L UIT HET WOORD J No. 3< C. WARNAER, DirkslandDs. A. DEKKER, Nieuwe Tongeen Ds. C. VAN DER WAL, Dirksland, Eindredacteur PREDIKBEURTEN ALLERLEI SSBSS m EEI ONDER REDACTIE VAN OP ZONDAG 22 DEC. 1929 SCHETSEN UIT DE KERKGESCHIEDENIS „DE COURANT". De H< r VOOR DEN ZONDAG ~1 - NED. HERV. KERK. Sommelsdijk, v.m. leesdienst en 's av. Ds. van Ameide. Middelharnis, v.m. Ds. Dekker van Nieuwe Tonge en 's av. Ds. Leenmans van Delft (collecte). Stad aan 't Haringvliet, v.m. 9 uur Ds. Polhuijs en n.m. 2 uur leesdienst. Ooltgensplaat, v.m. 9.30 Ds. van der Wal van Dirksland en 's av. 6 uur leesdienst. Oude Tonge, v.m. Ds. Vlasblom (Voorber.) en 's av. leesdienst. Nieuwe Tonge, v.m. leesdienst en 's av. 6 uur Ds. Dekker. Dirksland, v.m. 9.30 Ds. J. H. v. d. Wal van Wageningen (collecte J.V.) en 's av. 6 uur Ds. C. van der Wal (collecte W. 'en W.) Herkingen, v.m. 9.30 dhr. Dekker van Bleiswijk en n.m. 2 uur Ds. Dekker van Nieuwe Tonge (beide diensten collecte). Goederêede, v.m. 9.30 uur Ds. van Ameide van Sommelsdijk. Ouddorp, v.m. en n.m. Ds. Leenmans van Delft. 25 December (eerste Kerstdag), v.m. leesdienst en n.m. Ds. v. d. Wal van Dirksland. 26 December (tweede Kerstdag) v.m. leesdienst. GEREF. KERK. Middelharnis, v.m. en 's av. Ds. van Velzen van Doesburg. Stad aan 't Haringvliet, v.m. 9.30 leesdienst en 's av. 6 uur Ds. de Graaff. Ooltgensplaat, v.m. 9.30 (H.A.) en n.m. 2.30 uur Ds. de Lange. Ouddorp, v.m. en n.m. Ds. de Graaff van Stad aan 't Haringvliet. 25 December (eerste Kerstdag) v.m. en n.m. leesdienst. 26 December (tweede Kerstdag) v.m. Ds. Wes- terhuis van Hellevoetsluis (waarschijnlijk). GEREF. GEMEENTE. Middelharnis, v.m. en 's av. leesdi'enst. 25 December (eerste Kerstdag) v.m. en 's av. leesdienst. 26 December (tweede Kerstdag) v.m. leesdienst. Dirksland, v.m. en 's av. Ds. de Blois. Herkingen, v.m. 9, n.m. 2 en 's av. 6 uur leesdienst. OUD-GEREF. GEMEENTE. Herkingen, v.m. 9 en n.m. 2 uur leesdienst. Van de overige gemeenten geen opgaaf. STICHTELIJKE OVERDENKING H DE HEERE ONZE GERECHTIGHEID. Ziet, de dagen komen, spreekt de Heere, dat Ik aan David eene recht vaardige Spruit zal verwekken; Die zal Koning zijnde regeeren, en recht en gerechtigheid doen op de aarde. In Zijne dagen zal Juda verlost wor den, en Israel zeker wonen; en dit zal Zijn naam zijn, waarmede men Hem zal noemen; De Heere, onze gerechtig heid. Jeremia 23 5 en 6. Alles was wel zeer donker rondom Jeremia, toen hij deze woorden sprak. Staatkundig be- teekende het rijkje van Juda niet veel meer en de naaste toekomst zou de ballingschap met zich brengen. Geestelijk was Israel ingezonken tot het peil der heiden'en, waarom de profeten, naarmate de onboetvaardigheid en onbekeerlijkheid van het volk des te duidelijker bleken, slechts in toe nemende mate de zekerheid van het oordeel kon- aankondigen. Moeilijk was de taak dier profetie. Het volk hoorde liever spreken van; Vrede, vrede en geen gevaar De mannen Gods werden ver worpen, zelfs gedood. Israels koning gaat voor met de versnijding van de rol van Jeremia's profetie. Toch heeft Jeremia dat volk lief. Maar daar om is zijn taak des te zwaarder. De eenige verlichting, die er voor hen bestaat, is echter, de onveranderlijkheid van Gods ge- nadeverbond, tengevolge waarvan een Jeremia soms met zijn geestesoog een lichtstraal van ge nade door de onheilspellend zwarte wolken van den toorn Gods he'en mag zien vallen. Dan wordt hem somswijlen een blik geschonken op hetgeen er in verre tijden te gebeuren stond. Vergezichten worden hem daarbij geopend. En nu vallen bij een vergezicht, gelijk ons door een landschap geboden wordt, dikwijls de din gen zoo heel in de verte, hoewel onderling nog meer van elkander verwijderd, voor het oog als het ware te samen. Zoo ook in de profetiën van Jeremia. Die troostrijke beloften, die hij soms temidden van Zijn gerichtsaankondigingen doet hooien, spre ken van een herstel van het volk Israel na de ballingschap in het Joodsche land. Maar tegelijk spreken zij ook van een be keering van het volk en van een eeuwig ver bond, dat God met hen sluiten zal en in het verschiet ziet de profeet ook reeds de komst van den Messias uit Davinds geslacht, wiens komst schijnt saam te vallen met het herstel van Israel als natie en Wiens beteekenis ge schilderd wordt met uitdrukkingen, die op een glorierijke heerschappij over het Joodsche.volk wijzen, uitdrukkingen waaraan de eeuwige 'en geestelijke kern telkens door de aan het tijde lijke en stoffelijke ondeende beelden heenbreekt, in het bijzonder waar Hij den naam ontvangt: de Heere onze gerechtigheid. Deze profetie spreekt van de geringheid van de verschijning van den Messias, maar ook van het bovennatuurlijke van Zijn spruiten uit een stam, waarvan naar menschelijke berekening niets meer te verwachten viel. Lees slechts de oordeelsaankondigingen over het huis van Da vid in het vorige hoofdstuk. Het schijnt ten eenenmale onder te zullen gaan. Hij is het rijsje uit den afgehouwen tronk van Isai. Slechts de kracht des Allerhoogsten kan de ontluisterde nakomeling uit het voormalige ko ningshuis van David overschaduwen, deze recht vaardige Spruit verwekken. Als het vleeschge- worden Woord, zou Hij in Zich vereenigen de geringheid en onaanzienlijkheid van Zijne menschelijke natuur zonder gedaante of heer lijkheid, met de innerlijke, alleen voor het ge loof te aanschouwen, heerlijkheid als van den Eeniggeborene van den Vader, vol van genade en waarheid. Hij wordt geboren in het kleine Bethleheme en toch is Hij de Heerscher, Wiens uitgangen zijn van ouds, van de dagen der eeuwigheid. Tot Zijn dertigste jaar leeft Hij in het ver borgen in het kleine stadje Nazareth en toch neemt Hij daar toe in wijsheid en grootte en genade bij God en de menschen en blijkt het buitengewone van Zijn persoon reeds op twaalf jarigen leeftijd, wanneer Hij is in de dingen Zijns Vaders. Gering was zijn verschijning in het land Israel en toch was er nooit een profeet opgestaan gelijk Hij, zoo krachtig in woorden en in werken. Vooii de oogen dezer wereld eindigt Zijn leven droevig, aaodat de vrouwen van Jeruzalem Hem beklagen, maar voor hen, die leerden wee- nen over zichzelven, openbaart Hij in Zijn schijnbare onmacht de almacht Zijner goddelijke liefde, waarmede Hij als de goede Herder Zijn leven stelt voor Zijne schapen en zelfs voor de oogen van den eenen gekruiste» moordenaar wordt Hij openbaar als een Koning, die op het punt staat Zijne heerlijkheid binnen te gaan. Van Zijne opstanding is geen mensch getuige en de wereld loochent haar, maar aan degenen, die in Hem gelooven, verschijnt Hij als de Op standing en het Leven. Na Zijne hemelvaart blijft ook Zijn werk in deze wereld deze kenmerken dragen. Veracht en onaanzienlijk is Zijne gemeente en toch is zij het zout der aarde. Zijn evangelie is een dwaasheid en een ergernis, dengenen die ver loren gaan, maar' hen, die gelooven is het de kracht Gods en de wijsheid Gods. En zoo komt Zijne prediking en daarin Hij zelf nog altijd tot ons. Naar ons natuurlijk leVen is er ook geen aan trekkelijkheid in dien Christus, die van ons eischt onszelven te verliezen en te verloochenen. Ons verstand vindt in Hem zooveel, dat het niet begrijpt, dat het Hem niet aanvaarden wil en in ons hart wekt de prediking van Gods vrije genade in Christus nog altijd weerstand. Ook wij hebben van nature geen oog voor de groote heerlijkheid van de geestelijke goederen, die ons in Hem worden aangeboden. Maar ook nu wil Hij indalen daar, waar naar menschelijke berekening geen hoop meer is. Hij doet het nieuwe leven uitspruiten, waar aan onze zijde alle verwachting is afgesneden. Zijn kracht volbrengt Hij in onze zwakheid. En ge lijk de Heer Jezus Christus onder Israël in de volheid des tijds in het vleesch versche'en, als die wondere Spruite uit het huis van David, als de vervulling van de belofte door God daar aan geschonken, zoo wil Hij ook nu zeker Zijn belofte vervullen en wil Hij woning maken in de harten van hen, die in zichzelven veroordeeld, op grond van Zijn beloften alleen Hem ver wachten. Deze profetie verkondigt ook de komst van den Messias en Zijn zegenrijken arbeid. Hij zal als Koning regeeren, daarin voorspoe dig zijn, recht en gerechtigheid do'en op de aar de en in Zijn dagen zal Juda verlost worden en Israël zeker wonen. De inhoud dezer voorzeg ging is met Israëls terugkeer uit de ballingschap geenszins uitgeput. Ook na de ballingschap blijft de profeet Zacharia immers nog profeteeren van de Spruite, die nog komen moet en de heerlijk heid van den tweeden tempel zal daarom grooter zijn dan die van den eersten tempel, omdat deze Spruite daarin Zijn intrede zal doen. En zoo spreekt ook deze profetie voorname lijk van de gezegende werking die van den Heere Jezus Christus zal uitgaan in geestelijken zin. Bij de teekening van den Messias als een voor spoedig koning, worden onze gedachten als van zelf heengeleid naar den vijf - en veertigsten psalm, die ons spreekt van dien koning, die veel schooner is dan de menschenkinderen, op Wiens lippen genade is uitgestort. Van dezen koning wordt gezegd, dat Hij rijdt op het Woord Zijner Waarheid en de rechtvaardige zachtmoe digheid, dat Zijne pijlen scherp zijn, Zijn troon eeuwig en Zijn scepter e'en scepter der recht matigheid. Deze Spruite zal opwassen tot een boom, die rijke vruchten dragen zal. Hij komt een Koninkrijk vestigen, dat niet van deze aarde is, een Koninkrijk van recht en ge rechtigheid, daar zij alleen burgers van zijn, die door het geloof in Hem gerechtvaardigd zijn en die Zijn Naam noemend, tevens afstand doen van ongerechtigheid. In treffende tegenstelling met dat Juda van Jeremia's tijd, dat aan den rand van d'en onder gang gezien werd en dat Israël, dat reeds zwierf onder de volkeren, wordt van dat geestelijke Israël, waarover de rechtvaardige Spruite heer- schen zal, gezegd, dat het verlost zal worden en zéker, in ongestoorde vrede en rust wonen za] een heilsvoorzegging, waarvan de her stelling van Israël uit de ballingschap zoowel het teeken en de voorafschaduwing als de vrucht zou zijn. Treffend is deze voorzegging van Israëls pro feet in een tijd, dat dit volk in zichzelven aan gemerkt slechts het oordeel had te verwachten. Van vertroostende kracht daarom des te meer voor ieder, die de "volle diepte leerde verstaan van het woord van den apostel Pauluszij heb ben allen gezondigd en derven de heerlijkheid Gods en worden om niet gerechtvaardigd door de verlossing, die in Christus Jezus is. Dit brengt ons de ernstige vraag voor oogen, of wij de noodzakelijkheid van de komst van dezen Verlosser reeds hebben Ieeren gevoelen en de herdenking van Zijn geboorte, de herden king is van het kom'en in deze wereld van Hem, buiten Wien er geen verlossing is, maar een eeuwig verderf. Dan immers wordt het Kerstfeest niet enkel een feest van uitwendigheden en huiselijke ge zelligheid, maar waarlijk de gedachtenisviering van het heugelijke feit van de geboorte van den Zaligmaker van zondaren, wanneer wij de nood zakelijkheid om door den Heer verlost te worden uit onze ellende hebben Ieeren gevoelen. Dan ook eerst kon de profetie van Jeremia voor ons een troostwoord zijn en is het ook een licht- straal te midden van zeer groote duisternis. Deze profetie spreekt ook van de waardij van dezen Middelaar uitgedrukt in Zijn Naam de Heere onze gerechtigheid, waarin tevens de grondslag van de heerschappij van dezen Vre devorst wordt aangegeven. Hij is een Koning des Vredes, omdat Hij een Koning der Gerechtigheid is, die daarom alleen het „vrede op aarde" niet als een ijdele klank in deze wereld zal doen hooren bij Zijne ge boorte. Hier wordt het geheim opgelost hoe er voor Israël een dieper dan in uitwendigen zin alleen „zeker wonen" is. Immers deze rechtvaardige Spruite, is niet al leen, in tegenstelling met Juda's vorsten uit Jeremia's tijd, zelvein de oogen des Heeren Rechtvaardig, maar Hij heeft zichzelven gege ven voor Zijn volk, om het tot een Borg en Middelaar te zijn en tot een verzoening voor de zonden. Waar Juda en Israël geen gerechtigheid be zaten, daar zelfs de schijnbare gerechtigheid, die het volk bezat, naar het woord van Jesaja, een wegwerpelijk kleed was, kan voor hel oude volk de hoop op herstel uit zijn val, alleen gelegen zijn in Eén, Die voor zijn schuld betaalde en op grond van Wiens verdiensten het woord van Jesaja aan Jeruzalem werd toegeroepen, dat hare ongerechtigheid verzoend was en dat zij van de hand des Heeren dubel ontvangen had voor al hare zonden Wiens arbeidsloon zou zijn voor Zijn aangezicht. Dezelfde profeet Jeremia roept in het derde hoofdstuk het toe aan het volk van Juda Al leen kén uwe ongerechtigheid. Dit woord geldt ook ons. Niet in het wegwerpelijkheid onzer eigengerechtigheid kunnen wij immers in de brui loftszaal van dezen Vredevorst binnentreden. Alleen in Hem geborgen kan oue-Israel, in zijn profetische vergezichten ook de wederkomst van Christus aanschouwende, van Hem zingen, die komen zou om „d'aard te richten, de we reld in gerechtigheid," ons een mede-instem men uit dien juichtoon ontlokken, terwijl buiten Hem Zijne gerechtigheid alleen een oorzaak van verschikking kan zijn. Die echter gansch hulpeloos tot Hem komt gevloden, wil Hij ten Redder zijn. Door Zijn arbeid zal de Spruit immers een planting des Heeren doen voortkomen, ja de profeet Jesaja spreekt van een aarde, waarop de Heere gerechtigheid en lof zal doen uit spruiten. Lezer, verstaat gij iets van de waardij, die op gesloten ligt in dezen naam „De Heere onze gerechtigheid Zijt ook gij bereid tot dien wonderlijken ruil, krachtens welke Luther placht te zeggen „ik ben Uw zonde, en Gij zijt mijn gerechtig heid,?" Zijn wederkomst behoeft u niet te verschrikken, wanneer al uwe zaligheid ligt in Hem, van Wiens lippen de apostel de woorden hoort van den veertigsten psalm Brandofferen, noch offer voor de schuld, Voldeden aan Uw eisch noch eer Toen zeide Ik zie Ik kom, o Heer, De rol des boeks is met Mijn naam vervuld. Mijn ziel U opgedragen, Wil U alleen behagen, Mijn liefd' en ijver brandt Ik draag Uw heil'ge wet, Die Gij den sterf'ling zet, In 't binnenst ingewand. D. C. v. d. W. VAN DEN BOMMEL LXXIII. Ds. J. C. PRILLEVITZ. 1813—1819. Wij beginnen deze schets met het eigenhandig geschreven bericht van Ds. Jan Casper Prill e- vitz, vervat in het Album, waarin alle predi kanten van Den Bommel hun ervaringen heb ben beschreven. „De twee en twintigste predikant is ge weest Jan Casper Prillevitz, beroepen van 's Gravemoer den 9 April 1813, welk beroep door den Franschen Keizer op het Paleys te St. Cloud den 26 Juny goedgekeurd zijnde, is hij den 19 September alhier bevestigt door desselfs neef den Weleerw. Heer Frederiks, Predt. te Herkingen, met de woorden uit de Openbaring van Joh., cap. 2 vs. 2a, en ver bond zig onze Leeraar namiddags met de woorden van Jezus Joh. 14 vsa 18a: Ik zal U geene weesen laaten. Hij werd den 1 October 1818 beroepen met eenparige stemmen naar Giessen Oudkerk en Peursum onder de Eerw. Classis van Dor drecht. Dit beroep geaggreëerd zijnde door den Heer dier plaatse, wierd dadelijk, hoe wel op min voordeelige voorwaarden aange nomen, vervolgens door Zijne Majesteit den Koning der Nederlanden goedgekeurd en be hoorlijk los gemaakt, zijnde op den 21 January 1819, door zijne vrienden Ds. L. Slotemaker en den consulent deser plaats S. Everaars, predikte afscheyd den 24 Jan. 1819 met Coloss. 3 vs. 14 en 15a en heeft hier dus gestaan 5 jaaren, 4 maanden en 9 dagen. Dit korte tijdsbestek was een periode van vele veranderingen, tengevolge van den Franschen tijd, eigenlijk nog niet geheel geëindigd. Ook burgerlijk hadden groote wijzigingen plaats, daar. door het volhardend streven van Anthony van Weel de gemeente in 1812 zelf standig is geworden, los van Ooltgensplaat. Het beroep uitgebracht op Ds. Prillevitz werd ditmaal niet gelijk voor en na ter approbatie aangeboden aan den Ambachtsheer, aangezien „de tijdsomstandigheden van dien aard waren, dat de Prefect van dit departement dat toch niet in aanmerking zou nemen. De kerkeraad gaf daarvan kennis aan de Classis. Een van de eerste dingen die in deze periode onze aandacht trekken, is het ontstaan der Kerk voogdijen in Nederland. In 1812 was hier weder een Kerkelijke Commissie ingesteld, evenals in 1798; deze laatste was na 1803 ontbonden. Door de finantieele moeilijkheden van 1811 en 1812, toen wederom geen rijkstractement was uitbe taald, werd wederom zoo'n Commissie in het leven geroepen, die zich bezig hield met het inzamelen van gelden uit de gemeente, om den predikant en voorzanger te betalen. Deze Com missie deed eenige jaren rekenschap aan den Kerkeraad. Met den val vaa Napoleon, be gonnen 1812 door den: mislukten tocht naar Rusland, gevolgd door zijn nederlaag te Leipzig, en later voltooid bij Waterloo, kwam langza merhand alles weer in het oude spoor, hoewel in nieuwe vormen. Deze wereldgeschiedenis be ïnvloedde sterk die van de kerk in ons vader land, hetgeen ook terdege op ieder dorp werd gevoeld. Toen dan ook in 1813 het Fransche juk was afgeschud, kwam het volgend jaar de verzekering van regeeringswege, dat de tracte- menten wederom zouden betaald worden. Echter was er met Ds. Outhuis, in 1812 vertrokken, nog een belangrijk bedrag te verrekenen. Ook moesten de Kerkeraden overal aan de regeering in 1814 alle finantieele gegevens verstrekken over de laatste drie jaren, den tijd der Fransche inlijving. Intusschen bleef de Kerkelijke Commissie nog bestaan en vergaderde eens per jaar gecombi neerd met den Kerkeraad, zoo b-v. 30 December 1816, toen er weinig geld in de Kas der Com missie was, zoodat zij het in 1813 gemaakte contract bijkans niet konden nakomen. Men was nu eenmaal in dezen critieken tijd, waarin de eene verandering op de andere volgde, ook rijp geworden voor allerlei nieuwe vormen van regeering. De hoofdzaak was al bereikt wanneer, mén zag, dat de zaken konden mar- cheeren. De practische oplossing verdreef ten eenenmale elke principieele beredeneering. Zoo zag men in ons vaderland ook geheel niet in hoe de Koning, in 1816 een nieuwe kerk- regeering invoerde, geheel in strijd met het wezen der Kerk, blij als men was, dat het Oranjehuis hersteld en 's lands financiën met die der kerk geregeld werden. En eenmaal gewend aan een Kerkelijke Com missie naast den Kerkeraad, ter behartiging van de finantieele belangen, deed het ons niet vreemd aan, dat de Koning 10 Mei 1820 vast stelde bij K. B. no. 13, dat overal notabelen waren aangesteld van 's Konings wege, om jaarlijks bij het doen der Kerkerekening tegen woordig te zijn. Deze eerste notabelen werden dus koninklijk benoemd, traden bij loting af, en werden vanaf 1821 door de stemgerechtigde manslidmaten verkozen. Van Kerkvoogden nog geen sprake; deze treden in Den Bommel op sedert 1868, toen de Kerkeraad het beheer uit handen gaf. (Wordt vervolgd) Het was een geweldige ommekeer, die de uitvinding der boekdrukkunst teweeg bracht. We zouden dit niet zeggen, als we het jaar tal, dat die uitvinding vermeldt, lezen. Als we dat jaartal zoo sober, tusschen andere, die ons spreken van oorlog en overwinning of verlies, zien staan: 1423. De boekdrukkunst wordt uitgevonden door Laurens Janszoon Kos ter van Haarlem, dan zouden wij geneigd zijn te zeggen: „Nu in dat jaar is ook niet veel bijzonders gebeurd." Wie echter eenigszins met de geschiedenis op de hoogte is. die moet beamen, dat zij een geweldige ommekeer teweeg bracht en wel iets zeer belangrijks was. Tot voor dien tijd moest men alle boeken overschrijven, een werk, dat natuurlijk erg op hield en de boeken zoo duur maakte, dat slechts de gegoede stand in de gelegenheid was, zich boeken aan te schaffen. Maar toen de kunst was uitgevonden om de boeken te drukken, verviel al dat werk van overschrijven. Het ging nu veel vlugger, de boeken werden veel goedkooper en kwamen daardoor onder aller rangen en standen der bevolking, de ont wikkeling en beschaving niet weinig bevorderend en wie zich hedeni ten dage overtuigt van de waarde der drukkunst, die zegt: „Het is een geweldige macht geworden Ja, een geweldige macht Wat een boeken en geschriften zijn er in onze dagen. Ons land wordt er als het ware mee over stroomd en het is een stroom die zegen, veel zegen, maar niet minder vloek verspreidt. Een boek kan zijn de beste vriend, maar het kan ook zien de grootste vijand. Het kan onze gedachten opvoeren naar boven, van het aardsche en lage af; maar het kan ons ook, als we niet oppassen, meesleuren met lok kend gefluister naar dingen, die laag, gemeen, zondig zijn en onze zinnen streelen, onze hartst- tochfen opwekken. En niet alleen boeken oefenen macht uit op den mensch en zijn leven, ook en niet minder doen dat de couranten, doet dat de pers. Ook deze neemt in onzen tijd een zeer groote plaats in. De courant zet den voet op alle terrein des levens. Is er wel eenig gebied denkbaar, waar niet de courant van haar belangstelling doet blijken Heel het rijkvertakte leven van Kerk, Staat en Maatschappij, al wat daar omgaat en zich uit, de courant is het orgaan, dat die levens uitingen onder de menschen brengt. En er zijn weinig huisgezinnen, waar geen enkele courant, hetzij dag- of weekblad, te vinden is. Dit kan natuurlijk zijn tot nut en zegen, maar weer: ook tot kwaad en vloek. Tot nut en zegen, omdat, we zeiden het reeds, de courant alle terreinen des levens betreedt, de vragen bespreekt, die er zich op die terreinen opdringen en tracht op die vragen een ant woord te geven. Zoo worden de lezers ook met de vragen en moeilijkheden, met de vooruitzichten en ver wachtingen, in zake; staatkunde, kerk, school, maatschappij, vakbeweging, enz. enz., in kennis gesteld. Zoo kan er een meeleven komen met die verschillende dingen, die de aandacht ten volle waard zijn en anders niet zoo licht zouden onderzocht worden. De courant draagt er ook toe bij, dat de J ontwikkeling en beschaving van een volk zich op hooger plan gaat bewegen. Wat zou ons volk in vele dingen dommer zijn, als het niet door de pers op de hoogte gehouden werd. Wat zouden de meeste menschen weten van wat er door onze volksvertegenwoordiging in de Kamers der Staten-Generaal gesproken en ge daan wordt als de couranten het ons niet meld den Wat zouden we weten van de toestanden in de ons omringende landen, als de pers ons niet op de hoogte hield Zoo zouden wij voort kunnen gaan, maar uit het bovenstaande blijkt wel voldoende, dat de krant nut en zegen kan verspreiden. Niet iedereen echter heeft dat nut van het lezen zijner courant, ook al is die krant goed. Er zijn nu eenmaal allerlei soort van menschen Dat komt ook weer uit in de manier van krantlezen. Er zijn van die menschen, die niets liever schijnen te doen dan na te gaan hoeveel menschen er zijn gehuwd of overleden, hoeveel gruwelijke moorden gepleegd zijn en hoeveel ongelukken wel hebben plaats gehad. Zoodra de courant in huis komt, dan is het eerste wat zij opzoeken „Gemengd Nieuws",'liefst vol van allerlei gruwelijkheden en ongelukken. Dat is voor hen het voornaamste, wat de courant biedt. Voor de rest gelooven ze het wel. Het is vanzelfsprekend, dat zulke menschen weinig nut van hun krantlezen hebben. Men kan in de omgang met die menschen merken, hoe zij hun courant lezen. Ze zijn precies een loopend register van on gelukken en moorden. Wat een tegenstelling met iemand, die zijn krant werkelijk goed leest. Praat men met zoo iemand, dan merkt men ras, dat men aan zoo iemand wat heeft. Hij weet mee te praten over de vragen en problemen des tijds, over de ge beurtenissen, die de volkeren dikwijls kunnen beroer'en. Zoo verheldert de courant het inzicht van vele menschen. Maarniet elke krant verspreidt nut en zegen.Want er is groot onderscheid in couranten. Het is niet onverschillig welke krant men leest. Er zijn menschen die denken: „een krant is een krant en 't is om 't even welke men leest." Maar dit is toch heusch niet zoo en menschen die dus redeneeren, beschouwen de zaak erg oppervlakkig. We zeiden reeds, dat de pers het orgaan is geworden van iedere levensuiting, van elke levensopenbaring. Als we een courant voor ons hebben is dat maar niet enkel een stuk papier met wat letters er op. Neen, in de courant ontvouwt iemand zijn gedachten, daar spreekt iemand tot ons. Het is een uiting van van wat er leeft bij den schrijver. De beginselen, die hij toegedaan is, maakt hij in zijn artikelen bekend en verdedigt ze. Het gaat dan ook hier weer om het beginsel, om het fundament, waarop het blad rust. (Slot in een volgend nummer). Nieuwe Voorzitter der Commissie yan beroep van den Schoolraad. De ondergeteekende heeft de eer, aan de bestuten der scholen, die zijn aangesloten bij de Commissie van bero*p van den Schoolraad voor de scholen met den Bijbel, ter voldoening aan het voorschrift van art. 4 van het Ko« ninklijk besluit van 15 December 1920, StH. 896 (sinds gewijzigd), kennis te geven, dat hij door de leden der Commissie van beroep, bedoeld bij art. 89, zevende lid, en art. 92 der Lager Onderwijswet 1920, met ingang van 4 December 1929 is benoemd tot zevende lid, tevens voorzitter der Commissie, dat zijn woonplaats is: 's»Gravenhage, Parkstraat 12, en dat de' Commissie zitting zal houden ter plaatse door den Voorzitter voor iedere zitting te bepalen. Voorts vestigt de ondergeteekende er de aandacht op, dat de beroepsschriften en ver» zoekschriften aan de Commissie in dubbel aan den Voorzitter moeten worden toegezonden. De Voorzitter der Commissie van beroep voornoemd, Mr. H. v. d. VEGTE. LIJST 19. van de 51ste Jaarcollecte voor de Scholen met den Bijbel. Transport van lijst 18 f 73443,58 A. v. d. B. te Schipluiden (Unieg) 2,50 Door bureau v. »De Stand.« 2,50 6,05 Onstwedder«Mussel52, Idskenhuizen112,43 Metslawier103,55 Gasselter.Nijveen300,— Veenbuizen70, Den Ham798.56 Heemse93 40 Ommen 228,60 Wierden138,— IJselmuiden 36t,45 Middachtersteeg97, Neede 220.75 Winterswijk336,12 Huizen (N.H.) (Kerkcoll.)166,51 Wormmerveer123,60 Zandvoort (Geref. Kerk)59,48 Ameide (Ned Herv. Kerk) 59,59 Hendrik-Ido- Ambacht250,26 Nw. Lekkerland 130,25 Ouderkerk a/d Amstel187,34 IJselmonde187,29 Anna Jac. Polder445,— Brouwershaven (Geref. Kerk) 58.14 Bruinnisse78.25 Terneuzen160,93 Totaal van 475 Loc. com.f 71274,95 Doot^ het Locaal commité te Den Ham werd verantwoord in totaal f 798,56. De collecte in de Herv. Kerk bracht f 6676 op Bij de leden der Geref Kerk te Den Dam en te Daarle werd langs de huizen resp. f449,75 en f282,05 ingezameld. Het totaal toont, vergeleken by het vorige jaar een mooie vooruitging van f 200,- Te Idskenshuizen, IJselmuiden, Huizen, (N H.) en Zandvoort was de collecte aanzien» lijk hooger dan in 1928 Mt J. J. HANGELBROEK adj «secretaris van de Unie »Een School met den Bijbel*, Deze Couratj ABONNEA BUITENLAP AFZONDERl «jcdr en Verbij noeming 5. Schrij zijn bene 6. Opg betreffenc De VC geheime voorstel Hierna Na eer deuren wi Na her voorgelezi Smit, inh< zijn huis woning trottoir a B. en noodige Medege bedankt n'Jzoek der indeweij_ nomen, gegeven, De heei willen aai gelicht oi Comm. vg Is het ve Mystiek ir kostelijk Zóó opg niet op steeds u i t d a m e n t. Bij ComJ den van de .ons kennis: .'irengen. de hand er tot de G Tot de Na wat niet argur 1 n toc| Dat argi stig kennis kracht m Want ei op het t houden, w| alle ding wij de bete] m y s ti e T egenoi dat kennis, peen re juiste stel zeer zeker baar is Of ge zi laten oplo; gemoedelij O p e n b i dig. Als aandoenin; de Heere ben beken Echter, Schonk, ni baarde, vc de religie, de k e n n r i n g eisc Daartoe bng van d Een diens steld, „nie lijke to esp. den Na b en s mi bek end ij n v o steeds doen w i Om die God Ze zijn En stellen, als Oods in d Eeuwige

Krantenbank Zeeland

Maas- en Scheldebode | 1929 | | pagina 10