Antirevolutionair Orgaan voor de Zuidhollandsche en Zeeuwsche Eilanden. IN HOG SIGNO VINCES .Calvinisme en neo-calvlnisme: No. 3614 ZATERDAG 8 FEBRUARI 1930 44ste JAARGANG EERSTE BLAD. Op den Uitkijk. W. BOEKHOVEN ZONEN Alle stukken voor de Redactie bestemd, Adv er tentiën en verdere Administratie, franco toe te seriden aan de Uitgevers Deze Courait vei schetst eiken WOENSDAG en ZATERDAG. ABONNEMENTSPRIJS per drie maanden franc per post f 1.— b| vooruitbetaling. BUITENLAND vooruitbetaling f 8.50 per jaar. AFZONDERLljKE NUMMERS 5 CENT. UITGEVERS SOMMELSDIJK Telef. Interc. No. 202 Postbus No. 2 ADVERTENTIÈN 20 cent, RECLAMES 40 cent, BOEKAANKONDIGING 10 cent per regel DIENSTAANVRAGEN en DIENSTAANBIEDINGEN f 1.- per plaatsing. Groote letters en vignetten worden berekend naar de plaatsruimte, die zf beslaan. Advertentlën worden Ingewacht tot DINSDAG- en VRIJDAGMORGEN 10 uur. III. We wezen op hetgeen mannen als Datheen, Guido De Bres en Brakel over den Doop en de veronderstelling, dal de jonge kinderen wedergeboren zijn, hebben gezegd. Thans nemen we over wat een op Flakkee zoo geliefd oud-schrijver hier over zegt, n.l. Henricus Groenewegen. We hebben hier voor ons liggen zijn „Betrachtingen tot bevordering van ge loof en deugd volgens den Heidelberg- schen Catechismus." We hebben de J ude oorspronkelijke uitgave voor ons nggen uit het jaar 1632. Op bladz, 451 wordt daar gevraagd„Sijn se dan ook heylig (bedoeld worden de jon ge kinderen). Antwoord „Soo noemde Paulus duidelijk ten aenzien van dat verbont. 1 Cor. 7 14. „Want anders waren uwe kinderen onreyn, maer nu sijn se heylig", welke heyligheyd daer beteekend, ende een heyligheyd des verbonds, waar se van de kinderen der heydenen werden onderscheyden (tot zoover zal Ir. Van Dis en zijn St. Ge- ref. Broeders er met mede gaan en dan denken ze aan een soort uitwendig verbond, maar Groenewegen zet hier geen punt, doch zegt verder precies wat Dr. Kuyper zegt en wat Ir. Van Dis „neo-calvinistisch noemt) mitsga ders ook de heyligmakïnge des Geestes, waar door sy van hem al van des moe- ers lichame werden bereid ende be- wrocht, om zoo ras als sy oordeel zul len kunnen oefenen met onderscheyd, volgens die beweginge des H. Geestes de deugd te beminnen en lief te hebben, blijvende nochthans in haar de erflijke verdorvenheid." En in vraag en antwoord dat even verder volgt, zegt vader Groenewegen het ook zeer duidelijk. Luister slechts Stelt eens het tweede argument voor. „Die toekomt de beteekende sake des Doops, dese koomd ook toe het te ken. Maar den kinderen der bondge- nooten koomd ook toe de betekende sake des Doops, ergo ook het teken." Uit Kuypers mond heet dat ,,neo' maar nu zegtvader Groenewegen het Maar vader Groenewegen gaat nog verder en hetgeen hij zegt laat aan dui delijkheid niets te wenschen over. Hij stelt de vraag -„bewijst dat haar (de jonge kinderen) toekoomd de beteken de sake. Antwoord. „Christus koomd haar toe, Matth. 19 14. Laat se tot my komen. Soo isser dan gemeynschap tusschen haar ende Christus. Sy heb ben verlossinge door Syn Bloed ende worden door Syn Bloed gereynigd. sonder welke bloedstortinge geen ver geving en is.'Waarom ook Hebr. 2:14 den Apostel soo duydelijk Christum den aannemer en verlosser van de kinder- kens noemt. Daarom heeten sy niet me'er onreyn, maar heylig. Alle syn se heylig ten aansien van die uytwendige afsonderinge van de heydenen, maar die die ook waarlijk Christi syn na de verkiezinge, syn heylig door Syn Bloed, waar door Hy haar afwassche van de sonden. De H. Geest werkt ook in haar soowel als in de volwassenen, hoewel de wyse ende maniere van Syn wer- kinge voor ons onbegrypelyk ende on- uytdruckelyk is." Dan haalt Groene wegen enkele voorbeelden uit de H. Schrift aan van waarop hij dan ver volgt „God, die de kinderkens kan verheerlyken, die even geboren syn, ja, nog niet in het- licht te voorschyn ge komen syn, wie weet op wat wyse, Hy die ook heyligd door Syenen Geest die blaast waarheen Hy wil. Ende soo ie- i mand dit nog ontkend, omdat het syn begrip te boven gaatsoo is het ons ge noeg dat wy bewysen, dat haar toe koomd de betekende saak des Doops, de vergevinge der sonden (waarin sy ontvangen en geboren syn gelyk wy bewesen hebben in de plaatse van de erfsonde) ende het Koninkryk der He melen, gelyk Christus self segd." Groenewegen zegt dus duidelijk, dat aan de kinderen der geloovigen de be tekenende zaak toekomt en dat zij des wege ook behooren gedoopt te worden. Natuurlijk zegt hij niet dat alle gedoop te kinderen zalig worden. Maar in de veronderstelling dat zij dat worden, worden ze gedoopt. Brakel zegt dan ook, dat als later blijkt dat de kinderen geen lust hebben in den dienst des Hee ren zij ook voor den kansel moeten komen om in de volle gemeente hun Doop te herroepen. Voor wie nu nog verder bewijs van Groenewegen willen nemen we ook de volgende vraag nog over „Volgt hier- uit nu (namelijk dat hun de betekende zaak toekomt) ook dat haar het teken toekoomd En dan antwoordt Groe newegen: „Ja, wan indien haar God het meerder geeft, sal Hy haar ook het mindere weygeren De betekende saak is meerder dan het teken. Soo de kinderen heylig syn, door wiens wer kinge synse heylig, als des H. Gees tes (dus geen uitwendige heiligheid Isser ook nog een anderen oorsprong ende beginsel der heyligmaekinge kan eymand door vleesch en bloed, en den wille: des mans heylig worden Wel aan dan, rust ook de H. Geest op die kinderen, gereyd en schikt Hy haar tot de beginselen van goede bewegingen, syn se synen Tempel, waar in Hy woont, hooren se Hem en Christo toe als haar eygendom. Wie sal water wee- ren datse niet gedoopt souden worden vragen wy met Petro In de kringen van Ir. Van Dis wordt geleerd dat de Doop niet meer is dan een uitwendig teeken, dat den doope- lingen toekomt om hen van de wereld te onderscheiden. Ze worden dan in een uitwendig verbond opgenomen. Maar dat is niet het standpunt van de oud-Gereformeerde vaderen. Voor hen lag de grond van den Doop hier, dat de kinderen in Christus geheiligd zijn, d.w.z. wedergeboren volgens Groene wegen e.a.) En daarom zegt Groene wegen ook in de volgende vraag en antwoord „Brengt U derde bewys ook te berde. Antw. Om datter een teken van onderscheyd behoord te syn, tus schen de kinderen der Geloovigen en der ongeloovigen" (dit argument komt hier dus pas in de 3e plaats en Groene wegen laat er direct op volgen Dit argument en is wel het voornaamste niet, maar heeft egter probabele ende waarschynlyke kragt ende bind de sake nader aan, uyt kragt van de voorgaan de argumenten. Dat is dus wel heel iets anders. De kinderdoop mag slechts worden toegepast omdat men uit den grond der liefde hoopt en vertrouwt (dus veron derstelt) dat zij wedergeboren zijn. Dat zegt niet een neo-Calvinist maar vader Groenewegen, als hij het argument gaat weerleggen, dat er toch velen gedoop- ten verloren gaan. Evenals met het H. Avondmaal zegt hij op bladz. 457, er aan zitten die geen recht hebben zoo ook worden er wel gedoopt die den Doop niet toekomt. Wy en kunnen niet weten welke uytverkoren, en welke verworpen syn, maar bevelen sulks Gode wy syn schuldig het beste te hopen ende te vertrouwen (dat is te veronderstellen En hoe vast ook bij vader Groene wegen die veronderstelling is, blijkt wel als hij op blz. 458 zegt: „Laat ons dan den Doop onser kinderen noyt versuy- men, maar vlijtig sijn in de gehoor- saamh'eit van dit troostelijk bevel Gods. Wat kander soeter en troostelijker sijn in die tedere suygelingen, die God ende de nature ons soo nauw aan het herte verbonde hebben, te ontvangen een te ken ende zegel van het verbond der genaden. Ende dat God door den Bloe de sijns Soons hare zondige ontfange nisse ende geboorte heyligd, haar, in dien se sterven, sekerlijk in sijn Ko- ninkrijke der Heerlijkheyd wil opne men." Sekerlijk wil opnemen Het is niet Dr. Kuyper, die hier aan het woord is, maar vader Groene wegen Ten slotte willen wij nog wijzen op wat Johannes van der Kemp zeide, op Flakkee zeker geen onbekende, daar hij in zijn leven predikant te Dirksland is geweest Deze oude schrijver zegt in zijn boek over „De Christen geheel en al het eigendom van Christus" over deze zaak, blz. 547: „Daer sijn Geleerde en Godtsalige Mannen (hij scheldt ze dus niet uit voor „neo-Calvinisten", gelijk Ir. van Dis doet) die meenen, dat al die kinderen voor den Doop het begin sel en 't zaed der wedergeboorte, op wijse van een vermogen, deelachtig worden: en dat dat saedt der wederge boorte in velen voor langen tijdt onder de kluiten blijft, totdat die door een werkelijke bekeering uitspruyte en zich levendig vertoone". En dan zegt van der Kemp hiervan, dat dit bij sommige kinderen inderdaad mogelijk is (precies dus wat ook Dr. Kuyper zegt)Hij zegt toch: „Dese saeke is ook niet onmoge lijk, soo weynig als 't onmogelijk is, dat een eerstgeboren kindt 't vermogen hebben van te redeneeren en te zon digen en sekerlijk met in 't beeld Gods zou geboren zijn, zoo vader Adam ware staande gebleven". En nu gelooft Van der Kemp wel niet, dat dit met alle kin deren het geval is (hetgeen ook Dr. Kuyper niet beweert) maar opmerkelijk is wat v. d. Kemp dan volgen laat: ,,'t Is wel zoo, dat de Doop de wederge boorte onderstelt en versegelt, maer niet altijd als daer reeds zijnde, maer als toekomende en dat de gedoopte uitverkorene kinderen der Bondgenoo- ten de wedergeboorte zekerlijk zullen deelagtigh worden." Ook Van der Kemp houdt dus vast aan dezen grond voor den Kinderdoop, dat verondersteld moet worden, dat het kind een wedergeborene is, al is 't ook, dat dit dan nog in den tijd moet plaats hebben. In Staatk. Geref. kring noemt men dat „neo-Calvinisme". Zelfs Vader van der Kemp laat dus Ir. van Dis en zijn Staatk. Geref. broe ders in den steek En deze was het toch al niet in alles meer met de Dordt- sche vaderen eens. Maar van der Kemp had toch tenminste nog zooveel respect voor die mannen dat hij ze „geleerde en Godzalige Mannen" noemt. Al na men de Staatk. Geref. mannen alleen dit waarlijk Christelijk voorbeeld van Vader van der Kemp maar over, dan zou dit al een stap in de goede richting zijn en was er hope voor de toekomst. Maar zoolang mannen als Dr. Kuyper, die in den grond der zaak niet anders gedaan heeft, dan het stof, dat eeuwen lang op de belijdenis der Dordtsche vaderen gelegen had weer weg te va gen, dan heeten zij hem „neo-Calvinist" We zullen maar denken, dat het groote onkunde is, dat hier dwalen doet Die „brave negentiende eeuw" Onze vaders hadden Orannje verjaagd en de Franschen ingehaald. Het is -hun duur komen te staan En een zucht van verlichting ging op toen in 1813 de „Koninklijke-besluiten-regeering" van Koning Willem I aanving. Had m'en met het verjagen der Franschen nu ook maar de Fransche denkbeelden het land uitgezet, dan had alles goed kunnen komen. Maar den ergsten vijand hield men op eigen bodem. De Fransche geest En aan dien Franschen geest zouden onze vaders zich den dood eten. Het Calvinistisch merg scheen verdroogd en de lamme, laffe geest van het gematigde libe ralisme kreeg de overheersching. Men was geschrokken van de Fransche Re volutie, men begeerde tot geen prijs de vreese- lijke guillotine, maar de onbloedige revolutie geest, gegoten in den gematigden vorm van een saploos liberalisme, werd de god der eeuw. Rationalisme en humanisme waren de drijf- veeren. Wat later Prof. Opzoomer zou zeggen: „bouw scholen en ge kunt straks de gevange nissen sluiten" werd toen reeds de heerschende gedachte. „In zonde ontvangen en in ongerechtigheid geboren", hadden onze vaderen der zestiende eeuw gezegd, maar dat was vreemde taal in de ooren der vaderen van de negentiende eeuw. Het kind is nog zoo kwaad niet Als het maar een „brave" opvoeding krijgt De pijn is te verzachten, het lijden te verminderen! Wacht niet tot de kwaal ver ergert, masseer direct met AKKER'. KLOOSTERBALSEM ^verzacht verra.iend^ .nel. WGeen goud too goed." Nu aan „brave" opvoeding zou het 't kind der negentiende eeuw dan niet ontbreken Men kreeg het hooggeloofde „Nut van 't Algemeen". Echt woord van die dagen. Heel de wereld moest tot nut van het alge meen gereformeerd worden Een schrijver1over de kinderboeken van dien tijd sprekend, zegt er van: „Er wordt niet meer voor het plezier van het kind geschreven, maar tot leering en stich ting. De kinderziel wordt oppervlakkig gekend. Er wordt veel te veel gepreekt over braafheid en deugd, geredeneerd over godsdienst, zede- leer, wetenschap, gezondheidsleer, enz. enz. In de boeken, door het Nut uitgegeven, is haast alle bijbelsche leerstof verdwenen en vervangen door korte gesprekken, korte voorstellen over gezondheid, het leven en het vaderland. De in houd is meer werelds, terwijl het nuttigheids principe sterker op den voorgrond treedt". De ellendige geest van die dagen spreekt wel heel duidelijk uit de kinderlectuur. Om „brave" kinderen op te kweeken, moest ook de lectuur „braaf" zijn. Eén staaltje laat ik hier alvast volgen. Later komen er meer. Er zijn er genoeg voorhanden Dat vooral de school veel stof bood om den kinderen in dichtvorm „braaf" op te voeden, ligt voor de hand. Luister b.v. naar deze wel komstgroet aan den schoolopziener bij gewoon schoolbezoek Zijt welkom, brave Letterheld Zijt welkom in dit uur, Elks hart smacht naar het onderzoek En wacht II reeds met vuur. Niet slechts als leeraar, menschenvriend, Zijt gij der kinderen vreugd; Maar ook als trouw bevorderaar Van 't heil van Neerlandsch Jeugd. Heil 't onderwijs waaraan Ge als steun Reeds lang zoo nuttig waart, Dat onder heel zijn vriendenrij Met wellust op U staart. Versmaad dus onze hulde niet, Hoe zwak 'en koel die zij, Wat onze zwakke taal ontbreekt, Dat voege uw hart er bij. Leef lang nog voor het onderwijs, Smaak immer 't edelst lot; En wat Gij deed voor Kerk of jeugd, Zij eens uw Kroon bij God." Ziedaar een proeve van kinderpoëzie „Elks hart smacht naar het onderzoek Jawel zoo zou men de kinderen willen heb ben, braaf en leergierig Maar men zag niet, dat het kind op die onkinderlijke manier dapper werd geleerd om te liegen, om schijnheilig te worden 1) Dr. L. J. Th. Wirth, in „Een Eeuw Kin derpoëzie" (1778—1878), uitgave van J. B. Wolters, Groningen, 1926. Hierin vindt de lezer, die in dit onderwerp belang stelt, een keurige bloemlezing over de kinderlitteratuur der negentiende eeuw En natuurlijk moest er ook de kerk en het Opperwezen bij te pas gebracht worden Die brave liberale vaderen, geesteskinderen der Fransche Revolutie, wilden ook tegen eiken prijs vroom zijn en het kind een vrome opvoe ding geven Vandaar, dat loon bij God, dat men zou krijgen als men goed oppaste. En denk niet, dat deze geest niet domineerde, dat het maar uitzonderingen waren en dat er een andere, meer Calvinistische geest tegenin ging. Ik heb U gewezen op Da Costa's Bezwa ren tegen den geest der eeuw. Maar dat was maar „gekras van nachtgevogelte" Ja, die kinderversjes, eigenlijk maar rijmelarij, meer was het niet, moesten voor alles, zooals een kinderdichter in die dagen zoo karakteristiek opmerkte „Om u in uw vroege jeugd Aan te wijzen 't pad der deugd, En een' wijsheid u te leeren Die gij .nimmer kunt ontberen." En in een ander bundeltje (in 1823 uitge geven, dus juist hetzelfde jaar waarin Da Costa zijn „Bezwaren" tegen die schijnheilige braaf heid schreefwordt de Nederlandsche jeugd toegesproken „Ontvang dan van mij hiernevens Ook een boekje, lieve jeugd Dat het ook, dit is mijn bede, U verstrekk' tot nut en vreugd, En zoo dikwijls U het lez'en' Van dit boekje nu verheugt; Laat het dan als Van Alphen, U opleiden tot de deugd." Van Alphen was een bekend kinderdichter, van wien vele zegswijzen nog in omloop zijn, b.v.: „wie dikwijls in den spiegel ziet", en: „aan een boom zoo vol gehangen", enz. Van Alphen gold als het ideaal. Wie Van Alphen kon benaderen, was der aanbidding waard. Vandaar, dat er zooveel werd uitge geven, dat eigenlijk niet meer was dan na- aperij van Van Alphen. Men ziet wel „deugd" kwam in schier elk gedichtje voor, 'en ook wel het woord „vreugd", maar dat was meer, omdat het nu eenmaal rijmde op „jeugd" Dat een kind ook wat vreugd in zijn jonge leven moest kennen, schenen die brave vaderen niet te begrijpen De walgelijke gemaaktheid, waaruit alle wer kelijkheid en natuurlijkheid weg was, vindt ge b.v. in dit gedichtje, dat ook weer zulk een „braVe les" bevatte „Altijd zit ge even stijf, Sprak het wulpsche Mietje Tot haar broertje Pietje, Nimmer zoekt ge een tijdverdrijf. Is dan in uw boeken Zooveel heil te zoeken Waarom speelt ge niet met mij 'k Zou, in plaats van lezen, Liever dartel wezen. Doe als ik, wees altijd blij 1 Dansen, zingen, springen Zijn zoo schoone dingen Neen, zei Pietje, al ben ik klein, Ligt kan mij op heden Nog de dood vertreden. Zou ik dan zoo dartel zijn Neen, ik zoek hier boven Eeuwig God te loven." Zulke lectuur moest de jeugd slikken Dat moest haar leeren, van spel en. blijheid af te zien en steeds met de gedachten aan den dood rond te loopen Dan immers was men „braaf" en kon m'en den dood ook gerust afwachten. Een vroomheid, die niets met het Woord van God gemeen heeft, waaruit de echte Schriftuurlijke vroomheid was weggesneden. Ook Christus heeft tijdens Zijn omwande ling op aarde het spel der kinderen gadege slagen, maar de groote Leermeester dacht er toch anders over. Hij liet de kinderen vroolijk spelen en trok er wijze lessen uit, om aan de groote menschen die voor te houden Maar de vaderen der negentiende eeuw waren vroom op eigen manier Ach de mensch vindt toch zoo graag nog wat braafheid en vroomheid in eigen natuurlijke ziel Ook werd de Godsdienst wel bewaard als een appeltje voor den dorst. Luister maar „Ik tracht naar Godsdienst en naar deugd, Die schenken waar geluk In voorspoed is de deugd me een steun, En Godsdienst in den druk." In voorspoed konden onze vaders zichzelf wel redden, in tegenspoed kwam de Godsdienst misschien nog wel van pas Onze Calvinistische vaderen der zestiende eeuw zeiden het beter. Die begrepen, dat men geen oogenblik buiten God kon, evenmin om in voorspoed dankbaar als in tegenspoed ge duldig te kunnen zijn. Zij begrepen het, dat in beide gevallen de natuurlijke braafheid van den mensch broos was als een zeepbel 1 Ook het volgende is typeerend

Krantenbank Zeeland

Maas- en Scheldebode | 1930 | | pagina 1