voor de Zuidhollandsche en Zeeuwsehe Eilanden.
Antire volutionair
Orgaan
IN HOC SIGNO VINCES
De ziel hel.
6e rujhl" hei. jQ§ Ge proeft het
Rede van Prof. Dr. H. Visscher
FEUILLETON
Langs een diepen weg
Ge zegi hef j
Li!
No. 3591
WOENSDAG 20 NOVEMBER 1929
44ste JAARGANG
W. BOEKHOVEN ZONEN
4ille stukken voor de Redactie bestemd, Advertentiën en verdere Administratie, franco toe te zenden aan de Uitgevers
Sociale Wetgeving.
Brieven uit Amerika.
^reeds by Teerste pak
pak
I is voortaan li
mUN fabak!
grossier:
Firma A. L. VERBRUGGE
middelharnis.
Verdediging der A.-R. partij tegen de aanvallen der S. G. P.
It van stemgerechtigde
i Herv. Kerk ligt tot 21
id A. Pape ter inzage.
Ensdag 20 jaar geleden
de betrekking van deur-
perv. Kerk aanvaardde.
NOMMENSEN.
bn D. Joh. Warneck,
I Auflage 1928.
mooie boekje van 140
3 jaar, het jubileum-
ding, zijn derden druk
pet Hollandsch is ver-
ers, hebben toch waar-
pers, reden om dankbaar
der Bataks, door God
gezonden, en daar op
tachtig jaar oud, nog
|ven.
tot dankbaarheid stem-
le geldt van Nommensen
Ten van Josephine Butler:
is er iets veranderd
Intzaglijk veel veranderd.
>jze zinnen: „Tden hij in
"hmatra betrad, waren er
Ig ChristenenToen
Itakzending ca. 180.000
plO scholen 32.700 leer-
s, onderwezen. Er waren
zers en in de gemeenten
|34 pandita's batak. Het
kerken en scholen. Het
verwonnen en alleen nog
gend van zijn vroegere
illioen Bataks onder den
het Evangelie gebracht;
|rven en duizenden door
nieuw leven gewekt."
fcid, dit tot dit wondere
pmessen de pionier, de
tot aan zijn dood, de
de Batakzending thans
n levensvatbaarheid in
Is voor het grootste deel
voeren", zegt Warneck.
zulk een zegen heeft
weer aan een woord,
wereldbekende figuur,
haar dat met het volste
kan worden toegepast,
hts een deel van Suma-
In zijn leven nagaat, dan
,inen de daadkracht van
tot het offer van een
den zendingsijver van
In gezien in de lijst van
Igheid, de bescheidenheid
|sen, die, suo iure leider
met genialen greep de
ontwikkeling trekkende,
en optreden zoo weinig
bonde. Zucht naar macht
ld. Hij ontving een eere-
werd bekend. Hij werd
fridderd (Officier in de
daar hij schrijft aan een
lichts. Mir macht's kleine
am Herzen kleb'en, was
It. Ich bin nichts als ein
trn durch's Losgeld selig
kan ons als Hollanders
en, maar het dit nog in
en daarom vind ik dit
geschreven boekje mooi.
zeggen: Wie dit boekje
imt nergens Warneck te-
ommensen. En wie Nom-
deslaat, gaat hem uit hel
Jezus zelf, den Sieger",
leheim van Nommensen's
dheid tot het offer, van
den zendingsijver. Hijzelf
rom profetisch Zijn Ko-
Nommensen wordt het
schiede naar uw geloof,
r Barmen schrijft, hoe de
die hij op Sumatra noodig
t groote wijsheid pittige
temperament, bekwaam-
Bequeme, Pedantische und
eber nicht. Doch müssen
murren, wenn dér Herr
nn auch die können uns
und wir ihnen durch ge-
Tragen; das ist ja auch
,r eigenlijk stelt hij als
en menschen zijn, die God
Ven als Abrahamdie
s met vaststaande cijfers
n geloof tot geloof door
i; die bereid zijn met hun
ipringen. En Nommensen
woorden; dat blijkt uit
oogenblik af, dat hij op
ijn zendingsroeping voelt,
de woorden: „Vader in
n mijnen geest; Gij hebt
is'en heeft steeds in geloof
lieger". En Hem te zien
l onzen tijd, waarin men
crisis in de Zending. En
dit boekje leeren. Daarom
k dankbaar voor zijn met
:ven „Lebensbild". Het is
ek.
14 bladzijden) kost gecart.
and 2.30 en s in voor
sboekhandel ,Nassau-Zui-
Haag, maar ook overal
adel verkrijgbaar.
J. KRüGER.
reven was, verscheen van
J. H. Hemmers: „Schetsen
mmensen, den Apostel der
ENSKEUS.
neutraal, gelijk 't de wereld
noemt
s de zaak verbloemd,
wispelturig praten,
de wereld haten.
Huygens.
Deze Coura.it vetschfat eiken WOENSDAG èn ZATERDAG.
ABONNEMENTSPRIJS per drie maanden franc per post f 1.- b| vooruitbetaling.
BUITENLAND bi] vooruitbetaling f 8.50 per jaar.
AFZONDERLIjKE NUMMERS 5 CENT.
UITGEVERS
SOMMELSDIJK
Telef. Interc. No. 202 Poslbus No, 2
ADVERTENTIÈN 20 cent, RECLAMES 40 cent, BOEKAANKONDIGING 10 cent per regel
DIENSTAANVRAGEN en DIENSTAANBIEDINGEN f I.— per plaatsing.
Groote letters en vignetten worden berekend naar de plaatsruimte, die z| beslaan.
Advertentiën worden ingewacht tot DINSDAG- en VRIJDAGMORGEN 10 uur.
EINDELIJK ER DOOR 1
Zaterdag besloot ook de laatste gemeenteraad
van Flakkee over te gaan tot deelname in de te
stichten waterleiding.
Zonder slag of stoot, met algemeene stemmen,
ging het er door. Zelfs over de verplichte aan
sluiting werd niet meer gerept 1
En dat alles zonder dat er veel in de sta
tuten veranderd is
Hieruit blijkt, dat zelfs gemeenteraadsleden
zeer veranderlijke menschen zijn.
Intusschen verheugen wij er ons in.
Waterleiding en electriciteit zij kunnen
Flakkee niet anders dan ten goede komen.
Dat er nu dan ook met»spoed voortgewerkt
worde 1
ZEER JUISTE INTERRUPTIE.
Bij de algemeene beschouwingen over de be
grooting van den Minister van Justitie, repe
teerde de heer Zandt hetgeen door onze Kamer
fractie reeds was gezegd en voegde er aan toe,
dat hij het ten scherpste afkeurde, dat de dood
straf niet wordt voorgesteld.
De heer Duymaer van Twist interumpeerde
toen: „Dient U dan een wetsvoorstel in
Een zeer juiste interruptie.
Minister Donner begrijpt heel goed, dat een
voorstel zijnerzijds niet anders dan een schijn
beweging zou zijn. Er is in de Kamer geen
meerderheid voor te vinden.
Maar wanneer de S. G. P. mannen meenen,
dat hier beginselverzaking in het spel is, waar
om doen zij dan zelf geen voorstel.
Het initiatiefrecht komt toch ook hun toe
Indien onze lezers bedenken, dat sociale wet
geving niet hetzelfde is als socialistische wet
geving en er dus plaats is voor overheidsbe
moeienis met het maatschappelijke leven, zonder
dat deze het model van de sociaal-democraten
behoeft te volgen naar Christlijke overtuiging
mag de overheid dat stelsel niet volgen dan
volgt, dat wij hebben na te gaan, volgens welke
beginselen de overheid naar Christelijke orde
hierbij te werk zal gaan.
Wie derhalve, omdat hij in aanraking kwam
met sociale maatregelen, die hem verplichtingen
opleggen, waartegen hij bezwaren heeft, tegen
alle sociale wetgeving gekant is, moet zich eerst
rekenschap geven van de grondbeginselen en
onderzoeken, of hij dan zijn bezwaren recht
vaardigen kan en in hoeverre.
Uitgaande nu van de zedewet, welke God in
Zijn Woord openbaart, 'en van de taak der
overheid om die wet te handhaven en haar na
leving te bevorderen, zal toch vanzelf volgen,
dat de overheid die taak ook heeft te vervullen
ten aanzien van de eischen, welke die wet voor
de maatschappelijke saamleving stelt. Vandaar
dan ook, dat men aan de overheid de bemoeienis
op dit terrein niet kan ontzeggen.
Wie zich nu op schriftuurlijken grondslag
wil bewegen, kan toch niet het beginsel hul
digen van Kaïn, die zei: „Ben ik mijns broeders
hoeder", maar weet, dat hij ook mede heeft te
waken over het welzijn van zijn naasten. Of
wordt niet de meester van den stootigen os door
de H. Schrift verantwoordelijk gesteld voor het
kwaad, dat deze aanricht, wijl hij naliet zijn
voorzorgen te nemen (Ex. 21 28 v.v.). En
indien iemand het dak van zijn huis, waarop
de Oosterling, zooals wij weten, zijn bergplaats
of een opperzaal placht te maken, niet van een
leuning voorzien had, zoodat iemand door een
doodelijken val werd getroffen, legt niet Gods
Woord bloedschuld op het huis
Zoo gebiedt derhalve de goddelijke zedewet
zeer duidelijk en concreet, dat de mensch schul
dig is het leven van zijn naasten te beschermen
ook door voorzorgsmaatregelen. Het gaat dus
niet aan, dat wij maar doen, wat ons persoonlijk
goeddunkt, maar wij dragen verantwoordelijk
heid ook voor de gevolgen van onze daden of
van onze nalatigheid voor het leven van
anderen.
Zien wij nu de levensverhoudingen in dit
licht, dan zal het duidelijk zijn, dat de mensch
geneigd is om in vele omstandigheden zijn ze
delijke plicht te veronachtzamen en zelfzuchtig
te handelen, .waardoor de saamleving gevaar
loopt in ongerechtigheid ten onder te gaan.
Derhalve heeft de overheid, als dienaresse
Gods, daarover te waken en ook in de maat
schappelijke saamleving het recht naar de zede
wet te handhaven, den nalatige te vervolgen
en aan zijn plicht te houden.
Het ligt voor de hand, dat de overheid, wan
neer zij misstanden meent te zien, op verkeerde
wijze naar iemands inzicht en overtuiging ver
betering tracht te brengen en dus maatregelen
treft, die naar zijn inzicht afkeuring verdienen.
Dan echter heeft men zich in te spannen om
haar daarvan te overtuigen en het anders, zoo
mogelijk beter, te doen.
Te meenen echter, dat de overheid hier geen
taak heeft, kan op schriftuurlijk standpunt niet
worden toegegeven. Dit mqpst eerst vast staan,
alvorens te kunnen nagaan, welke beginselen de
overheid behooren te leiden bij het kiezen van
haar maatregelen.
Dr. SEVERIJN.
Beste Vriend
Ik vertelde je de vorige week dat we langs
Gettys Burry kwamen. Dit is het groote slagveld
geweest waar in den burgeroorlog ongeveer
60.000 mensch'en het leven verloren.
Misschien is het je niet bekend dat we in
Amerika in de jaren 1860 tot 1864 een grooten
burgeroorlog gehad hebben tusschen de Noor
delijke en de Zuidelijke Staten van Amerika.
Het ging hierbij over het slavenvraagstuk. De
Zuidelijke Staten wilden de slavernij in stand
houden en de Noordelijke Staten wensch'en dit
menschonteerende bedrijf uit te roeien.
De Noordelijken hebben het gelukkig gewon-,
nen. Dat was onder aanvoering van den grooten
Christen-Staatsman Abraham Lincoln. Lincoln
was als eenvoudige, arme jongen geboren, in
een planken hut op de Prairie. Een kippenkoop-
man was zijn leermeester geweest en uit een
ouden Almanak had hij leeren rekerien. Maar
het ontbrak hem niet aan volharding en dan kun
je het ver brengen De slavernij was voor hem
als kind reeds een zaak des gebeds. De Zui
delijke Staten, vooral Georgia, Zuid-Carolina,
Mabam en anderen hielden met hand en tand
vast aan de slavernij. Zij konden hun katoen
plantages niet anders, dan door slaven laten
bewerken. Een daar bij de stemming altijd vijf
negers tegen drie blanken golden waren de sla
venhouders in het zuiden altijd de baas bij de
presidents-verkiezing. Eerst in de vijftiger jaren
kwam hierin verandering, doordat in het Noor
den steeds meer landverhuizers kwamen wonen
en de afkeer tegen de slavernij al maar grooter
werd. Zoo lukte het Lincoln in 1860 tot presi
dent te verkiezen en nauwelijks in het ambt ver
klaarde hij tot uitvoering van zijn levensbegeer
te over te zullen gaan de afschaffing van de
slavernij Eerst waren in den bloedigen oorlog
die hierop volgde de Zuidelijken de baas. Men
bezat daar veel wapenen en bevelen en gehoor
zamen had men daar wel geleerd. Slaveneige-
naars waren meestal officieren en bovendien
kon bijna al wat blank was mee den oorlog in,
omdat de slaven het land bewerkten. In het
Noorden ging dat anders. Vele mannen moesten
daar achter blijven om het land te bewerken
en men had daar geen geoefende mannen. Vier
jaar lang wisselden de kansen. Gelukkig kwa
men veel Europeesche officieren te hulp. Het
leger verkreeg oefening en bij Gettysi Burry
kregen de Noordelijken 'de leiding. Later heeft
Lincoln op dit plekje een speech gehouden en
daarbij gezegd, dat Gods zeg'en nooit kan rusten
op een land dat de slavernij in stand hield. Dit
is voor den Amerikaan dan ook werkelijk een
heilig plekje grond. Hier staat het standbeeld
van den generaal die hier voor de Noordelijken
overwon George Meade zittend op een paard.
Hier wijst men u een een\'oudig huisje aan, waar
een vrouw brood stond te bakken voor den
oven en daarbij een kogel in den rug kreeg, die
haar doodde. Ook haar gedachtenis is door een
monum'ent bewaard. Haar naam is Jenny Wade.
Hier is een kerkhof waar al de gevallenen in
greppen naast elkander begraven liggen. „Zij
zijn gevallen opdat wij konden leven" sprak de
groote Lincoln eenmaal. Elk graf is gemerkt
door een steentje en de graven worden steeds
goed onderhouden. Hier wijst men u een groo
ten ste'en waarop een bronzen standbeeld staat
van den legerpredikant, die voor den grooten
slag in den vroegen morgen van dien bloedigen
dag met de soldaten had gebeden en hun met
moed bezielde hen voorhoudende dat de strijd
die zij streden in den weg Gods was om den
zwarten natuurgenoot te verlossen van de vree-
selijke slavernij. Dan wijst m'en u nog een stand
beeld van een heel gewoon man, die als vrijwil
liger gedurende den strijd zijn diensten aanbood.
Hij nam zijn eigen geweer mee en werd drie maal
gewondHet geheele oorlogsterrein is on
geveer 2400 acres. Het was als bezaaid met lij
ken, het vormt twee heuveltoppen, die tot in
lengte van dagen als natuurlijke monumenten
ons volk zullen voorhouden dat door den Weg
van bloed en tranen wij ontworsteld zijn aan de
nationale zonde, die in de vorige eeuw als een
zwarte slagschaduw op ons volksbestaan lag
Maar we moesten verder
We stapten in den auto en even verder zagen
we onder in de vallei een trein loopen die ons
zoo klein toescheen, hij deed ons denken aan
speelgoed. We kwamen langs een steenkolen
mijn die duizende waggons van het zwarte goud
Amerika inzendt. Dan kwamen we door Pitts
burgh vanuit de verte gezien geheel gehuld in
een rookwolk. Alles ziet hier zwart van de rook.
Deze stad vormt met zijn vele ijzergieterijen
een van de grootste steden van Amerika.
Nog een nacht in een hotel en den volgenden
dag of beter gezegd nacht kwamen we in den
besten welstand „home", met een hart vol dank
aan Hem, Die ons gedurende drie maanden had
willen leiden en bewaren ook de onzen die thuis
gebleven waren een dankbaarheid die nog toe
neemt als als we vernemen dat ook in onze ge
meente in dien tijd de dood weer zijn slacht
offers had gevraagd.
Vele groeten van
Je AMERIKAANSCHEN VRIEND.
C4Owti60> 33
De vorige week hield Prof. H. Visscher in
de Tweede Kamer een redevoering, die wij in
haar geheel in ons blad overnemen.
Nadat Prof. Visscher gewezen had op het
onaangename van deze taak om zich tegenover
hen die feitelijk broeders moesten zijn te ver
dedigen en er op had gewezen, dat er in de
redevoering van Ds. Kersten iets was, dat hem,
indien hij zich in den spiegel zag, zou doen
blozen, vervolgde 'hij
De nooden van ons Geref. volk.
Dit alles trof mij dus niet. Wel deed mij
pijnlijk aan het wreede spel, dat gedreven wordt
met de nooden van ons Gereformeerde volk.
Wat is tragischer dan de innerlijke verscheuring
van wat naar wezen en beginsel één moet en
kan zijn. Niet beginselen, maar historische om
standigheden drijven een wig in de eenheid van
ons Gereformeerde volk. Wie het wel meent met
dit volksdeel, zal die verdeeldheid als verder
felijk aanvoelen en haar als een groote ramp
betreuren. En wat deed nu deze afgevaardigde
Wie hem hoorde, zou zeggen, dat zijn hart
smacht naar eenheid. Al het volk, dat zich voor
Gods Woord buigt, moet één zijn op de basis
der Nederlandsche Geloofsbelijdenis. Deze roep
zou verblijdend wezen, indi'en er maar geen be
schouwingen aan waren toegevoegd, die als zij
worden gehandhaafd, eenheid voorgoed afsnij
den. Wie waarlijk eenheid nastreeft, wien het
ernst is met wegneming van het groote kwaad
der verdeeldheid, die spreekt niet zooals de ge
achte afgevaardigde nu hier gesproken heeft.
Wie een drenkeling in zijn nooden toeroept:
kom hier maar bij mij op het droge, die redt
hem niet alleen niet, maar spot met zijn leed.
Wie zegt eenheid te willen, zooals de afgevaar
digde die bepleitte, doet ons denken aan een
bidd'en om eenheid en een danken, dat zij niet
komt. Maar later zal de geachte afgevaardigde
zeggen tot het volk, dat over verdeeldheid smart
heeft: „Ik heb wel op eenheid aangedrongen,
ik bood het aan, maar zij hadden er geen goed
woord voor over, ik bleef de roepende in de
antirevolutionaire woestijn." Dit is een methode
die ik als niet recht moet qualificeeren. Dit is
politieke handigheid, den diepen ernst der zaak
niet waardig. Dit politieke spel met het ver
derfelijkste kwaad, dat de kracht van den po-
litieken invloed der Gereformeerde beginselen op
ons volksleven breekt, heeft mij pijnlijk ge
troffen.
Ik zal echter die verdeeldheid iets dieper
peilen. Ik erken, dat verdeeld aan het Protes
tantisme, ook dus aan het Gereformeerde Pro
testantisme inhaerent is. Zij behoort tot het
wezen van het Protestantisme. Sinds Christus'
verschijning schommelt de cultuur in haar ont
wikkeling tusschen de polen van het sociale en
door
H. ZEEBERG.
22)
„Vooruit dan maar weer", zei de heer Van
Velden. „Maar ik ga nooit weer in zoo'n com
missie zitten. Rekenen en administrateeren is
mijn fort niet."
„Wij zijn zoo klaar, heeren. Mopper maar
niet", schertste de heer Sanders, die aan het
optellen ging.
„Er moet dus", concludeerde hij dan, na eeni-
gen tijd van arbeiden, „elf honderd veertig
gulden vijf en tachtig cent in kas zijn."
Vragend zag hij Meerendonk aan.
„Het klopt precies", zei deze en wees op het
uitgebrachte financieele verslag.
„Juist" zei de heer Sanderse.
Meerendonk stond op, liep naar de brand
kast, haalde er een ijzeren geldkistje uit en telde
het kasgeld uit.
„Accuraat, accuraat", meende de heer Van
Velden. „Er ontbreekt geen cent aan."
„Niemand die er ook aan denkt", zei de
Bankdirecteur. „Alleen heb ik een opmerking
van ondergeschikten aard."
„U bedoelt vroeg Meerendonk.
t „Dat er wat veel in'kas is, Meerendonk. Wat
n renteverlies Br'eng toch een achthonderd gul
den op de Bank
k Heb er geen bezwaar tegen", zei Meeren
donk op langzamen toon. „Alleen is achthonderd
te veel. U hebt zelf gezien, dat zoo nu en dan
er onverwachte uitgaven zijn."
..Nu ja, ik noemde maar een bedrag. Zes
honderd gulden is natuurlijk ook goed. Overi
gens moet u het zelf weten. Het is volstrekt
geen aanmerking, 'k Vind het alleen zonde van
het renteverlies."
„Jawel, 'k voel voor uw redeneering. Vijf a
zeshonderd kan ik wel wegbreng'en."
De beide andere commissieleden hadden niet
eens aandacht voor deze dialoog. Waarom zou
den ze Het was immers alles in orde
Maar het scherpe oog van den heer Sanderse
had, zij het dan maar even, bij Meerendonk
aarzeling bespeurd. Of vergiste hij zich Hij
gaf toch gereedelijk toe, dat er wel vijf a zes
honderd naar de Bank kon. Nu, dan was het
ook in orde. Ja, hij zou zich wel vergist heb
ben.
Thuisgekomen belde hij notaris Struman op.
„We hebben vanmiddag de boeken en be
scheiden onderzocht en ik kan u meedeelen,
dat alles in orde is."
Met opzet noemde de heer Sanderse den naam
Meerendonk niet, omdat hij wel wist, dat m'en
met een telefoongesprek voorzichtig behoort te
zijn.
De man aan den anderen kant begreep hem
onmiddellijk en noemde ook geen namen.
„Ja, ook het kasgeld. Alles in orde. Hij was
het met me eens, dat het bedrag wat groot was,
om renteloos te laten liggen. Er gaat een groot
deel naar de Bank."
V.
De opmerking van den Bankdirecteur was een
leelijke streep door de rekening van Meerendonk.
Toen de commissieleden vertrokken waren,
zat hij over de zaak te piekeren.
Zeker, de kas was in orde geweest. Maar de
heeren wisten niet, dat hij pas eergister de ont
brekende zeshonderd gulden er bijgevoegd had,
wat juist kon, omdat hij wat geld ontvangen
had. Maar Maandag moest hij het bedrag er
weer afnemen, omdat het noodig had. En hard
noodig ook.
Hoe kon hij dan een groot bedrag op de Bank
brengen Er bleef maar ruim vijfhonderd gulden
over. En. heelemaal zonder geld kon hij niet zijn.
Gelukkig, dat „Boschzicht" niet was geïn
teresseerd bij de Bank, waar Sanderse directeur
was, maar bij een andere Bank. Anders had hij
er moeilijk buiten kunnen blijven.
Nu besloot hij, na wikken 'en wegen, een be
drag van vierhonderd gulden te deponeeren. Hij
had dan een honderd en vijftig in kas; 't was
wat krap voor de loopende uitgaven, maar het
kon. Trouwens: volgende maand was het trac-
tement betalen, dan moest hij toch geld op
nemen, om dat den directeur der instelling ter
hand te stellen.
En wat die zeshonderd gulden betrof, ja, bij
gelegenheid moesten die weer terugkomen, het
liefst zoo spoedig! mogelijk. Hij g e b r u ik t e
het maar. Doch dat mocht niet lang dufen. Hij
moest oppassen voor ontdekking.
Hoe hij evenwel het bedrag moest terugkrij
gen, hij wist het niet. De moeilijkheden stapel
den zich al maar op. Volgende week had hij
verschillende wissels te betalen. Het moest. Hij
was al gemaand. Het had hem het bloed naar
de wangen gejaagd, toen de brief van den
scbuldeischer kwam. 't Was hem nog nooit
overkomen.
Maar reden tot aanmerking had hij niet: hij
was al drie maanden over tijd. Hij zette zijn
klanten toch ook de duimschroef aan
Alleen baatte het bitter weinig. Al zijn ver-
toogen brachten geen geld in het laadje. Het
angstzweet brak hem uit als hij er aan dacht,
dat hij groote bedragen had te betalen, volgende
week. Daar was die zeshonderd gulden maar
een peulschilletje bij
VI.
's Maandags daarop was nog een dag van
wikk'en en wegen. Maar des Dinsdags was het
besluit genomen.
In het privé-kantoor van den heer Sanderse
vertelde Meerendonk, het viel hem niet ge
makkelijk, maar de nood was hem opgelegd, dat
hij tijdelijk in moeilijkheden verkeerde, waarom
hij wat geld noodig had. 't Zou, naar hij hoopte,
maar van korten duur zijn.
De Bankdirecteur trok een bedenkelijk gezicht.
,,'t Zijn geen gemakkelijke tijden, Meerendonk,
dat weet je. 't Geld is duur. Ik durf je crediet
niet verhoogen. Commissarissen kijken mij ook
op de vingers tegenwoordig, 'k Zou het gaarne
willen, maar 'k durf niet. Het gaat niet, man."
Meerendonk praatte nog wat, maar kon on-
verrichterzake terugkeeren de directeur der
Bank was onverzettelijk, hij had de opmerkingen
van notaris Struman goed in zijn ooren ge
knoopt.
Als van den donder getroffen, keerde Meeren
donk naar huis. Hij had er zoo vast op gerekend,
dat het hem scheen, alsof hij een klap in het
gelaat had gehad.
Doelloos en gedachtenloos vervolgde hij zijn
weg, zonder op te zien.
„Hé, hoe heb ik het nu Van een professor
kan ik het verwachten, naar men zegt tenminste,
dat hij verstrooid over straat loopt, maar van
een pienter zakenman niet, is het wel zei
een stem op vroolijken, gekscherenden toon.
Meerendonk schrok op en lichtte dan fluks
den hoed af.
„Neem me niet kwalijk, dat ik u niet zag,
dominé", zei hij dan, haastig, ,,'k Was zoo diep
in gedacht'en'."
„Ja, dat bemerkt ik", lachte dominé Minnaar.
„Wanneer komt ge weer eens aanloopen 'k
Heb u in lang niet gesproken."
„Ja, 't moet eens gauw wezen", vond Meeren
donk. Hij wilde opgewekt zijn, maar 't ging hem
slecht af. „Erg druk gehad den laatsten tijd,
dominé, maar 't wordt nu wat makkelijker."
„Mooi. Je komt maar eens met je vrouw.
Altijd welkom, dat is bekend."
„Ja, ja, dat weet ik, dominé", lachte Meeren
donk, groetend.
„Wat ziet hij er toch slecht uit", mompelde
dominé Minnaar, zijn weg vervolgend, ,,'t Is.
of hij met iets zit. Zou dat gemompel dan toch
waar zijn? 't Is te hopen van niet. 't Zou me
spijten voor den braven man en zijn gejin."
TWAALFDE HOOFDSTUK.
I.
De klok van den Stadhuistoren op de Markt
had tien uur geslagen, toen Meerendonk aan
stalten maakte, om naar de huiskamer te gaan.
Het was den laatsten tijd zóó gewoonte, dat
hij tot des avonds laat op het kantoor zat, dat
de huisgenooten er geen opmerkingen meer over
maakten. Het baatte toch niet.
Langzaam, maar zeker had zich van alle drie
vrouwen een neerdrukkend gevoel meester ge
maakt. Zij hadden het gevoel, alsof het zwaard
van Damocles haar boven het hoofd ging. Toch
konden zij er niet één verklaring voor vinden,
dat er werkelijk iets verschrikkelijks op til was.
Alle'en de toestand van den man en vaderr
diens somberheid; diens verstrooidheid; diens
„ijsberen" door het huis; diens afwezigheid tot
't avonds laat, als hij altijd maar op het kantoor
zat te werken, wat vroeger toch nooit gebeurde;
diens weinige eetlust; diens slapeloosheid; dat
alles drukte zwaar op het gezin, dat maar niet
begréép, omdat vader maar niet sprak.
Maar Meerendonk wist niet, zag niet in, dat
hij het, door niet te spreken, veel erger maakte.
Hij meende, dat hij goed deed, door de huis
genooten buiten zijn moeilijkheden te laten.
En daarom ging hij des avonds meestal naar
het kantoor. Hij had er wel niets te doen en
de eenzaamheid was een pijniging voor hem,
maar dan ontweek hij de angstige blikk'en, die
op hem werden geworpen en die hij wel op
merkte.
Maar nu, de klok van tien was koud, stond
Meerendonk op; om naar binnen te gaan.
Hij sloot de boeken, waarin hij had zitten
turen het was zijn geregelde gewoonte, zon
der dat hij er iets verder mee kwam, integendeel,
het maakte zijn gedachten al meer verwarder
en borg ze in de brandkast.
(Wordt vervolgd).