l
iek?
m
Antirevolutionair
Orgaan
voor de Zuidhollandsche en Zeeuwsche Eilanden.
GRATIS
htlng
IN HOC SIGNO VINCES
.Calvinisme enjeo-Mnisme."
No. 3612
ZATERDAG 1 FEBRUARI 1930
44ste JAARGANG
EERSTE BLAD.
Op den Uitkijk.
k?-
ITRÊCHT
Fa. W. BOEKHOVEN SSONEN
H®t nadrukken van den Inhoud van dit Blad is verboden overeenkomstig de Wet op het Auteursrecht.
A. VERWAAL
ROTTERDAM
p2'/i-70, 75-80,
overjarige lam.
ossen was niet
De prijzen voor
jinair, terwijl die
er waren. Extra
tot 3 cent boven
4s onvoldoende
og. Vette kalve»
ink aangevoerd,
doch iets meer
prima kalf ging
Schapen en lam.
en kalmen han>
n ook nu weder
•verjarige lamme.
Q noteering. Var.
mdel redelijk en
infers goed aan.
Er werd voor
cent betaald, in
>r prima beesten
anvoer 492 vette
',90-1,08, 74-88
ewicht, 120 melk.
er stuk, 79 vette
1 per Kg. levend
14-22,104 scha.
00-230 per stuk,
:n 84—88 ct. per
EIEREN.
Eieren. Aanvoer
-7, middelmarkt
gewoon,
aas Aanvoer 18
wegende 4050 kg.
rijksmerk f 50-
zonder rijksmerk
"i
EN OLIËN.
jne zaden. (Boe.
aad f 30—33, kar.
1 17—19, blauw,
vitbloei zaailijn.
Binnen], Granen
kon tot onver,
[ruimd van f 10
geval iets meer
Ier markt. Enkele
angrijk lager wor«
geheel te ruimen
iw gestemd van
jwel onveranderd
De allerpuikste
'"kocht. Overigens
evolge een groot
aanbod vooral in
ik lager verkocht.
jezuiverd.
ken maal-
|ktoren en
spijsve r»
forderd en
jehouden.
de P.K.,
permunt-
•earmint,
Jizemunt-
cent per
let aller-
ftat.
HHK-7
V-7'
5
(AUViCOrt
CuiztnuW'5MM^ J
|)vlng
4EN, Gemeente
kien van Hazen.
enz. en wordt
itereenvolgende
laart 1930 en is
r.A.
naar de jaar.
;unen worden in»
ierlijk 18 Febr.
v, d WENDETz.
ook informaties
32238
Deze Courant verschijnt eiken WOENSDAG en ZATERDAG.
ABONNEMENTSPRIJS per drie maaaden franco pet post f 1.- b§ vooruitbetaling.
B J1TENLAND b§ vooruitbetaling f 8.50 per Jaar.
AFZONDERLIJKE NUMMERS 5 CENT.
UITGEEFSTER
SOMMELSDIJK
Telef. latere. No. 202 Postbus No. 2
ADVERTENTIËN 20 cent, RECLAMES 40 cent, BOEKAANKONDIGING 10 cent per regel
DIENSTAANVRAGEN en DIENSTAANBIEDINGEN f 1.- per plaatsing,
Groote letters en vignetten worden berekend naar de plaatsruimte die zQ beslaan-,
Advertentiën worden ingewacht tot DINSDAG- en VRIJDAGMORGEN 10 uur,
II.
Het Staatk. Geref. lid der Tweede
Kamer, Ir. van Dis, noemde de be
schouwing van Dr. Kuyper van weder
geboorte en bekeering „neo-Calvinis-
tisch".
Aangetoond heeft hij dat niet. Hij gaf
kort weer, wat Dr, Kuyper hieromtrent
leert en liet het daar bij.
Dat is niet eerlijk.
Men moet deze zaak laten rusten
of anders den tegenstander recht laten
wedervaren.
Dat is Christenplicht.
'Sr Wanneer Ir. van-Dis meent, dat Dr.
Kuyper in dit punt van de leer der
vaderen afwijkt, moet hij dat aantoonen
en duidelijk maken waar dit verschil
dan wel ligt.
Dat heeft hij niet gedaan.
De leer van Kuyper werd „neo" ver
klaard en daarbij bleef het
Maar waarom dan dit theologisch
punt in een politieke vergadering naar
voren gebracht
Dat moet toch een bedoeling gehad
hebben
We zullen er niet verder op ingaan,
maar denken er het onze van
Intusschen kunnen we niet beter
doen dan de leer der Dordtsche Vade
ren op dit uiteen te zetten.
Der Dordtsche" Vaderen
Dat mag er wel bij gezegd worden,
/f Er zijn menschen, die alles verheer
lijken, omdat het oud is.
Als er maar een perkamenten kaft
om zit en op het titelblad roode letters
staan, zijn ze tevreden.
Maar weet men dan niet, dat er Re-
monstrantsche vaderen ook geweest
zijn en dat dezen ook boeken nagelaten
hebben
Wanneer we de beschouwing van
Dr. Kuyper willen vergelijken bij de
oud-vaders, dan moeten we de goede
oud-vaders hebben
Ir. van Dis noemde het boekske van
Kuyper: „Voor een distel een mirt".
Wat schrijft Kuyper daar over het be
doelde onderwerp We zullen het let
terlijk overnemen
„In terugkeer naar de Gereformeerde
paden ligt ook hier de eenige weg tot
beterschap. Wie toch goed Gerefor
meerd is, erkent en belijdt dat noch de
ouderlijke vermaning, noch de predi
katie des Woords, noch de Zondags
school, noch ook de catechisatie, op een
mensch, die nog geheel onwedergebo
ren in zijn naakte vijandschap tegen
over God staat, ook maar iets vermo
gen. Dat er dus aan alle vermaan en
onderrichting een daad Gods in de ziel
moet voorafgaan: en dat uit dien
hoofde wedergeboorte en bekeering
niet hetzelfde kan zijn. Dat omge
keerd „wedergeboorte" de verborgen
daad Gods in onze ziel is, die aanwezig
moet zijn en moet voorafgaan, zul
len we ons kunnen bekeeren. Een „on
wedergeborene" kan zich niet bekee
ren. „Bekeering" is een eisch, die al
len aan den „wedergeborene" met uit
zicht op vervulling, kan gesteld wor
den. En daar'nu bijna de helft der ge
doopte kinderen wegsterft, zonder ooit
tot „jaren van onderscheid" te komen;
en wel niemand zal beweren, dat alle
jonge kinderen verloren zijn; en ze toch
ook weer zonder wedergeboorte het
Koninkrijk Gods niet zien kunnen: zoo
belijden de Gereformeerde Kerken, dat
deze daad der wedergeboorte bij Gods
uitverkorenen, in den gewonen regel,
reeds plaats grijpt in hun prilste jeugd.
Niet alsof dit „zaad daarom dadelijk
opschoot. Soms blijft het veeleer tot
gevorderden leeftijd in den akker ver
scholen. Maar toch is het uitsluitend de
heerlijke onderstelling van deze ver
borgen wedergeboorte, waarop de Ge
reformeerde Kerken haar eisch doen
rusten, dat elke gedoopte zich bekeeren
zal. Namen ze aan, dat de gedoopten
niet wedergeboren zijn, zoo zou die
eisch geen zin hebben, Immers alleen
de wedergeboorte bekwaamt een zon
daar, om zich tot God te bekeeren. Zal
dus de Doop een „Doop derbekee-
ring" blijven, dan kan zij van de on
derstelling van wedergeboorte niet los
gemaakt."
Aldus de gewraakte passage
En wat zeggen nu de echte Dordt
sche oud-vaders hierover
Wij vestigen er de aandacht op, dat
Dr. Kuyper herhaaldelijk spreekt van
„de leer der Gereformeerde kerken".
Dr. Kuyper wil hiermee dus zeggen, dat
deze gedachte niet maar een persoon
lijke idee van hem zelf is, maar door de
Gereformeerde kerken geleerd en be
leden wordt.
Deze gedachte is volgens Dr. Kuyper
de Gereformeerde leer.
Is dat zoo
We zullen het nader onderzoeken
We beginnen bij Datheen.
Deze zal toch zeker wel het vertrou
wen van de St. Geref. mannen hebben
Dezen zullen ze toch wel geen „neo-
Calvinist" noemen
Welnu, Datheen heeft in Franken-
thal de formulieren van andereGerefor-
meerde buitenlandsche kerken vertaald.
Zoo heeft hij het Doopsformulier uit
de Paltzische liturgie overgenomen.
Niet geheel ongewijzigd. Ook andere
liturgiën heeft hij hierbij gebruikt en er
datgene uit gekozen, wat hem voor de
Nederlandsche kerken nuttig leek. Zoo
heeft hij in afwijking van de overigens
door hem, in de aanspraak aan de ou
ders, gevolgde Londensche formulieren,
in de tweede vraag de uitdrukking: „of
ghij dit kint een zaedt der Gemeynten
bekent te wesen", vervangen door de
bekende woorden „of ghij niet be-
kendt, dat se (onze kinderen n.l.) in
Christo geheylight sijn". De uitdruk
king in Christus geheiligd zijn" is dus
van Datheen. En deze woorden koos
hij tegenover de Wederdoopers en
Anabaptisten, die leerden dat de kleine
kinderen, die vroeg sterven wel zalig
worden, maar niet heilig zijn. En het
was juist de leer der Dordtsche vade
ren, dat kleine kinderen wel niet de
werkzaamheid des geloofs, maar wel
het vermogen des geloofs konden
bezitten. Precies dus wat ook Dr. Kuy
per leerde En om nu juist tegenover
de dwaalleeraars van dien ouden tijd
dit punt helder te stellen, zette Datheen
in het Doopsformulier de uitdrukking:
„in Christus geheiligd".
Opmerkelijk is, dat juist in dit zeer
principieele punt, één der fundamenten
der Gereformeerde belijdenis, de oud-
Gereformeerden van onze dagen afwij
ken en in plaats met de Gereformeerde
vaderen mee te gaan, zich aansluiten
bij de gevoelens van de Wederdoopers.
Immers ook zij houden de kinderen der
geloovigen niet voor „geheiligden",
maar denken bij deze woorden aan een
soort „uitwendig" verbond, een opvat
ting, die eigenlijk pas in de zeventiende
eeuw opkwam, toen de kerk van karak
ter veranderde, haar beslist reforma
torisch karakter verloochende en meer
en meer een volkskerk werd. Wanneer
er dus in dit fundamenteel stuk van
„neo" sprake kan zijn, dan zijn het de
menschen van Ds. Kersten. Want bij
de vraag: „gelooft gij niet, dat zij in
Christus geheiligd zijn", kan niet aan
een uitwendig verbond gedacht wor
den. Dat blijkt heel duidelijk uit de
dankzegging van het Doopsformulier,
waar de woorden voorkomen„Wij
bidden U ook, door Uwen lieven Zoon,
dat Gij dit kind met Uwen Heiligen
Geest altijd wilt regeeren, opdat het
Christelijk en Godzalig opgevoed wor
de en in den Heere Jezus wasse en toe-
neme", Terecht zegt iemand hierbij
„Wassen en toenemen in Christus kan
alleen wanneer men in Christus door
wedergeboorte vernieuwd en geheiligd
is". In het Doopsformulier (door Da
theen opgesteld) wordt dus gevraagd,
of de ouders hun kinderen voor gehei
ligden in Christus, voor wedergebore
nen houden. Precies wat Dr. Kuyper
leert
Dat was het standpunt van Datheen,
die in de kringen van Ds. Kersten
wordt geëerd, omdat men in hem
en terechtgeen neo-Calvinist ziet
Men kan over deze dingen veel lezen
in het werkje van Ds. J. van der Sluis,
.getiteld: „Datheen en de Oud-Gerefor
meerden".
Daarin lezen wij o.m.
„Deze opvatting van de woorden „in
Christus geheiligd" is in overeenstem
ming met hetgeen Guido de Bres, de
auteur onzer Ned. Geloofsbelijdenis,
oudere tijdgenoot van Datheen, geleerd
heeft van de kleine kinderen der ge
loovigen." (We nemen ook dit over,
omdat Ir. van Dis ook ;in den breede
stilstond bij dezen geloofsheld en ook
hem tegen Dr, Kuyper trachtte uit te
spelen, waaruit kan worden afgeleid,
dat ook Guido de Bres in de kringen
van Ds. Kersten gezag heeft). „In zijn
geschrift „La racine source et fonda
ment des Anabaptistes" zegt hij: „Daer
zijn tweederley middelen om Gods
volck te onderkennen van den godloo-
sen, het eene is de belijdenis des ge
loofs; het andere is het Goddelijck Ver
bont, met zijne beloften. Want gelijck
men voor Gods volck moet bekennen
en aennemen, die met den mond be
lijden, dat sij in Jesu Christo van her
ten ghelooven, nae het inhouden der H.
Schrift, etc., also moet men alle degene
ooc voor Lidtmaten ende Bondgenoo-
ten des Lichaems Christi aennemen, die
God selve voor sijn volck bekent, dat
de kinderkens dan Ledekens der sicht-
baerlijcker Ghemeynte Gods sijn, sulc
is blijckelijck bij het inhoudt der be
loften" enz. Ja zelfs verklaart De Bres,
dat men veiliger en zekerder de kin
deren der geloovigen kan aannemen,
dan zulken, die reeds volwassen zijn:
„want al ist saecke dat de bedaeghde
seyt ende belijdt, dat hij gelooft, so en
can men daer niet van versekert wesen.
Maer aengaende de cleyne kinderkens
der gheloovigen, al ist saecke dat sii
niet en spreken so hebben sij nochtans
eenen waren mont, een vaste ende se-
gere belijdinge; want sij hebben de H.
Schrift, het ware Woort Gods, jae,
selfs de mont des Soons Gods, die voor
hen spreekt ende belijdinge doet, ende
mij aengaende, ik achte het ghetuyge-
nisse ende de belijdinge die Gods
Woort voor hen doet, meer dan 't gene,
dat een bedaeghde van hem selven
soude connen betuygen."
We zouden zoo zeggen: Guido de
Bres drukt zich nog heelt wat sterker
uit dan Dr. Kuyper doet.
We noemen een andere Godgeleer
de, die toch wel geen „neo-Calvinist"
genoemd zal worden, door de menschen
van Ds. Kersten, we bedoelen Brakel
Wat zegt hij Luister
In zijn „Redelijke Godsdienst", II,
470. xxv. 7: „Al de kinderen der Bond-
genooten, hetzij bekeerde of onbekeer
de, hetzij vóór of na het ontvangen des
doops, in hun jonkheid stervende, moe
ten gehouden worden zalig te zijn, uit
kracht van het verbond Gods in welke
zij geboren zijn, en alzoo te zijn kinde
ren der Verbonds: zijn de ouders on
bekeerd en trouweloos in het Verbond,
dat is voor hun eigen rekening, de zoon
zal niet dragen de misdaad des vaders;
zoo heeft men ze ook voor ware bond
genooten en kinderen Gods te houden
als ze opwassen, totdat ze metterdaad
vertoonen, dat ze trouweloos in het ver
bond zijn en aan de belofte geen deel
hebben."
Ook Brakel drukt zich sterk uit, niet
waar
Onze Dordtsche Vaderen leerden al
len, dat verondersteld moet worden,
dat de kinderen der geloovigen weder
geboren zijn en op dien grond werden
de kleine kinderen gedoopt. De Doop
is een Heilig Sacrament, evenals het
H. Avondmaal. Er is geen wezenlijk
onderscheid. En het Sacrament is voor
de geloovigen. Veronderstellen we, dat
de kleine kinderen geen geloovigen zijn,
dan mogen we ze ook niet ten Doop
houden. We maken dan misbruik van
dit Sacrament, even goed als degene,
die onwaardiglijk aanzit aan den Disch
des Verbofids
Dat was de leer der oud-vaderen.
en franco zenden wij
aan ieder die er om
vraagt, het boek van
Priester H a m o n,
handelende over
Kruiden geneeswijze
Aanvragen te rich,
ten tot de drogisterij
der Fa.
le Mlddellandstr. 49 n
BI Telefoon 7959 Hl
20
Zoo dacht Datheen er over en Brakel
en Guido de Bres en Voetius en allen
die zich Gereformeerd noemden.
Nu doet zich het eigenaardig ver
schijnsel voor, dat degenen, die in onze
dagen dat zelfde oude beginsel weer
uitdragen voor neo-Calvinisten worden
aangezien en betiteld, terwijl zij die de
oude leer verwerpen, zich beroemen,
dat ze in het spoor der oud-vaderen
wandelen
Wonderlijke verdraaiing der feiten
Veelal gevolg van onkunde en na-
praterij.
Men praat over de oude schrijvers,
maar men kent ze niet.
En in eenvoudige menschen is het
nog te begrijpen, maar dat menschen
als Ir. van Dis zulk een schromelijke
onkunde op dit gebied ten toon sprei
den en er dan nog in het openbaar over
durven spreken, alsof ze er alles van
weten, dat is op zijn zachts uitgedrukt:
zeer onbegrijpelijk
Een volgende week hopen we nog
meer Geref. oude schrijvers over dit
belangrijke punt te laten spreken
„SLECHTS TERLOOPS".
„De Banier" reageert op hetgeen wij schreven
over de rede vanlr. van Dis, die in Sommels-
dijk gesproken heeft.
Het blad vond ons verslag niet objectief en
knoopt daar een heele beschouwing aan vast
over „het staaltje, dat ons blad gaf inzake
voorlichting".
De redactie van „De Banier" had de moeite
kunnen sparen Het lag absoluut niet in ons
voornemen e'en verslag van de rede des heeren
Van Dis te geven. We gevoelen daartoe niet
de minste roeping, evenmin als „De Banier"
roeping gevoelt ooit een verslag van een A.-R.
spreker te geven, zelfs niet als deze in de
Tweede Kamer het woord voert
We hebben slechts der langen Rede kurzer
Sinn weergegeven, om tegenover de onjuiste
opvatting van Ir. van Dis de waarheid aan het
licht te stellen.
Nu tracht de redactie van „De Banier" het
optreden van Ir. van Dis te rechtvaardigen
door er op te wijzen, dat het toch een politieke
vergadering was en daarom slechts „terloops"
door hem over de theologie van Dr. Kuyper
gehandeld werd. Maar dat is juist ook onze
grief tegen Ir. van Dis geweest. Hij had er öf
over moeten zwijgen öf niet „terloops", maar
grondig over moeten spreken. Ir. van Dis weet,
dient althans te weten, dat er over Kuyper's
Doopsbeschouwing heel wat fabeltjes in om
loop zijn. En daarom was het zijn plicht om
op een politieke vergadering over diens theologie
te zwijgen, of het thema, dat hij aanroerde,
grondig moeten behandelen. Want juist doordat
„terloops" behandelen zijn die fabeltjes weer
in de hand gewerkt.
Nu deed hij het een noch het ander, maar
heeft laten wij het aannemen ongewild
aan praatjes voet gegeven.
En daarom achten we ons geroepen om juist
dit stuk wat breeder te behandelen, niet omdat
we de aandacht van Kuyper's Staatkunde willen
afleiden, zooals „De Banier" vermoedt, want
daarvoor is ge'en enkelen grond maar omdat
Ir. van Dis juist doordat „terloops" bespreken,
oorzaak gegeven heeft, dat aan een, in sommige
kringen diep ingewortelde averechtsche beschou
wing óver deze zeer gewichtige en fundamen-
teele kwestie, opnieuw voedsel werd gegeven.
Er wordt tegenwoordig in vele tijdschriften
en kranten geschreven over de opvoeding
onzer jeugd.
Ik denk wel eenswordt het niet wat te erg
Men kan geen blad opslaan, of men vindt
er wijze lessen over opvoeding.
We krijgen van het goede soms wel wat
te veel.
Daar komt bij, het zit 'm niet in de kennis,
maar in het doen.
Ik denk b.v. aan Rousseau, een der Fransche
geleerden, die de Revolutie van 1789 voor»
bereid hebben.
Deze heeft ook een boek over opvoeding
geschreven, een beroemd boek, waarover een
bekend Nederlandsch paedagoog (opvoed»
kundige) geschreven heeft: »In geen boek,
vóór of ni »Emile« (zoo heet dat boek van
Rousseau) vindt men ten aanzien der opvoe»
ding, zóóveel kunst gepaard aan zóóveel
wetenschap.«
Nu is het waar, dat er veel wijze lessen in
dat boek staan, al deugt de geest van het
boek natuurlijk niet.
Maar is het nu niet opmerkelijk, dat juist
de schrijver van dat boek, Rousseau, zelf een
heel slecht opvoeder was van z'n eigen gezin
Een verschijnsel dat in het leven meer voor»
komt. Het is geen unicum, dat menschen, die
geroepen werden om het volk op te voeden
in eigen kleinen familiekring, groot fiasco als
opvoeder geleden hebben.
Dit leert ons in ieder geval, dat men met
de kennis alleen er nog niet is. En het is
eigenlijk maar gelukkig ook. Want de meeste
menschen zijn nooit in de gelegenheid ge»
weest om paedagogiek te studeeren, terwijl
toch de meeste menschen eenigen tijd van
hun leven opvoedend werk te verrichten heb»
ban, zij het dan in kleineren of grooteren
kring. Hieruit valt weer af te leiden, dat er
veel in dit leven intuïtief tot stand gebracht
wordt. Zie het maar aan die eenvoudige
moeders, die zonder bijzondere opleiding haar
kinderen een opvoeding weten te geven, waar»
aan velen intellectueelen een voorbeeld zouden
kunnen nemen!
Ik wil maar zeggen, dat kennis goed is,
maar zonder meer absoluut ontoereikend is.
Ook op het gebied der opvoeding.
En dan, we zitten vast aan de historie.
Het zijn gulden woorden van Bilderdijk:
»In het heden ligt 't verleden.
In het nu, wat worden zal.«
Men klaagt ook in het stuk der opvoeding
en der jeugd over den geest van den tijd.
Maar men beseft niet. dat men ook nu maait,
wat in vorige dagen gezaaid is.
De twintigste eeuw staat op de schouders
der negentiende.
Laat ons dat niet over het hoofd zien I
We zijn niet los van onze voorouders.
Het is Gods wil, dat er organisch verband
bestaat tusschen nu en wat geweest is.
Dat moeten menschen, die altijd maar zuch»
ten over de verdorvenheid dezer dagen, en
het oude verheerlijken ten koste van wat we
nu hebben, niet vergeten. En daarbij moeten
we ook bedenken, dat leed dat voorbij is,
spoedig vergeten is, en leed dat we op het
moment lijden, dubbel weegt.
Maar laat het ons niet onbekend zijn, dat
de groote Christendichter Da Costa voor nu
ruim honderd jaren, ik meen in 1823, zijn
scherp vlijmende bezwaren den geest zijner
eeuw in het gezicht slingerde, en wie deze
bezwaren leest, krijgt sterk den indruk, dat
het toen niet veel beter was dan nu. De vorm
der ongerechtigheid was anders, maar het
11
41