voor de Zuidhollandsche en Zeeuwsehe Eilanden. Antire volutionair Orgaan IN HOC SIGNO VINCES De ziel hel. 6e rujhl" hei. jQ§ Ge proeft het Rede van Prof. Dr. H. Visscher FEUILLETON Langs een diepen weg Ge zegi hef j Li! No. 3591 WOENSDAG 20 NOVEMBER 1929 44ste JAARGANG W. BOEKHOVEN ZONEN 4ille stukken voor de Redactie bestemd, Advertentiën en verdere Administratie, franco toe te zenden aan de Uitgevers Sociale Wetgeving. Brieven uit Amerika. ^reeds by Teerste pak pak I is voortaan li mUN fabak! grossier: Firma A. L. VERBRUGGE middelharnis. Verdediging der A.-R. partij tegen de aanvallen der S. G. P. It van stemgerechtigde i Herv. Kerk ligt tot 21 id A. Pape ter inzage. Ensdag 20 jaar geleden de betrekking van deur- perv. Kerk aanvaardde. NOMMENSEN. bn D. Joh. Warneck, I Auflage 1928. mooie boekje van 140 3 jaar, het jubileum- ding, zijn derden druk pet Hollandsch is ver- ers, hebben toch waar- pers, reden om dankbaar der Bataks, door God gezonden, en daar op tachtig jaar oud, nog |ven. tot dankbaarheid stem- le geldt van Nommensen Ten van Josephine Butler: is er iets veranderd Intzaglijk veel veranderd. >jze zinnen: „Tden hij in "hmatra betrad, waren er Ig ChristenenToen Itakzending ca. 180.000 plO scholen 32.700 leer- s, onderwezen. Er waren zers en in de gemeenten |34 pandita's batak. Het kerken en scholen. Het verwonnen en alleen nog gend van zijn vroegere illioen Bataks onder den het Evangelie gebracht; |rven en duizenden door nieuw leven gewekt." fcid, dit tot dit wondere pmessen de pionier, de tot aan zijn dood, de de Batakzending thans n levensvatbaarheid in Is voor het grootste deel voeren", zegt Warneck. zulk een zegen heeft weer aan een woord, wereldbekende figuur, haar dat met het volste kan worden toegepast, hts een deel van Suma- In zijn leven nagaat, dan ,inen de daadkracht van tot het offer van een den zendingsijver van In gezien in de lijst van Igheid, de bescheidenheid |sen, die, suo iure leider met genialen greep de ontwikkeling trekkende, en optreden zoo weinig bonde. Zucht naar macht ld. Hij ontving een eere- werd bekend. Hij werd fridderd (Officier in de daar hij schrijft aan een lichts. Mir macht's kleine am Herzen kleb'en, was It. Ich bin nichts als ein trn durch's Losgeld selig kan ons als Hollanders en, maar het dit nog in en daarom vind ik dit geschreven boekje mooi. zeggen: Wie dit boekje imt nergens Warneck te- ommensen. En wie Nom- deslaat, gaat hem uit hel Jezus zelf, den Sieger", leheim van Nommensen's dheid tot het offer, van den zendingsijver. Hijzelf rom profetisch Zijn Ko- Nommensen wordt het schiede naar uw geloof, r Barmen schrijft, hoe de die hij op Sumatra noodig t groote wijsheid pittige temperament, bekwaam- Bequeme, Pedantische und eber nicht. Doch müssen murren, wenn dér Herr nn auch die können uns und wir ihnen durch ge- Tragen; das ist ja auch ,r eigenlijk stelt hij als en menschen zijn, die God Ven als Abrahamdie s met vaststaande cijfers n geloof tot geloof door i; die bereid zijn met hun ipringen. En Nommensen woorden; dat blijkt uit oogenblik af, dat hij op ijn zendingsroeping voelt, de woorden: „Vader in n mijnen geest; Gij hebt is'en heeft steeds in geloof lieger". En Hem te zien l onzen tijd, waarin men crisis in de Zending. En dit boekje leeren. Daarom k dankbaar voor zijn met :ven „Lebensbild". Het is ek. 14 bladzijden) kost gecart. and 2.30 en s in voor sboekhandel ,Nassau-Zui- Haag, maar ook overal adel verkrijgbaar. J. KRüGER. reven was, verscheen van J. H. Hemmers: „Schetsen mmensen, den Apostel der ENSKEUS. neutraal, gelijk 't de wereld noemt s de zaak verbloemd, wispelturig praten, de wereld haten. Huygens. Deze Coura.it vetschfat eiken WOENSDAG èn ZATERDAG. ABONNEMENTSPRIJS per drie maanden franc per post f 1.- b| vooruitbetaling. BUITENLAND bi] vooruitbetaling f 8.50 per jaar. AFZONDERLIjKE NUMMERS 5 CENT. UITGEVERS SOMMELSDIJK Telef. Interc. No. 202 Poslbus No, 2 ADVERTENTIÈN 20 cent, RECLAMES 40 cent, BOEKAANKONDIGING 10 cent per regel DIENSTAANVRAGEN en DIENSTAANBIEDINGEN f I.— per plaatsing. Groote letters en vignetten worden berekend naar de plaatsruimte, die z| beslaan. Advertentiën worden ingewacht tot DINSDAG- en VRIJDAGMORGEN 10 uur. EINDELIJK ER DOOR 1 Zaterdag besloot ook de laatste gemeenteraad van Flakkee over te gaan tot deelname in de te stichten waterleiding. Zonder slag of stoot, met algemeene stemmen, ging het er door. Zelfs over de verplichte aan sluiting werd niet meer gerept 1 En dat alles zonder dat er veel in de sta tuten veranderd is Hieruit blijkt, dat zelfs gemeenteraadsleden zeer veranderlijke menschen zijn. Intusschen verheugen wij er ons in. Waterleiding en electriciteit zij kunnen Flakkee niet anders dan ten goede komen. Dat er nu dan ook met»spoed voortgewerkt worde 1 ZEER JUISTE INTERRUPTIE. Bij de algemeene beschouwingen over de be grooting van den Minister van Justitie, repe teerde de heer Zandt hetgeen door onze Kamer fractie reeds was gezegd en voegde er aan toe, dat hij het ten scherpste afkeurde, dat de dood straf niet wordt voorgesteld. De heer Duymaer van Twist interumpeerde toen: „Dient U dan een wetsvoorstel in Een zeer juiste interruptie. Minister Donner begrijpt heel goed, dat een voorstel zijnerzijds niet anders dan een schijn beweging zou zijn. Er is in de Kamer geen meerderheid voor te vinden. Maar wanneer de S. G. P. mannen meenen, dat hier beginselverzaking in het spel is, waar om doen zij dan zelf geen voorstel. Het initiatiefrecht komt toch ook hun toe Indien onze lezers bedenken, dat sociale wet geving niet hetzelfde is als socialistische wet geving en er dus plaats is voor overheidsbe moeienis met het maatschappelijke leven, zonder dat deze het model van de sociaal-democraten behoeft te volgen naar Christlijke overtuiging mag de overheid dat stelsel niet volgen dan volgt, dat wij hebben na te gaan, volgens welke beginselen de overheid naar Christelijke orde hierbij te werk zal gaan. Wie derhalve, omdat hij in aanraking kwam met sociale maatregelen, die hem verplichtingen opleggen, waartegen hij bezwaren heeft, tegen alle sociale wetgeving gekant is, moet zich eerst rekenschap geven van de grondbeginselen en onderzoeken, of hij dan zijn bezwaren recht vaardigen kan en in hoeverre. Uitgaande nu van de zedewet, welke God in Zijn Woord openbaart, 'en van de taak der overheid om die wet te handhaven en haar na leving te bevorderen, zal toch vanzelf volgen, dat de overheid die taak ook heeft te vervullen ten aanzien van de eischen, welke die wet voor de maatschappelijke saamleving stelt. Vandaar dan ook, dat men aan de overheid de bemoeienis op dit terrein niet kan ontzeggen. Wie zich nu op schriftuurlijken grondslag wil bewegen, kan toch niet het beginsel hul digen van Kaïn, die zei: „Ben ik mijns broeders hoeder", maar weet, dat hij ook mede heeft te waken over het welzijn van zijn naasten. Of wordt niet de meester van den stootigen os door de H. Schrift verantwoordelijk gesteld voor het kwaad, dat deze aanricht, wijl hij naliet zijn voorzorgen te nemen (Ex. 21 28 v.v.). En indien iemand het dak van zijn huis, waarop de Oosterling, zooals wij weten, zijn bergplaats of een opperzaal placht te maken, niet van een leuning voorzien had, zoodat iemand door een doodelijken val werd getroffen, legt niet Gods Woord bloedschuld op het huis Zoo gebiedt derhalve de goddelijke zedewet zeer duidelijk en concreet, dat de mensch schul dig is het leven van zijn naasten te beschermen ook door voorzorgsmaatregelen. Het gaat dus niet aan, dat wij maar doen, wat ons persoonlijk goeddunkt, maar wij dragen verantwoordelijk heid ook voor de gevolgen van onze daden of van onze nalatigheid voor het leven van anderen. Zien wij nu de levensverhoudingen in dit licht, dan zal het duidelijk zijn, dat de mensch geneigd is om in vele omstandigheden zijn ze delijke plicht te veronachtzamen en zelfzuchtig te handelen, .waardoor de saamleving gevaar loopt in ongerechtigheid ten onder te gaan. Derhalve heeft de overheid, als dienaresse Gods, daarover te waken en ook in de maat schappelijke saamleving het recht naar de zede wet te handhaven, den nalatige te vervolgen en aan zijn plicht te houden. Het ligt voor de hand, dat de overheid, wan neer zij misstanden meent te zien, op verkeerde wijze naar iemands inzicht en overtuiging ver betering tracht te brengen en dus maatregelen treft, die naar zijn inzicht afkeuring verdienen. Dan echter heeft men zich in te spannen om haar daarvan te overtuigen en het anders, zoo mogelijk beter, te doen. Te meenen echter, dat de overheid hier geen taak heeft, kan op schriftuurlijk standpunt niet worden toegegeven. Dit mqpst eerst vast staan, alvorens te kunnen nagaan, welke beginselen de overheid behooren te leiden bij het kiezen van haar maatregelen. Dr. SEVERIJN. Beste Vriend Ik vertelde je de vorige week dat we langs Gettys Burry kwamen. Dit is het groote slagveld geweest waar in den burgeroorlog ongeveer 60.000 mensch'en het leven verloren. Misschien is het je niet bekend dat we in Amerika in de jaren 1860 tot 1864 een grooten burgeroorlog gehad hebben tusschen de Noor delijke en de Zuidelijke Staten van Amerika. Het ging hierbij over het slavenvraagstuk. De Zuidelijke Staten wilden de slavernij in stand houden en de Noordelijke Staten wensch'en dit menschonteerende bedrijf uit te roeien. De Noordelijken hebben het gelukkig gewon-, nen. Dat was onder aanvoering van den grooten Christen-Staatsman Abraham Lincoln. Lincoln was als eenvoudige, arme jongen geboren, in een planken hut op de Prairie. Een kippenkoop- man was zijn leermeester geweest en uit een ouden Almanak had hij leeren rekerien. Maar het ontbrak hem niet aan volharding en dan kun je het ver brengen De slavernij was voor hem als kind reeds een zaak des gebeds. De Zui delijke Staten, vooral Georgia, Zuid-Carolina, Mabam en anderen hielden met hand en tand vast aan de slavernij. Zij konden hun katoen plantages niet anders, dan door slaven laten bewerken. Een daar bij de stemming altijd vijf negers tegen drie blanken golden waren de sla venhouders in het zuiden altijd de baas bij de presidents-verkiezing. Eerst in de vijftiger jaren kwam hierin verandering, doordat in het Noor den steeds meer landverhuizers kwamen wonen en de afkeer tegen de slavernij al maar grooter werd. Zoo lukte het Lincoln in 1860 tot presi dent te verkiezen en nauwelijks in het ambt ver klaarde hij tot uitvoering van zijn levensbegeer te over te zullen gaan de afschaffing van de slavernij Eerst waren in den bloedigen oorlog die hierop volgde de Zuidelijken de baas. Men bezat daar veel wapenen en bevelen en gehoor zamen had men daar wel geleerd. Slaveneige- naars waren meestal officieren en bovendien kon bijna al wat blank was mee den oorlog in, omdat de slaven het land bewerkten. In het Noorden ging dat anders. Vele mannen moesten daar achter blijven om het land te bewerken en men had daar geen geoefende mannen. Vier jaar lang wisselden de kansen. Gelukkig kwa men veel Europeesche officieren te hulp. Het leger verkreeg oefening en bij Gettysi Burry kregen de Noordelijken 'de leiding. Later heeft Lincoln op dit plekje een speech gehouden en daarbij gezegd, dat Gods zeg'en nooit kan rusten op een land dat de slavernij in stand hield. Dit is voor den Amerikaan dan ook werkelijk een heilig plekje grond. Hier staat het standbeeld van den generaal die hier voor de Noordelijken overwon George Meade zittend op een paard. Hier wijst men u een een\'oudig huisje aan, waar een vrouw brood stond te bakken voor den oven en daarbij een kogel in den rug kreeg, die haar doodde. Ook haar gedachtenis is door een monum'ent bewaard. Haar naam is Jenny Wade. Hier is een kerkhof waar al de gevallenen in greppen naast elkander begraven liggen. „Zij zijn gevallen opdat wij konden leven" sprak de groote Lincoln eenmaal. Elk graf is gemerkt door een steentje en de graven worden steeds goed onderhouden. Hier wijst men u een groo ten ste'en waarop een bronzen standbeeld staat van den legerpredikant, die voor den grooten slag in den vroegen morgen van dien bloedigen dag met de soldaten had gebeden en hun met moed bezielde hen voorhoudende dat de strijd die zij streden in den weg Gods was om den zwarten natuurgenoot te verlossen van de vree- selijke slavernij. Dan wijst m'en u nog een stand beeld van een heel gewoon man, die als vrijwil liger gedurende den strijd zijn diensten aanbood. Hij nam zijn eigen geweer mee en werd drie maal gewondHet geheele oorlogsterrein is on geveer 2400 acres. Het was als bezaaid met lij ken, het vormt twee heuveltoppen, die tot in lengte van dagen als natuurlijke monumenten ons volk zullen voorhouden dat door den Weg van bloed en tranen wij ontworsteld zijn aan de nationale zonde, die in de vorige eeuw als een zwarte slagschaduw op ons volksbestaan lag Maar we moesten verder We stapten in den auto en even verder zagen we onder in de vallei een trein loopen die ons zoo klein toescheen, hij deed ons denken aan speelgoed. We kwamen langs een steenkolen mijn die duizende waggons van het zwarte goud Amerika inzendt. Dan kwamen we door Pitts burgh vanuit de verte gezien geheel gehuld in een rookwolk. Alles ziet hier zwart van de rook. Deze stad vormt met zijn vele ijzergieterijen een van de grootste steden van Amerika. Nog een nacht in een hotel en den volgenden dag of beter gezegd nacht kwamen we in den besten welstand „home", met een hart vol dank aan Hem, Die ons gedurende drie maanden had willen leiden en bewaren ook de onzen die thuis gebleven waren een dankbaarheid die nog toe neemt als als we vernemen dat ook in onze ge meente in dien tijd de dood weer zijn slacht offers had gevraagd. Vele groeten van Je AMERIKAANSCHEN VRIEND. C4Owti60> 33 De vorige week hield Prof. H. Visscher in de Tweede Kamer een redevoering, die wij in haar geheel in ons blad overnemen. Nadat Prof. Visscher gewezen had op het onaangename van deze taak om zich tegenover hen die feitelijk broeders moesten zijn te ver dedigen en er op had gewezen, dat er in de redevoering van Ds. Kersten iets was, dat hem, indien hij zich in den spiegel zag, zou doen blozen, vervolgde 'hij De nooden van ons Geref. volk. Dit alles trof mij dus niet. Wel deed mij pijnlijk aan het wreede spel, dat gedreven wordt met de nooden van ons Gereformeerde volk. Wat is tragischer dan de innerlijke verscheuring van wat naar wezen en beginsel één moet en kan zijn. Niet beginselen, maar historische om standigheden drijven een wig in de eenheid van ons Gereformeerde volk. Wie het wel meent met dit volksdeel, zal die verdeeldheid als verder felijk aanvoelen en haar als een groote ramp betreuren. En wat deed nu deze afgevaardigde Wie hem hoorde, zou zeggen, dat zijn hart smacht naar eenheid. Al het volk, dat zich voor Gods Woord buigt, moet één zijn op de basis der Nederlandsche Geloofsbelijdenis. Deze roep zou verblijdend wezen, indi'en er maar geen be schouwingen aan waren toegevoegd, die als zij worden gehandhaafd, eenheid voorgoed afsnij den. Wie waarlijk eenheid nastreeft, wien het ernst is met wegneming van het groote kwaad der verdeeldheid, die spreekt niet zooals de ge achte afgevaardigde nu hier gesproken heeft. Wie een drenkeling in zijn nooden toeroept: kom hier maar bij mij op het droge, die redt hem niet alleen niet, maar spot met zijn leed. Wie zegt eenheid te willen, zooals de afgevaar digde die bepleitte, doet ons denken aan een bidd'en om eenheid en een danken, dat zij niet komt. Maar later zal de geachte afgevaardigde zeggen tot het volk, dat over verdeeldheid smart heeft: „Ik heb wel op eenheid aangedrongen, ik bood het aan, maar zij hadden er geen goed woord voor over, ik bleef de roepende in de antirevolutionaire woestijn." Dit is een methode die ik als niet recht moet qualificeeren. Dit is politieke handigheid, den diepen ernst der zaak niet waardig. Dit politieke spel met het ver derfelijkste kwaad, dat de kracht van den po- litieken invloed der Gereformeerde beginselen op ons volksleven breekt, heeft mij pijnlijk ge troffen. Ik zal echter die verdeeldheid iets dieper peilen. Ik erken, dat verdeeld aan het Protes tantisme, ook dus aan het Gereformeerde Pro testantisme inhaerent is. Zij behoort tot het wezen van het Protestantisme. Sinds Christus' verschijning schommelt de cultuur in haar ont wikkeling tusschen de polen van het sociale en door H. ZEEBERG. 22) „Vooruit dan maar weer", zei de heer Van Velden. „Maar ik ga nooit weer in zoo'n com missie zitten. Rekenen en administrateeren is mijn fort niet." „Wij zijn zoo klaar, heeren. Mopper maar niet", schertste de heer Sanders, die aan het optellen ging. „Er moet dus", concludeerde hij dan, na eeni- gen tijd van arbeiden, „elf honderd veertig gulden vijf en tachtig cent in kas zijn." Vragend zag hij Meerendonk aan. „Het klopt precies", zei deze en wees op het uitgebrachte financieele verslag. „Juist" zei de heer Sanderse. Meerendonk stond op, liep naar de brand kast, haalde er een ijzeren geldkistje uit en telde het kasgeld uit. „Accuraat, accuraat", meende de heer Van Velden. „Er ontbreekt geen cent aan." „Niemand die er ook aan denkt", zei de Bankdirecteur. „Alleen heb ik een opmerking van ondergeschikten aard." „U bedoelt vroeg Meerendonk. t „Dat er wat veel in'kas is, Meerendonk. Wat n renteverlies Br'eng toch een achthonderd gul den op de Bank k Heb er geen bezwaar tegen", zei Meeren donk op langzamen toon. „Alleen is achthonderd te veel. U hebt zelf gezien, dat zoo nu en dan er onverwachte uitgaven zijn." ..Nu ja, ik noemde maar een bedrag. Zes honderd gulden is natuurlijk ook goed. Overi gens moet u het zelf weten. Het is volstrekt geen aanmerking, 'k Vind het alleen zonde van het renteverlies." „Jawel, 'k voel voor uw redeneering. Vijf a zeshonderd kan ik wel wegbreng'en." De beide andere commissieleden hadden niet eens aandacht voor deze dialoog. Waarom zou den ze Het was immers alles in orde Maar het scherpe oog van den heer Sanderse had, zij het dan maar even, bij Meerendonk aarzeling bespeurd. Of vergiste hij zich Hij gaf toch gereedelijk toe, dat er wel vijf a zes honderd naar de Bank kon. Nu, dan was het ook in orde. Ja, hij zou zich wel vergist heb ben. Thuisgekomen belde hij notaris Struman op. „We hebben vanmiddag de boeken en be scheiden onderzocht en ik kan u meedeelen, dat alles in orde is." Met opzet noemde de heer Sanderse den naam Meerendonk niet, omdat hij wel wist, dat m'en met een telefoongesprek voorzichtig behoort te zijn. De man aan den anderen kant begreep hem onmiddellijk en noemde ook geen namen. „Ja, ook het kasgeld. Alles in orde. Hij was het met me eens, dat het bedrag wat groot was, om renteloos te laten liggen. Er gaat een groot deel naar de Bank." V. De opmerking van den Bankdirecteur was een leelijke streep door de rekening van Meerendonk. Toen de commissieleden vertrokken waren, zat hij over de zaak te piekeren. Zeker, de kas was in orde geweest. Maar de heeren wisten niet, dat hij pas eergister de ont brekende zeshonderd gulden er bijgevoegd had, wat juist kon, omdat hij wat geld ontvangen had. Maar Maandag moest hij het bedrag er weer afnemen, omdat het noodig had. En hard noodig ook. Hoe kon hij dan een groot bedrag op de Bank brengen Er bleef maar ruim vijfhonderd gulden over. En. heelemaal zonder geld kon hij niet zijn. Gelukkig, dat „Boschzicht" niet was geïn teresseerd bij de Bank, waar Sanderse directeur was, maar bij een andere Bank. Anders had hij er moeilijk buiten kunnen blijven. Nu besloot hij, na wikken 'en wegen, een be drag van vierhonderd gulden te deponeeren. Hij had dan een honderd en vijftig in kas; 't was wat krap voor de loopende uitgaven, maar het kon. Trouwens: volgende maand was het trac- tement betalen, dan moest hij toch geld op nemen, om dat den directeur der instelling ter hand te stellen. En wat die zeshonderd gulden betrof, ja, bij gelegenheid moesten die weer terugkomen, het liefst zoo spoedig! mogelijk. Hij g e b r u ik t e het maar. Doch dat mocht niet lang dufen. Hij moest oppassen voor ontdekking. Hoe hij evenwel het bedrag moest terugkrij gen, hij wist het niet. De moeilijkheden stapel den zich al maar op. Volgende week had hij verschillende wissels te betalen. Het moest. Hij was al gemaand. Het had hem het bloed naar de wangen gejaagd, toen de brief van den scbuldeischer kwam. 't Was hem nog nooit overkomen. Maar reden tot aanmerking had hij niet: hij was al drie maanden over tijd. Hij zette zijn klanten toch ook de duimschroef aan Alleen baatte het bitter weinig. Al zijn ver- toogen brachten geen geld in het laadje. Het angstzweet brak hem uit als hij er aan dacht, dat hij groote bedragen had te betalen, volgende week. Daar was die zeshonderd gulden maar een peulschilletje bij VI. 's Maandags daarop was nog een dag van wikk'en en wegen. Maar des Dinsdags was het besluit genomen. In het privé-kantoor van den heer Sanderse vertelde Meerendonk, het viel hem niet ge makkelijk, maar de nood was hem opgelegd, dat hij tijdelijk in moeilijkheden verkeerde, waarom hij wat geld noodig had. 't Zou, naar hij hoopte, maar van korten duur zijn. De Bankdirecteur trok een bedenkelijk gezicht. ,,'t Zijn geen gemakkelijke tijden, Meerendonk, dat weet je. 't Geld is duur. Ik durf je crediet niet verhoogen. Commissarissen kijken mij ook op de vingers tegenwoordig, 'k Zou het gaarne willen, maar 'k durf niet. Het gaat niet, man." Meerendonk praatte nog wat, maar kon on- verrichterzake terugkeeren de directeur der Bank was onverzettelijk, hij had de opmerkingen van notaris Struman goed in zijn ooren ge knoopt. Als van den donder getroffen, keerde Meeren donk naar huis. Hij had er zoo vast op gerekend, dat het hem scheen, alsof hij een klap in het gelaat had gehad. Doelloos en gedachtenloos vervolgde hij zijn weg, zonder op te zien. „Hé, hoe heb ik het nu Van een professor kan ik het verwachten, naar men zegt tenminste, dat hij verstrooid over straat loopt, maar van een pienter zakenman niet, is het wel zei een stem op vroolijken, gekscherenden toon. Meerendonk schrok op en lichtte dan fluks den hoed af. „Neem me niet kwalijk, dat ik u niet zag, dominé", zei hij dan, haastig, ,,'k Was zoo diep in gedacht'en'." „Ja, dat bemerkt ik", lachte dominé Minnaar. „Wanneer komt ge weer eens aanloopen 'k Heb u in lang niet gesproken." „Ja, 't moet eens gauw wezen", vond Meeren donk. Hij wilde opgewekt zijn, maar 't ging hem slecht af. „Erg druk gehad den laatsten tijd, dominé, maar 't wordt nu wat makkelijker." „Mooi. Je komt maar eens met je vrouw. Altijd welkom, dat is bekend." „Ja, ja, dat weet ik, dominé", lachte Meeren donk, groetend. „Wat ziet hij er toch slecht uit", mompelde dominé Minnaar, zijn weg vervolgend, ,,'t Is. of hij met iets zit. Zou dat gemompel dan toch waar zijn? 't Is te hopen van niet. 't Zou me spijten voor den braven man en zijn gejin." TWAALFDE HOOFDSTUK. I. De klok van den Stadhuistoren op de Markt had tien uur geslagen, toen Meerendonk aan stalten maakte, om naar de huiskamer te gaan. Het was den laatsten tijd zóó gewoonte, dat hij tot des avonds laat op het kantoor zat, dat de huisgenooten er geen opmerkingen meer over maakten. Het baatte toch niet. Langzaam, maar zeker had zich van alle drie vrouwen een neerdrukkend gevoel meester ge maakt. Zij hadden het gevoel, alsof het zwaard van Damocles haar boven het hoofd ging. Toch konden zij er niet één verklaring voor vinden, dat er werkelijk iets verschrikkelijks op til was. Alle'en de toestand van den man en vaderr diens somberheid; diens verstrooidheid; diens „ijsberen" door het huis; diens afwezigheid tot 't avonds laat, als hij altijd maar op het kantoor zat te werken, wat vroeger toch nooit gebeurde; diens weinige eetlust; diens slapeloosheid; dat alles drukte zwaar op het gezin, dat maar niet begréép, omdat vader maar niet sprak. Maar Meerendonk wist niet, zag niet in, dat hij het, door niet te spreken, veel erger maakte. Hij meende, dat hij goed deed, door de huis genooten buiten zijn moeilijkheden te laten. En daarom ging hij des avonds meestal naar het kantoor. Hij had er wel niets te doen en de eenzaamheid was een pijniging voor hem, maar dan ontweek hij de angstige blikk'en, die op hem werden geworpen en die hij wel op merkte. Maar nu, de klok van tien was koud, stond Meerendonk op; om naar binnen te gaan. Hij sloot de boeken, waarin hij had zitten turen het was zijn geregelde gewoonte, zon der dat hij er iets verder mee kwam, integendeel, het maakte zijn gedachten al meer verwarder en borg ze in de brandkast. (Wordt vervolgd).

Krantenbank Zeeland

Maas- en Scheldebode | 1929 | | pagina 1