C. WARNAER, Dirksland; Ds. A. DEKKER, Nieuwe Tonge; en Ds. C. VAN DER WAL, Dirksland, Eindredacteur PREDIKBEURTEN L b'.'T HET WOORD J ALLERLEI ONDER REDACTIE VAN ned. herv. kerk. SCHETSEN UIT DE KERKGESCHIEDENIS r VOOR DEN ZONDAG OP ZONDAG 10 NOV. 1929 Sommelsdijk, v.m. leesdienst en 's av. Ds. van Ameide. Middelharnis, v.m. Ds. Vlasblom van Oude Tonge en 's av. de heer Vetter van Lang straat (Oogstcollecte). Stacl aan 't Haringvliet, v.m. 9 uur Ds. Polhuijs en nm. 2 uur leesdien.st. 33en Bommel, v.m. 9.30 en 's av. 6 uur Ds. van der Zee (Oogstcollecte). lOóltgensplaat, v.m. 9.30 uur Ds. Dekker van Nieuwe Tonge (Oogstcollecte) en 's av. 6 uur leesdienst. Tangstraat, v.m. de heer Vetter. Oude Tonge, v.m. leesdienst 'en n.m. Ds. Vlas blom (Oogstcollecte). "Nieuwe Tonge, v.m. leesdienst en n.m. Ds. Dekker. Dirksland, v.m. 9.30 leesdienst en 's av. 6 uur Ds. v. d. Wal (Doop) 'Herkingen, n.m. de heer Vetter van Langstraat. Melissant, n.m. Ds. Polhuijs van Stad aan 't Haringvliet (Doop). 'Stellendam, v.m. en 's av. de heer Bouman. Goedereede, v.m. Ds. van Ameide van Som melsdijk (Oogstcollecte). (Ouddorp, v.m. 9.30 Ds. van der Wal van Dirksland en n.m. 2 uur leesdienst. GEREF. KERK. Middelharnis, v.m. en 's av. Ds. van Velzen van Doesburg (Dankstond voor t gewas) Stad aan 't Haringvliet, v.m. 9.30 (H.A.) en n.m. 5.30 uur Ds. de G'raaff. Den Bommel, v.m. en n.m. Ds. Schaafsma. Ooltgensplaat, v.m. 9.30 en n.m. 2.30 uur Ds. de Lange. Melissant, v.m. en n.m. leesdienst. Stellendam, v.m. en n.m. leesdienst. Ouddorp, v. m. en n.m. leesdienst. GEREF. GEMEENTE. Middelharnis, v.m. en 's av. leesdienst. Dirksland, v.m. 9.30 en 's av. 6 uur Ds. de Blois. Dderkingen, v.m., n.m. en 's av. leesdienst. Y ,'uddorp, v.m. en 'n.m. leesdienst. OUD-GEREF. GEMEENTE. Herkingen, v.m. en n.m. leesdienst. STICHTELIJKE OVERDENKING VOLHARDING. Daarom dan ook, alzoo wij zoo groote wolk der getuigen rondom ons hebben liggende, laat ons afleggen allen last, en de zonde, die ons lichtelijk omringt en laat ons met lijdzaamheid loopen de loopbaan, die ons voorge steld is; ziende op den oversten Leids man en Voleinder des geloofs, Jezus. Hebr. 12 1, 2a. ie bri 'ef aan de Hebreen, draagt wellicht meer eenicle andere een sterk waarschuwend karakter 7 'i bevat een doorloopende vermaning tegén geestel. traa^eid.e«ji verachtering Zij waarschuwt U '9™ een lakschheid, die zich m deze wereld e*aangenaam en gemakkelijk le ven wil verschaffen en dan toch denkt te zullen deelen in de heer 'üjfcheid hie,"namaals- Het gaat in deze.i brief tegeneen hinken op twee gedachten, teg 'en het hunx ®ren naar e vleeschpotten van Eg Wte, terwijl trien toch een Israëliet wil zijn, op weg naar hev Beloofde Land, naar het Kanaa der rust. Want dan is de ge sdhiedenis van het volk Israël, één groot en tenachtig waarschuwend voorbeeld. Daar waren er immers ©bk zoovelen geweest, die meegetrokken waren tuil Egypte, maar die het doel van den tocht itht het oog verloren hadden en die de belofte van in zijne rust in te gaan nagelaten hebber, (de., waren achterge bleven in de woestijn. Ernstige waarschuwingen ibev 'at deze brief om met een tijdgeloof niet tevr eden te zijn en "iet te vertrouwen op oppervla kkige godsdienstige indrukken, die ten slotte geen leven, ^vernieuwing hebben tengevolge gehad. Daarom gebruikt de schrijd/er alk e middelen om zijn lezers, van wie hij vreest, dat hun gees telijk leven geen voortgang, maar Teruggang vertoont, aan te sporen en aan te moe digen. Lees eens de hoofdstukken zes en t ien, en ook het twaalfde hoofdstuk en gij vindt daarin waarschuwingen, zooals ge ze misschien elders in de Schrift niet aantreft en daarteg'en over staan uitspraken, die opwekking en bemoedig'ing bedoelen, door te wijzen op het volbrachte en algenoegzame werk van den grooten Hooge- priester onzer belijdenis, die medelijden kan heb ben met onze zwakheden, Wiens troon een troon der genade is. Maar deze bemoediging dient niet om' een valsche gerustheid te kweeken. Neen, het moet in het leven tot een krachtige ér. besliste levensopenbaring komen, waaruit blijkt, waarhenen het gericht is én dat ook de vruchten des geloofs vertoont. Daartoe opent de apostel dan ook de Schrif ten des Ouden Verbonds en laat een gansche reeks van geloofsgetuigen voor het oog zijner lezers heengaan als levende voorbeelden van dat geloofsleven, dat de onmisbare ken'eek enen aangaande zijn oorsprong vertoont, dat ook aan toont welk het levensdoel is en dat tevens de Verzekering in zichzelve draagt, dat dit levens doel zeker zal worden bereikt. En nu laat de apostel als hét ware de toe passing uit het voorgaande volgen in de boven staande tekstwoorden, die een aansporing tot volharding bevatten. Voor de oude wereld moet het door den apostel gebruikte beeld wel zeer sprekend zijn geweest. Het wedrennen met paarden, maar ook de wedloop te voet waren geliefkoosde spelen, Waarom duizenden zich als toeschouwers ver- f drongen. Boeiend was het de inspanning te zien, die men zich getroostte om den prijs te be machtigen. En daarom is het e'en zeer juist en sprekend beeld voor alles in deze wereld, waarvoor een ernstig streven, krachtig ontwikkelde energie noodig is. Men spreekt van een loopbaan, die iemand gekozen heeft, waarbij dan een zeker doel voor oogen staat, een zekere weg voor geschreven is en inspanning van alle krachten wordt geëischt. Onder dit gezichtspunt wordt hier het leven des Christens gesteld, gelijk het ook geschiedt door den apostel Paulus in den Filippensen- brief, als hij zegt; „één ding doe ik, vergetende hetgeen achter is en strekkende mij tot hetgeen dat voor is, jaag ik naar het wit tot den prijs der roeping Gods, die van Boven is in Christus Jezus." Onder deze beelden wordt het leven van den Christen in de gansche Schrift geteekend: als een strijden om in te gaan door de enge poort, een grijpen naar het eeuwige leven, een vol harden ten einde toe. „Weet gij niet", zoo roept Paulus den Co- rinthiërs toe, „dat die in de loopbaan löopen, allen wel loopen, maar dat één den prijs ont vangt. Loopt alzoo, dat gij dien moogt ver krijgen." De apostel heeft dit beeld gegrepen, doordat hem, toen hij zoo bezig was zijn lezers die gan sche schare van geloofsgetuigen voor te hou den en hij die zelf als het ware ten voeten uit voor zich zag staan, blijkbaar opeens de menigte voor den geest is gekomen, die zich placht te verzamelen, als de jeugd hare wed strijden hield. En de vergelijking treft hem. Het leven des christens, dat naar zijn aard, omdat het gericht moet zijn op de onverwelke- lijke kroon der heerlijkheid, wel een leven van de hoogste spanning moet zijn, en daartegen over den opwekkenden invloed, die er bij den wedloop uitgaat van de talrijke toeschouwers, wier toejuiching of afkeuring immers van zoo veel invloed is. En gelijk later een Napoleon de moed en geestkracht zijner soldaten weer deed opvlam men, door hen te herinneren aan het feit, dat van den top der pyramiden veertig eeuwen op hen neerzagen, zoo wil de apostel, dat zijne lezers zich eens een oogenblik omringd denken door die gansche wolk der getuigen, die bo vendien in denzelfden wedstrijd de lauwerkrans behaald hebben en die met Paulus kunnen zeg gen, dat zij den loop geëindigd hebben en de kroon der rechtvaardigheid verkregen. Ook zij hebben dezelfde moeielijkheden ge kend. Ook hun weg is gekenmerkt door struike len en vallen, ook zij hebben beleden tot hin ken 'en tot zinken ieder oogenblik gereed te zijn. Beproevingen, teleurstellingen en leed zijn hun evenmin bespaard gebleven. Maar tegelijk zijn zij ook getuigen van de onwankelbare trouw Gods, die hen in staat stelde om te volharden tot het einde toe. Het zijn immers geloof sgetuigen. Al hetgeen te voren\ geschreven is, is tot onze leering geschreven, zoo schrijft de apostel Paulus. Die vele verhalen staan ons niet als wetenswaardigheden, als merkwaardige beelden uit e'en grijs verleden te boek gesteld, maar opdat wij ons aan hun leven zouden spiegelen en er die winst mede zouden doen, die de apostel er mede doet, waar hij al die geloofshelden als levende getuigen zijne lezers voorhoudt. Want niet alleen leven zij tot in alle eeuwig heid, maar ook, wanneer wij de Schrift openen en die recht lezen, zoodat wij in het geloofs leven 'dier mannen mogen inblikken, dan zien zij ons als het ware aan en hun blik is een krachtige vermaning, om met ingespannen krachten te vol harden en alles te verlaten, wat belemmeren kan. Want de weg ten hemel is nu eenmaal geen gemakkelijke weg. Het is een weg van strijd. En daarom verbindt de apostel aan de krachtige prikkel tot volharding, ook een noodzake lijke voorwaarde tot volharding. In diezelfde wedloop werd alles, wat de vaardigheid zou kunnen belemmeren afgelegd. Dit te do'en wordt nu ook als eisch gesteld op het terrein des geestelijken levens. En al wordt nu niet van ieder geloovige ge- eischt, dat hij, zooals sommige deden, afstand doet van alle banden en bezittingen, wel wordt van hem gevergd, dat hij er slechts op zulk een wijze aan verbonden zij, dat zij hem geen belemmering vormen bij zijn loopen in dén loopbaan. Hij heeft zich te wachten, dat zijn hart niet bezwaard worde met de zorgvuldigheden des levens. Hij heeft niet den tijd om in de loopbaan wat rond te wandelen en zich met allerlei beu- zeling'en op te houden. Hij heeft af te leggen allen last en de zonde die hem lichtelijk omringt. Loopt alzóó, dat gij den prijs moogt verkrijgen. „Immers, een iegelijk die om prijs strijdt, ont houdt zich in alles. Deze doen wel dit, opdat zij een verderfelijke kroon zouden ontvangen, maar wij een onverderfelijke, zoo vermaant Paulus de Corinthiers. En nu gaat geen enkel beeld in alle opzichten op. Ook dit beeld, dat de apostel hier gebruikt niet. Het afleggen van den ouden mensch met zijn werken is waarlijk niet zoo eenvoudig en zoo spoedig volbracht, als het afleggen van een kleed. Waartoe anders de verzuchting van den apostel Paulus„ik ellendig mensch, wie zal mij verlossen van het lichaam dezes doods." Maar de eischwie den naam van Christus noemt sta af van ongerechtigheid, wordt dui delijk genoeg door den apostel in dit beeld vertolkt en in het vervolg van hetzelfde hoofd stuk uitgewerkt. En de eisch is, vanwege den strijd met den Satan, de wereld en het eigen vleesch wel zoo gestreng, dat zij, hoewel als onafwijsbaar er kend, toch doet uitroepen „wie kan dan zalig worden Niet om aan de gestrengheid van dien eisch iets af te do'en, noch om haar als nood zakelijke voorwaarde tot het volharden ten einde toe om zalig te worden te laten vallen, voegt de apostel hier nog iets aan toe, waardoor de Bron, waaruit de kracht tot volharding geput moet worden, wordt aangewezen. „Ziende op den oversten Leidsman en Vol einder des Geloofs, Jezus." Een krachtige prikkel moge er uitgaan van de kroon die wacht. Een aansporing tot volharding moge ontleend worden aan de wolke der ge tuigen die rondom gelegen is. Wat baat het indien er geen krachten zijn, die door deze prikkels gedrongen worden, zich te ontplooien. De Bron van kracht tot volharding ligt alleen in dien Oversten Leidsman en Voleinder des geloofs, Die het afschijnsel is van Gods heerlijk heid en het uitgedrukte beeld Zijner zelfstan digheid en alle dingen draagt door het Woord Zijner kracht en nadat Hij de reinigmaking van de zonden Zijns volks door Zichzelven heeft te weeggebracht, gezeten is aan de rechterhand der Majesteit Gods in de hoogste hemelen. De Hebreënbrief is niet alleen waarschuwend, maar ook vertroostend, in het bijzonder door te wijz'en op het werk van den grooten Koning en Hoogepriester onzer belijdenis, in de vol komenheid van Zijne Zelfofferande in den dood tot hunne rechtvaardigmaking, maar ook in de wijze waarop Hij Zijn werk in de Zijnen uitvoert, hen nu verhoogd zijnde tot Zich trekt, met mededoogen en vaderlijke kastijdingen hen regeert en hen tot alle loopen in de loopbaan bekrachtigt, door hen op Zich te doen zien, de oogen tot Hem te doen opheffen. In de geloofsgemeenschap met Hem, ont vangen zij niet alle'en de vruchten van Zijn kruis tot den vrede hunner ziel, maar worden zij ook met Hem gekruisd, om dan ook met Hem den verhoogden Levensvorst, in nieuwig heid des levens te wandelen en te zoeken de stad, dief undamenten heeft, welks kunstenaar en bouwmeester God is. Zonder Hem kunnen zij niets doen. Hunne vrucht wordt alleen uit Hem gevon den. Als ranken dragen zij allen vrucht, in Hem blijvende. Alleen zóó kunnen zij door genade getrouw zijn tot den dood, om de kroon des levens straks te ontvangen en met Paulus te kunnen zeggen: „Ik heb den goeden strijd gestreden, ik heb den loop geëindigd, ik heb het geloof be houden. Voorts is mij weggelegd de kroon der rechtvaardigheid, welke de Heere, de rechtvaar dige Rechter in dien dag mij geven zal 'en niet alleen mij, maar allen die Zijne verschijning hebben liefgehad." Hij geeft den moeden kracht en Hij verme nigvuldigt de sterkte dien, die geen krachten heeft. Welzalig hij, die al zijn kracht, En hulp alleen van U verwacht. Die kiest de welgebaande wegen. D. C. v. d. W. VAN DEN BOMMEL dooi Ds. G. VAN DER ZEE. LXVI DE FRANSCHE TIJD. III. Strijd om de Kerkelijke goederen- Donderdag den 3 January 1799. 's namiddags 2 uure volgens citatie van de municipaliteit van Adolfsland comparitie ge houden opt dorpshuis te O.plaat. door de gecommitteerden der gereformeerde en Roomsche kerkgemeenten dezer jurisductie pre sent de geheele municipaliteit Exemt (behalve) den Schout, en A. Kone van wegen de Room sche. En zijn door monde van den secretaris Fer- leman de qualificatie der Commissien opgeeischt en die der gereformeerde van O.plaat en den Bommel overgeleeverd gelezen, en goed gekeurt, uitgezondert dat die van den Bommel nog moest (voorzien) worden met een zegel van 12 st. De Roomsche Commissie had, bij abuis hun ne commissie niet mede gebracht, dog namen aan die staande deze vergadering over te zul len leveren Intusschen resolveerde men met de werkzaam heden een aanvang te maaken. De voorn. Secretaris las de Commissien voor een Memorie uit naam der Municipaliteit van inhout, dat het oogmerk dezer Comparitie was omme een aanvang te maken van een onder handeling om een vergelijk te treffen tusschen'" de Commissiën wegens de kerke en pastorie huysen en, vroeg doe of de Commissien gezint waren dit bij minnelijk accoort uit den weg te doen, dan of zij gezint waren deze zaak volgens de Staatsregeling te behandelen en is daarop eenparig geantwoord dat men gezint was tot een minnelyk accoort. Hierop las de Secretaris de Memorie van de gereformeerde Commissieën betrekkelijk den Eigendommen der Kerken en pastorieën voor, en noodigde vervolgens de Roomsche Commis sie uit om een Eysch in gelde te doen voor het aandeel dat zy deswegen vermeenden in voor noemde kerkgebouwen te competeeren; dog de ze konden hiertoe niet resolveeren, maar ver- zogten copie uit de voorn, memoriën, en tyd van beraad om zig te declareeren. Dit werd eindelijk toegestaan, onder conditie dat zy alvorens hun volmagt moesten vertonen (welke staande deze comparitie niet is ingeko men.) En Een nadere Comparitie bepaald tegen hee- den over 8 dagen 's middags ten 2 uuren, om- me zo mogelijk dan deze zaak finaal af te doen. Maandag 7 dito Comparitie van gecomm. in de Consistorie, tot president verkosen Arend Mijsampel gesprokén en overwogen hoeveel wy voor onze; kerk zouden willen uitkeeren aan de Roomsche ingeval van accoord, en Een parig beslooten om hun in eens af te bieden fR.t.t, wel minder maar niet meer. Donderdag 10 dito 's namiddags 2 uure Com paritie gehouden met de Roomsche en O.plaatse gereformeerde Commissie en de Municipaliteit. De Roomsche gaven toen over een Memorie, vervattende verscheiden vraagen, waarop zy Elucidatie (inlichting) verzogten 'en tyd omme daarna hun Eyschen te doen. dog hun geantwoord zynde dat zy op den 3 dezer stellig belooft hadden nu op dezen dag hun Eisch tot afkoop der Kerken en pas toryen te doen, waartoe zij aangemaant wier den; waarop de roomsche commissien zig een weinig tyds geabsenteert hebbende, weer binnen kwam en toen hunne memorie vervattende hun Eysch'en overgaav. Intusschen door een der leden van de ge reformeerde Commissie de procuratie der room sche inziende, was van oordeel dat dezelve niet voldoende was, nog van inhout, nog van onderteekening, nadien die maar door drie roomsche geeekent was; dit algemeen alzo be- greepen wordende, wierden de Roomsche ver- zogt een behoorlijke procuratie te laten schry- ven en die te laten onderteekenen door niet minder dan de meerderheid der hoofden der huisgezinnen van hun genootschap op ieder van deze kerkelyke district wonende, en dat de gereformeerde commissien van hun zouden berigt verwagten op wat tyd zy de Nieuw ge- requireerde procuratie zouden vertonen. Voorts is geresolveert dat de Commissien alsdan onderling zouden zien een accoord te treffen, die van den Bommel in hunne consis torie en die van O.plaat opt dorpshuis; en als men hier mede klaar was of dat de conferenti'en mogten worden afgebroken, dan daar van ken nis te géven aan de Manicipaliteit omme dan naar bevind van zaken te handelen. Voorts wierd door de gereformeerden Copie verzogt van de memorien en vant geresolveerde op heeden. Woensdag 23 January 1799. Comparitie in de Consistorie, present den ge- heeren kerkeraad en dec ommissie der gerefor meerde. Wierd door A. Mijs als president van voorn C.ommissie aan den Kerkeraad verslag gedaan van onze gedane onderhandelingen. Voorts de resolutie en de 2 memorien van de roomsche dato 10 Jan. voorgelezen. En is voorts gesproken in geval de onderhandelingen met de Roomsche int vervolg moesten worden voort gezet, wat men beste de rooraschgezinde Com missie tot wederlegging-hunner 2 Memorien zou kunnen en behooren voor te dragen. En der Commissie had deswegens zijn ad vies op papier gesteld, dit voorgeleezen zynde werd provisioneel algemeen goedgekeurt, dog den opsteller van hetzelve verzogt dat de copie van dit stuk door al de leeden ieder int by- zonder met aandagt nogmaals zou geleezen word'en en dat ieder daarop zyn aanmerkingen tot verbeetering mogt maken, zullende men dan voort aanvangen der voorn, onderhandelingen dit advies eerst gezamentlyk in overweging ne men en ieder aanmerking daaromtrent mededee- len en bespreeken, ten einde daaruit een ant woord aan de Roomsche te formeeren. Voorts is de predicatie en plan van Ds. van Lis door ons 10 gemeenschappelijk genomen om ieder 4 dagen op zyn beurt onder zig te houden; dit boekje kost 18 st., waarvan ieder zyn aandeel aan Korn. de Jonge moet betalen. (Wordt vervolgd). Ds. Van Lfs van Tholen ontwierp eén plan tot instandhouding der Herv. Kerk. MIDDELHARNIS. Voor de betrekking van onderwijzer aan de Openbare Lagere Jongens school alhier hebben'zich 12 sollicitanten aan gemeld. Tijdens de spreekbeurt van dhr. Dekker in de Ned. Herv. Kerk heeft de collecte voor het Zenuwlijdersgesticht te Zeist 86.— op gebracht. STAD AAN 'T HARINGVLIET. Onze vroe gere dorpsgenoot, de heer C. M. Polhuijs, thans onderwijzer te Pernis, is in gelijke betrekking benoemd aan de bijzondere school te Haam stede. NIEUWE TONGE. Tot voorzitter van de vereeniging voor Chr. Uitgebreid Lager Onder wijs op Goeree en Overflakkee is benoemd de WelEerw. Heer Ds. Dekker alhier. De oogstcollecte in de Ned. Herv. Kerk heeft 417.20 opgebracht. Ten bate van het Zenuwlijdersgesticht te Zeist is een nagift van 10.— gecollecteerd. DIRKSLAND. Ds. A. de Blois alhier komt voor op een tweetal bij de Geref. Gemeente te Rotterdam-Zuid. MELISSANT. Zondag zal in de Ned. Herv. Kerk de H. Doop worden bediend. Doopvaders kunnen hiervan Zaterdagavond aangifte doen. De gehouden oogstcollecte in de Geref. Kerk heeft 460.— opgebracht. HERKINGEN. In verband met het optreden van dhr. Vettér des nam. in de Herv. Kerk, wordt de Zondagsschool des voorm. gehouden. Dit jaar zijn in de Herv. Kerk als ouderling en diaken periodiek aan de beurt van aftreding de heeren C. J. van Wezel en J. v. d. Wende. STELLENDAM. De voodracht voor onder wijzeres aan de O. L. school alhier, opgemaakt door B. en W„ luidt als volgt: Mej. M. H. van der Velde te Oude Tonge en Mej. M. M. Kwaak te Vlissingen. De heer M. Brooshooft, onderwijzer te Dirksland, heeft zijn benoeming tot hoofd der O. L. school alhier aangenomen. OUDDORP. Mej. Broekhuijzen te Sassen- heim werd hier benoemd tot onderwijzeres aan de Chr. school, doch gelijktijdig ontving zij een benoeming aan een dergelijke school te Alphen aan den Rijn; deze tweede benoeming is door haar aangenomen. VOEDSTERHEEREN. II. Wij beëindigden ons voorgaand artikel met het besluit van den Utrechtschen Kerkeraad, om in tegenwoordigheid der Voedsterheeren, de politieke commissarissen, niets te behandelen dan waartoe men door hen zou gedwongen worden, maar het verhandelde te houden voor nul 'en van geener waarde. De eindclausule hield in, dat geen ver andering in het besluit van den Kerkeraad zou worden gebracht, dan in een volle, vrije ver gadering. Twintig dagen na deze merkwaardige samen komst kwam men bijeen, om te vernemen, dat de vroedschap bij haar resolutie bleef en den Kerkeraad het vergaderen gelastte. Deze verklaarde zich hiertoe volkomen bereid, mits men daarin niet verhinderd werd dcor de afgevaardigden van den magistraat. Een comité werd benoemd om, in geval van nood, de loopende zaken af te doen. In dit comité hadden zitting de vier predi kanten, n.l. Lodenstein,Essenius, Gentman en Theodorius, en even zoovele ouderlingen. Een laatste poging om het ergste te voor komen werd nog gewaagd. Alle predikanten, hoezeer zij ook verdeeld waren geweest over de geestelijke goederen, en alle ouderlingen, be halve zij, die tevens leden der vroedschap waren, zonden een adres aan den magistraat, met ver zoek om de resolutie in te trekken; tevergeefs, deze bleef bij het genomen besluit. De politieke commissarissen kwamen heel deftig de vergadering van den Kerkeraad bin nen, maar onmiddellijk werd deze gesloten om eerst drie weken daarna heropend te worden. De voedsterheeren gelastten middelerwijl den Kerkeraad te vergaderen én de gecommitteerden toe te laten. De Kerkeraad was wel tot het eerste, maar niet tot het laatste bereid, en be sloot tevens, zich tot classis en Synode te wenden. Nog éénmaal werd een remonstrantie op gesteld. De regeering was het talmen moede geworden; zij nam het besluit, dat de Kerkeraad zich binnen vijf dagen zou hebben te verklaren, •of hij de zitting bleef weigeren, in welk geval de vroedschap zou overgaan tot executie van Art. 37 en handhaving van haar recht. Intusschen was, bij monde van Ds. Loden stein, het advies der classis gevraagd. Deze beloofde tusschenbeide te zullen komen, en raadde den Kerkeraad aan bij de weigering te volharden. Geen wonder, want aan den anderen kant had de stedelijke regeering de Staten van Utrecht in de quaestie betrokken, deze verzochten nu den Kerkeraad om bericht over de zaak, hetwelk door Essenius, Lodenstein en een ouderling in een memorie gegeven werd. Eer de strijd tot beslissing kwam, zou de bovendrijvende partij in den Kerkeraad door een zwarén slag worden getroffen. De twist over de geestelijke goederen en over het aan stellen van politieke commissarissen was niet binnen de muren der vergaderzaal gebleven, maar de anti-regeeringsgezinde predikanten op den kansel gebracht. Van deze plaats werd gedurende twee jaren de regeering heftiglijk aangevallen, „voortna- mentlijck", zegt een destijds uitgekomen ge schrift, „door Van de Velde, Teellinck, Loden stein, die maeckten 't mede op syn Orateurs". Dat Lodenstein hier naast Van de Velde en Teellinck genoemd wordt als een der heftigste predikers tegen den magistraat, moet ons niet verwonderen. In later dagen verklaart hij het voor een der grootste misslagen, dat de kerk van haar bezittingen is beroofd. Het prediken der drie genoemde leeraars, wel licht ook van sommige hunner gelijkgezinde collega's, over de hangende quaestie, vond een geopend oor bij het volk, dat zijn ongenoegen begon te openbaren, en een dreigende houding aannam. In den zomer van het jaar 1660 meenden de vroedschap en de Staten der provincie met geweld tusschen te moeten treden. Den 19den Juli werd den predikanten Van de Velde en Teellinck bij acte van den ma gistraat aangezegd, dien dag vóór zes uur des namiddags de stad, en bij acte van de Staten binnen vier en twintig uur de provincie te verlaten, „op pene van bannissement" (ver banning) Een zware slag. Vooreerst vooral voor eén der predikanten, die een zieke vrouw had en een stervend kind. Verder voor de gemeente van Utrecht, die zich op eenmaal van twee bij hen zeer geliefde predikanten zag beroofd. Maar de voedsterheeren bleven onvermurw baar en zetten door. Het vonnis werd uitge voerd. De Staten van Utrecht hadden zorg ge dragen, dat van de zijde van het volk geen verzet was te duchten, door eenige weken van te voren aan de Staten van Holland en West- Friesland genoegzaam militairen te verzoeken, die met de meeste bereidwilligheid gezonden werden. Had men door dezen maatregel kunnen ver hinderen, dat onder het volk oproer ontstond, men kon niet beletten, dat naar aanleiding van het gebeurde tal van vlugschriften het licht zagen, zoowel vóór als tegen de partij der ver dreven predikanten, dat de hartstochten hevig werden gaande gemaakt en de zwaar getroffen partij met de bitterste scheldnamen werd be jegend. De hartstóchten laaiden op. Het gevolg van de harde maatregelen was, dat de Kerkeraad het hoofd moest buigen voor de Voedsterheeren en hun moest toestaan zitting in den Kerkeraad te nemen. („Leidsche Kerkbode"). J. w. g. GEEN ENGEL. Gij zijt geen engel, maar een mensch, Mensch vol bekoorlijkheden; Een engel heb ik nooit aanschouwd, Een mensch, als daar ik u voor houd, Maar zeldzaam op zien treden. Gij zijt geen engel, maar een mensch, Waar menschen roem op dragen Een mensch aantreklijk, geestig goed, Met helder hoofd en rijk gemoed, En 't oog omhoog geslagen. Gij zijt geen engel, maar een mensch, Al hebt ge een englenharte; Al hebt ge eens engels hulp en troost Beschikbaar, waar een menschlijk kroost Den doren voelt der smarte. Gij zijt geen engel, maar een mensch; O neem geen englenwieken 1 Maar wend uw voet vaak naar mjjn deur, En laat mijn huis den nardusgeur Van uwe liefde rieken. T3

Krantenbank Zeeland

Maas- en Scheldebode | 1929 | | pagina 7