L UIT HET WOORD J
No. 3<
C. WARNAER, DirkslandDs. A. DEKKER, Nieuwe Tongeen Ds. C. VAN DER WAL, Dirksland, Eindredacteur
PREDIKBEURTEN
ALLERLEI SSBSS
m
EEI
ONDER REDACTIE VAN
OP ZONDAG 22 DEC. 1929
SCHETSEN UIT DE
KERKGESCHIEDENIS
„DE COURANT".
De H<
r VOOR DEN ZONDAG ~1
-
NED. HERV. KERK.
Sommelsdijk, v.m. leesdienst en 's av. Ds. van
Ameide.
Middelharnis, v.m. Ds. Dekker van Nieuwe
Tonge en 's av. Ds. Leenmans van Delft
(collecte).
Stad aan 't Haringvliet, v.m. 9 uur Ds. Polhuijs
en n.m. 2 uur leesdienst.
Ooltgensplaat, v.m. 9.30 Ds. van der Wal van
Dirksland en 's av. 6 uur leesdienst.
Oude Tonge, v.m. Ds. Vlasblom (Voorber.)
en 's av. leesdienst.
Nieuwe Tonge, v.m. leesdienst en 's av. 6 uur
Ds. Dekker.
Dirksland, v.m. 9.30 Ds. J. H. v. d. Wal van
Wageningen (collecte J.V.) en 's av. 6 uur
Ds. C. van der Wal (collecte W. 'en W.)
Herkingen, v.m. 9.30 dhr. Dekker van Bleiswijk
en n.m. 2 uur Ds. Dekker van Nieuwe Tonge
(beide diensten collecte).
Goederêede, v.m. 9.30 uur Ds. van Ameide
van Sommelsdijk.
Ouddorp, v.m. en n.m. Ds. Leenmans van
Delft.
25 December (eerste Kerstdag), v.m. leesdienst
en n.m. Ds. v. d. Wal van Dirksland.
26 December (tweede Kerstdag) v.m. leesdienst.
GEREF. KERK.
Middelharnis, v.m. en 's av. Ds. van Velzen
van Doesburg.
Stad aan 't Haringvliet, v.m. 9.30 leesdienst en
's av. 6 uur Ds. de Graaff.
Ooltgensplaat, v.m. 9.30 (H.A.) en n.m. 2.30
uur Ds. de Lange.
Ouddorp, v.m. en n.m. Ds. de Graaff van Stad
aan 't Haringvliet.
25 December (eerste Kerstdag) v.m. en n.m.
leesdienst.
26 December (tweede Kerstdag) v.m. Ds. Wes-
terhuis van Hellevoetsluis (waarschijnlijk).
GEREF. GEMEENTE.
Middelharnis, v.m. en 's av. leesdi'enst.
25 December (eerste Kerstdag) v.m. en 's av.
leesdienst.
26 December (tweede Kerstdag) v.m. leesdienst.
Dirksland, v.m. en 's av. Ds. de Blois.
Herkingen, v.m. 9, n.m. 2 en 's av. 6 uur
leesdienst.
OUD-GEREF. GEMEENTE.
Herkingen, v.m. 9 en n.m. 2 uur leesdienst.
Van de overige gemeenten geen opgaaf.
STICHTELIJKE OVERDENKING
H
DE HEERE ONZE GERECHTIGHEID.
Ziet, de dagen komen, spreekt de
Heere, dat Ik aan David eene recht
vaardige Spruit zal verwekken; Die
zal Koning zijnde regeeren, en recht en
gerechtigheid doen op de aarde.
In Zijne dagen zal Juda verlost wor
den, en Israel zeker wonen; en dit zal
Zijn naam zijn, waarmede men Hem
zal noemen; De Heere, onze gerechtig
heid. Jeremia 23 5 en 6.
Alles was wel zeer donker rondom Jeremia,
toen hij deze woorden sprak. Staatkundig be-
teekende het rijkje van Juda niet veel meer en
de naaste toekomst zou de ballingschap met
zich brengen.
Geestelijk was Israel ingezonken tot het peil
der heiden'en, waarom de profeten, naarmate de
onboetvaardigheid en onbekeerlijkheid van het
volk des te duidelijker bleken, slechts in toe
nemende mate de zekerheid van het oordeel kon-
aankondigen.
Moeilijk was de taak dier profetie. Het volk
hoorde liever spreken van; Vrede, vrede en
geen gevaar De mannen Gods werden ver
worpen, zelfs gedood. Israels koning gaat voor
met de versnijding van de rol van Jeremia's
profetie.
Toch heeft Jeremia dat volk lief. Maar daar
om is zijn taak des te zwaarder.
De eenige verlichting, die er voor hen bestaat,
is echter, de onveranderlijkheid van Gods ge-
nadeverbond, tengevolge waarvan een Jeremia
soms met zijn geestesoog een lichtstraal van ge
nade door de onheilspellend zwarte wolken van
den toorn Gods he'en mag zien vallen. Dan
wordt hem somswijlen een blik geschonken op
hetgeen er in verre tijden te gebeuren stond.
Vergezichten worden hem daarbij geopend.
En nu vallen bij een vergezicht, gelijk ons door
een landschap geboden wordt, dikwijls de din
gen zoo heel in de verte, hoewel onderling nog
meer van elkander verwijderd, voor het oog als
het ware te samen.
Zoo ook in de profetiën van Jeremia. Die
troostrijke beloften, die hij soms temidden van
Zijn gerichtsaankondigingen doet hooien, spre
ken van een herstel van het volk Israel na de
ballingschap in het Joodsche land.
Maar tegelijk spreken zij ook van een be
keering van het volk en van een eeuwig ver
bond, dat God met hen sluiten zal en in het
verschiet ziet de profeet ook reeds de komst
van den Messias uit Davinds geslacht, wiens
komst schijnt saam te vallen met het herstel
van Israel als natie en Wiens beteekenis ge
schilderd wordt met uitdrukkingen, die op een
glorierijke heerschappij over het Joodsche.volk
wijzen, uitdrukkingen waaraan de eeuwige 'en
geestelijke kern telkens door de aan het tijde
lijke en stoffelijke ondeende beelden heenbreekt,
in het bijzonder waar Hij den naam ontvangt:
de Heere onze gerechtigheid.
Deze profetie spreekt van de geringheid van
de verschijning van den Messias, maar ook van
het bovennatuurlijke van Zijn spruiten uit een
stam, waarvan naar menschelijke berekening
niets meer te verwachten viel. Lees slechts de
oordeelsaankondigingen over het huis van Da
vid in het vorige hoofdstuk. Het schijnt ten
eenenmale onder te zullen gaan.
Hij is het rijsje uit den afgehouwen tronk van
Isai. Slechts de kracht des Allerhoogsten kan de
ontluisterde nakomeling uit het voormalige ko
ningshuis van David overschaduwen, deze recht
vaardige Spruit verwekken. Als het vleeschge-
worden Woord, zou Hij in Zich vereenigen
de geringheid en onaanzienlijkheid van Zijne
menschelijke natuur zonder gedaante of heer
lijkheid, met de innerlijke, alleen voor het ge
loof te aanschouwen, heerlijkheid als van den
Eeniggeborene van den Vader, vol van genade
en waarheid.
Hij wordt geboren in het kleine Bethleheme en
toch is Hij de Heerscher, Wiens uitgangen zijn
van ouds, van de dagen der eeuwigheid.
Tot Zijn dertigste jaar leeft Hij in het ver
borgen in het kleine stadje Nazareth en toch
neemt Hij daar toe in wijsheid en grootte en
genade bij God en de menschen en blijkt het
buitengewone van Zijn persoon reeds op twaalf
jarigen leeftijd, wanneer Hij is in de dingen
Zijns Vaders.
Gering was zijn verschijning in het land Israel
en toch was er nooit een profeet opgestaan gelijk
Hij, zoo krachtig in woorden en in werken.
Vooii de oogen dezer wereld eindigt Zijn
leven droevig, aaodat de vrouwen van Jeruzalem
Hem beklagen, maar voor hen, die leerden wee-
nen over zichzelven, openbaart Hij in Zijn
schijnbare onmacht de almacht Zijner goddelijke
liefde, waarmede Hij als de goede Herder Zijn
leven stelt voor Zijne schapen en zelfs voor de
oogen van den eenen gekruiste» moordenaar
wordt Hij openbaar als een Koning, die op
het punt staat Zijne heerlijkheid binnen te
gaan.
Van Zijne opstanding is geen mensch getuige
en de wereld loochent haar, maar aan degenen,
die in Hem gelooven, verschijnt Hij als de Op
standing en het Leven.
Na Zijne hemelvaart blijft ook Zijn werk in
deze wereld deze kenmerken dragen. Veracht
en onaanzienlijk is Zijne gemeente en toch is
zij het zout der aarde. Zijn evangelie is een
dwaasheid en een ergernis, dengenen die ver
loren gaan, maar' hen, die gelooven is het de
kracht Gods en de wijsheid Gods.
En zoo komt Zijne prediking en daarin Hij
zelf nog altijd tot ons.
Naar ons natuurlijk leVen is er ook geen aan
trekkelijkheid in dien Christus, die van ons
eischt onszelven te verliezen en te verloochenen.
Ons verstand vindt in Hem zooveel, dat het
niet begrijpt, dat het Hem niet aanvaarden wil
en in ons hart wekt de prediking van Gods vrije
genade in Christus nog altijd weerstand. Ook
wij hebben van nature geen oog voor de groote
heerlijkheid van de geestelijke goederen, die ons
in Hem worden aangeboden.
Maar ook nu wil Hij indalen daar, waar naar
menschelijke berekening geen hoop meer is. Hij
doet het nieuwe leven uitspruiten, waar aan
onze zijde alle verwachting is afgesneden. Zijn
kracht volbrengt Hij in onze zwakheid. En ge
lijk de Heer Jezus Christus onder Israël in de
volheid des tijds in het vleesch versche'en, als
die wondere Spruite uit het huis van David,
als de vervulling van de belofte door God daar
aan geschonken, zoo wil Hij ook nu zeker Zijn
belofte vervullen en wil Hij woning maken in
de harten van hen, die in zichzelven veroordeeld,
op grond van Zijn beloften alleen Hem ver
wachten.
Deze profetie verkondigt ook de komst van
den Messias en Zijn zegenrijken arbeid.
Hij zal als Koning regeeren, daarin voorspoe
dig zijn, recht en gerechtigheid do'en op de aar
de en in Zijn dagen zal Juda verlost worden en
Israël zeker wonen. De inhoud dezer voorzeg
ging is met Israëls terugkeer uit de ballingschap
geenszins uitgeput. Ook na de ballingschap blijft
de profeet Zacharia immers nog profeteeren van
de Spruite, die nog komen moet en de heerlijk
heid van den tweeden tempel zal daarom grooter
zijn dan die van den eersten tempel, omdat deze
Spruite daarin Zijn intrede zal doen.
En zoo spreekt ook deze profetie voorname
lijk van de gezegende werking die van den Heere
Jezus Christus zal uitgaan in geestelijken zin.
Bij de teekening van den Messias als een voor
spoedig koning, worden onze gedachten als van
zelf heengeleid naar den vijf - en veertigsten
psalm, die ons spreekt van dien koning, die
veel schooner is dan de menschenkinderen, op
Wiens lippen genade is uitgestort. Van dezen
koning wordt gezegd, dat Hij rijdt op het Woord
Zijner Waarheid en de rechtvaardige zachtmoe
digheid, dat Zijne pijlen scherp zijn, Zijn troon
eeuwig en Zijn scepter e'en scepter der recht
matigheid. Deze Spruite zal opwassen tot een
boom, die rijke vruchten dragen zal.
Hij komt een Koninkrijk vestigen, dat niet van
deze aarde is, een Koninkrijk van recht en ge
rechtigheid, daar zij alleen burgers van zijn, die
door het geloof in Hem gerechtvaardigd zijn en
die Zijn Naam noemend, tevens afstand doen
van ongerechtigheid.
In treffende tegenstelling met dat Juda van
Jeremia's tijd, dat aan den rand van d'en onder
gang gezien werd en dat Israël, dat reeds zwierf
onder de volkeren, wordt van dat geestelijke
Israël, waarover de rechtvaardige Spruite heer-
schen zal, gezegd, dat het verlost zal worden
en zéker, in ongestoorde vrede en rust wonen
za] een heilsvoorzegging, waarvan de her
stelling van Israël uit de ballingschap zoowel
het teeken en de voorafschaduwing als de vrucht
zou zijn.
Treffend is deze voorzegging van Israëls pro
feet in een tijd, dat dit volk in zichzelven aan
gemerkt slechts het oordeel had te verwachten.
Van vertroostende kracht daarom des te meer
voor ieder, die de "volle diepte leerde verstaan
van het woord van den apostel Pauluszij heb
ben allen gezondigd en derven de heerlijkheid
Gods en worden om niet gerechtvaardigd door
de verlossing, die in Christus Jezus is.
Dit brengt ons de ernstige vraag voor oogen,
of wij de noodzakelijkheid van de komst van
dezen Verlosser reeds hebben Ieeren gevoelen
en de herdenking van Zijn geboorte, de herden
king is van het kom'en in deze wereld van Hem,
buiten Wien er geen verlossing is, maar een
eeuwig verderf.
Dan immers wordt het Kerstfeest niet enkel
een feest van uitwendigheden en huiselijke ge
zelligheid, maar waarlijk de gedachtenisviering
van het heugelijke feit van de geboorte van den
Zaligmaker van zondaren, wanneer wij de nood
zakelijkheid om door den Heer verlost te worden
uit onze ellende hebben Ieeren gevoelen. Dan
ook eerst kon de profetie van Jeremia voor ons
een troostwoord zijn en is het ook een licht-
straal te midden van zeer groote duisternis.
Deze profetie spreekt ook van de waardij
van dezen Middelaar uitgedrukt in Zijn Naam
de Heere onze gerechtigheid, waarin tevens de
grondslag van de heerschappij van dezen Vre
devorst wordt aangegeven.
Hij is een Koning des Vredes, omdat Hij een
Koning der Gerechtigheid is, die daarom alleen
het „vrede op aarde" niet als een ijdele klank
in deze wereld zal doen hooren bij Zijne ge
boorte.
Hier wordt het geheim opgelost hoe er voor
Israël een dieper dan in uitwendigen zin alleen
„zeker wonen" is.
Immers deze rechtvaardige Spruite, is niet al
leen, in tegenstelling met Juda's vorsten uit
Jeremia's tijd, zelvein de oogen des Heeren
Rechtvaardig, maar Hij heeft zichzelven gege
ven voor Zijn volk, om het tot een Borg en
Middelaar te zijn en tot een verzoening voor de
zonden.
Waar Juda en Israël geen gerechtigheid be
zaten, daar zelfs de schijnbare gerechtigheid, die
het volk bezat, naar het woord van Jesaja, een
wegwerpelijk kleed was, kan voor hel oude volk
de hoop op herstel uit zijn val, alleen gelegen
zijn in Eén, Die voor zijn schuld betaalde en op
grond van Wiens verdiensten het woord van
Jesaja aan Jeruzalem werd toegeroepen, dat
hare ongerechtigheid verzoend was en dat zij
van de hand des Heeren dubel ontvangen had
voor al hare zonden Wiens arbeidsloon zou zijn
voor Zijn aangezicht.
Dezelfde profeet Jeremia roept in het derde
hoofdstuk het toe aan het volk van Juda Al
leen kén uwe ongerechtigheid. Dit woord geldt
ook ons. Niet in het wegwerpelijkheid onzer
eigengerechtigheid kunnen wij immers in de brui
loftszaal van dezen Vredevorst binnentreden.
Alleen in Hem geborgen kan oue-Israel, in
zijn profetische vergezichten ook de wederkomst
van Christus aanschouwende, van Hem zingen,
die komen zou om „d'aard te richten, de we
reld in gerechtigheid," ons een mede-instem
men uit dien juichtoon ontlokken, terwijl buiten
Hem Zijne gerechtigheid alleen een oorzaak van
verschikking kan zijn.
Die echter gansch hulpeloos tot Hem komt
gevloden, wil Hij ten Redder zijn.
Door Zijn arbeid zal de Spruit immers een
planting des Heeren doen voortkomen, ja de
profeet Jesaja spreekt van een aarde, waarop
de Heere gerechtigheid en lof zal doen uit
spruiten.
Lezer, verstaat gij iets van de waardij, die op
gesloten ligt in dezen naam „De Heere onze
gerechtigheid
Zijt ook gij bereid tot dien wonderlijken
ruil, krachtens welke Luther placht te zeggen
„ik ben Uw zonde, en Gij zijt mijn gerechtig
heid,?" Zijn wederkomst behoeft u niet te
verschrikken, wanneer al uwe zaligheid ligt in
Hem, van Wiens lippen de apostel de woorden
hoort van den veertigsten psalm
Brandofferen, noch offer voor de schuld,
Voldeden aan Uw eisch noch eer
Toen zeide Ik zie Ik kom, o Heer,
De rol des boeks is met Mijn naam vervuld.
Mijn ziel U opgedragen,
Wil U alleen behagen,
Mijn liefd' en ijver brandt
Ik draag Uw heil'ge wet,
Die Gij den sterf'ling zet,
In 't binnenst ingewand.
D. C. v. d. W.
VAN DEN BOMMEL
LXXIII.
Ds. J. C. PRILLEVITZ.
1813—1819.
Wij beginnen deze schets met het eigenhandig
geschreven bericht van Ds. Jan Casper Prill e-
vitz, vervat in het Album, waarin alle predi
kanten van Den Bommel hun ervaringen heb
ben beschreven.
„De twee en twintigste predikant is ge
weest Jan Casper Prillevitz, beroepen van
's Gravemoer den 9 April 1813, welk beroep
door den Franschen Keizer op het Paleys te
St. Cloud den 26 Juny goedgekeurd zijnde,
is hij den 19 September alhier bevestigt door
desselfs neef den Weleerw. Heer Frederiks,
Predt. te Herkingen, met de woorden uit de
Openbaring van Joh., cap. 2 vs. 2a, en ver
bond zig onze Leeraar namiddags met de
woorden van Jezus Joh. 14 vsa 18a: Ik zal
U geene weesen laaten.
Hij werd den 1 October 1818 beroepen met
eenparige stemmen naar Giessen Oudkerk en
Peursum onder de Eerw. Classis van Dor
drecht. Dit beroep geaggreëerd zijnde door
den Heer dier plaatse, wierd dadelijk, hoe
wel op min voordeelige voorwaarden aange
nomen, vervolgens door Zijne Majesteit den
Koning der Nederlanden goedgekeurd en be
hoorlijk los gemaakt, zijnde op den 21 January
1819, door zijne vrienden Ds. L. Slotemaker
en den consulent deser plaats S. Everaars,
predikte afscheyd den 24 Jan. 1819 met
Coloss. 3 vs. 14 en 15a en heeft hier dus
gestaan 5 jaaren, 4 maanden en 9 dagen.
Dit korte tijdsbestek was een periode van vele
veranderingen, tengevolge van den Franschen
tijd, eigenlijk nog niet geheel geëindigd.
Ook burgerlijk hadden groote wijzigingen
plaats, daar. door het volhardend streven van
Anthony van Weel de gemeente in 1812 zelf
standig is geworden, los van Ooltgensplaat.
Het beroep uitgebracht op Ds. Prillevitz werd
ditmaal niet gelijk voor en na ter approbatie
aangeboden aan den Ambachtsheer, aangezien
„de tijdsomstandigheden van dien aard waren,
dat de Prefect van dit departement dat toch
niet in aanmerking zou nemen.
De kerkeraad gaf daarvan kennis aan de
Classis.
Een van de eerste dingen die in deze periode
onze aandacht trekken, is het ontstaan der Kerk
voogdijen in Nederland. In 1812 was hier weder
een Kerkelijke Commissie ingesteld, evenals in
1798; deze laatste was na 1803 ontbonden. Door
de finantieele moeilijkheden van 1811 en 1812,
toen wederom geen rijkstractement was uitbe
taald, werd wederom zoo'n Commissie in het
leven geroepen, die zich bezig hield met het
inzamelen van gelden uit de gemeente, om den
predikant en voorzanger te betalen. Deze Com
missie deed eenige jaren rekenschap aan den
Kerkeraad. Met den val vaa Napoleon, be
gonnen 1812 door den: mislukten tocht naar
Rusland, gevolgd door zijn nederlaag te Leipzig,
en later voltooid bij Waterloo, kwam langza
merhand alles weer in het oude spoor, hoewel
in nieuwe vormen. Deze wereldgeschiedenis be
ïnvloedde sterk die van de kerk in ons vader
land, hetgeen ook terdege op ieder dorp werd
gevoeld. Toen dan ook in 1813 het Fransche
juk was afgeschud, kwam het volgend jaar de
verzekering van regeeringswege, dat de tracte-
menten wederom zouden betaald worden. Echter
was er met Ds. Outhuis, in 1812 vertrokken,
nog een belangrijk bedrag te verrekenen. Ook
moesten de Kerkeraden overal aan de regeering
in 1814 alle finantieele gegevens verstrekken
over de laatste drie jaren, den tijd der Fransche
inlijving.
Intusschen bleef de Kerkelijke Commissie nog
bestaan en vergaderde eens per jaar gecombi
neerd met den Kerkeraad, zoo b-v. 30 December
1816, toen er weinig geld in de Kas der Com
missie was, zoodat zij het in 1813 gemaakte
contract bijkans niet konden nakomen.
Men was nu eenmaal in dezen critieken tijd,
waarin de eene verandering op de andere volgde,
ook rijp geworden voor allerlei nieuwe vormen
van regeering. De hoofdzaak was al bereikt
wanneer, mén zag, dat de zaken konden mar-
cheeren. De practische oplossing verdreef ten
eenenmale elke principieele beredeneering.
Zoo zag men in ons vaderland ook geheel
niet in hoe de Koning, in 1816 een nieuwe kerk-
regeering invoerde, geheel in strijd met het
wezen der Kerk, blij als men was, dat het
Oranjehuis hersteld en 's lands financiën met
die der kerk geregeld werden.
En eenmaal gewend aan een Kerkelijke Com
missie naast den Kerkeraad, ter behartiging
van de finantieele belangen, deed het ons niet
vreemd aan, dat de Koning 10 Mei 1820 vast
stelde bij K. B. no. 13, dat overal notabelen
waren aangesteld van 's Konings wege, om
jaarlijks bij het doen der Kerkerekening tegen
woordig te zijn. Deze eerste notabelen werden
dus koninklijk benoemd, traden bij loting af,
en werden vanaf 1821 door de stemgerechtigde
manslidmaten verkozen. Van Kerkvoogden nog
geen sprake; deze treden in Den Bommel op
sedert 1868, toen de Kerkeraad het beheer uit
handen gaf.
(Wordt vervolgd)
Het was een geweldige ommekeer, die de
uitvinding der boekdrukkunst teweeg bracht.
We zouden dit niet zeggen, als we het jaar
tal, dat die uitvinding vermeldt, lezen.
Als we dat jaartal zoo sober, tusschen andere,
die ons spreken van oorlog en overwinning of
verlies, zien staan: 1423. De boekdrukkunst
wordt uitgevonden door Laurens Janszoon Kos
ter van Haarlem, dan zouden wij geneigd zijn
te zeggen: „Nu in dat jaar is ook niet veel
bijzonders gebeurd."
Wie echter eenigszins met de geschiedenis
op de hoogte is. die moet beamen, dat zij een
geweldige ommekeer teweeg bracht en wel iets
zeer belangrijks was.
Tot voor dien tijd moest men alle boeken
overschrijven, een werk, dat natuurlijk erg op
hield en de boeken zoo duur maakte, dat slechts
de gegoede stand in de gelegenheid was, zich
boeken aan te schaffen.
Maar toen de kunst was uitgevonden om de
boeken te drukken, verviel al dat werk van
overschrijven.
Het ging nu veel vlugger, de boeken werden
veel goedkooper en kwamen daardoor onder
aller rangen en standen der bevolking, de ont
wikkeling en beschaving niet weinig bevorderend
en wie zich hedeni ten dage overtuigt van de
waarde der drukkunst, die zegt: „Het is een
geweldige macht geworden
Ja, een geweldige macht
Wat een boeken en geschriften zijn er in
onze dagen.
Ons land wordt er als het ware mee over
stroomd en het is een stroom die zegen, veel
zegen, maar niet minder vloek verspreidt.
Een boek kan zijn de beste vriend, maar het
kan ook zien de grootste vijand.
Het kan onze gedachten opvoeren naar boven,
van het aardsche en lage af; maar het kan ons
ook, als we niet oppassen, meesleuren met lok
kend gefluister naar dingen, die laag, gemeen,
zondig zijn en onze zinnen streelen, onze hartst-
tochfen opwekken.
En niet alleen boeken oefenen macht uit op
den mensch en zijn leven, ook en niet minder
doen dat de couranten, doet dat de pers.
Ook deze neemt in onzen tijd een zeer groote
plaats in.
De courant zet den voet op alle terrein des
levens.
Is er wel eenig gebied denkbaar, waar niet
de courant van haar belangstelling doet blijken
Heel het rijkvertakte leven van Kerk, Staat
en Maatschappij, al wat daar omgaat en zich
uit, de courant is het orgaan, dat die levens
uitingen onder de menschen brengt.
En er zijn weinig huisgezinnen, waar geen
enkele courant, hetzij dag- of weekblad, te
vinden is.
Dit kan natuurlijk zijn tot nut en zegen, maar
weer: ook tot kwaad en vloek.
Tot nut en zegen, omdat, we zeiden het reeds,
de courant alle terreinen des levens betreedt,
de vragen bespreekt, die er zich op die terreinen
opdringen en tracht op die vragen een ant
woord te geven.
Zoo worden de lezers ook met de vragen en
moeilijkheden, met de vooruitzichten en ver
wachtingen, in zake; staatkunde, kerk, school,
maatschappij, vakbeweging, enz. enz., in kennis
gesteld.
Zoo kan er een meeleven komen met die
verschillende dingen, die de aandacht ten volle
waard zijn en anders niet zoo licht zouden
onderzocht worden.
De courant draagt er ook toe bij, dat de J
ontwikkeling en beschaving van een volk zich
op hooger plan gaat bewegen. Wat zou ons
volk in vele dingen dommer zijn, als het niet
door de pers op de hoogte gehouden werd.
Wat zouden de meeste menschen weten van
wat er door onze volksvertegenwoordiging in de
Kamers der Staten-Generaal gesproken en ge
daan wordt als de couranten het ons niet meld
den Wat zouden we weten van de toestanden
in de ons omringende landen, als de pers ons
niet op de hoogte hield
Zoo zouden wij voort kunnen gaan, maar uit
het bovenstaande blijkt wel voldoende, dat de
krant nut en zegen kan verspreiden.
Niet iedereen echter heeft dat nut van het
lezen zijner courant, ook al is die krant goed.
Er zijn nu eenmaal allerlei soort van menschen
Dat komt ook weer uit in de manier van
krantlezen. Er zijn van die menschen, die niets
liever schijnen te doen dan na te gaan hoeveel
menschen er zijn gehuwd of overleden, hoeveel
gruwelijke moorden gepleegd zijn en hoeveel
ongelukken wel hebben plaats gehad. Zoodra
de courant in huis komt, dan is het eerste wat
zij opzoeken „Gemengd Nieuws",'liefst vol van
allerlei gruwelijkheden en ongelukken.
Dat is voor hen het voornaamste, wat de
courant biedt. Voor de rest gelooven ze het wel.
Het is vanzelfsprekend, dat zulke menschen
weinig nut van hun krantlezen hebben. Men
kan in de omgang met die menschen merken,
hoe zij hun courant lezen.
Ze zijn precies een loopend register van on
gelukken en moorden.
Wat een tegenstelling met iemand, die zijn
krant werkelijk goed leest. Praat men met zoo
iemand, dan merkt men ras, dat men aan zoo
iemand wat heeft. Hij weet mee te praten over
de vragen en problemen des tijds, over de ge
beurtenissen, die de volkeren dikwijls kunnen
beroer'en.
Zoo verheldert de courant het inzicht van
vele menschen.
Maarniet elke krant verspreidt nut en
zegen.Want er is groot onderscheid in couranten.
Het is niet onverschillig welke krant men
leest. Er zijn menschen die denken: „een krant
is een krant en 't is om 't even welke men leest."
Maar dit is toch heusch niet zoo en menschen
die dus redeneeren, beschouwen de zaak erg
oppervlakkig.
We zeiden reeds, dat de pers het orgaan is
geworden van iedere levensuiting, van elke
levensopenbaring. Als we een courant voor ons
hebben is dat maar niet enkel een stuk papier
met wat letters er op.
Neen, in de courant ontvouwt iemand zijn
gedachten, daar spreekt iemand tot ons. Het is
een uiting van van wat er leeft bij den schrijver.
De beginselen, die hij toegedaan is, maakt hij
in zijn artikelen bekend en verdedigt ze.
Het gaat dan ook hier weer om het beginsel,
om het fundament, waarop het blad rust.
(Slot in een volgend nummer).
Nieuwe Voorzitter der Commissie yan
beroep van den Schoolraad.
De ondergeteekende heeft de eer, aan de
bestuten der scholen, die zijn aangesloten bij
de Commissie van bero*p van den Schoolraad
voor de scholen met den Bijbel, ter voldoening
aan het voorschrift van art. 4 van het Ko«
ninklijk besluit van 15 December 1920, StH.
896 (sinds gewijzigd), kennis te geven, dat
hij door de leden der Commissie van beroep,
bedoeld bij art. 89, zevende lid, en art. 92
der Lager Onderwijswet 1920, met ingang
van 4 December 1929 is benoemd tot zevende
lid, tevens voorzitter der Commissie, dat zijn
woonplaats is: 's»Gravenhage, Parkstraat 12,
en dat de' Commissie zitting zal houden ter
plaatse door den Voorzitter voor iedere zitting
te bepalen.
Voorts vestigt de ondergeteekende er de
aandacht op, dat de beroepsschriften en ver»
zoekschriften aan de Commissie in dubbel aan
den Voorzitter moeten worden toegezonden.
De Voorzitter der Commissie van beroep
voornoemd,
Mr. H. v. d. VEGTE.
LIJST 19.
van de 51ste Jaarcollecte voor de Scholen
met den Bijbel.
Transport van lijst 18 f 73443,58
A. v. d. B. te Schipluiden (Unieg) 2,50
Door bureau v. »De Stand.« 2,50
6,05
Onstwedder«Mussel52,
Idskenhuizen112,43
Metslawier103,55
Gasselter.Nijveen300,—
Veenbuizen70,
Den Ham798.56
Heemse93 40
Ommen 228,60
Wierden138,—
IJselmuiden 36t,45
Middachtersteeg97,
Neede 220.75
Winterswijk336,12
Huizen (N.H.) (Kerkcoll.)166,51
Wormmerveer123,60
Zandvoort (Geref. Kerk)59,48
Ameide (Ned Herv. Kerk) 59,59
Hendrik-Ido- Ambacht250,26
Nw. Lekkerland 130,25
Ouderkerk a/d Amstel187,34
IJselmonde187,29
Anna Jac. Polder445,—
Brouwershaven (Geref. Kerk) 58.14
Bruinnisse78.25
Terneuzen160,93
Totaal van 475 Loc. com.f 71274,95
Doot^ het Locaal commité te Den Ham werd
verantwoord in totaal f 798,56. De collecte
in de Herv. Kerk bracht f 6676 op Bij de
leden der Geref Kerk te Den Dam en te Daarle
werd langs de huizen resp. f449,75 en f282,05
ingezameld. Het totaal toont, vergeleken by
het vorige jaar een mooie vooruitging van
f 200,-
Te Idskenshuizen, IJselmuiden, Huizen,
(N H.) en Zandvoort was de collecte aanzien»
lijk hooger dan in 1928
Mt J. J. HANGELBROEK
adj «secretaris van de Unie
»Een School met den Bijbel*,
Deze Couratj
ABONNEA
BUITENLAP
AFZONDERl
«jcdr
en Verbij
noeming
5. Schrij
zijn bene
6. Opg
betreffenc
De VC
geheime
voorstel
Hierna
Na eer
deuren wi
Na her
voorgelezi
Smit, inh<
zijn huis
woning
trottoir a
B. en
noodige
Medege
bedankt
n'Jzoek der
indeweij_
nomen,
gegeven,
De heei
willen aai
gelicht oi
Comm. vg
Is het ve
Mystiek ir
kostelijk
Zóó opg
niet op
steeds u i t
d a m e n t.
Bij ComJ
den van de
.ons kennis:
.'irengen.
de hand er
tot de G
Tot de
Na wat
niet argur
1 n toc|
Dat argi
stig kennis
kracht m
Want ei
op het t
houden, w|
alle ding
wij de bete]
m y s ti e
T egenoi
dat kennis,
peen re
juiste stel
zeer zeker
baar is
Of ge zi
laten oplo;
gemoedelij
O p e n b i
dig. Als
aandoenin;
de Heere
ben beken
Echter,
Schonk, ni
baarde, vc
de religie,
de k e n n
r i n g eisc
Daartoe
bng van d
Een diens
steld, „nie
lijke to esp.
den Na
b en s mi
bek end
ij n v o
steeds
doen w i
Om die
God Ze
zijn En
stellen, als
Oods in d
Eeuwige