predikbeurten allerlei :::s: L UIT HET WOORD J onder redactie van ■■■■HHHHIHHi C. WARNAER, Dirksland; Ds. A. DEKKER, Nieuwe Tonge; en Ds. C. VAN DER WAL, Dirksland, Eindredacteur OP ZONDAG 9 FEBR. 1930 r VOOR DEN ZONDAG NED. HERV. KERK. Soramelsdijk, v.m. Ds. van Ameide en 's av. leesdienst. Middelharnis, v.m. leesdienst en 's av. de heer Bouman van Stellendam. Stad aan 't Haringvliet, v.m. Ds. Polhuijs en n.m. leesdienst. Ooltgensplaat, v.m. 9.30 leesdienst en 's av. 6' uur Ds. Polhuijs van Stad aan 't Haring vliet. Langstraat, v.m. de heer Vetter. Nieuwe Tonge, v.m. leesdienst en 's av. 6 uur Ds. Dekker. Dirksland, v.m. Ds. van der Wal en 's av. leesdienst. Herkingen, n.m. 2 uur Ds. van der Wal van Dirksland. Melissant, n.m. 2 uur de heer Vetter van Langstraat. Goedereede, v.m. 9.30 uur Ds. Dekker van Nieuwe Tonge. Ouddorp, v.m. leesdienst en n.m. Ds. Dekker van Nieuwe Tonge. GEREF. KERK. Middelharnis, v.m. en 's av. Ds. Bouma van Rijsenburg. Stad aan 't Haringvliet, v.m. en 's av. Ds. de Graaff. Den Bommel, v.m. en n.m. Ds. Schaafsma. Ooltgensplaat, v.m. 9.30 en 's av. 6 uur Ds. de Lange. Ouddorp, v.m. en n.m. leesdienst. GEREF. GEMEENTE. Middelharnis, v.m. en 's av. Ds. Kok van Gouda. Woensdagavond 6.30 uur Ds. Heijkoop van Utrecht. Dirksland, v.m. en 's av. Ds. de Blois. Herkingen, v.m. 9.30 en 's av. 6 uur leesdienst; n.m. 2 uur Ds. Kok van Gouda (Doop). Ouddorp, v.m. en n.m. leesdienst. OUD-GEREF. GEMEENTE. Herkingen, v.m. 9 en n.m. 2 uur leesdienst; Van de overige gemeenten geen opgaaf. STICHTELIJKE OVERDENKING ■HHBHHH GEREED. Bekend is de spreekwijze ,,De weg naar de hel is geplaveid met goede voornemens." Er ligt, waarde lezer, ^helaas, een ernstige, verma nende waarschuwing in. Van Karei den vierden, Koning van Frankrijk, wordt verhaald, dat hij op zekeren tijd veront rust door het besef van zijne menigvuldige en groote zonden, met een diepen zucht tot zijne gade zeide „Met Gods hulp hoop ik van nu voortaan anders te leven", en, zoo sprekende, ineenzakte en den geest gaf. De mensch wordt geboren omte sterven. En daarna het oordeel Noch aan het een, noch aan het ander wil de mensch van nature. En toch, geen ding zekerder dan deze beiden. Paulus hield het zijn geliefde Hebreen met na druk voor oogen „En gelijk het den mensschen gezet is éénmaal te sterven, en daarna het oor deel, alzóó ook Christus, éénmaal geofferd zijn de om veler zonden weg te nemen, zal ten an deren male zonder zonden gezien worden van degenen, die hem verwachten tot zaligheid." (Hebr. 10 vers 27 en 28). Gelukkig de sterveling, die dan ook recht leert luisteren naar des Predikers woord: „Alles wat uwe hand vindt om te doen, doe dat met uwe machtwant daar is geen werk, noch ver zinning, noch wetenschap, noch wijsheid in het graf daar gij henengaat." (Pred. 9 10), of, volgens Openbaringen 16:5: „Zalig is hij, die waakt „En die gereed waren, gingen met hem in tot de bruiloft, en de deur werd gësloten." (Matth. 25 10b). Bekend is de gelijkenis der vijf wijze en der vijf dwaze maagden, waaruit bovengeschreven woorden genomen zijn. Tien maagden dan gin gen met hunne lampen den bruidegom tegemoet. Uitwendig was er geen verschil, inwendig gin gen zij als Oost en West uiteen. Allen hadden lampen, slechts vijf bezaten olie. De bruidegom toefde, aflen werden zij sluimerig en sliepen in. Plots nu het geroep „Ziet, de bruidegom komt, gaat uit hem tegemoet." Allen slaan de hand aan het werk, nochthans komen er slechts vijf in het licht. De dwazen doen in den nood een beroep op de wijzen. Tevergeefs. Naar de ver- koopers verwezen, gingen zij heen. Middelerwijl verschijnt de bruidegom, en die gereed waren gingen met hem in tot de bruiloft. De bruidegom. .Wie is hij anders dan Jezus ChristusDe bruid. Wie anders dan zij, die Zijne verschijning hebben liefgehad Nu is de komst van Christus vijfederlei voor de bruid. Ten eerste: van eeuwigheid. De psalm dichter voert hem sprekende in „Zie, ik kom Dus riep Hij in de stille eeuwigheid, in den eeuwigen Vredesraad, ziende een Adam recht eri een Adam slecht. GcRls deugdenbeeld ge doogde het niet, dat de mensch bleef in den dood 1 Ten tweede: in den tijd. In Psalm 40 vers 8 gaat de psalmist voort: „in de rol des boeks is van mij geschreven." Tenderde: Geschreven Ja, het onvergetelijke paradijs evangelie „Ik zal vijandschap zetten tusschen u en tussch'en deze vrouw, en tusschen uw zaad en tusschen haar zaad: datzelve zal u den kop vermorzelen en gij zult het de verzenen ver morzelen Geschreven al wat er in de schaduw der wet uit der profeten mond ging. Geschre ven Zeker, den jubelzang der engelen boven dev elden van Bethlehem-Ephrata: „Eere zij God in de hoogste hemelen en vrede op aarde, in de menschen een welbehagen 1", het lied, waarin zij Christus' geboorte verheerlijken. Ten vierde: Geschreven? Ja, ook in het woord: „Want alzob lief heeft God de wereld gehad, dat Hij Zijnen eeniggeboren Zoon gegeven heeft, opdat een iegelijk, die in hem gelooft, niet ver- derve, maar het eeuwige leven hebbeDus als Hij door Zijn Woord en Geest woning maakt in 't arme zondaarshart en de ziel Chris tus in het geloof mag aannemen als haar eenigen troost in leven en sterven. E i n d e 1 ij k. Ge schreven Ten slotte ziende op Zijn komst op de wolken, in den dag Zijner toekomst, om te oordeelen de levenden en de dooden. Op deze laatste of vijfde komst van Christus als bruidegom doelt nu ons tekstwoord. De dag van Christus in Zijne toekomst zal dus een dag van vreugde zijn. Geen bruiloft zonder bruid en bruidegom. Verrukt riep eens Zippora uit van Mozes: „Voorwaar, gij zijt mij een bloed- bruidegom." Meer dan zij zal de Kerke Gods, bij Zijne verschijning roepen en roemen: „Lieve Jezus, dierbare bruidegom, Gij hebt ons ge kocht door Uw bloed Dan zal de Geest en de bruid zeggen: „Kom". En die het hoort zal zeggen: „Kom Welke bruid Die wijs was en gereed stond en bereid is om in te gaan in de vreugde Zijns Vaders. Wijs? Ach neen, dit was zij niet, toen Hij tot haar kwam om haar hier in dit ondermaansche met Zich be trekkelijk, genootschappelijk, bevindelijk en ge- staltelijk te vereenigen. Zij moest getrokken worden om Hem na te loopen. Haar ontbrak alle wijsheid ter zalig heid voor tijd en eeuwigheid. In de leerschool van Christus, haren bruidegom, deed de 'Geest haar zuchten, bidden, ja, bedelen onuitsprekelijk om wijsheid om den weg van de aarde naar den hemel intijds te leeren kennen om toch maar gereed te zijn als Hij komen zou om Zijn bruid te voeren in de vreugde van den Drieëenigen, der engelen en der eeuwigheid. Dan zal het geloof overgaan in „aanschouwen van een nieuwen hemel en eene nieuwe aarde; want de eerste hemel en de eerste aarde was voorbijge gaan, en de zee was niet meer". Zoo wordt de bruid hier in den tijd, krachtens hare roeping, rechtvaardigmaking en heiligmaking voor hare verheerlijking getooid in haar heilig sieraad. Inwendig wordt haar de lamp van geloof, hoop en liefde door den Heiligen Geest ontstoken om eens volmaaktelijk gereed te zijn en in te gaan. Las Rebekka eens uit Izak's geschenken Izak's liefde en grooten rijkdom, wat is Christus' bruid bij tijden en oogenblikken niet ontroerd onder de bediening en bearbeiding van Zijn Woord en deszelfs Sacramenten, als de H. Geest den bruidegom aankondigt en zij gereed gemaakt wordt voor Zijn liefdedienst in geloof en in hope. Hoe smaakt zij dan reeds de eerstelingen van het beloofde land en wordt zij meer en meer hunkerende naar de toekomst, om met Paulus in te stemmen: „Ontbonden te worden en met Christus te zijn is mij verreweg het beste„Ja, Heere Jezus,' kom haastiglijk Hier worden zij met hem ééne plante in de ge lijkmaking zijns doors, daar, in den dag Zijner toekomst, zullen zij het óók zijn in de gelijk making Zijner opstanding. O, zalig verschiet „En de deur werd gesloten". Hetgeen nu voor Gods kinderen de uitne- mendste troost is, baart den kinderen dezer wereld de grootste smart. Ontzaggelijke tegen stelling èn hier èn hiernamaals. De wetenschap, dat Christus eenmaal komen zal om Zijne kin deren thuis te halen en, binnen gebracht, achter hen de deur zal sluiten om nimmermeer van Hem te scheiden, doch in eeuwige bruiloftsvreugd te leven, doet hen in den waren zin des woords leven. Zij zijn toch verzekerd, dat noch dood, noch leven, noch Engelen, noch overheden, noch machten, noch tegenwoordige, noch toekomende dingen, noch hoogte, noch diepte, noch eenig ander schepsel hen zal kunnen scheiden van de liefde Gods, welke is in Christus Jezus, onzen Heere Zoo zij, doch niet allen. Er waren ook vijf dwaze maagden. Zeker, zij hadden óók lampen. Zij gingen met de wijzen en deden als de wijzen. Uitwendig dikwerf niet te onder scheiden, noch in deugd, noch in overtreding. Maar, gelijk Paulus aan Timotheus schrijft, zul len er bijzonderlijk „in de laatste dagen ontstaan zware tijden, waarin de menschen dwaas of liefhebbers zullen zijn van zichzelve, geldgierig, laatdunkend, hoovaardig, lasteraars, den ouders ongehoorzaam, ondankbaar, onheilig, zonder na tuurlijke liefde, onverzoenlijk, achterklappers, on matig, wreed, zonder liefde tot de goeden, ver raders, roekeloos, opgeblazen, meer liefhebbers der wellusten dan liefhebbers Gods, hebbende eene gedaante der godzaligheid, maar die de kracht derzelve verloochend hebben. Heb ook een afkeer van dezen Dezen raad gaf Paulus zijnen geliefden zoon Timotheus. Meer dan Timotheus zal de Christus zich keeren van de dwazen, dat zijn zij, die Zijne verschijning niet hebben liefgehad. Tot dezen zal Hij spreken: „Bindt hunne handen en voeten, neemt hen weg en werpt hen uit in de buitenste duisternis: daar zal zijn weening en knersing der tanden. Want velen zijn geroepen, maar weinigen uitverko ren". Dan zal het ook hier zijn: „En de deur werd gesloten", en dan, voor altijd, op het nachtslot der eeuwigheid Jammerlijke toestand, ontzettende toekomst. Dan geen tijd meer tot berouw, geen tijd meer om te hopen. Hier was t altijd: „Laat ons eten en vroolijk zijn, want morgen sterven wijof, gelijk zeker kardinaal van Parijs eens spottend uitriep: „O, God, laat mij in Parijs, ik laat u in het Paradijs En, daneeuwig verloren, eeuwig rampzalig in de plaats, welke de mensch zich zelf bereid heeft, wantde deur werd gesloten Hier smart, daar vreugd. Hier duisternis, daar licht. Hier de eeuwige, de tweede dood, daar het leven tot in eeuwigheid Nog is het tijd, o land, o volk Men roept, als in de dagen van het heidensch Rome, ook bij ons, tijdig en ontijdig, 's Zondags niet 't minst, maar óók in de week: „geef ons brood en spel", en men vergeet, helaas, dat wie der wereld middagmaalt, geen Avondmaal met Christus vieren kan, noch hier, noch hierna maals Nóg is het tijd, nóg is het heden der genade, nóg is de deur geopend. Mocht de Geest des Vaders en des Zoons nog intijds waaien over en in de dorre doods beenderen, bij aanvang en bij vernieuwing, op dat eens in de veelheid Zijner onderdanen des Konings heerlijkheid groot mag zijn! En wij? N. T. Ds. A. DEKKER. SOMMELSDIJK. De onderlwijzer aan de O. L. school L. Pen alhier, heeft tegen 1 Mei a.s. eervol ontslag aangevraagd, OOLTGENSPLAAT. De heer M. R. Groene- wegen heeft zijn benoeming als onderwijzer aan de Openbare school no. 1 aangenomen. NIEUWE TONGE. De heer P. Stabij, on derwijzer aan de O. L. school alhier, komt voor als no. 1 op een voordracht ter benoeming van een onderwijzer aan ,de O. L. school te Ab- benbroek. DIRKSLAND. Ds. A. de Blois alhier komt voor op een tweetal bij de Geref. Gemeente te Benthuizen. OUDDORP. De laatste predikant bij de Herv. Kerk alhier, heeft na zijn emeritaat, intrede ge daan bij de Herv. Gemeente te Wouterswoude, met den tekst Joh. 3 14 en 15. De Herv. Jongelingsvereeniging „Daniël hoopt haar 3de jaarvergadering te houden op Vrijdag 1~4 Februari. De samenkomst zal geleid worden door Ds. van der Wal van Dirksland. EEN EIGENAARDIG BEZWAAR BIJ HET HUISBEZOEK. De heer G. Ch. Aalders schrijft in het „Ouderlingenblad" Het zal wel meer dan eenmaal zijn voorge komen, dat huisbezoek doende broeders Ouder lingen de min of meer duidelijk uitgesproken voorkeur te hooren kregen voor een huisbezoek van den Dienaar des Woords; in enkele gevallen zelfs wel kennis maakten met een zeer beslisten afkeer van huisbezoek door Ouderlingen. Heeft men zich daarbij wel eens de vraag gesteld, waaruit dit te verklaren is? Het is natuurlijk zeer gemakkelijk een der gelijke gesteldheid te veroordeelen. Zij wortelt in een verkeerde beschouwing van de Ouder lingen als ambstdragers. Maar met veroordeelen alleen zijn wij niet klaar; wij moeten ook de vraag stellen, waaraan ligt de fout? Wellicht, dat wij dan ook eerder een weg vinden om de fout te verbeteren. Als men eens met zulke menschen praat, zal men ontdekken, dat eigenlijk de schoen hier wringt, dat men een Dienaar des Woords veel gemakkelijker als ambstdrager, als Dienaar -van Christus, kan zien dan een Ouderling, omdat de eerste nooit anders dan als ambstdrager wordt gezien, de laatste daarentegen behalve des Zon dags in de kerk en in de week bij het huis bezoek als ambstdrager ook nog als zakenman, winkelier, boer of arbeider wordt gezien. En nu is het voor de meeste mensch'en buitengewoon moeilijk, om, wanneer de Ouderling op huis bezoek komt, te vergeten, dat hij ook nog een gewone maatschappelijke functie bekleedt. Als die broeder daar zit en spreekt, ziet men in hem vaak meer datgene wat hij in het dagelijksch leven is, dan wat hij als ambstdrager is. Daar komt dan nog bij, dat de Dienaar des Woords gewoonlijk als een van te voren on bekende tot een bepaalde gemeente komt, terwijl de Ouderling, eer hij tot het ambt verkozen werd, reeds lang als zakenman, winkelier, boer of arbeider bekend was. Het spreekt vanzelf, dat 't de plicht is van de leden der gemeente om zich steeds meer van 't besef te doordringen dat zij, wanneer de Ouderlingen in hun ambtelijk werk bezig zijn, niet te dóen hebben met bakker X. of voer man Z„ maar met gezanten van Christus, die in Zijn naam Zijn woord spreken. Doch wij gelooven, dat ook de broeders Ouderlingen zelve in dezen een roeping hebben ten einde de leden der gemeente daarbij te helpen. Ook de broeders Ouderlingen zelve moeten, wanneer zij huisbe zoek doen, vergeten, dat zij in het maatschap pelijk leven fabrikant, tuinier of wat dan ook zijn. Zij moeten er zelve wel ter dege van door drongen zijn, dat zij bij hun huisbezoek tot de gezinnen alleen toegang hebben als dienstknech ten van Christus. Een diep besef van hun roe- ping moet hen vervullen, niet als een zekere ambsthoogheid, waarmee zij zich tegenover de leden der gemeente stellen; maar in volle af hankelijkheid van hun Meester moeten zij zich overgeven tot Zijn werk onder Zijne schapen. Om zoo hun werk te mogen verrichten moeten zij zich ook door oprecht gebed voorbereiden. Daardoor zullen zij het aan de leden der ge meente veel gemakkelijker maken hun maat schappelijke positie voorbij te zien en hen uit sluitend als ambtsdragers te beschouwen. En dan is er nog een tweede. Gelijk zij in hun ambtswerk moeten vergeten, wat zij in het maatschappelijke leven vergeten, dat zij Ouder ling zijn. Niet in dien zin, dat zij niet steeds zouden bedenken dat hun Ouderling-ambt de verplichting om in het maatschappelijke leven getrouw te zijn, welke op ieder Christen ligt, voor hen verscherpt; maar wel aldus, dat zij voor de dingen van het maatschappelijke leven nooit een beroep doen op hun Ouderling-ambt, van gemeenteleden in het maatschappelijke geen gunsten of diensten vragen, omdat zij Ouderling zijn. En vooral, dat zij nooit, in de maatschap pelijke verhoudingen waarin zij staan, ook maar eenig gebruik maken van iets, dat zij bij hun ambtelijk bezoek in de gezinnen vermanen ot opmerkten. /-, j i- Wanneer op deze dingen door de Ouderlingen naarstig wordt -gelet, en zij de juiste houding weten te bewarën, zullen zij er zelf heel veel toe kunnen bijdragen om het bezwaar tegen huisbezoek door Ouderlingen, dat we hierboven aanduidden, in sterke mate te doen verminderen, zoo niet geheel te doen verdwijnen. VEROORDEEL NIET TE VLUG. Over de wijze, waarop in het kerkelijk leven soms iets tot zonde gestempeld wordt, waar men zeer kort daarna algemeen aan gewénd is, schrijft mevr. H. Kuyper^Van Oordt een stukje in „Timotheus". Wij ontleenen er het volgende aan „Toen'ik een jong verloofd meisje was, droeg men hóóge boorden. Op de winter-, ook op de zomerjaponnen, dat sprak vanzelf. Het was smaak om de neteldoeksche zomerjaponnen met Valenciennes-kantjes en tusschenzetsels te gar- neeren. En nu brachten durvende naaisters in den boord een entredeuxje aan. Het geheel werd opgezet met baleintjes, die, naar den eisch, iemand in de ooren moesten prikken. Dat was gedistingeerd. Doch daar was het probleem. Het Valenciennes-kantje was door zichtig. De boord niet, die sloot als een looden koker. Maar het ytredeuxje. De rekke- lijken wilden het zoo laten, want het stond aardiger en luchtiger. Maar de preciezen oor deelden, dat men met het entredeuxje den hals uitrekte naar het erf van den vijand en eischten, dat het reepje kant aan den binnenkant met een extra lapje stof werd dichtgeplakt. Men moet niet denken, dat ik hier grapjes verkoop of fantaseer ik heb het beleefd. De zonde is mij krachtig aangezegd, in die eigenaardige tale Kanaans, welke sommige menschen voor zoo'n gelegenheid schijnen -te bewaren. En ik, piepjong ding, heb het mij later bitter aan getrokken. Zie, zooiets kan een jong gemoed scheuren en kwetsen. Het is wel makkelijk om een krijtstreep te trekken en met dikke letters het woord zonde er boven te zetten. Maar het stellen van de denkbeeldige, of althans eigendunkelijke grenzen is niet zonder gevaar. Vroeg of laat wipt de jeugd er overheen en is dan meteen een stuk mooi vertrouwen kwijt. Ik hoop, dat men mijn bedoeling zal begrijpen: tegen het onzedige in onze hedendaagsche kleeding heb ik evenveel bezwaren als anderen. Maar men moet niet overdrijven, want dat schaadt. Er zijn ook „denkbeeldige" gevaren. En de jeugd is critisch genoeg, zoodat het christelijk vermaan wordt geschaad, als men gebod op gebod geeft, die ten slotte nog niet eens na te komen blijken". In dezelfde lijn ligt eenigszins wat Ds. Jan- sens schrijft in de „Geref. Kerkbode der Classis Gorinchem" over het dominee s gewaad. Hij zegt „Over de uitwendige verschijning der domi- nee's is dikwijls heel wat stof opgejaagd. Met 'n ijver, 'n betere zaak waardig, heeft men gecritiseerd, gedelibereerd en geboomd over dat "hoogst gewichtige onderwerp van je welste. Reeds in vorige eeuwen schijnen onze voor vaderen en zeker niet in t minst, onze voor moeders hun aandacht er aan gewijd te hebben. In den pruikentijd was men als dominee zuiver in de leer als n statige pruik het waardige caput van den pastor versierde. O die pruik! Daar zat geleerdheid in. Dat was 'n onbedriegelijk kenmerk van rechtzinnig heid. Dat gaf 'n brevet van godzaligheid. Wie met z'n natuurlijke haar in 't publiek durfde te verschijnen, nu, die had den komenden rust dag zeker minder menschen onder z'n gehoor. Ik heb den ouden Ds. Impeta eens hooren zeggen in 'n lezen, die hij in het groote Ver kooplokaal te Rotterdam hield over Jodocus van Lodenstein, dat Lodenstein's gemeenteleden eens zeer boos op hem geweest waren. Nu, dat is niet zoo heel bijzonder. Want dat zal wel meer gebeurd zijn en dat komt nóg wel voor, dat sommige menschen boos op dominee's zijn. Waarom waren de menschen boos op den godzaligen Lodenstein Kijk, omdat hij op 'n goeien dag met een steek over straat liep. Ik herzeg: met een steek. Je weet wel, zoo'n hard bolletje met drie schepraderen. Dat nam men hem kwalijk. Want de steek, de eerst beruchte en later beroemde steek, kwam oorspronkelijk van het Fransche hof. Daar hadden de lichtzinnige hovelingen uit ijdelheid besloten den steek te gaan dragen. Later werd dit hoofddeksel ook gedragen door heeren. En ook Lodestein nam de vrijheid zn hootd te tooien met genoemden driepunt. Toen noemde men den godzaligen man „wereldsch". Nu, dat was Lodenstein heelemaal niet. Hij was juist 'n man van de puriteinsche zede. Maar de menschen konden niet zien, dat hij 'n steek droeg. Dat was toch watHij heelt 't echter voor de menschen niet gelaten. Welnu, diezelfde driepunt werd later 'n ken merk van bijzondere godzaligheid en eerbaarheid én waardigheid. En daarbij: de korte broek met zilveren gespen en 'n soort rok met^ zijden strooken op den rug en van voren nog 'n bef. Kijk, dat was het echte dominee's-gewaad. In mijn jeuga heb ik dikwijls de dominee's zoo zien loopen. Later kon de steek 't niet meer bolwerken. De hooge hoed kwam. Maar, maar, toen was er weer beweging in de gemoederen. Dat was toch verschrikkelijk, dat 'n dominee den steek durfde af te zetten en een hooge „zijden" ging dragën. Dat is zelfs prof. Brummelkamp wel eens ten kwade geduid. Maar prof. Brummelkamp lachte en zong. En nu, in ónzen tijd, is ook de hooge hoed in verval. Ook dat vinden velen niet goed, want zulk 'n hoed staat zoo waardig, zie je Hoewel ook de koetsier op den bok en de student als hij gaat fuiven dikwijls gebruik maken van meer genoemde „hoofdzaak", toch moet volgens velen de dominee ook zulk een haringtónnetje dragen (door ouderwetsche menschen werd vroeger in Zeeland de hooge hoed een ton-hoed genoemd). De dominee's echter dragen hem weinig meer. De hoed is 't voornaamste ook niet. Maar voor vele menschen schijnt hij wel iets gewichtigs. (Utr. Kb.) NIEUWS VANHETZENDINGSVELD Het Zendiogsbureau te Oegstgeest schrijft ons 75 jaar Zendingswerk op Nieuw'GoJnee 5 Febrari was het 75 jaar geleden, dat de pionie.rs Ottow en Geissler het Zendingswerk op Nieuw-Guinee begonnen, »In den naam des Heeren betraden zij het land*, onbewust van het lijden en den strijd, die er hen wachtte. Na een paar jaren is Ottow overleden, maar Geissler zette moedig voort. In 1863 kwamen de eerste Zendelingen der Utr. Zendingsver' eeniging. Van Hasselt, Klaassen en Ottenspoor. De plannen tot arbeidsverdeeling werden door een verschrikkelijke aardbeving op 22 Mei 1864 verstoord Langen tijd kenmerkte het werk zich door tranen en lijden. Toen er 25 jaar gearbeid was, waren er meer graven van Zendelingen, dan gedoopten. In 1880 werkten er 4 Zendelingen en 3 Zendeling'vrouwen. Het aantal gedoopten bedroeg slechts 20, dat der schoolkinderen 75. Na weer 25 jaren, in 1905, was het aantal Zendelingen nog hetzelfde. Zij werden nu door 3 inheemsche krachten terzijde gestaan. Het aantal schoolkinderen had zich uitgebreid tot 200 en dat der gedoopten tot 300. Toen de beweging naar het Christendom op Hal» mahera in 1896 doorzette, werd op dat Zen' dingsveld alle aandacht en alle arbeid gecon' centreerd. Na 1907 is er echter ook op NieuwGuinee een krachtige beweging naar het Christendom ontstaan. Thans werken er 15 Zendelingen en 14 Zendeling'vrouwen, maar het getal der Zendelingen moet bij een minimale bezetting 20 worden. Thans werken er 175 Ambonsche en Papoesche goeroes, maar.hun getal moet 225 zijn. Thans zijn er 5800 kinderen in de scholen. Het getal gedoopten overschrijdt de 15000. Het geheele volk keert zich af van het heidendom, om het Evangelie van Jezus Christus aan te nemen. Dit geeft reden tot blijdschap en dankbaar' heid, maar herinnert tevens aan een groote verantwoordelijkheid jegens dit volk, dat met vertrouwen op onze hulp en leiding wacht. DE FINANCIEN DER SAMENWERKENDE ZENDINGSCORPORATIES. Waartoe de maand Januari aanleiding geeft. De Hoofdbesturen der Samenwerkende Zen ding,s-Corporaties (Zendngsbureau, Oegstgeest) hebben reeds enkele malen hun groote dankbaar heid uitgesproken over de inkomsten gedurende het jaar 1929. Zij hebben toen ongeveer ont vangen het bedrag van de raming der uitgaven. Intusschen is het jaar 1930 gekomen met nieuwe eischen en nieuwe zorgen. Het steeds groeiende werk vraagt ook in 1930 de volle aandacht van allen, die in de Zending belang stellen. Ge durende de maand Januari was er reeds 80.000 noodig, maar de inkomsten bedroegen slechts 25.000, zoodat de eerste maand des jaars reeds een achterstand laat van 55.000. Zij willen niet gaarne den schijn van ondankbaar heid op zich laden, maar moeten toch met nadruk op dit feit de aandacht vestigen, daar er ook in 1930 het geraamde bedrag moet in komen om heï Zendingswerk te kunnen voort zetten. Wat iü 1929 inkwam, diende voor dat jaar, maar het jaar 1930 heeft weer zijn eigen inkomsten noodig. HET „ONZE VADER". We vonden in een boek van den vromen Emil Frommel een schoone gedachte over het „Onze Vader". „De gansche rijkdom der macht en der ge nade Gods is ons ontsloten in het „Onze Vader". Dit gebed voert ons in den grooten rijksburcht van onzen hemelschen Vader. Met het „Onze Vader, Die in de hemelen zijt" kloppen wij aan. Dan treden wij Zijn hofkapel binnen, waar de Serafim en Cherubim staan en het „Heilig, heilig, heilig is de Heere der heirscharen" zingen en wij bidden: „Uw Naam worde geheiligd". Dan komen wij in de troonzaal, waar de overheden Hem omringen en Hij Zijn scepter zwaait over de wereld en bidden „Uw konink rijk kome." Dan volgt het kabinet, waar Hij Zijn orders laat uitvaardigen en de winden maakt tot Zijn vleugelen en de vlammen vuurs tot Zijn die naren, en bidden: „Uw wil geschiede, gelijk in den hemel, alzoo ook op de aarde". De vierde bede voert ons in Zijn groote hofkeuken, waaruit al Zijn schepselen gespijsd- wórden en wij bidden: „Geef ons heden ons dagelijksch brood". Dan komen wij in de rekenkamer, waar alle schuldbewijzen liggen en wij bidden: „Vergeef ons onze schulden, gelijk ook wij vergeven onzen schuldenaren". Met de bede: „Leid ons niet in verzoeking, maar verlos ons van den booze", opent Zijn arsenaal of wapenkamer zich voor ons, waar uit wij eiken dac/'onze sterkte kunnen opdoen. En ten laatste voert Hij ons in Zijn heerlijke lusthoven, onder de wuivende palmen en de kristallijnen bronnen, waar ons dan niets anders overblijft, dan aanbiddend neder te zinken en uit te roepen: „Abba, Vader, hoe heerlijk en rijk is uw paleis en zijn omgeving, „want Uw is het Koninkrijk en dek racht en deheerlijkheid in der eeuwigheid Amen 1" HET OUDERHUIS. Daar is een land, een heerlijk land, Dat ieder schepsel mint; Waaraan de ziel zich voelt verwant En 't' heiligst recht haar bindt; Een land welks glorie 't hart verheft, En 't kilst gemoed ontbrandt, Welks rouw het diepst ons roert en treft. Dat land is 't vaderland. Daar is nog dierbrer plek op aard, Der liefde 'n stille woon, Vergeten op de wereldkaart, Maar heerlijk, rein en schoon; Een stipje in 't ruim der wereldzee, Vertrouwd in' 't woest gebruis, Een gastvrij oord, e'en veilig ree Het vriend'lijk ouderhuis. G. J. H. ELLIOS BOSWEL. Het strekt meer tot eer van den Christelijken strijder, de wereld door geloof te overwinnen, dan door eene kloosterbelofte van haar te scheiden; en meer tot eer van Christus, Hem in een groote stad, dan in eene cel te dienen. MATTHEW HENRY. Bezit overvoert den geest; ontbering maakt hem -sterk. De hoofdzaak in het leven is een groot doel te hebben en de geschikheid en de vol harding te bezitten om het te bereiken. Het is de geest, die 't lichaam rijkdom geeft. Slechts hij, die in zichzelf weet, dat hij j steeds zijn beste krachten inspant om zijn plicht te vervullen, kan den waren vrede hebben.

Krantenbank Zeeland

Maas- en Scheldebode | 1930 | | pagina 9