UIT HET WOORD
G. WARNAER, DirkslandDs. A. DEKKER, Nieuwe Tonge; en Ds. C. VAN DER WAL, Dirksland, Eindredacteur
PREDIKBEURTEN
BB ALLERLEI BH
ONDER REDACTIE VAN
OP ZONDAG 20 OCT. 1929
SCHETSEN UIT DE
KERKGESCHIEDENIS
I
VOOR DEN ZONDAG
NED. HERV. KERK.
Sommelsdijk, v.m. leesdienst en 's av. Ds. van
Ameide (Doop).
Middelharnis, v.m. en 's av. de heer Dekker
van Bleiswijk (collecte voor zenuwlijders).
Stad aan 't Haringvliet, v.m. Ds. Polhuijs en
n.m. leesdienst.
Den Bommel, v.m. Ds. v. d. Zee en 's av.
leesdienst.
Ooltgensplaat, v.m. Ds. van Ameide van Som
melsdijk (Doop) en 's av. 6 uur Ds. Rappard
van Dinteloord.
Langstraat, de heer Vetter.
Oude Tonge, v.m. en n.m. Ds. Vlasblom.
Nieuwe Tonge, v.m. leesdienst en 's av. 6 uur
Ds. Dekker.
Dirksland, v.m. Ds. van der Wal en 's av.
leesdienst.
Herkingen, n.m. 2 uur Ds. van der Zee van
Den Bommel.
Melissant, n.m. 2 uur Ds. van der Wal van
Dirksland.
Stellendam, v.m. en 's av. de heer Bouman.
Goedereede, v.m. Ds. Dekker van N. Tonge.
Ouddorp, v.m. leesdienst 'en n.m. Ds. Polhuijs
van Stad aan 't Haringvliet.
GEREF, KERK.
Middelharnis, v.m. en 's av. Ds. Bouwmeester
van Andel.
Stad aan 't Haringvliet, v.m. en 's av. Ds. de
Graaff.
Den Bommel, v.m. en n.m. Ds. Schaafsma.
Ooltgensplaat, v.m. 9.30 en n.m. 2.30 uur Ds.
de Lange.
Melissant, v.m. en 's av. Ds. Bouma van Rij-
senburg.
Stellendam, v.m. en 's av. Ds. Hajer van Schoo-
nebeek.
Ouddorp, v.m. en n.m. leesdienst.
GEREF. GEMEENTE.
Middelharnis, v.m. 9.30, n.m. 2 en 's av. 6 uur
de heer Schothorst.
Dirksland, v.m. en 's av. Ds. de Blois (extra
maandelijksche collecte)
Herkingen, v.m. 9, n.m. 2 (Doop) en 's av.
6 uur Ds. Kersten van Rotterdam.
Ouddorp, v.m. en n.m. leesdienst.
Woensdag 23 October, 's av. 6.30 uur Ds.
Lamain van Leiden.
OUD-GEREF. GEMEENTE.
Herkingen, v.m. 9 en n.m. 2 uur leesdienst.
STICHTELIJKE OVERDENKING
DE GOD JACOBS.
Welgelukzalig, die den God Jacobs
tot zijne hulpe heeft.
Psalm 146 6a.
De God Jacobs.
Welk een rijke naam
Niet de minst vertroostende onder de vele
namen, waaronder de Heere Zich in Zijn
I Woord openbaart.
Schoone namen vinden wij in de H. Schrift,
die iets van het Wezen Gods openbaren.
El-Schaddai God de Almachtige is de
naam, waarmede de Heere in 't bijzonder aan
de aartsvaders bekend was.
Rijke troost ligt er in opgesloten voor een
die hulpe noodig heeft, bij Wien geen ding
onmogelijk zal zijn.
Jehova de Naam, welks beteekenis daar
bij den brandenden braambosch aan Mozes
wordt vertolkt is mede een naam van rijken
inhoud, de eeuwige, onveranderlijke getrouwheid
Gods uitdrukkende.
Op geheel andere wijze wordt echter den
rijkdom van datgene, wat de Heere wil zijn voor
Zijn volk neergelegd in de verbintenis van den
Naam Gods met dien van den zondaar Jacob.
De Bijbel is een goddelijk Boek.
En daarom anders dan wij zouden gedacht
hebben.
Hij geeft geen leerstellig handboek, waarin
in een aantal hoofdstukken en paragraven een
overzicht van de leer der zaligheid gegeven
wordt. Dat zou de taak worden van de ge
heiligde bezinning op den inhoud dier Heilige
Schrift door de Kerk des Heeren van alle eeu
wen.
Zij teekent ook niet enkel onberispelijke
heiligen, als een levende beeldengalerij, heilig'en
ge'-de Roomsche kerk die voorhoudt over
vloeiende van verdienstelijke werken, met de
opwekking om evenzeer te trachten een kleine
heilige te worden.
Neen, de Heilige Schrift is een goddelijk
Boek.
En daarom waar.
En daarom tevens een menschelijk boek.
Zij gaat met het licht der openbaring Gods
in het leven der m'enschen in en teekent ze ten
voeten uit, zoodat ze als zondaren, als menschen
van gelijke beweging als wij verschijnen.
Maar dan wordt ons ook de kracht der ge
nade in die levensgrootgeteekende figuren der
bijbelheiligen voor oogen gesteld, opdat alle
e®uwen door, menschenkinderen, die gelijk als
zij, zich als zondaren hebben leeren kenrien en
in hun boetepsalmen de echo van het eigen
hart hebben hooren weerklinken, bemoediging
zouden ontvangen door de levenservaring van
diegenen, diö ook genade noodig hadden en
genade ontvingen.
Een van <lie bijbelheiligen, in wi'ens leven
de worsteling van zonde en genade wel zeer
duidelijk geteekend wordt, is de aartsvader Ja
cob, naar wien gansch het volk Israël vaak ge
noemd wordt en wiens naam in onzen tekst
gebruikt wordt om den God aller barmhartig
heid en genade op een veelzeggende, rijk ver
troostende wijze aan te duiden.
Rijk aan vertroosting de naam van den God
Jacobs, juist omdat heel het leven van dien
aartsvader, van de belofte die zijn moeder Re-
bekka reeds voor zijne geboorte ontving, tot
de beteekenisvolle begrafenis van zijn gebal
semd lichaam in het beloofde land toe, ons
zoo ontroerend staat opgeteekënt. Krachtens zijn
geboorte is Jacob een zondaar, die zelfs zijn
beste werken, die straks uit den wortel des
geloofs en des nieuwen levens voortvloeien,
met zonde bezoedelt en besmet.
Denk slechts aan al het listige en bedriege-
lijke, dat door den naam Jacob zelf vertolkt
wordt.
Maar in het leven van dien zondaar treedt
de heilige God in, omdat Hij er een welbe
hagen in heeft, Zichzelven in het bestaan van
dat zondig menschenkind zóó te verheerlijken,
dat Hij voor alle eeuwen Zijnen Goddelijken
Naam vereenigt met de naam van een Jacob,
opdat deze samenvoeging een even korte als
veelzeggende prediking zou zijn van de genade
Gods.
Want van genade, vrije genade getuigt de
naam van den Qod Jacobs.
In de belofte aan Rebekka openbaart de
Heere reeds Zijn welbehagen, dat waarlijk niet
gegrond was in een of andere uitnemende hoe
danigheid van dezen jongsten zoon. Ja, de apos
tel Paulus zal het onderscheid tusschen Ezau
en Jacob gebruiken, als een duidelijk sprekend
voorbeeld van de waarheid van het woord des
Heer'en tot Mozes: Ik zal Mij ontfermen, wiens
Ik Mij ontferme, en zal barmhartig zijn, wien
Ik barmhartig ben.
Troostvolle naam voor ieder, die deelgenoot
wordt van de genade die in Christus Jezus is
en die bij de overdenking van den veelvuldig
terugkeerenden naam, „de God Jacobs", op
gevoerd wordt tot die eeuwige, vrijwillige sou-
vereine liefde, waarmede de Heere Zijn volk
heeft liefgehad en het daarom met goedertieren
heid trekt; die tot aanbidding geleid wordt
voor de vrije gunst, die eeuwig Hem bewoog,
en met een verwondrend oog blikt naar dien
ondoorgrondelijken vrederaad Gods.
Troostrijk is die Naam voor d'en zondaar,
die het moet belijden, dat in hem geen reden
is, waarom de Heere hem Zijn gunst en ge
nade Schenken zou en die hier verneemt, dat
God ook geen aannemer des persoons is, dat
Hij Zichzelven juist de God Jacobs noemt, om
dat Hij met onwaardige zondaren te doen wil
hebben.
De naam van den God Jacobs spreekt ook
van onwankelbare trouw.
Dat vloeit er uit voort.
De Heere houdt Zijn eigen werk in stand.
Laat Zich de Zijnen daarom niet ontrukken.
Bewaart ze als Zijn oogappel.
Heeflj ze in Zijne handpalmen gegraveerd.
Is een vurige muur rondom hen.
Geeft hun Zijne beloften vrijwillig en be
taalt ze.
Doet Jacob met verwondering uitroepen: Ik
ben geringer dan al deze weldadigheid en alle
deze trouw, die Gij Uwen knecht hebt bewezen,
omdat de Heere Zich van stap tot stap open
baart als „die God van Bethel".
Die naam spreektook van vaderlijke kas
tijding.
De genade is, zoo is terecht gezegd, geen
afkondiging van verdraagzaamheid jegens de
zonde, maar van verlossing van de zonde.
Daarom kastijdt de Heere, dien Hij liefheeft,
en geeselt een iegelijken zoon, dien Hij aan
neemt.
Hij doet dat, opdat zij Zijner heiligheid zou
den deelachtig worden, daar alle kastijding, als
die tegenwoordig is, wel geen zaak van vreugde
schijnt te zijn, maar daarna een vreedzame
vrucht der gerechtigheid geeft, dengen'en, die
door dezelve geoefend zijn.
Ook Jacobs leven is aan die kastijdingen
niet vreemd.
Hij is er mede door gerijpt voor de eeuwig
heid.
Toebereid tot de heerlijkheid.
Want ten slotte spreekt die naam van den
God Jacobs er van, dat de Heere voor Zijn
volk een God is van volkomene zaligheid.
Jacob ligt op zijn sterfbed als profeet.
Hij profeteert de toekomst van het volk, dat
met zijn naam genoemd zal worden, in zijn ver
schillende stamverbanden en geledingen.
Hij profeteert de komst van den Leeuw uit
Juda's stam.
Hij profeteert, als deelgenoot van den Ge
zalfde, zijne eigene zaligheid in het aangezicht
van den dood.
Op Uwe zaligheid wacht ik, o Heere
Het is al weer Gods zaligheid, de zaligheid
van den God Jacobs
Een inhoudrijke naam, voorwaar, de naam
van den God Jacobs.
En de inhoud wordt er slechts te rijker door,
als wij letten' op den verborgen schakel, die
den naam Gods en den naam van Jacob ver
bindt.
Het is de Heere Jezus Christus, Die in het
Johannes-evangelie toespeelt op hetgeen daar in
Jacobs leven bij Bethel geschiedt, om als het
ware in Jacobs droom het schoone zinnebeeld
aan te geven van de wijze waarop in Hem
als den Middelaar, al deze goede gaven en
volmaakte giften, alle deze hemelsche en gees
telijke zegeningen van den Vader der lichten
zijn afdalende.
Welgelukzalig dan, die den God Jacobs tot
Zijne hulpe heeft. Die niet als de brute Ezau,
ondanks zijn rondborstigheid, den eerstgeboorte-
zegen veracht en het klaarblijkelijk kan stellen
zonder Helper, zonder Heiland, zonder genade,
zonder dien Zoon des menschen, die niet ge
komen is om gediend te wprden, maar om te
dienen.
De Ezau's natuur is die van den natuurlijken
mensch.
Die zijn ideaal vindt in den krachtmensch,
die eigen heiland zijn wil.
Die zich wil ontworstelen aan de afhankelijk
heid, die den mensch als ischepsel noodzake
lijkerwijze moet kenmerken.
Of die als Farizeër zichzelven wil verlossen.
In wiens leven daarom ook geen plaats is
voor de nederbuigende goedertierenheid Gods.
Maar die dan ook eenmaal te laat ervaart,
dat rampzalig is, die den God Jacobs niet tot
zijne hulpe heeft.
Zoodat er wel een weenen overblijft, maar
geen plaats des berouws meer gevonden wordt.
Ook gij hebt een eerstgeboorterecht te ver
liezen, mijn lezer.
Dat gij er niet mede spelen moogt, het ver-
koopende voor een schotel linz'enmoes.
Als gij er mede speelt, speelt ge met den
Christus, Die er in wordt aangeboden.
Indien gij er de allervoortreffelijkste waarde
nog niet van'leent, dat gij tot dien Middelaar
moogt gaan, die ook, ja in de eerste plaats
gegeven is tot Wijsheid, opdat gij uwe eigene
ellende en hulpeloosheid recht moogt leeren
kennen en als Jacob bij Bethel en bij Pniël uw
hoogst geluk moogt vinden in 's Heeren ge
nade, in 's Heeren trouw, in 's Heeren hulpe,
Die Zijne kracht in zwakheid volbrengt.
Dan mocjen uwe dagen, als die van Jacob,
weinig en kwaad zijn, welgelukzalig zijt ge,
als gelijk het in Jacobs leven geschiedde, de
Heere de God uws levens geworden is, Zijne
beloftenissen uwe vertroostingen, Zijne hulpe
uwe kracht geworden is.
't Is Israels God, die krachten geeft,
Van Wien het volk zijn sterkte heeft.
Looft God, elk moet Hem vreezen.
D.
C. v. d. W.
VAN DEN BOMMEL
door
Ds. G. VAN DER ZEE.
LXIII.
DE FRANSCHE TIJD.
1795—1813.
Toen alzoo per 23 'Juni 1801 de verwijdering
van Ds. de Voogd door de Classis een feit
was geworden, en hij vermaand was per 1 of
uiterlijk 15 September d.a.v. de pastorie te
verlaten, wijl de plaats vacant was verklaard,
kwamen de gedeputeerden van den Ring, de
predikanten Qersen en Gavel om met den
kerkeraad onder prsidium van Ds. Slotemaker
van Middelharnis tot beroepen over te gaan,
en wel op 4 September 1801.
Op die vergadering kwam een request ter
tafel van Ds. de Voogd, dd. 12 Aug. 1801, van
dezen inhoud
Aan den Kerkeraad der hervormde
gemeente van Jesus Christus op
dën' Bommel.
Vertoont reverentelijk Adriaan de Vooght,
gesuspendeert predikant alhier,
dat hij Vertoonder tot zijn uiterste susprise
voor eenige dagen van den Kerkmeester
Cornells de Jong, ontvangen heeft zeker billet
houdende aanschijving om op primo Septem
ber aanstaande of uiterlijk den 15 daaraan
volgende uit den kerkenhuize met zijn persoon
en goederen te wezen, waarop de vertoonder
staat moest maken alzoo de plaats vacant
is, gelijk de eigen woorden van voorsz.
briefjen luidende.
Dat, hoezeer hij vertoonder niet treden zal
in eën ampele discussie van alle de onaan
genaamheden, moeilijkheden, en wat dies meer
is, hem zedert den jare 1795 overkomen, als
tot niets anders kunnende strekken dan om
de verwijdering, (zoo ongelukkig ontstaan)
des te groter te maken, hij egter in gemoede
getuigen moet, dat hij het gewigt der plichten,
hem als herder en leeraar opgelegd, en de
dierbare betrekking, in welke hij tot deze
gemeente staat, en welke hoezeer ook door
velen miskend hem ten allen tijde ten sterksten
op het hart gelegen heeft, ook thans hem
hebben doen besluiten om nog een laatste en
uiterste poging te wagen, ten einde, indien
mogelijk, het ontstaan misverstand uit den
weg te ruimen, en alzoo wederom te kunnen
voortgaan om deze kudde, aan zijn zorge
toevertrouwd, te weiden naar het voorbeeld
der gezonde woorden en in geloof en liefde,
die in Christo Jesu is.
Dat hij vertoonder dus geraden is geworden
tot nadere explicatie van de missive door
hem dën 22 April 1.1. aan dezen Kerkeraad
in antwoord op de haren van daags te voren
geschreven, ulieden voor te dragen, dat hoe
zeer hij niet ontkennen kan, dat door het
bezef van al het geledene op dat oogenblik
mogelijk de drift de plaats der bezadigdheid
had ingenomen, bij hem vertoonden egter
nimmer de gedagten zijn opgekomen, dat hij
door het schrijven deser missive zoude kun
nen worden gerekend ofte gehouden als een
veriater van zijn) dienst, als zijnde zijne
intentie te dezen' eenig en alleen geweest om,
alvorens zijn predikdienst te hervatten, om
trent zijn ingehouden tractementen eenige
schadeloosstelling te verkrijgen, waarop, hij
vertoonder met des te meer recht vermeende
te kunnen insteren alzoo van de inhouding
van meergemelde tractementen nog in de zoo
genaamde acte van suspensie van het Com-
mitté ter voorligting, en nog veel minder in
de opgevolgde decreten van het Provintiaal
Bestuur van Holland (in dewelke zelve niet
eens de meergemelde suspensie wordt ge-
approbeerd, de minste melding gemaakt wordt,
hetwelk eëri en ander te deze nog al eenige
attentie is meriteerende.
Dat hij Vertoonder egter, als nu tot zijn
innig leedwezen, gewaar wordende, dat een
geheel andere interpretatie (met zijne intentie
ten dezen volkomen strijdende) aan dit zijn
antwoord op de missive van den Kerkeraad
gegeven wordt, en hij Vertoonder op deze
wijze zeer ligtelijk het slachtoffer van dezelve
zoude worden, geoordeeld heeft ulieden om
trent de ware mening van dezelve te moeten
voorligten en vervolgens op fundament van
het hier boven geallegueerde Ulieden te
moeten berigten, dat hij geen zwarigheid
maakt zijnen predikdienst onder inwagting
van des Heren zegen, met de aankleven van
dien in deze gemeente te hervatten, ja zelfs
daartoe volkomen bereid en genegen te zijn,
voorbehoudende zijn regt op zoodanige scha
deloosstelling als hem uit hoofde van zijn
ingehouden tractementen bij tijd en wijlen
zouden competeeren.
Redenen waarom hij Vertoonder zig is
kerende tot dezen Kerkenraad, verzoekende
tot de hervatting van zijn bediening als herder
en leeraar in deze geme'ente wederom te wor
den toegelaten, ofte ten minsten dat hangende
ulieder deliberatiën over dit verzoek hij
Vertoonder in de possesie van de pastorie
niet worden geturbeerd, maar gelijk tot hi;ertoe
heeft plaats gehad, in het gerust en onge
stoord bezit van dezen kerkenhuizinge werde
gelaten, en dus het effect van de in hoofd
dezer vermelde aanschrijving van den kerk
meester Cornelis de Jong worde ges-'urcheerd.
En eindelijk, indien gijlieden -zwarigheid
mocht maken omtrent het verzoek van den J
Vertoonder dadelijk favorabel te disponeeren,
dat dan in allen gevallen, ten einden deze
zaak niet verder te brengen uit haar geheel
in dezelve niet anders of verders mag worden
gedaan of verricht voor de eerstkomende bij
eenkomst van het eerw. Classis van Voorne
en Putten, in de maand October aanstaande,
gelijk de Vertoonder wel expresselijk aan
zich reserveert om aan het voorsz. Classis
ten dezen opzigte als dan zodanig adres te
maken als hij geraden en oorbaar oordeelen
zal. 't Welk doende,
Adriaan de Vooght.
Hierop antwoordde de Kerkeraad als volgt
Mijnheer A. de Vooght
De Kerkenraad op Den Bommel, gezien en
gelezen hebbende uw request, gedateerd 12
Aug. 1801, waarop door den Kerkeraad ge-
resolveert ën besloten is om ons te houden
aan de resolutie en uitspraak van de E. E.
Classis van Voorne en Putten gehouden in
Den Briel 22, 23 en 24 Juni 1801, en dat
de E. E. Kerkenraad en Kerkmeester U E.
mits dezen nogmaals gelast om op den ge-
zetten tijd U E. door den Kerkmeester zoo
mondeling als schriftelijk is te kennen ge
geven om met U E. persoon en goederen
de pastorie te ontruimen 'en ook alle de
goederen, hetzij van boeken of anderzints in
handen van den Kerkmeester Cornelis de Jong
over td geven, die tot de Kerk van Den
Bommel behooren, en onder U E. nog mogten
berusten.
Actum in onze Kerkekamer den 13 Au
gustus 1801.
Hierop gaf Ds. de Voogd de zaak in handen
van advocaat Van Hees te Rotterdam, die ook
voor hem het request had opgesteld, met ver
zoek nogmaals den Kerkeraad te trachten tot
andere gedachten te brengen, ën de zaak den
7 September over te geven aan de Prov. Synode
van Zuid-Holland.
Dit gedaan zijnde kwam een schrijven van
dezen rechtsgeleerde in, dat echter door den
Kerkeraad afwijzend werd beantwoord, op
grond van het verbod om hoogere kerkbesturen
raad te vragen, waar lagere kerkbesturen
reeds een beslissing genomen hadden. Tevens
wees de kerkeraad op Ds. de Voogd zijn hou
ding, al die zes jaren aangenomen, b.v. „Al
de Ringbroeders, vooral de Kerkeraad, hebb'en
hem zoeken te behouden, maar een hersen
schimmige inbeelding, deedt hem den besten
raad verwerpen, de Broederschap laag behan
delen, Godsdienstplichten vergeten, troost
zoeken in middelen, waar ze niet te vinden
waren, brieven van Deputaten, welke niet dan
hefde ademden tot zijn behoud, schandelijk ver-
smadën, enz., maar nu de man de pastorie moet
verlaten, schijnt hij als uit den droom te ont
waken.
Vooght is niet meer te redden, laat hij tog
zijn zaak en die der gemeente niet verder be
derven, maar eene andere standplaats zoeken
en zich daar wel gedragen."
Hiermede was de zaak voor goed afgedaan.
Ds. de Voogd verliet ons dorp en de lijdens
geschiedenis, ruim zes volle jaren geduurd heb
bende, was gelukkig ten einde.
Alleen bevond zich hier nog een vijand van
dën Kerkeraad, die aan een beroepen predikant
Ds. Wuyster, een niet-onderteekenden brief
zond, waarin hij het heele relaas vertelde, partij
trok voor Ds. de Voogd, den Kerkeraad be
schuldigde en de schorsing ongewettigd achtte.
Deze brief kwam tegelijk met het bedanken
voor het beroep binnen. De Kerkeraad be
hoefde niet lang naar den schrijver te zoeken,
ontbood hem ter vergadering, en hoewel hij
ontkende, kreeg hij den ernstigen raad zich
van dusdanig geschrijf te onthouden.
(Wordt vervolgd).
SIBBfl
B B
BS» HBSSi BB
BBHBBBBBBBBBBBSGflBHflBBElBBBBBH
SOMMELSDIJK. Onze vroegere dorpsgenoot
de heer C. de Bruin, thans onderwijzer te Den
Haag, is benoemd tot hoofd der openbare lagere
school te Haamstede. Tevens kwam hij onder
no. 1 voor op de voordracht voor hoofd der
school te Tienhoven en Westwoud.
MIDDELHARNIS. Als Kerkvoogd in de
Ned. Herv. Kerk is aan de beurt van aftreding
de heer L. Vroegindeweij en als notabelen de
heeren K. v. d. Sluis en S. Verhage.
NIEUWE TONGE- Tot leden van het Kies-1
college der Ned. Herv. Kerk zijn herkozen
de heeren A. van Alphen Hz., C. Kievit en J.
Keijzer.
HERKINGEN. In verband met de predik
beurt des nam. in de Nerv. Kerk, worden de
kinderen der Herv. Zondagsschool weder in de
voormiddaguren verwacht op de bekende tijd.
I De meisjescatechisatie bij de Geref. Gem.
zal volgende week weder worden gehouden op
Woensdagavond op de bekende uren.
STELLENDAM. De door Burgemeester en
Wethouders opgemaakte voordracht voor hoofd
der O. L. School, luidt als volgt: le. de heer
M. Brooshooft van Dirksland; 2e. de heer P.
Vis van Oude Tonge; 3e. de heer F. Franssen
te Dalfsen.
LIJST 6
van de 51ste Jaarcollecte voor de
c scholen met dën Bijbel.
Transport van lijst 5 18856.51
Garrelsweer 55.53
Grijpskerk (Gron.)147.40
Echten54.58
Schettens 107.06
Twijzelerheide 55.
Witmarsum 68.05
Diever 113.50
Vries 95.50
Genemuiden 51.
Rouveen 69.50
Ambt-Vollenhove I 99.50
Haaf ten 31.50
Silvolde 44.91
Zalt-Bommel32.68
Heer-Hugowaard (nagift)6.
Honselersdijk 303.54
Moordrecht 133.73
Rijsoord 554.05
Schipluidën (Den Hoorn) 121.80
Vianen136.02
Wassenaar 296.48
Zevenhoven24.25
Gapinge 20.42
Schoondijke (Z.)86.26
Zierikzee 134.10
Burum (Fr.)101.—
Totaal van 150 Loc. Com. 21799.87
Mr. J. J. HANGELBROEK,
Adj.-secretaris van de Unie
„Een School met den Bijbel".
HELDRING.
II.
Zoo was Heldring dan nu predikant. Hij
vatte zijn taak aanstonds ernstig op. Zijn ge
meente was klein, ze telde slechts ongeveer
150 zielen, maar ze gaf hem veel te doen, en
zijn werk vermeerderde, toen hij, drie maanden
na zijn intree, consulent over twee naburige
gemeenten werd. De jeugdige herder toonde
van den beginne zoowel de lichamelijke als de
geestelijke belangen zijner schapen te willen
behartigën. Hij zette de menschen aan 't werk,
leerde den arbeider den grond spitten, zorgde
voor pootaardappelen en spinnewielen, schreef
nuttige boekjes o.a. tegen drankmisbruik, deed
trouw huisbezoek, en smaakte het geluk zijn
gemeente langzamerhand in welvaart te zien
toenemen. En in de praktijk van zijn pastoralen
arbeid, vooral in inwendigen, geestelijken strijd,
kwam hij ook zelf allengs tot vastheid in het
geloof.
In 1839 bracht een reisje over de Veluwe
hem op de zand- en heidevlakte bij Beekbergen.
Daar ontdekte hij in de z.g. nieuwe buurt het
gehucht Ho'enderloo, waar menschen zonder
eenig vermogen zich hadden gevestigd, om een
middel van bestaan te vinden. Hij trad de hutten
binnen en sprak met de kolonisten. Hun armoede
en ontbering was groot. Dringende behoefte
bestond er aan" een put met zuiver water, aan
een school en een kerk. En Heldring besloot
in zijn hart de menschen hieraan te helpen.
Hij reisde van stad tot stad om giften voor
Hoenderloo. En zie, na betrekkelijk korten tijd,
kon hij de bewoners, grijsaards en kinderen,
mannen en vrouwen verzamelen rondom een
nieuwen put vol heerlijk, frisch water. Ieder
deed er zich te goed aan. En terwijl hij daar
midden tusschen hen stond, nam hij zijn bij
beltje, sloeg het vierde hoofdstuk ,van Johannes
op, en zei: „daar staat ook een verhaal van
een put en van een water, maar van een ander
water en eën anderen dorst."
En hij sprak daar van Hem, die dien anderen
dorst lesschen en het levend water geven kan.
't Moet een aandoenlijk gezicht zijn geweest.
Maar hierbij bleef het niet. Er werd ook een
Christelijke school gebouwd, waar meester Gan-
gel aan het hoofd kwam te staan, terwijl diens
vrouw de naaischool hield. Vervolgens riep
Heldring hier een Doorgangshuis tot
opvoeding van verwaarloosde jongens in het
leven, en eindelijk verrees er ook eën kerkje.
De kolonisatie te Hoenderloo bracht hem op
het denkbeeld ze ook elders te beproeven. En
zoo verplaatste hij een veertigtal huisgezinnen
naar den Anna-Pauwlowna-Polder. De „Gel-
dersche Buurt" in dien polder herinnert nog
aan de door Heldring overgezonden Betuwsche
huisgezinnen.
Met kolonisatie echter ging bij hem evange
lisatie steeds hand aan hand, en hij heeft dat
beginsel later ook toegepast op de buitenland-
sche Zending met zijn „Christen-Werkman".
Zoo kwamen op tal van plaatsën in Indië en op
de verre eilanden zendelingen, door Heldring
gevormd, op wier werk, plaats en huiselijk leven
hij een machtigen indruk had uitgeoefend. Trou
wens, Heldring is ook de ontwerper onzer jaar-
lijksche Zendingsfeesten geweest.
Voorts gaf hij den stoot tot de halfjaar-
lijksche bijeenkomsten der Christelijke Vrienden
te Amsterdam. Als predikant met het volk ver-
keerende, had hij n.l. gezien, dat de Bijbel bij
velen op het platteland geheel onbekend was;
de gevangenen die hij bezocht, verkeerden in
ellendigen toestand; de geprostitueerden lagen
gekluisterd aan banden der slavernij en werden
door de maatschappij slechts veroordeeld; wee
zen en verwaarloosde kinderen vond hij rond
dolende zonder verpleging; de maatschappijen
van weldadigheid hadden er een aantal opge
nomen, die, toen hij ze bezocht, in een deernis-
waardigen toestand verkeerden en tot dwerg
achtige stumperdjes waren ineengekrompen. In
een brief aan Groen van Prinsterer legde hij
dergelijke toestanden bloot, daarin dezen tevens
verzoekende alle mannen van gelijke gezindheid
op te roepen om samen te werken tot ver
betering van dezen ellendigen toestand, waarin
zoovelen verkeerden. Heldring achtte zich alleen
niet in staat om zooveel arbeid der Christelijke
liefde op zich te nemën. Medewerking met de
Maatschappij tot Nut van 't Algemeen was hem
niet mogelijk en haar steun in te roepen nog
moeilijker, omdat zij van hem wenschte, dat
hij zijn Christelijk beginsel zou prijsgeven. Het
gevolg van dezen brief was, dat te Amsterdam
in 1845 een aantal mannen bijeenkwam, waar
van de meesten elkander nauwelijks van aan
gezicht kenden, om den arbeid der Christelijke
liefde te bespreken. Op een der volgende ver
gadering werd besloten een tijdschrift op te
richten en de redactie aan O. G. Heldring
opgedragen. De Vereenig in g, Chris-
telijke Stemmen, verschenen van 1847—
1875, geeft een overzicht van al wat op het
gebied der Inwendige Zending is geschied, en
met iederen jaargang ziet men hoe nieuwe cor
poraties van Christelijk-philantropischen aard in
het leven werden geroepen.
VOOR DE WET GELIJK,
Eeuwen lang heeft het geduurd voordat die
nieuwe leer ingang vond; niet-christenen, be
vooroordeelde christenen hebben ze bestreden,
door de slavernij (het bezigen van zijn mede-
mensch ter bevrediging enkel van eigen be
hoefte) in zachteren of harderen vorm te ver
dedigen, maar tevergeefs; het beginsel dat alle
menschen voor de wet gelijk zijn staat thans
onherroepelijk vast.
Jhr. Mr. A. F. DE SAVORNIN LOHMAN.