Gemeenteraad.
Kippenteelt.
het individueele. Dit is allereerst zoo op reli
gieus gebied. Zoo ergens, dan wordt het daarin
duidelijk, dat er in het leven der menschheid
krachten heerschen, die het menschelijke zelf te
boven gaan. Zoodra des Heeren apostelen uit
gaan, is er het conflict met de Romeinsche ge
meenschap. En als het Kruis overwonnen heeft,
dan zet het zijn eigen stempel op die gemeen
schap en werd de middeleeuwsche Kerk ge
boren. Was er in de geschiedenis één instituut,
dat in macht de middeleeuwsche Kerk op het
hoogtepunt van haar heerlijkheid overtroffen
heeft Neen, en toch smeulde ook daarin het
vuur van het individualisme, dat als door Chris
tus zelf ontstoken, nimmer kan worden uitge-
bluscht. En die vlam van individualisme sloeg
weder uit in de Reformatie, in de Renaissance en
alle geweldige sociale beroeringen van dien tijd.
Welnu, ziehier, waarom een zoo machtig in
stituut als de middeleeuwsche Kerk de eenheid
niet heeft kunnen bewaren en tevergeefs alle
dienstbare machten opriep om de verdeeldheid
te bezweren. Er zijn wetten ook over de his
torie, machtiger dan de menschen en al wat zij
willen, nastreven 'en vermogen. Daarom baande
de vlam van het vuur van' individualisme zich
een weg door het eenheidsomhulsel der oude
Kerk. Welnu, dit individualisme is tegelijk de
bron der kracht en der zwakheid van het Ge
reformeerde Protestantisme. Van kracht, omdat
het dwingt tot dieper beleven, dus tot een sterke
overtuiging; van zwakheid, omdat het tot nieuwe
verdeeldheid voert. Maar dit voeg ik er met
nadruk én tot waarschuwing aan toe: als de
nood klemt, is het tot massaal optreden met
kracht in staat. Daarom is het nimmer geraden
dit Gereformeerde volk te kwetsen in zijn diepste
gevoelens.
De heerschende cultuurweelde.
Behalve die natuurlijke verdeeldheid is er nog
een andere factor, waarop ik het licht wil laten
vallen.
De geweldige cultuurweelde, die het moderne
leven kenmerkt, verslapte de levenskracht der
volken. En de oorlog werkte bovendien ont
wrichtend op het geestelijk leven in. De massa
is in meer dan één opzicht gevoelsziek. Al het
vooze idealisme, de zucht naar mysticisme, naar
anarchie, de onnatuurlijke ontucht en wat dies
meer zij, het stamt uit de gevoelskrankheid van
de menschheid dezer dagen. Geen wonder, dat
er zooveel versplintering is, die wijst op verval
onzer cultuur. Wie onder ons vraagt zich niet
soms af: waar gaan wij heen En te midden
van dit alles, dat ons van den diepen ernst des
tijds spreekt, staat ook die betrekkelijk kleine
groep van Gereformeerden, die (ik spreek hier
met-opzet-niet--vansKet kerkelijke) polifiek zoo
sterk verdeeld werd. En dit is nu juist het be
droevende; deze verdeeldheid is nu niet een
gevolg van de natuurlijke individualistische dif
ferentiatie, die het leven voortbrengt. Zij wor
telt niet in diepe beginselverschillen, maar vrij
wel uitsluitend, behalve in de historie, vooral
in de zondeschuld en onwil. Er is uit beginsel
oogpunt géén reden voor deze versnippering
van kracht. Zeker, de Antirevolutionaire Partij
heeft niet alles volmaakt gedaan. Maar zij, die
zich afsplinterden, doen daarom ook nog niet
alles volmaakt, al beloven zij gemeenlijk het
volle pond met een ruimen doorslag. De geach,te
afgevaardigde blaast het verschil, dat er tus-
schen hem en de Antirevolutionaire Partij zou
bestaan, op tot iets geweldigs, en ik zal straks
daarop nader ingaan.
Maar ik vraag nu, als wij in het oog vatten
den ontróerenden ernst dezer tijden, het gevaar,
dat onze cultuur bedreigt, is het dan niet pijn
lijkste ervaren,,dat een ernstig man, die hier als
boetprediker optreedt, zegt naaé eenheid te
smachten en haar te gelijker tijd onmogelijk
maakt. Dat toch deed hij door het stellen van
eischen, waarvan hij zelf moet inzien, dat zij
buiten de grenzen der bevoegdheid liggen van
de Antirevolutionaire Partij. Ik kan moeilijk ge-
looven, dat een man, die waarlijk eenheid voor
staat, zóó zal doen. Of is de bedoeling veeleer
deze: straks uit te gaan tot het Gereformeerde
volk om te zeggen: ik zocht naar eenheid, maar
zij wilden haar niet, omdat zij geen gehoorzaam
heid willen aan Gods Woord en geen trouw
aan de Belijdenis. Zoo is er geen ruimte voor
gemeenschappelijk zoeken' naar den vrede vaa
Jeruzalem.
Artikel 36.
Hiermede kom ik nu tot mijn tweede bezwaar.
Niet zonder eenige ostentatie doet de geachte
afgevaardigde nogal eens een beroep op Gods
Woord en de Confessie, art. 36. Wat de Ge
reformeerde Kerken in 1905 deden, ligt geheel
buiten een politieke partij. Het is bekend, dat
ik, als niet behoorende tot de Gereformeerde
Kerken, er kerkelijk niet mede van dóen heb. En
zoo staat het met zeker 40 pet. der Antirevolu
tionaire Partij. Politiek is alleen dit de vraag,
of het program van heginselen, zooals het daar
ligt, in overeenstemming is met die algemeene
in Gods Woord geopenbaarde beginselen, waar
van dit program zegt uit te gaan. Het gaat zelfs
niet om wat Dr. Kuyper over art. 36 heeft ge
dacht 'en geschreven. Als het hem te warm
werd, was hij de eerste om op ,,oude plunje
te wijzen. Beslissend slechts is, wat er letterlijk
staat. Toen het program door de partij werd
aangenomen, beteekende dit toch geenszins, dat
allen instemmen met alle politieke of theolo
gische beschouwingen van Dr. Kuyper. Welnu,
in het program, zooals het daar ligt, staat niets,
dat als zoodanig strijdt met Gods Woord of
met art. 36 der Confessie. Dit is een dwaling
van den geachten afgevaardigde, dat hij Con
fessie en politiek program op één lijn stelt. De
Confessie omschrijft summier, wat Gods ge
meente in haar geestelijk leven in Gods Woord
leerde zien. Daarom leeft zij ook met haar be
lijdenis onder de controle des Woords. Maar
een politiek program handelt over de politieke
toepassing dier eeuwige beginselen. En die toe
passing wijzigt zich naar de omstandigheden.
Dit practische karakter typeert elk politiek pro
gram. Welnu, bij de vaderén, waarop de ge
achte afgevaardigde zoo gaarne een beroep doet,
had hij dit kunnen leeren. Blijkbaar is het hem
niet geheel duidelijk, hoe de vaderen zich tegen
over art. 36 verhielden. Ik zal het daarom zeer
beknopt en met een enkel voorbeeld toelichten.
In den vrijheidsoorlog is, ondanks de politieke
bedoeling van Oranje, het religieuse vefechil een
element in de politiek geworden. Toen werd
onder den druk der omstandigheden het Roomsch
Katholicisme staatsgevaarlijk geacht en dit niet
omdat het Roomsch-Katholicisme was, maar om
dat het een politieke factor was, dien men in
den oorlogstijd niet gebruiken kon met het oog
op de verhouding tot den vijand. Maar zoodra
de veiligheid des lands zeker was, treedt een
andere verhouding tegenover dissidenten op den
voorgrond en daarmede ook een andere ver
houding tegenover het Roomsch-Katholicisme
Het is dan ook merkwaardig te zien, hoe een
zoo principieel orthodox en geleerd man als
Voetius was, een geheel andere houding aan
nam dan hier de heer Kersten. Voetius kwam
niet met allerlei onbekookte eischen. Hij vroeg
naar het mogelijke. Volgens de beschouwingen
van den geachten afgevaardigde is Voetius even
zoo ontrouw aan Schrift en Belijdenis als wij
Antirevolutionairen. In zijn Politica Ecclesias-
tica, Pius III, f. 366, heeft hij het over de
„tolerantia politica", waardoor in Maastricht de
Roomsche godsdienst geduld werd. En hij er
kent dat dit geschiedt „certa conventione", dus
volgens overeenkomst. Volgens den heer Kersten
mocht er zelfs zulk een conventie niet zijn.
Maar Voetius geeft er gronden voor aan, waar-
om dit wel moest. Hij noemt b.v. de volksbe
geerte, de menigte der overtreders, zoodat de
macht der Overheid te kort zou schieten om
haar wil wet te doen zijn. En zoo zegt hij in
een tractaat over de Triniteit, al-s hij de vraag
bespreekt, of de Overheid antitrinitarische ket
terij mag toelaten, dat zij dit niet mag, doch
onder deze beperking: zij moet er de macht en
het ontzag voor hebben. Het moet kunnen zon
der omkeering der republiek.
Naar den hier door den heer Kersten ver
kondigden maatstaf, is Voetius ook aan de be
lijdenis ontrouw. Toch waó deze man een God
zalig, geleerd en getrouw getuige der waarheid.
Hij was echter, hoe orthodox ook, geen Prin-
zipienreiter, maar een man van wijsheid. De
fout ligt niet bij Voetius, maar bij den heer
Kersten. Deze onderscheidt niet juist. De eischen
Gods aan menschen 'en ook aan de Overheid,
zijn absoluut, volstrekt. Hij eischt van ons en
ook van de Overheid volmaakte vervulling
harer taak. Maar de eischen, die wij,
menschen, aan elkander en aan de Overheid
mogen stellen, zijn slechts en kunnen slechts
zijn betrekkelijk. Wij mogen van elkander niet
eischen wad God van ons eischt, omdat wij
menschen zijg, beperkt van vermogen, ook in
zedelijken zin. Als wij dit nu toch doen, dan
miskennen wij dde lankmoedigheid Gods én zijn
als de man, wien veel was kwijtgescholden en
die om enkele penningen zijn naaste in de ge
vangenis wierp. Wat God van de Overheid
eischt, mogen wij nog niet vaar haar eischen,
vooral niet ip een vergadering als deze, welker
leden den eed op de Grondwet hebben afgelegd.
Zoolang die eed en die Grondwet er ligt, mogen
onze eischen boven de Grondwet niet uitgaan,
al mag naar haar wijziging op wettigen weg
gestreefd.
De coalitie het grootste kwaad 1
En nu is er één punt, waarop ik nog de
aandacht wil vestigen. De geachte afgevaardigde
predikt de coalitie als het grootste kwaad; tegen
Rome én tegen de revolutie is zijn leuze. „Rome
en revolutie hebben in deze gewesten geen be
staansrecht", zoo zeide hij. En hij teekent ons
geroerd, hoe een Staatkundig-Gereformeerd pre
dikant er de vrouwen uit den toren van Nimes
bij te pas bracht, die met haar nagels in de kalk
krabden: Résister. Welnu, als nogmaals, wat
God verhoeden moge, de storm eener vervolging
over ons ging, dan zouden wij velen zien „ré
sister", van wie wij het niet verwacht hadden,
doch er zouden er nog meer zijn van wie wij het
wel verwacht hadden, die niet bleven stand
houden. Welnu, zou dan die dominee ook in
den toren worden gesloten of, met een variant
op Luthers woord, zeggen: hier sta ik, ik kan
ook anders. Ik laat den geachten afgevaardigde
het antwoord. Alleen dit geeft ik hem daarbij
te bedenken, dat karakter gewoonlijk slechter
betaald wordt in de werld, minder zelfs dan
verkiezingspropaganda. Niemand zal mij van
Roomsche sympathie verdenken. Maar tegen
hetgeen de geachte afgevaardigde van Room-
schen en revolutionairen zeide, verzet ik mij.
Allereerst omdat deze uitspraak Gods voor
zienige leiding in de historie miskent. De aarde
is des Heeren. Wat er van ons volk, ook om
tzijn zonde, geworden is, ging niet buiten Zijn
'Goddelijk' c8é3tè?08n?.sTrtb"2l)n) handig '-het lob
der volkeren, ook het onze. En Hij doet Zijn
Koninkrijk komen langs Zijn weg'en. Er moge
een tijd geweest zijn, dat sommigen krachtens
een „jus occupations" zoo iets zouden kunnen
zeggen. Maar nu zeker niet, zooals de heer Ruys
de Beerenbrouck terecht heeft opgemerkt. Maar
het is ook in strijd met Gods Woord zoo te
spreken. Lees Lucas 9 vers 49, wat de Heer
zegt, als Johannes komt en zeide: Meester, wij
hebben een gezien, die in Uw naam duivelen
uitwierp en wij hebben het hem verboden, om
dat hij ons niet volgt. En Jezus zeide: Verbiedt
het niet, w'dnt wie tegen ons niet is, die is
voor ons. En wat de revolutionairen aangaat,
reisde Hij niet door een vlek der Samaritanen,
die Hem niet wilden ontvangen, omdat Hij naar
Jeruzalem ging En heeft Hij de discipelen,
die vuur van den hemel afriepen om ze te
verslinden, piet bestraft door hun te zeggen:
„Gij weet niet van hoedanigen geest gij zijt"
Hij is niet gekomen om te verderven, maar om
te behouden. Naar dit maatstaf stonden onze
vaderen tegenover Rome. Die zelfde Voetius
heeft gezegd: Papistische afgoderij sluit niet
direct uit van de hope der zaligheid. Zij heb
ben grondstukken aan de grondstukken toege
voegd. En toch houdt hij vast a»n art. 36. Dat
kon hij, omdat hij er geheel anders tegenover
staat dan de geachte afgevaardigde. Hij weet,
dat God het hart aanziet, maar hij weet niet,
hoeveel dwaling met de ware vreeze Gods be
staanbaar is. Over de leer beslist Gods Woord,
maar over de menschen oordeelt God. Daarom
boog Voetius eerbiedig onder Gods voorzienig
heid. En ook als de dingen niet gingen, zooals
hij wenschte, geloofde hij in Gods recht. In elk
land heeft recht, wie het er van God ontving.
En nu nog iets. De geachte afgevaardigde
beschuldigt de Antirevolutionairen van ver
loochening van art. 36. Doch 'de Staatkundig-
Gereformeerde Partij heeft een program, dat
met art. 36, gelijk hij dit toont te verstaan, in
strijd is. In het 10de artikel van het program
der Staatkundig-Gereformeerde Partij wordt ge-
eischt: „Het bijzonder onderwijs wordt regel,
het openbaar aanvulling". Ik ben het daarmede
eens. Maar wie art. 36 der Confessie wil ver
staan niet als de vaderen, maar als de heer
Kersten, moet consequent, evenals de Hervormd-
Gereformeerde Staatspartij, alle bijzondere in
stellingen weigeren. Elke beschuldiging aan het
adres der Antirevolutionairen met betrekking tot
art. 36 treft dus hem zelf en de Staatkundig-
Gereformeerde Partij,
De man van de negatie.
En nu ten slotte. Ondanks de hier gegeven
hooggespann'en verwachtingen en vooruitzichten
van dezen geachten afgevaardigde, kunnen de
resultaten naar mijn oordeel slechts gering zijn.
De geachte afgevaardigde laat hier slechts ne
gatieve eischen zien. Niets is goed. Hij is tegen
de Antirevolutionairen, tegen de Christelijk-His-
torischen, tegen de Roomsch-Katholieken, tegen
alle sociaal-politiek streven. „Es ist der Geist
der stets verneint". Naar mijn oordeel cfwaaPt
ook daarin de heer Kersten, al kan ik dit thans
niet aantoonen. Dit slechts zeg ik: het volk
met zijn geestelijke en sociale nooden, met zijn
strijd en leed, kan van pure negatieve politiek
niet levén. Het behoeft positieve politiek. Het
Christelijk volksdeel verwacht die terecht uit het
Christelijk beginsel. En wie nu iets beseft van
den ontróerenden ernst dezer dagen, die beseft
ook, dat daarvoor allereerst noodig is eenheid
in eigen boezem. Daarna ook samenwerking met
anderen, die met ons bepaalde doeleinden ver
wezenlijken willen. Voor een Christelijk politiek
streven heeft de Antirevolutionaire Partij in het
verleden haar kracht ingesteld en, zij het met
'veel gebrek, ook iets bereikt, waarvan de Staat
kundig-Gereformeerden mede nu profiteeren.
Voor die doeleinden staat zij nog én zal zij,
althans zoolang de heer Colijn haar leidt, blij
ven staan, zoodat het Gereformeerde volk aan
de Antirevolutionaire Partij het vertrouwen
schenken kan.
Spoedeischende vergadering van den
Raad der gemeente SOMMELSDIJK,
op Zaterdag 16 November, des voorm.
half tien uur.
De Voorzitter, burgemeester D'en Hollander,
opent de vergadering met gebed, waarna be
sloten wordt de vaststelling der notulen aan te
houden tot de volgende vergadering.
De VOORZITTER stelt aan de orde de
aanvaarding van de gemeenschappelijke regeling
voor het Electriciteitsbedrijf der gemeenten Mid-
delharnis e. a., en de statuten der op te richten
N.V. der Electriciteits-Mij. Goeree en Over-
flakkee. t
De heer LE COMTE zegt, dat de benoeming
der Commissarissen wat de personen betreft
spr.'s volle instemming heeft (commissarissen
zijn de heeren Gobius du Sart, Charbon, notaris
v. d. Berg, P. D. Sieling, Visscher, Rooij, secr.
D'land, Den Hollander, Nijgh, secr. M'harnis en
A. A. Mijs, S'dijk). Alleen zou spr. gewild heb
ben, dat de Raad eenige zeggenschap in deze
benoeming had gehad. Nu zijn ze door hooger
hand benoemd en in het vervolg worden ze be
noemd door de afgevaardigden der aandeel
houders.
De VOORZITTER wijst er op, dat die af
gevaardigden door de betrokken gemeenteraden
benoemd worden.
De heer LE COMTE antwoordt, dat er voor
iedere gemeente één afgevaardigde door den
Raad wordt benoemd. Nu kan de gemeente wel
een commissaris uit zijn gemeente willen benoe
men, die door de overige plaatsen op het eiland
niet begeerd wordt en dan kan die er op de aan
deelhoudersvergadering later .wel uit gestemd
worden en voor hem een ander worden gekozen.
Weth. MIJS voelt wel iets voor dit bezwaar,
al zal het practisch niet zoo gauw voorkomen.
De heer LE COMTE zegt, dat bij moeilijk
heden, die overal ontstaan kunnen, men er wel
eens gebruik van zou kunnen maken. Spr. wijst
er op,, dat in Zeeland pas nog alle afgevaar
digden vim een Waterleidingbedrijf 'waren w.eg-
geloopen.
De VOORZITTER wijst er op, dat daar toch
alle afgevaardigden weer herkozen zijn. Maar
over het bezwaar van den heer Le Comte zou
nog gesproken kunnen worden.
Weth. MIJS zou den heer Le Comte liever
1 lijke regeling aan te gaan voor den bouw
de exploitatie eener waterleiding, bij welke
regeling eene stichting in het leven wordt
geroepen
Gelet op artikel 121 van de Gemeentewet
BESLUIT:
le. Met andere gemeenten op het eiland Goe
ree éi Overflakkee eene gemeenschappelijke re.
geling aan te gaan overeenkomstig het model,
dat bij de in den hoofde dezes bedoelde missive
was gevoegd
2e. Als bestuursleden van de Stichting te be
noemen de beide Wethouders
3e. De Gemeentebegrooting voor 1929 te wij
zigen en aan te vullen in dien zin, dat daaraan
een post wordt toegevoegd voor de betaling
van de bijdrage van 100.— in het Stichtings
kapitaal.
Daar op iedere 1500 zielen een bestuurslid
gekozen wordt, krijgt Sommelsdijk er twee. Nu
gaat het slechts over aanvaarding van de ge
meenschappelijke regeling en de stichtingsvoor-
waarden. Later wordt het huishoudelijk regle
ment vastgesteld.
De heer BLOK zegt, dat het hem altijd ver
wondert, dat zulke gewichtige besluiten altijd
hals over kop moeten word'en genomen in Som
melsdijk. In Sommelsdijk krijgt men altijd pas
de agenda thuis, wanneer men in de bladen
reeds gelezen heeft, dat in andere gemeenten
de besluiten al gevallen zijn. Spr. zou deze zaak
niet graag tegenwerken, maar maakt er toch'
bezwaar tegen, dat er zoo weinig tijd is ge
geven om zich in de stukken in te werken. Met
de electriciteit is het evenzoo gegaan. Twee
dagen te voren kreeg mén bericht. Op zoo'n
wijze is een royale behandeling der zaak niet
mogelijk en kunnen de raadsleden zich niet zoo
danig in de stukken inwerken, dat zij de draag
wijdte van de besluiten doorzién kunnen. Wan
neer in andere vergaderingen de zaak al lang
behandeld is, krijgt men ten slotte in Sommelsdijk
den oproep tot een spoedeischende vergadering.
Waar die spoed dan inzit is spr. evenwel een
raadsel. Spr. zegt dit met de bedoeling in de
hoop, dat de Voorzitter in de toekomst dit zal
voorkomén.
De VOORZITTER antwoordt, dat de stuk
ken voor de electrificatie 14 dagen ter visie
gelegen hebben. Met de waterleiding is het een
bijzonder geval. De stichtingsvergadering had
op spoed aangedrongen. Men heeft al zoo lang
op Sommelsdijk moeten wachten.
Weth. DIJKERS zegt, dat men gewacht had
op de beterschap van den heer Mijs. De bur
gemeester had el eer willen vergaderen. Maar
de convocatie is toch 2 X 24 uur te voren
bezorgd.
Weth. MIJS zegt, dat nu den Voorzitter of
den secretaris geen schuld treft, zooals gewoon
lijk het geval is, maar het ligt nu aan de wet
houders.
De VOORZITTER antwoordt, dat hij blij
is, dat de wethouders de schuld voor hun reke
ning nemen, maar spr. had liever gehad, dat
wethouder Mijs er niet bij gezegd had: „zooals
gewoonlijk het geval is." Het lijkt wel of de
ibtirgerrfeestér Óf 1 dë^éécretarii" ahdemitsltijd te
lang wachten.
Weth. MIJS zegt, dat dit zijn bedoeling niet
was. Spr. wil er alléén op wijzen, dat anders
de Voorzitter de convocaties op zijn tijd
uitzendt met behulp van den secretaris. Spr.
zegt, dat dit schrijven van de stichtingscommis-
Voor doofheid is slechts één afdoende hulp De ACOUSTICON. Nieuwe Plein 34, Arnhem
niet willen vleien. Men zit principieel aan de
N.V. vast en het zal niet gemakkelijk zijn dit
nog te veranderen.
Weth. DIJKERS vindt het beter, dat de Raad
niet alle zeggenschap krijgt. De eene Raad zou
afstemmen wat de andere Raad juist zou willen
aanvaarden. Het blijft nu eenmaal een vertrou
wenskwestie.
De VOORZITTER wijst er op, dat het Wet
boek van Koophandel eischt, dat de Raad van
Commissarissen worden benoemd.doofj d£jqal-
gemeene vergadering van aandeelhouders,vbór
zoover zij vde eerste keer niet op andere wijze
zijn benoemd.
Weth. MIJS acht het voor zich geen bezwaar
een uitspraak van den' Raad uit te lokken. Spr.
wil zich gaarne aan een motie van vertrouwen
onderwerpen. Geeft de Raad dat vertrouwen
niet, dan is spr. bereid af te treden.
De Raad geeft blijkt het zoover niet te willen
laten komen. Het gaat niet om personen, maar
om de zaak.
Hierop wordt het voorstel B. en W. met al
gemeene stemmen aanvaard.
In de tweede plaats stelt de VOORZITTER
aan de orde een verzoek van de stichting Drink
waterleiding „Goeree en Overflakkee" om tot
hare stichting toe te treden en c.q. vaststelling
der gemeenschappelijke regeling en benoeming
van 2 leden in het bestuur.
De VOORZITTER deelt mede, dat besloten
is de rapporten nog eens door een onpartijdig
deskundige te laten onderzoeken.
De heer VAN DEN DOEL vraagt of er'
opnieuw een onderzoek zal plaats 'hebben.
De VOORZITTER zegt, dat de zaak door
een onpartijdige nog eens aan alle kanten zal
bekeken worden, maar er komt geen nieuw
rapport.
Weth. DIJKERS zegt, dat in een conferentie
gebleken is, dat Middelharnis op hetzelfde stand
punt staat als Sommelsdijk. Nu een onpartijdig
onderzoek zal plaats hebben is het hoofdbezwaar
vervallen en kan de gemeente wel toetreden.
Wanneer Sommelsdijk dat niet doet, zal de zaak
toch wel doorgaan en dan staat deze gemeente
overal buiten. De Mabeg zegt trouwens zelf,
dat zij het rapport van '24 niet meer ongewijzigd
voor haar rekening neemt.
De heer BLOK zegt, dat de Raad op dezelfde
wijze ook reeds vroeger had kunnen toetreden.
Over de wijze waarop de zaak zou ingericht
worden, werd daarmee nog niets besloten ep
gold alleen de vraag of de gemeente toe wilde
treden tot een gemeenschappelijke regeling, die
daarna zou gemaakt worden. Dat standpunt
heeft spr. altijd ingenomen. En sindsdien is er
nog niets veranderd.
De VOORZITTER antwoordt, dat de heer
Blok gelijk heeft.
De heer LE COMTE zegt, dat men zich
toch zou gebonden hebben aan het rapport van
de Mabeg.
De heer BLOK antwoordt dat altijd gezegd
werd: als je er op ingaat ben je aan handen en
voeten gebonden aan de Mabeg. En dat is niét
waar. Dat geldt alleen voor den bouw en niet
voor de exploitatie.
Hierop wordt het ontwerp-besluit met alge
meene stemmen aangenomen. Het is van den
volgénden inhoud
De Raad der Gemeente
Gezien de Missive van Heeren Gedeputeerde
Staten van 27 Juli 1926, B no. 2752/23 (3e
afd.) G. S. no. 74, waarbij aan deze gemeente
machtiging is verleend om met andere gemeenten
op Goeree en Overflakkee eene gemeenscfiappe-
sie een gevolg is van de conferentie,'Welke Som
melsdijk met Middelharnis gehad heeft. Wel is
nog niet - voldaan aan hetgeen men redelijker
wijs had mogen verwachten, maar aangezien
het bestuur der stichting bereid is alle bezwaren
nog eens ernstig te overwegen en blijkbaar de
bevolking van het geheele eiland de waterleiding
wenscht en deze ook wel noodig is, meent spr.,
dat men hier niet het enge standpunt van het
specifieke gemeentebelang te moeten innemen,
-doch hier- .hst groepsbelang vqn het geheele ei
land 5n hef'oog te moeten houden'en daarom
stemt Spr. voor.
Dan worden twee bestuursleden benoemd.
De heer KOOTE acht het wenschelijk, dat
er een wethouder en een raadslid benoemd
wordt.
Gekozen worden de heeren Dijkers en Mijs.
Dijkers had 7, Mijs 9, Le Comte 3, Blok 2 en
Joppe 1 stem.
Beide heeren nemen hun benoeming aan.
In de rondvraag wijst de heer SLIS op de
stagnatie in de haven. Doordat het water te
vroeg is uitgelaten is er een schip vast blijven
zitten.
Nadat hierover nog even nagepraat is, sluit
de Voorzitter de vergadering.
VERSLAG van het verhandelde in de
vergadering van den Raad der gemeente
Stellendam, op Maandag 18 Novem
ber 1929.
De Voorzitter, de Edelachtbare heer J. A.
Charbon, burgemeester, opende de vergadering
met gebed, waarna de notulen werden gelezen
en onveranderd werden goedgekeurd.
Wordt mededeeling gedaan van den ingeko
men geloofsbrief van 't nieuw benoemde raads
lid A. Human.
De VOORZITTER stelt deze in handen van
een commissie bestaande uit de heeren Hoek en
Jansen ter onderzoek.
Uit dit onderzoek blijkt dat geen bezwaar be
staat tegen toelating. Met algemeene stemmen
wordt hiertoe besloten.
Daarop wordt de heer Human binnengeleid.
De heer Human legt in handen van den
Voorz. de bij de wet voorgeschreven eeden af.
De VOORZITTER wenscht den heer Human
geluk met zijn zitting nemen, en spreekt de hoop
uit, dat hij zijn ambt met ijver zal vervullen, aan
gezien alleen daarbij de gemeente wel kan va
ren.
Daarna wordt mededeeling gedaan van het in
gekomen schrijven van den heer M. Brooshooft,
waarbij deze bericht dat hij zijn benoeming tot
hoofd der school aanneemt onder dank voor het
in hem gestelde vertrouwen.
Vervolgens wordt voorlezing gedaan van een
ingekomen verzoek van 't Bestuur der Bijz.
School alhier, om beschikbaarstelling van gelden
uit de gemeentekas ingevolge art 72- der L. O.
wet 1920, tot vernieuwing van 3 schoolkachels,
daar de oude te klein zijn gebleken niet alleen,
doch tevens zijn versleten.
B. en W. van oordeel dat dit noodzakelijk is,
stellen voor dit verzoek in te willigen.
Met algemeene sternen wordt hiertoe besloten.
Hierna komt aan de orde wijziging van de ver
ordening op de heffing van havengeld in deze
gemeente.
De VOORZITTER deelt mede dat deze wij
ziging hoofdzakelijk betreft het opnemen van
motorvaartuigen. Tot heden werd alleen gespro
ken van zeilvaartuigen en stoonibooten. De
Voorzitter legt over een door B. én W. opge
maakte cotncept-wijziging, waaruit blijkt dat
motorvaartuigen in 't algemeen worden gelijk
gesteld met zeilvaartuigen.
De heer JANSEN acht dit geen bezwaar, doch
geeft in overweging alleen motorvrachtvaartui-
gen met zeilvaartuigen gelijk te stellen, en motor-
passagiersbooten of pleiziervaartuigen met
stoombooten.
Na enkele bespreking wordt het voorstel van
B. en W. in dien geest gewijzigd en met alge
meene stemmén vastgesteld.
Dan volgt benoeming van 'een onderwijzeres
aan de O. L. School. Voor deze betrekking leg
gen B. en W. aan den Raad voor een voor
dracht, opgemaakt in overleg mét den heer In
specteur van het Lager Onderwijs, alsmede een
bencht van 't Hoofd der School.
Ter bespreking van sollicitanten wordt tot een
geheime vergadering overgegaan.
Na heropening deelt de VOORZITTER me
de, dat op de voordracht staan le Mej. M. H
v. d. Velde te Oude Tonge en 2e Mej. M. M
Kwaak van Vlissingen.
Uit de gehouden stemming blijkt met 6 stem
men benoemd te zijn Mej. M. H. v. d. Velde
met in functietreding 1 December a.s.
In de rondvraag vraagt de heer HOEK een
begin te maken met t begrinten der achterwe
gen, waarop de Voorzitter zegt, dat' reeds een
begin is gemaakt.
De heer JANSEN vraagt enkele inlichtingen
betreffende de voorschriften inzake het onder-
houd der haven.
De VOORZITTER deelt mede, dat die zijn
opgenomen in het bestek van aanbesteding van
de Provincie en de gemeente daarin weinig of
geen zeggenschap heeft.
De heer BLOKLAND verzoekt den Voorzit
ter de peeaarde op de bietenkaai tijdens de cam
pagne op te ruimen en zooveel mogelijk bij te
houden.
De VOORZITTER deelt hierop mede, dat dit
in t begin kan worden bijgehouden, doch in de
drukte niet meer, zoodat daar niets aan te
doen is. -
Daarna wordt de vergadering gesloten.
HET KIPPENHOK.
II.
Bekeken we in ons vorig artikeltje de ven
tilatie van het kippenhok, thans willen we eens
nagaan, hoe het met enkele andere zaken ge
steld moet zijn.
En dan hebben we allereerst de ruimte- in het
hok. Bij sommige kippenhouders treft men nog
de meening aan, dat het er eigenlijk niet op aan
komt, hoeveel kippen er in het hok zitten, en
dan ziet men ook meestal, dat er teveel in zijn.
In ons vorig artikeltje hadden we al gelegenheid
er op te wijzen, dat de hoenders niet te warm
mogen gehuisvest worden. Daarvoor diende de
goede ventilatie. Maar wanneer de kippen als
haring'en in een ton op de zitstokken opeen
gepakt zitten, helpt die goede ventilatie zoo
weinig. Nauw zit warm, is, jheEjgipk?. Yooral
bij jonge hennen en jonge fokhanen is dat een
miserabele boel. Ze krijgen er zoo n duw mede
in de, verkeerde richting, dat ze enkele maanden
in groei en productie achterop komen. Daarom
dient men wel degelijk eischen te stellen aan
de ruimte in het kippenhok. Maar ook mogen
er niet te weinig dieren in een hok zitten. Ze
hebben het dan 's winters te koud en worden
onrustig, wild en schuw, met de nare gevolgen
er van: het onregelmatig leggen van eieren.
Heeft men een groot hok, en momenteel niet
voldoende kippen om het te bevolken, dan doet
men goed een deel met kippengaas af te schei
den. Daar men tegenwoordig, met het oog op
het in productie houden der hennen in den
winter, de hokken niet alleen als nachthok, maar
tegelijk ook als daghok inricht, mogen er ook
piet zooveel kippen inkomen, omdat ze elkaar
anders in den weg loopen. En nu zijn kippen
net als kwajongens, die niet te veel ruimte heb
ben: ze loopen elkaar voortdurend tegen het
lijf en raken met elkaar aan het bakkeleien. Met
andere woorden, ze raken aan het. veerenpl.uk-
ken en bloedpikken, louter uit verveling. Ook
het eierpikken moet grootendeels daaraan wor
den toegeschreven. Zoo zien we dus, dat het
niet van belang ontbloot is, de kippen de noodige
ruimte te gunnen. En hoe groot moet die dan
wel wezen De praktijk heeft daarop dit ant
woord gegeven: Reken voor elke kip in het hok
een inhoud van l/i kubieke meter én reken voor
elke vierkante meter vloeroppervlakte 4 kippen.
Maar dan moet ook de heele vloer behoorlijk
verlicht zijn, zoodat de hoenders ook onder de
mestplank kunnen komen. Aan de achterzijde
van het hok dient dus omlaag ook nog een
raam te zijn aangebracht. Een kip kan niet in
het donker zien (daardoor zijn ze zoo gemak
kelijk op te pakken 's avonds als ze op den stok
zitten) en daarom komen ze ook niet, waar het
donker is.
Houden we aan die maten vast, dan is het
heel eenvoudig een goed kippenhok' naar de
nieuwere opvattingen te bouwen: eenvoudig en
practisch, geen paleisjes, want die deugen niet,
maar degelijke kippenbehuizingen. Veel tiere
lantijnen moeten er dan niet aankomen. Zoo
zag ik bijv. eens een hok, dat men precies als
een villa gebouwd had, met een mooie voor
deur, fijne raampjes, een punt dak, tal van
overstekjes, prachtig geschilderd, 't Was wel
licht een schitterend huisje geweest voor een
paar miniatuur menschjes, mó\ar absoluut on
deugdelijk als kippenhok. Maak het hok maar
eenvoudig vierkant op, met e'en hoogte van 2 M.
a 2.25 M. en een breedtezijde van ten hoogste
4 M„ 3H M. is beter. Al naar het aantal kippen
kan men het dan zoolang maken als noodig is.
Maar maak het niet dieper, daar het anders
achterin niet voldoende verlicht kan worden en
het dak te vlak komt te liggen.
We dienen ook nog even te spreken over de
zitstokken. Op vele boerderijen ziet men de zit
stokken nog als een „kippentrapje" aangebracht,
schuin oploopend, de eene stok iets hooger dan
de andere. Waar men dit nog heeft, is het eiken
avond „ruzie in 't kippenhok". Ook bij de kip
pen willen allen zoo hoog mogelijk komen en
dus vechten ze om een plekje op de bovenste
stok. Die stok is veel te vol en de kippen zitten
dus te nauw en verbroeien. De onderzittende
kippen worden besmeurd door de neervallende
mest en last not least de eierproductie gaat door
dat ruzie zoeken achteruit. Men onthoude eens
vooral: alleen rustige dieren blijven in geregelde
productie. Daarom wordt achterin het hok een
mestplank aangebracht op ongeveer 80 c.M. bo
ven den vloer. Op die mestplank zet men
schraagjes, waar de zitstokken op komen te
liggen. Planken, schraagjes én stokken moeten
alle los zijn, om ze gemakkelijk uit te kunnen
nemen en schoon te maken, een werkje, dat eens
per week zeker moet gebeuren, beter is 't eiken
dag, maar daarover later
Die zitstokken legt men alle even hoog: 20
c.M. boven de zitstok. Niet hooger, daar anders
de kippen er onder door kruipen, wat ze smerig
maakt. De stokken liggen 35 c.M. van elkaar.
De achterste stok 30 c.M. van den wand. Voor