UIT HET WOORD G. WARNAER, DirkslandDs. A. DEKKER, Nieuwe Tonge; en Ds. C. VAN DER WAL, Dirksland, Eindredacteur PREDIKBEURTEN BB ALLERLEI BH ONDER REDACTIE VAN OP ZONDAG 20 OCT. 1929 SCHETSEN UIT DE KERKGESCHIEDENIS I VOOR DEN ZONDAG NED. HERV. KERK. Sommelsdijk, v.m. leesdienst en 's av. Ds. van Ameide (Doop). Middelharnis, v.m. en 's av. de heer Dekker van Bleiswijk (collecte voor zenuwlijders). Stad aan 't Haringvliet, v.m. Ds. Polhuijs en n.m. leesdienst. Den Bommel, v.m. Ds. v. d. Zee en 's av. leesdienst. Ooltgensplaat, v.m. Ds. van Ameide van Som melsdijk (Doop) en 's av. 6 uur Ds. Rappard van Dinteloord. Langstraat, de heer Vetter. Oude Tonge, v.m. en n.m. Ds. Vlasblom. Nieuwe Tonge, v.m. leesdienst en 's av. 6 uur Ds. Dekker. Dirksland, v.m. Ds. van der Wal en 's av. leesdienst. Herkingen, n.m. 2 uur Ds. van der Zee van Den Bommel. Melissant, n.m. 2 uur Ds. van der Wal van Dirksland. Stellendam, v.m. en 's av. de heer Bouman. Goedereede, v.m. Ds. Dekker van N. Tonge. Ouddorp, v.m. leesdienst 'en n.m. Ds. Polhuijs van Stad aan 't Haringvliet. GEREF, KERK. Middelharnis, v.m. en 's av. Ds. Bouwmeester van Andel. Stad aan 't Haringvliet, v.m. en 's av. Ds. de Graaff. Den Bommel, v.m. en n.m. Ds. Schaafsma. Ooltgensplaat, v.m. 9.30 en n.m. 2.30 uur Ds. de Lange. Melissant, v.m. en 's av. Ds. Bouma van Rij- senburg. Stellendam, v.m. en 's av. Ds. Hajer van Schoo- nebeek. Ouddorp, v.m. en n.m. leesdienst. GEREF. GEMEENTE. Middelharnis, v.m. 9.30, n.m. 2 en 's av. 6 uur de heer Schothorst. Dirksland, v.m. en 's av. Ds. de Blois (extra maandelijksche collecte) Herkingen, v.m. 9, n.m. 2 (Doop) en 's av. 6 uur Ds. Kersten van Rotterdam. Ouddorp, v.m. en n.m. leesdienst. Woensdag 23 October, 's av. 6.30 uur Ds. Lamain van Leiden. OUD-GEREF. GEMEENTE. Herkingen, v.m. 9 en n.m. 2 uur leesdienst. STICHTELIJKE OVERDENKING DE GOD JACOBS. Welgelukzalig, die den God Jacobs tot zijne hulpe heeft. Psalm 146 6a. De God Jacobs. Welk een rijke naam Niet de minst vertroostende onder de vele namen, waaronder de Heere Zich in Zijn I Woord openbaart. Schoone namen vinden wij in de H. Schrift, die iets van het Wezen Gods openbaren. El-Schaddai God de Almachtige is de naam, waarmede de Heere in 't bijzonder aan de aartsvaders bekend was. Rijke troost ligt er in opgesloten voor een die hulpe noodig heeft, bij Wien geen ding onmogelijk zal zijn. Jehova de Naam, welks beteekenis daar bij den brandenden braambosch aan Mozes wordt vertolkt is mede een naam van rijken inhoud, de eeuwige, onveranderlijke getrouwheid Gods uitdrukkende. Op geheel andere wijze wordt echter den rijkdom van datgene, wat de Heere wil zijn voor Zijn volk neergelegd in de verbintenis van den Naam Gods met dien van den zondaar Jacob. De Bijbel is een goddelijk Boek. En daarom anders dan wij zouden gedacht hebben. Hij geeft geen leerstellig handboek, waarin in een aantal hoofdstukken en paragraven een overzicht van de leer der zaligheid gegeven wordt. Dat zou de taak worden van de ge heiligde bezinning op den inhoud dier Heilige Schrift door de Kerk des Heeren van alle eeu wen. Zij teekent ook niet enkel onberispelijke heiligen, als een levende beeldengalerij, heilig'en ge'-de Roomsche kerk die voorhoudt over vloeiende van verdienstelijke werken, met de opwekking om evenzeer te trachten een kleine heilige te worden. Neen, de Heilige Schrift is een goddelijk Boek. En daarom waar. En daarom tevens een menschelijk boek. Zij gaat met het licht der openbaring Gods in het leven der m'enschen in en teekent ze ten voeten uit, zoodat ze als zondaren, als menschen van gelijke beweging als wij verschijnen. Maar dan wordt ons ook de kracht der ge nade in die levensgrootgeteekende figuren der bijbelheiligen voor oogen gesteld, opdat alle e®uwen door, menschenkinderen, die gelijk als zij, zich als zondaren hebben leeren kenrien en in hun boetepsalmen de echo van het eigen hart hebben hooren weerklinken, bemoediging zouden ontvangen door de levenservaring van diegenen, diö ook genade noodig hadden en genade ontvingen. Een van <lie bijbelheiligen, in wi'ens leven de worsteling van zonde en genade wel zeer duidelijk geteekend wordt, is de aartsvader Ja cob, naar wien gansch het volk Israël vaak ge noemd wordt en wiens naam in onzen tekst gebruikt wordt om den God aller barmhartig heid en genade op een veelzeggende, rijk ver troostende wijze aan te duiden. Rijk aan vertroosting de naam van den God Jacobs, juist omdat heel het leven van dien aartsvader, van de belofte die zijn moeder Re- bekka reeds voor zijne geboorte ontving, tot de beteekenisvolle begrafenis van zijn gebal semd lichaam in het beloofde land toe, ons zoo ontroerend staat opgeteekënt. Krachtens zijn geboorte is Jacob een zondaar, die zelfs zijn beste werken, die straks uit den wortel des geloofs en des nieuwen levens voortvloeien, met zonde bezoedelt en besmet. Denk slechts aan al het listige en bedriege- lijke, dat door den naam Jacob zelf vertolkt wordt. Maar in het leven van dien zondaar treedt de heilige God in, omdat Hij er een welbe hagen in heeft, Zichzelven in het bestaan van dat zondig menschenkind zóó te verheerlijken, dat Hij voor alle eeuwen Zijnen Goddelijken Naam vereenigt met de naam van een Jacob, opdat deze samenvoeging een even korte als veelzeggende prediking zou zijn van de genade Gods. Want van genade, vrije genade getuigt de naam van den Qod Jacobs. In de belofte aan Rebekka openbaart de Heere reeds Zijn welbehagen, dat waarlijk niet gegrond was in een of andere uitnemende hoe danigheid van dezen jongsten zoon. Ja, de apos tel Paulus zal het onderscheid tusschen Ezau en Jacob gebruiken, als een duidelijk sprekend voorbeeld van de waarheid van het woord des Heer'en tot Mozes: Ik zal Mij ontfermen, wiens Ik Mij ontferme, en zal barmhartig zijn, wien Ik barmhartig ben. Troostvolle naam voor ieder, die deelgenoot wordt van de genade die in Christus Jezus is en die bij de overdenking van den veelvuldig terugkeerenden naam, „de God Jacobs", op gevoerd wordt tot die eeuwige, vrijwillige sou- vereine liefde, waarmede de Heere Zijn volk heeft liefgehad en het daarom met goedertieren heid trekt; die tot aanbidding geleid wordt voor de vrije gunst, die eeuwig Hem bewoog, en met een verwondrend oog blikt naar dien ondoorgrondelijken vrederaad Gods. Troostrijk is die Naam voor d'en zondaar, die het moet belijden, dat in hem geen reden is, waarom de Heere hem Zijn gunst en ge nade Schenken zou en die hier verneemt, dat God ook geen aannemer des persoons is, dat Hij Zichzelven juist de God Jacobs noemt, om dat Hij met onwaardige zondaren te doen wil hebben. De naam van den God Jacobs spreekt ook van onwankelbare trouw. Dat vloeit er uit voort. De Heere houdt Zijn eigen werk in stand. Laat Zich de Zijnen daarom niet ontrukken. Bewaart ze als Zijn oogappel. Heeflj ze in Zijne handpalmen gegraveerd. Is een vurige muur rondom hen. Geeft hun Zijne beloften vrijwillig en be taalt ze. Doet Jacob met verwondering uitroepen: Ik ben geringer dan al deze weldadigheid en alle deze trouw, die Gij Uwen knecht hebt bewezen, omdat de Heere Zich van stap tot stap open baart als „die God van Bethel". Die naam spreektook van vaderlijke kas tijding. De genade is, zoo is terecht gezegd, geen afkondiging van verdraagzaamheid jegens de zonde, maar van verlossing van de zonde. Daarom kastijdt de Heere, dien Hij liefheeft, en geeselt een iegelijken zoon, dien Hij aan neemt. Hij doet dat, opdat zij Zijner heiligheid zou den deelachtig worden, daar alle kastijding, als die tegenwoordig is, wel geen zaak van vreugde schijnt te zijn, maar daarna een vreedzame vrucht der gerechtigheid geeft, dengen'en, die door dezelve geoefend zijn. Ook Jacobs leven is aan die kastijdingen niet vreemd. Hij is er mede door gerijpt voor de eeuwig heid. Toebereid tot de heerlijkheid. Want ten slotte spreekt die naam van den God Jacobs er van, dat de Heere voor Zijn volk een God is van volkomene zaligheid. Jacob ligt op zijn sterfbed als profeet. Hij profeteert de toekomst van het volk, dat met zijn naam genoemd zal worden, in zijn ver schillende stamverbanden en geledingen. Hij profeteert de komst van den Leeuw uit Juda's stam. Hij profeteert, als deelgenoot van den Ge zalfde, zijne eigene zaligheid in het aangezicht van den dood. Op Uwe zaligheid wacht ik, o Heere Het is al weer Gods zaligheid, de zaligheid van den God Jacobs Een inhoudrijke naam, voorwaar, de naam van den God Jacobs. En de inhoud wordt er slechts te rijker door, als wij letten' op den verborgen schakel, die den naam Gods en den naam van Jacob ver bindt. Het is de Heere Jezus Christus, Die in het Johannes-evangelie toespeelt op hetgeen daar in Jacobs leven bij Bethel geschiedt, om als het ware in Jacobs droom het schoone zinnebeeld aan te geven van de wijze waarop in Hem als den Middelaar, al deze goede gaven en volmaakte giften, alle deze hemelsche en gees telijke zegeningen van den Vader der lichten zijn afdalende. Welgelukzalig dan, die den God Jacobs tot Zijne hulpe heeft. Die niet als de brute Ezau, ondanks zijn rondborstigheid, den eerstgeboorte- zegen veracht en het klaarblijkelijk kan stellen zonder Helper, zonder Heiland, zonder genade, zonder dien Zoon des menschen, die niet ge komen is om gediend te wprden, maar om te dienen. De Ezau's natuur is die van den natuurlijken mensch. Die zijn ideaal vindt in den krachtmensch, die eigen heiland zijn wil. Die zich wil ontworstelen aan de afhankelijk heid, die den mensch als ischepsel noodzake lijkerwijze moet kenmerken. Of die als Farizeër zichzelven wil verlossen. In wiens leven daarom ook geen plaats is voor de nederbuigende goedertierenheid Gods. Maar die dan ook eenmaal te laat ervaart, dat rampzalig is, die den God Jacobs niet tot zijne hulpe heeft. Zoodat er wel een weenen overblijft, maar geen plaats des berouws meer gevonden wordt. Ook gij hebt een eerstgeboorterecht te ver liezen, mijn lezer. Dat gij er niet mede spelen moogt, het ver- koopende voor een schotel linz'enmoes. Als gij er mede speelt, speelt ge met den Christus, Die er in wordt aangeboden. Indien gij er de allervoortreffelijkste waarde nog niet van'leent, dat gij tot dien Middelaar moogt gaan, die ook, ja in de eerste plaats gegeven is tot Wijsheid, opdat gij uwe eigene ellende en hulpeloosheid recht moogt leeren kennen en als Jacob bij Bethel en bij Pniël uw hoogst geluk moogt vinden in 's Heeren ge nade, in 's Heeren trouw, in 's Heeren hulpe, Die Zijne kracht in zwakheid volbrengt. Dan mocjen uwe dagen, als die van Jacob, weinig en kwaad zijn, welgelukzalig zijt ge, als gelijk het in Jacobs leven geschiedde, de Heere de God uws levens geworden is, Zijne beloftenissen uwe vertroostingen, Zijne hulpe uwe kracht geworden is. 't Is Israels God, die krachten geeft, Van Wien het volk zijn sterkte heeft. Looft God, elk moet Hem vreezen. D. C. v. d. W. VAN DEN BOMMEL door Ds. G. VAN DER ZEE. LXIII. DE FRANSCHE TIJD. 1795—1813. Toen alzoo per 23 'Juni 1801 de verwijdering van Ds. de Voogd door de Classis een feit was geworden, en hij vermaand was per 1 of uiterlijk 15 September d.a.v. de pastorie te verlaten, wijl de plaats vacant was verklaard, kwamen de gedeputeerden van den Ring, de predikanten Qersen en Gavel om met den kerkeraad onder prsidium van Ds. Slotemaker van Middelharnis tot beroepen over te gaan, en wel op 4 September 1801. Op die vergadering kwam een request ter tafel van Ds. de Voogd, dd. 12 Aug. 1801, van dezen inhoud Aan den Kerkeraad der hervormde gemeente van Jesus Christus op dën' Bommel. Vertoont reverentelijk Adriaan de Vooght, gesuspendeert predikant alhier, dat hij Vertoonder tot zijn uiterste susprise voor eenige dagen van den Kerkmeester Cornells de Jong, ontvangen heeft zeker billet houdende aanschijving om op primo Septem ber aanstaande of uiterlijk den 15 daaraan volgende uit den kerkenhuize met zijn persoon en goederen te wezen, waarop de vertoonder staat moest maken alzoo de plaats vacant is, gelijk de eigen woorden van voorsz. briefjen luidende. Dat, hoezeer hij vertoonder niet treden zal in eën ampele discussie van alle de onaan genaamheden, moeilijkheden, en wat dies meer is, hem zedert den jare 1795 overkomen, als tot niets anders kunnende strekken dan om de verwijdering, (zoo ongelukkig ontstaan) des te groter te maken, hij egter in gemoede getuigen moet, dat hij het gewigt der plichten, hem als herder en leeraar opgelegd, en de dierbare betrekking, in welke hij tot deze gemeente staat, en welke hoezeer ook door velen miskend hem ten allen tijde ten sterksten op het hart gelegen heeft, ook thans hem hebben doen besluiten om nog een laatste en uiterste poging te wagen, ten einde, indien mogelijk, het ontstaan misverstand uit den weg te ruimen, en alzoo wederom te kunnen voortgaan om deze kudde, aan zijn zorge toevertrouwd, te weiden naar het voorbeeld der gezonde woorden en in geloof en liefde, die in Christo Jesu is. Dat hij vertoonder dus geraden is geworden tot nadere explicatie van de missive door hem dën 22 April 1.1. aan dezen Kerkeraad in antwoord op de haren van daags te voren geschreven, ulieden voor te dragen, dat hoe zeer hij niet ontkennen kan, dat door het bezef van al het geledene op dat oogenblik mogelijk de drift de plaats der bezadigdheid had ingenomen, bij hem vertoonden egter nimmer de gedagten zijn opgekomen, dat hij door het schrijven deser missive zoude kun nen worden gerekend ofte gehouden als een veriater van zijn) dienst, als zijnde zijne intentie te dezen' eenig en alleen geweest om, alvorens zijn predikdienst te hervatten, om trent zijn ingehouden tractementen eenige schadeloosstelling te verkrijgen, waarop, hij vertoonder met des te meer recht vermeende te kunnen insteren alzoo van de inhouding van meergemelde tractementen nog in de zoo genaamde acte van suspensie van het Com- mitté ter voorligting, en nog veel minder in de opgevolgde decreten van het Provintiaal Bestuur van Holland (in dewelke zelve niet eens de meergemelde suspensie wordt ge- approbeerd, de minste melding gemaakt wordt, hetwelk eëri en ander te deze nog al eenige attentie is meriteerende. Dat hij Vertoonder egter, als nu tot zijn innig leedwezen, gewaar wordende, dat een geheel andere interpretatie (met zijne intentie ten dezen volkomen strijdende) aan dit zijn antwoord op de missive van den Kerkeraad gegeven wordt, en hij Vertoonder op deze wijze zeer ligtelijk het slachtoffer van dezelve zoude worden, geoordeeld heeft ulieden om trent de ware mening van dezelve te moeten voorligten en vervolgens op fundament van het hier boven geallegueerde Ulieden te moeten berigten, dat hij geen zwarigheid maakt zijnen predikdienst onder inwagting van des Heren zegen, met de aankleven van dien in deze gemeente te hervatten, ja zelfs daartoe volkomen bereid en genegen te zijn, voorbehoudende zijn regt op zoodanige scha deloosstelling als hem uit hoofde van zijn ingehouden tractementen bij tijd en wijlen zouden competeeren. Redenen waarom hij Vertoonder zig is kerende tot dezen Kerkenraad, verzoekende tot de hervatting van zijn bediening als herder en leeraar in deze geme'ente wederom te wor den toegelaten, ofte ten minsten dat hangende ulieder deliberatiën over dit verzoek hij Vertoonder in de possesie van de pastorie niet worden geturbeerd, maar gelijk tot hi;ertoe heeft plaats gehad, in het gerust en onge stoord bezit van dezen kerkenhuizinge werde gelaten, en dus het effect van de in hoofd dezer vermelde aanschrijving van den kerk meester Cornelis de Jong worde ges-'urcheerd. En eindelijk, indien gijlieden -zwarigheid mocht maken omtrent het verzoek van den J Vertoonder dadelijk favorabel te disponeeren, dat dan in allen gevallen, ten einden deze zaak niet verder te brengen uit haar geheel in dezelve niet anders of verders mag worden gedaan of verricht voor de eerstkomende bij eenkomst van het eerw. Classis van Voorne en Putten, in de maand October aanstaande, gelijk de Vertoonder wel expresselijk aan zich reserveert om aan het voorsz. Classis ten dezen opzigte als dan zodanig adres te maken als hij geraden en oorbaar oordeelen zal. 't Welk doende, Adriaan de Vooght. Hierop antwoordde de Kerkeraad als volgt Mijnheer A. de Vooght De Kerkenraad op Den Bommel, gezien en gelezen hebbende uw request, gedateerd 12 Aug. 1801, waarop door den Kerkeraad ge- resolveert ën besloten is om ons te houden aan de resolutie en uitspraak van de E. E. Classis van Voorne en Putten gehouden in Den Briel 22, 23 en 24 Juni 1801, en dat de E. E. Kerkenraad en Kerkmeester U E. mits dezen nogmaals gelast om op den ge- zetten tijd U E. door den Kerkmeester zoo mondeling als schriftelijk is te kennen ge geven om met U E. persoon en goederen de pastorie te ontruimen 'en ook alle de goederen, hetzij van boeken of anderzints in handen van den Kerkmeester Cornelis de Jong over td geven, die tot de Kerk van Den Bommel behooren, en onder U E. nog mogten berusten. Actum in onze Kerkekamer den 13 Au gustus 1801. Hierop gaf Ds. de Voogd de zaak in handen van advocaat Van Hees te Rotterdam, die ook voor hem het request had opgesteld, met ver zoek nogmaals den Kerkeraad te trachten tot andere gedachten te brengen, ën de zaak den 7 September over te geven aan de Prov. Synode van Zuid-Holland. Dit gedaan zijnde kwam een schrijven van dezen rechtsgeleerde in, dat echter door den Kerkeraad afwijzend werd beantwoord, op grond van het verbod om hoogere kerkbesturen raad te vragen, waar lagere kerkbesturen reeds een beslissing genomen hadden. Tevens wees de kerkeraad op Ds. de Voogd zijn hou ding, al die zes jaren aangenomen, b.v. „Al de Ringbroeders, vooral de Kerkeraad, hebb'en hem zoeken te behouden, maar een hersen schimmige inbeelding, deedt hem den besten raad verwerpen, de Broederschap laag behan delen, Godsdienstplichten vergeten, troost zoeken in middelen, waar ze niet te vinden waren, brieven van Deputaten, welke niet dan hefde ademden tot zijn behoud, schandelijk ver- smadën, enz., maar nu de man de pastorie moet verlaten, schijnt hij als uit den droom te ont waken. Vooght is niet meer te redden, laat hij tog zijn zaak en die der gemeente niet verder be derven, maar eene andere standplaats zoeken en zich daar wel gedragen." Hiermede was de zaak voor goed afgedaan. Ds. de Voogd verliet ons dorp en de lijdens geschiedenis, ruim zes volle jaren geduurd heb bende, was gelukkig ten einde. Alleen bevond zich hier nog een vijand van dën Kerkeraad, die aan een beroepen predikant Ds. Wuyster, een niet-onderteekenden brief zond, waarin hij het heele relaas vertelde, partij trok voor Ds. de Voogd, den Kerkeraad be schuldigde en de schorsing ongewettigd achtte. Deze brief kwam tegelijk met het bedanken voor het beroep binnen. De Kerkeraad be hoefde niet lang naar den schrijver te zoeken, ontbood hem ter vergadering, en hoewel hij ontkende, kreeg hij den ernstigen raad zich van dusdanig geschrijf te onthouden. (Wordt vervolgd). SIBBfl B B BS» HBSSi BB BBHBBBBBBBBBBBSGflBHflBBElBBBBBH SOMMELSDIJK. Onze vroegere dorpsgenoot de heer C. de Bruin, thans onderwijzer te Den Haag, is benoemd tot hoofd der openbare lagere school te Haamstede. Tevens kwam hij onder no. 1 voor op de voordracht voor hoofd der school te Tienhoven en Westwoud. MIDDELHARNIS. Als Kerkvoogd in de Ned. Herv. Kerk is aan de beurt van aftreding de heer L. Vroegindeweij en als notabelen de heeren K. v. d. Sluis en S. Verhage. NIEUWE TONGE- Tot leden van het Kies-1 college der Ned. Herv. Kerk zijn herkozen de heeren A. van Alphen Hz., C. Kievit en J. Keijzer. HERKINGEN. In verband met de predik beurt des nam. in de Nerv. Kerk, worden de kinderen der Herv. Zondagsschool weder in de voormiddaguren verwacht op de bekende tijd. I De meisjescatechisatie bij de Geref. Gem. zal volgende week weder worden gehouden op Woensdagavond op de bekende uren. STELLENDAM. De door Burgemeester en Wethouders opgemaakte voordracht voor hoofd der O. L. School, luidt als volgt: le. de heer M. Brooshooft van Dirksland; 2e. de heer P. Vis van Oude Tonge; 3e. de heer F. Franssen te Dalfsen. LIJST 6 van de 51ste Jaarcollecte voor de c scholen met dën Bijbel. Transport van lijst 5 18856.51 Garrelsweer 55.53 Grijpskerk (Gron.)147.40 Echten54.58 Schettens 107.06 Twijzelerheide 55. Witmarsum 68.05 Diever 113.50 Vries 95.50 Genemuiden 51. Rouveen 69.50 Ambt-Vollenhove I 99.50 Haaf ten 31.50 Silvolde 44.91 Zalt-Bommel32.68 Heer-Hugowaard (nagift)6. Honselersdijk 303.54 Moordrecht 133.73 Rijsoord 554.05 Schipluidën (Den Hoorn) 121.80 Vianen136.02 Wassenaar 296.48 Zevenhoven24.25 Gapinge 20.42 Schoondijke (Z.)86.26 Zierikzee 134.10 Burum (Fr.)101.— Totaal van 150 Loc. Com. 21799.87 Mr. J. J. HANGELBROEK, Adj.-secretaris van de Unie „Een School met den Bijbel". HELDRING. II. Zoo was Heldring dan nu predikant. Hij vatte zijn taak aanstonds ernstig op. Zijn ge meente was klein, ze telde slechts ongeveer 150 zielen, maar ze gaf hem veel te doen, en zijn werk vermeerderde, toen hij, drie maanden na zijn intree, consulent over twee naburige gemeenten werd. De jeugdige herder toonde van den beginne zoowel de lichamelijke als de geestelijke belangen zijner schapen te willen behartigën. Hij zette de menschen aan 't werk, leerde den arbeider den grond spitten, zorgde voor pootaardappelen en spinnewielen, schreef nuttige boekjes o.a. tegen drankmisbruik, deed trouw huisbezoek, en smaakte het geluk zijn gemeente langzamerhand in welvaart te zien toenemen. En in de praktijk van zijn pastoralen arbeid, vooral in inwendigen, geestelijken strijd, kwam hij ook zelf allengs tot vastheid in het geloof. In 1839 bracht een reisje over de Veluwe hem op de zand- en heidevlakte bij Beekbergen. Daar ontdekte hij in de z.g. nieuwe buurt het gehucht Ho'enderloo, waar menschen zonder eenig vermogen zich hadden gevestigd, om een middel van bestaan te vinden. Hij trad de hutten binnen en sprak met de kolonisten. Hun armoede en ontbering was groot. Dringende behoefte bestond er aan" een put met zuiver water, aan een school en een kerk. En Heldring besloot in zijn hart de menschen hieraan te helpen. Hij reisde van stad tot stad om giften voor Hoenderloo. En zie, na betrekkelijk korten tijd, kon hij de bewoners, grijsaards en kinderen, mannen en vrouwen verzamelen rondom een nieuwen put vol heerlijk, frisch water. Ieder deed er zich te goed aan. En terwijl hij daar midden tusschen hen stond, nam hij zijn bij beltje, sloeg het vierde hoofdstuk ,van Johannes op, en zei: „daar staat ook een verhaal van een put en van een water, maar van een ander water en eën anderen dorst." En hij sprak daar van Hem, die dien anderen dorst lesschen en het levend water geven kan. 't Moet een aandoenlijk gezicht zijn geweest. Maar hierbij bleef het niet. Er werd ook een Christelijke school gebouwd, waar meester Gan- gel aan het hoofd kwam te staan, terwijl diens vrouw de naaischool hield. Vervolgens riep Heldring hier een Doorgangshuis tot opvoeding van verwaarloosde jongens in het leven, en eindelijk verrees er ook eën kerkje. De kolonisatie te Hoenderloo bracht hem op het denkbeeld ze ook elders te beproeven. En zoo verplaatste hij een veertigtal huisgezinnen naar den Anna-Pauwlowna-Polder. De „Gel- dersche Buurt" in dien polder herinnert nog aan de door Heldring overgezonden Betuwsche huisgezinnen. Met kolonisatie echter ging bij hem evange lisatie steeds hand aan hand, en hij heeft dat beginsel later ook toegepast op de buitenland- sche Zending met zijn „Christen-Werkman". Zoo kwamen op tal van plaatsën in Indië en op de verre eilanden zendelingen, door Heldring gevormd, op wier werk, plaats en huiselijk leven hij een machtigen indruk had uitgeoefend. Trou wens, Heldring is ook de ontwerper onzer jaar- lijksche Zendingsfeesten geweest. Voorts gaf hij den stoot tot de halfjaar- lijksche bijeenkomsten der Christelijke Vrienden te Amsterdam. Als predikant met het volk ver- keerende, had hij n.l. gezien, dat de Bijbel bij velen op het platteland geheel onbekend was; de gevangenen die hij bezocht, verkeerden in ellendigen toestand; de geprostitueerden lagen gekluisterd aan banden der slavernij en werden door de maatschappij slechts veroordeeld; wee zen en verwaarloosde kinderen vond hij rond dolende zonder verpleging; de maatschappijen van weldadigheid hadden er een aantal opge nomen, die, toen hij ze bezocht, in een deernis- waardigen toestand verkeerden en tot dwerg achtige stumperdjes waren ineengekrompen. In een brief aan Groen van Prinsterer legde hij dergelijke toestanden bloot, daarin dezen tevens verzoekende alle mannen van gelijke gezindheid op te roepen om samen te werken tot ver betering van dezen ellendigen toestand, waarin zoovelen verkeerden. Heldring achtte zich alleen niet in staat om zooveel arbeid der Christelijke liefde op zich te nemën. Medewerking met de Maatschappij tot Nut van 't Algemeen was hem niet mogelijk en haar steun in te roepen nog moeilijker, omdat zij van hem wenschte, dat hij zijn Christelijk beginsel zou prijsgeven. Het gevolg van dezen brief was, dat te Amsterdam in 1845 een aantal mannen bijeenkwam, waar van de meesten elkander nauwelijks van aan gezicht kenden, om den arbeid der Christelijke liefde te bespreken. Op een der volgende ver gadering werd besloten een tijdschrift op te richten en de redactie aan O. G. Heldring opgedragen. De Vereenig in g, Chris- telijke Stemmen, verschenen van 1847— 1875, geeft een overzicht van al wat op het gebied der Inwendige Zending is geschied, en met iederen jaargang ziet men hoe nieuwe cor poraties van Christelijk-philantropischen aard in het leven werden geroepen. VOOR DE WET GELIJK, Eeuwen lang heeft het geduurd voordat die nieuwe leer ingang vond; niet-christenen, be vooroordeelde christenen hebben ze bestreden, door de slavernij (het bezigen van zijn mede- mensch ter bevrediging enkel van eigen be hoefte) in zachteren of harderen vorm te ver dedigen, maar tevergeefs; het beginsel dat alle menschen voor de wet gelijk zijn staat thans onherroepelijk vast. Jhr. Mr. A. F. DE SAVORNIN LOHMAN.

Krantenbank Zeeland

Maas- en Scheldebode | 1929 | | pagina 9