddels over leed de heer Reymers. De drie lijken zijn naar het lijkenhuisje van het politiebureau overgebracht. l| Men vermoedt, dat de moordenaar zijn slacht offers met een hakbijl heeftovervallen en op het achterhoofd heeft geslagen, terwijl dezen op het atelier zich met naaiwerk bezighielden. De dochter van den moordenaar was namelijk cos- tumière. Vooral de dochter heeft hij vreeselijk toegetakeld. Typeerend is, dat hij een wond, op den arm van de huishoudster toegebracht, heeft verbonden. Na zijn misdaad heeft hij ver moedelijk beide lijken door het huis gesleept en zich daarbij bediend van een koord, hetwelk bebloed is teruggevonden. Dit koord heeft hij waarschijnlijk om de halzen van zijn slachtoffers gestropt. Hij heeft de lijken zorgvuldig gewas- scheri, ze daarna weer naar het atelier gesleept en geheel ontkleed, waarna hij ze in een wit laken heeft gewikkeld en ze op matrassen op den vloer heeft gelegd. De kleeren en de bijl zijn op den zolder terug- „Enne juffrouw, dan mot u daar niet loopen, want dat houwen we voor de sloot, enne Henkie had de leiding, ik had maar te volgen, totdat de school aanging. Dan gaf Henkie def leiding weer over. Maar 't speelplein voelde hij als zijn domein, waar wij grooten eigenlijk maar onnoozele stak kers waren, die er zonder zijn hulp niet veel van terecht zouden brengen. 't Slot was dan altijd, als hij in de klas weer ging zitten, dat hij met z'n blij, zonnig, stralend snuitje zei„Hebbe wij effe fijn gespeeld 7 Nou ib bi mm ■bbi bbbi BB BBBBB bb bbbb BfSBS BBBB ib BB bb «bbbb IBB B bbbbbb lElfl BBB bbbbb bbb bbb bbb bb bbb bi bbi bb bb bb bb b bbb bbbb bbbb bbbb bbfl bbbb bbbb bbb BBS bbb bbb bb b b bbb bbb 1 bbb bbb bbbb b bi bbb bb bbbbbb 'J bbb ibbbbbb fll bbb bb bb bbb bb iffl bb bbb bb bb bb bbb ib Bil bb bbb fl bbb bb bbb bbb bb b bbb bb bb b bvb bb bbb bbb bb bbi bb bs ibbbb bi bbb bb bbb bb bbbbbb bbb bb bbb bb bbb bb bbb b bb bbb bb bbbb bb bb bb bbbb bb bb bb bbbbb bbbbbb mm bbbb b a k bbbbb bb bb M'n beste nichtjes en neefjes M'n neefjes moeten van dezen keer maar niet boos kijken, omdat het voor hun zoo schraaltjes is. Maar er waren verscheiden nichtjes, die al lang om een patroon gevraagd hadden en die krijgen nu eens een beurtje. Een andere maal eens wat beter, hoor neefjes. Allemaal heel veel hartelijke groeten van jullie TANTE TRUUS. EEN KRUISSTEEKPATROON VOOR ROND KUSSEN OF KLEED. Eindelijk krijgen m'n nichtjes het gevraagde patroon. Je kunt het als je fijn stramien gebruikt voor een kussen houden en als je wat grover grond stof gebruikt, kan het een aardig rond kleed worden. Ik heb er niet veel bij te vertellen. Moeilijk is het patroon niet. Je moet maar secuur uittellen, daar komt het op aan. Laat Moeder maar helpen met 't uitzoeken van de kleuren, dat is beter dan dat je daar zelf mee begint. Kleuren kiezen is zoo'n voor naam ding. Werk er maar plezierig aan.

Krantenbank Zeeland

Maas- en Scheldebode | 1930 | | pagina 2