Antirevolutionair Orgaan voor de Zuidhollandsche en Zeeuwsehe Eilanden. IN HOC SIGNO VINCES No. 3592 ZATERDAG 23 NOVEMBER 1929 44ste JAARGANG EERSTE BLAD. Op den Uitkijk. Fa. W. BOEKHOVEN A ZONEN Het nadrukken van den inhoud van dit Blad is verboden overeenkomstig de Wet op het Auteursrecht. Noch door een mensch. GROSSIER: Firma A. L. VERBRUGGE MIDDELHARNIS. Deze Courant versch|nt eiken WOENSDAG en ZATERDAG. ABONNEMENTSPRIJS per drie maanden franco per post f I.- vooruitbetaling. B J1TENLAND b| vooruitbetaling f 8.50 per jaar. AFZONDERLIJKE NUMMERS 5 CENT. UITGEEFSTER: SOMMELSDIJK Telef. Interc. No. 202 Postbus No. 2 ADVERTENTIËN 20 cent, RECLAMES 40 cent, BOEKAANKONDIGING 10 cent per regel DIENSTAANVRAGEN en DIENSTAANBIEDINGEN f 1.— per plaatsing. Groote letters en vignetten worden berekend naar de plaatsruimte die al beslaan. Advertentien worden Ingewacht tot DINSDAG- en VRIJDAGMORGEN 10 uur, XIV. Zoo men intusschen meenen mocht, dat de door ons behandelde afwijking van de Heilige Schrift zich beperkte tot die menschen, die de Kerk den rug toekeeren en, zooals zij zeggen, in zichzelven gekeerd zich overgeven aan meditatie of hoogstens zich voegen bij een gezelschapje gelijk ge stemde geesten of bij een kringetje vereerders, vergist men zich. Deze menschen trekken slechts de conse quentie van wat ook wel op k e r- k e 1 ij k e r f voorkomt. Door ons is de opmerking gemaakt, dat men den vinger heeft te leggen op een begin van afwijking, 't Gaat er mee, als wanneer ge bij een wissel van een spoorweg staat. Wat wijken de rails in het begin weinig uit elkaar, maar straks z w e n k t de trein, die den wissel passeerde, en ofschoon hij eerst dezelfde richting scheen aan te nemen van de spoorbaan, waarop ge U bevondt ziet ge straks de loco motief in tegenovergestelde' richting verdwijnen. En toch was de afwijking in den aanvang bijna onmerkbaar Let daarom op dat begin! En zeg nooit: och het is zoo erg niet Kleine vossen zijn het menigmaal, maarzij verderven den wijn gaard Vangt zeSulamith beveelt 't haar ondergeschikten (Hoogl. 2:15) jWelnu, mogen we dan op kerke- 1 ij k erf een mysticitische vos noemen Die beslist gevangen moet worden? Gevangen moet worden, om der wille van den wijngaard des Heeren, die anderszins verdorven wordt Er is een roeping tot het ambt, niet waar Zeer juist, zegt ge. Werd het maar meer beseft, dat een ambt beklee- d e n in Christus' Kerk niet maar is een „baantje waarnemen" Ik ben het volmaakt met u eens, broe der Een onzer diepzinnigste predikan ten stelde onlangs de vraag: „W a t is het ambt, op het terrein der bij zondere genade?" En antwoordde daar op: „Het ambt is in de Schrift niet een zich terugtrekken van een be voorrecht menschenkind, mèt zijn „pri vileges", in een hooge, aristocratische, eenzaamheid, maar het is, omgekeerd, een uitgaan van een van God ge roepen mensch in wien de bevoor rechting zich aan sto n d s om zet in een roeping; in wien de gave (wat hij heeft gekregen van God) aanstonds omgezet wordt in een u i t- geven (wat hij aan anderen geven moet). Dit ambt is, zeg ik, een uit treden van Gods geroepene uit de eenzaamheid van zijn hooge afzonde ring, waarin hij God ontmoet heeft en door Hem bekwaamd is, tot het breede menschenleven, om zoo den zegen over de anderen te brengen. Het ambt is geen slurpen van genadevocht, maar het is een stroomen laten van het water des heils naar de anderen toe. Het is geen aristocratische vereenzaming van e ingewijde ziel tot pure ontvangenis van Gods genade in de binnenkamer, de vensters afsluit tegen de wereld, maar het ambt is een kracht een z e n d i n g. Het werpt de deuren open het springt onder de drempels uit, het blaast den Geest door reten en kieren heen naar buiten toe, het scheurt alle voorhangels stuk, het davert de treden van paleizen en steenen tempels af, om naar de stad der menschen heen te komen en naar het diepe dal der ge bogen levens af te dalen, en de wereld Gods naam te geven, wat de m ambstdrager zelf ontvangen heeft. „Hetgeen ik van den Heere ontvangen heb, dat heb ik ook u overgegeven' Ja, broeder, zóó opgevat, wat is het ambt dan zwaar! Het moet dan wel als bij Paulus zijn, meent ge, „een Apostel, geroepen niet van menschen, noch door een mensch, maar door Jezus Christus." (Gal. 1:1). Deze tekst heeft echter menigeen op glibberig terrein gebracht, oi: liever (een tekst brengt nooit iemand op glibberig terrein) velen dekken een eigen afwijking met dezen tekst uit Gods Woord. Want als men dezen tekst aanvoert, heeft men de be^ doeling te kennen gegeven dat de Apos tel op geheel bizondere wijze is geroepen, zonder menschel ij ke tusschenkomst. En ook w ij meenen, dat Gal 1 1 dit w e r k e 1 ij k bedoelt. Wanneer men echter deze roe ping van Paulus tot 't Apostolaat zou willen aannemen als de norm voor alle roeping tot het ambt, b.v. tot dat van Dienaar des Woords, dan meenen we, dat hierin een afwijking aan den dag treedt, wier consequentie heenleidt naar het mysticisme. En we wilien wel eenigszins uitvoerig verklaren, waarom o. i. deze Schriftuur plaats niet mag toegepast op andere ambtsdragers, dan alleen apostelen. Dwaalleeraars waren tot de Galaten gekomen, die vooral in den Apostel Paulus een vijand zagen, dien zij daar om bestreden en tegenwerkten, zooveel zij konden. Van hem zeiden zij, dat hij geen recht, noch vol apostel was. Hij zou niet rechtstreeks door den Heere geroepen zijn, maar zijn roeping aan menschen danken en van nog veel meer beschuldigden ze hem. Onder meer vie len zij dus den Apostel aan in zijn roe ping. En nu begint de Apostel zijn brief met de pertinente verklaring„Paulus, apostel niet van menschen- w.ege, noch ook door een mensch, maar door Jezus Christus." Zooals ge in uw Bijbel reeds opgemerkt zult hebben, staat het woordeke „ge roepen" schuin gedrukt, waardoor zooals u bekend zal zijn de Staten vertalers ons te kennen geven, dat be doeld woord in de oorspronkelijke taal van het Nieuwe Testament, het Grieksch, niet voorkomt. Allen na druk valt dus op„A postel, niet door een mensch! Zoo absoluut mogelijk. Want het betreft hier het Aposto laat! Niet het ambt van herder of leeraar of ouderling C a 1 v ij n toont dan ook in zijn uit legging van den Galatenbrief glashelder dit fundamenteel onderscheid aan Hij zegt daar „Men moet opmerken, dat hij niet spreekt over het algemee- ne ambt der herders, maar over het apostelambt. De lasteraars durf den hem niet gansch en al van de eer des dienstes te berooven, maar zij be namen hem alleen het ambt en het recht eens apostel s." En verder „Niet geroepen te zijn door een mensch kwam in eigen lijken zin alleen aan de apostelen toe; want dit („geroepen door een mensch") zou toen niet verkeerd geweest zijn in een herder. Want Paulus zelf heeft met Barnabas in alle steden ouderlingen verkozen met opste ken der handen dit gebiedt hij ook Titus en Timotheüs. En dit is de o r d i- n a i r e (gewone) wijze om herders te verkiezen. Want men moet niet wachten, totdat God uitden hemel openbare, wie hij verkoren heeft. Waarom werpt Paulus dan van zich, wat niet alleen niet kwaad, maar zelfs p r ij s e 1 ij k is Ik heb reeds gezegd, dat het Paulus niet genoeg was te bewijzen, dat hij een herder of eenig dienaar van het Evangelie was want er werd gehan deld over het Apostelambt. En de apostelen moesten anders ver koren worden dan de herders, namelijk onmiddellijk van den Heere zelv e." Ziet ge weldaar is geen enkel on duidelijk woord bij Deze uitlegging van Calvijn blijft nuchter bij de Heilige Schrift. Want wat maar al te veel verge ten wordt, is dit, dat er zoo menig maal Goddel ij ke roepingen tot menschen komen. Maar dan in den middellijken weg. Ook die roepingen, die Calvijn re. kent tot de gewone G o d d e 1 ij k e roepingen, omdat ook deze roeping tot het ambt wel degelijk haar grond vindt in de Schrift, dient met allen ernst gelet, als van den Heere komend. Zoo hebben het ook onze Vaderen begrepen en duidelijk uitgedrukt, als zij neerschreven in het Bevestigingsformu lier voor de Dienaren des Woords „Eerstelijk vraag ik u, of gij gevoelt in uw hart, dat gij wettig van Gods gemeente, en mitsdien van God zeiven tot dezen heiligen dienst geroe pen zijt M.a.w.uit de wettige roeping der gemeente, dus van menschen, moet de Dienaar des Woords con- cludeeren (mitsdien!), dat G o d z e 1 v e roept En gelijkelijk nogmaals in het Beves tigingsformulier voor Ouderlingen en Diakenen „En eerstelijk vraag ik u, zoo Ouder lingen als Diakenen, of gij niet gevoelt in uwe harten, dat gij wettig van Gods gemeente en mitsdien van God zeiven tot deze heilige diens ten (elk in het zijn) beroepen zijt?" Wederom alzoo van Gods ge meentemitsdien van God zeiven Toch een roeping Gods alzoo, maar door middel van menschen. Laten wij het niet vergeten Tóch van God geroepen HENDRIK DE VEER. Zaterdag 23 November is het een eeuw ge leden, dat een bekend schrijver Hendrik de Veer het levenslicht zag. Dat wij dit op deze plaats memoreeren willen, vindt zijn oorzaak in het feit, dat De Veer een geborenSommelsdijker is. Reeds eer heeft onze medewerkster, de ver zorgster voor de rubriek „Voor Vrouw en kind op dit feit gewezen. De korte biographie door haar gegeven nemen we hier nog eens over Hendrik de Veer werd 23 November 1829 te Sommelsdijk geboren. Zijn vader was daar griffier van het „Vredegerecht". Lang echter heeft De Veer niet in Sommelsdijk gewoond. Reeds in 1831 stierf zijn vader. Toen werd de kleine Hendrik, die nog geen twee jaren oud was, door z'n moeder naar het huis van z'n Grootvader te Amsterdam gebracht. Al heel gauw moest De Veer ook zijn moeder missen. Reeds in 1835, dus zes jaar oud, was hij e'en wees. Zijn familie heeft toen naar het beste weten voor zijn verdere opvoeding zorg gedragen. Spoedig reeds werd hij naar de kostschool van den heer Soeters te Hasselt gezonden, waar hij bleef tot hij zeventien jaar was. In 1848 werd hij theologisch student aan de hoogeschool te Utrecht. Na vijf jaren is zijn universitaire studie afgeloopen en wordt hij dominé te Meerkerk, waar hij huwde met mei. Sara van Tijl. Daarna was De Veer nog dominé te Wormerveer en te Delft. Toen De Veer te Delft stond kwam er een nieuwe wet op het Middelbaar onderwijs, die een geheele verandering op onderwijsgebied te weeg bracht. Niet spoedig genoeg wist men op vele plaatsen aan krachten te komen voor het Middelbaar onderwijs. Ook te Delft deden zich op dit gebied moei lijkheden voor, tot de Burgemeester daar een oplossing vond door De Veer te vragen Direc teur te worden van de nieuwe Hoogere Burger school. De Veer verklaarde zich bereid en wist spoedig aan de voor die functie gestelde eischen te voldoen en in 1846 aanvaardt hij de functie als Directeur der Hoogere Burgerschool. Dat is hij gebleven tot 1871, toen hij na den dood van den bekenden letterkundige Simon Gorter, hoofdredacteur werd van „Het Nieuws van den Dag". In 1890 stierf hij, slechts 61 jaar oud. Dit is in 't kort iets verteld van het leven van De Veer. Heel wat werken heeft De Veer ons gegeven. Behalve zijn grootere romans als „Van ge lijke beweging als Gij" en „Agatha Welhoek" e a„ zag'en van zijn hand ook onderscheiden korte schetsen en novellen het licht. In de tijd schriften „Los en Vast" en „Eigen Haard' kunnen we ook wat werken van De Veer vinden. Het best bekend van alles is toch wel de „Trou-Ringh voor 't Jonge Holland". Onze bekende letterkundige Dr. Jan ter Brink zegt van dit werk „Nederland bezit in den „Trou-Ringh voor 't Jonge Holland" eene zoo uitvoerige en geestige getuigenis van den echtgenoot en den vader omtrent alles wat ons nationaal huiselijk leven aangaat, dat men geen woord behoeft te spre ken over het echtelijk geluk van den jongen predikant, die later als hoofd des huizes een kring van twaalf kinderen om zich heen ver zameldehij heeft alles zelf verteld, ver dichting en waarheid smaakvol saamgeweven, als weldra blijken zal." Hendrik de Veer was zeer zeker geen Calvinist. Maar het Calvinisme is groot en breed ge noeg om de talenten van niet-geestverwanten te waardeeren en te huldigen. Daarom willen wij den geboortedag van dezen Sommelsdijker gaarne in de gedachtenis terug roepen en den schrijver van den „Trou-Ringh", dat zooveel kostelijks bevat voor ons intiem ge zinsleven, huldigen voor zijn literairen arbeid. In deze maand worden overal in onze kerken de dankstonden voor het gewas gehouden. Dat is gewoonte. Een oude gewoonte, die wij van onze vaderen hebben overgenomen. En een goede gewoonte. De publieke dankstonden worden in onze tijden schaars. Vroeger kwam het veel voor, dat bij bepaalde gelegenheid vanwege de overheid aan de kerken gevraagd werd bid- of dankstonden te houden. Daar hoort men tegenwoordig niet meer van. Amerika kent die publieke bid- en dankdagen nog wel. Maar daar is het geheele volk gods dienstig aangelegd, het moge aan de oppervlakte blijven, doch er ligt toch een erkenning in van het Opperwezen en dat doet weldadig aan. In Europa is dat anders en dat het ook ten onzent veranderd is, -stemt droef. Intusschen, de kerk heeft haar roeping. Onder ons eigen volk mogen wij de bid- en dankdagen niet verwaarloozen. Het is jammer, dat we ons tegenwoordig hoofdzakelijk en schier uitsluitend bepalen tot bid- en dankstond voor het gewas. Er zijn wel eens omstandigheden voor land en volk van gewichtigen aard, waarbij de kerk in bizonderen bid- of dankstond mocht bijeen komen. Zooals ik zei is de bid- en dankstond voor het gewas onder ons vrucht van traditie. Natuurlijk is daar niets tegen. Er zijn goede gewoonten, die we niet gaarne zouden willen afbreken. Alleen maar is er bij alle gewoonten het gevaar dat het sleur wordt. Aan dat gevaar ontkomt onze bid- en dank stond voor het gewas ook niet. Dezer dagen schreef een christen-landbouwer aan de redactie van een onzer kerkelijke bladen, dat het hem toeschijnt, dat we ons wel eens op het oorspronkelijk karakter onzer bid- en dankstonden voor het gewas mogen bezinnen. Hij stelde de vraag of we in onzen tijd de zaak van het dagelijksch brood niet veel breeder moeten bezien dan b.v. in den tijd onzer vaderen gebeurde. De levensverhoudingen zijn veel in gewikkelder geworden, zoodat het nu kan voor komen, dat men met een overvloedigen oogst verlegen zit, zoodat m'en onder den dankstond denkt: ja prediker, nu heb ik een goeden oogst, maar wat doe ik er mee Ik zou het leven er bij kunnen houden, maar hoe betaal ik daarmede mijn pacht en mijn belasting En deze land bouwer denkt hierbij aan de abnormaal lage aardappelprijzen van dit voorjaar en dezen zo mer, en hij vraagt of onze predikanten er geen rekening mee te houden hebben, dat naast de productie in onzen tijd de distributie van de allergrootste beteekenis is Hij vraagt verder: weet men van de oogstvernietigingen door 's menschen hand Dat door overproductie ge deelten van den oogst op de vuilnisbelt terecht komen, ook in ons land Weet men, dat onzer zijds kunstmatig de oogsten zoo worden ge houden, dat de gezette prijzen gehandhaafd kun nen worden Dat, waar in China en Rusland groote behoefte is aan koren, het in Amerika voorkomt, dat de locomotieven er mede worden gestookt. Moet met dit alles geen rekening worden gehouden in onze gebedsstonden, opdat in het geheel ook worden opgenomen de be langen en nooden van den handel en van de distributie in den uitgebreidsten zin van het woord. De zegen Gods moet het niet alleen doen groeien, maar Gods gunst moet ook wezen over onze handelaren, expediteurs en economen I Deze landbouwer raakt hier inderdaad een punt aan, dat wel eens overwogen mag worden. Hebben onze bid- en dankstonden voor het gewas uitsluitend ten doel te bidden en te dan ken voor rijke oogsten Of zit er nog wat meer aan vast Hierover gaat eigenlijk de vraag. Ik weet niet of het met de oogstvernietigingen werkelijk zoo erg is als deze landbouwer vertelt. Ik weet wel, dat voor den oorlog het dikwijls voorkwam, dat tuinbouwproducten zoo goed als niets opbrachten en zelfs onverkoopbaar waren, zoodat men ze moest vernietigen. Dik wijls was dat dan een gevolg van het feit, dat de markt op een bepaald moment overvoerd werd. Juist las ik dezer dagen, dat men in den lltrechtschen raad een dergelijk geval behan delde. Er schijnt door de groenten- en fruit veiling aldaar een bepaling in het reglement opgenomen te zijn, krachtens welke door de vereeniging voor de verschillende artikelen een prijs wordt vastgesteld, waar beneden zij niet mocfen worden verkocht. In de raadszitting is hierop kritiek uitgebracht en werd door een lid meegedeeld, dat vele dagen achtereen een schuit van tien ton nog lang niet alles kon mede- nemen voor de mestvaalt. Dagen achtereen was het voorgekomen, dat 1300 tot 1400 kisten zoo genaamd onverkoopbare groenten, waaronder echter zeer goede, die nog gaarne tegen rede lijken prijs verkocht hadden kunnen worden, naar de geme'entereiniging gebracht zijn, alleen om de prijzen op peil te houden. B. en W. zouden deze zaak onderzoeken. Nu komt mij dat laatste wel wat onwaar schijnlijk voor. Wanneer op ééne veiling zulke praktijken plaats hebben, zal men hierdoor de prijzen niet op peil houden. Onze groenten- veilingen zijn exportveilingen en staan derhalve met elkaar in verbinding. Is de eene veiling te duur, dan wordt op de andere gekocht. Maar dat neemt niet weg, dat het goed mogelijk is, dat groenten weggegooid word'en, omdat ze niet verkocht kunnen worden. En dan ligt het niet aan den schralen oogst of aan het misgewas, maar aan de te weelderigen groei, of aan de overproductie, of misschien

Krantenbank Zeeland

Maas- en Scheldebode | 1929 | | pagina 1