Antirevolutionair Orgaan voor de Zuidhollandsche én Zeeuwsche Eilanden. Hfl-JH'ILHEED IN HOC SIGNO VINCES No. 3578 ZATERDAG 5 OCTOBER 1929 44ste JAARGANG EERSTE BLAD. Uw kennisse Gods. Op den Uitkijk. PRUII Fa. W. BOEKHOVEN A ZONEN Het nadrukken van den Inhoud van dit Blad is verboden overeenkomstig de Wet op het Auteursrecht. VIL Als we iets van God weten, komt dat, omdat de Heere zulks w i 1. Als Hij ons niet de vermogens had geschonken om te beseffen, om waar te nemen, en niet de gave had inge schapen van te kunnen kennen, wij zouden zelfs van het bestaan Gods niets afweten. Al leefden we dan in een nog zoo mooie schepping, omgeven van weelde en pracht in dieren- en plantenrijk, we zouden van Gods bestaan niets ver moeden. y Maar Hij zelf gaf ons oog en oor. Jat is Z ij n daad. Daarmee gaf Hij ons de vermogens om te zien en te h o o r e n. Dit is zeer eenvoudig op gemerkt, maar niettemin nuchtere waarheid. En een waarheid, die dóórgaatals God ons ziende maakt, dan zien we en als Hij ons hoorende maakt, dan hooren we. En indien Hij dat niet doet, welnu, het is duidelijk, dan blijft het zoowel i n ons als o m ons stikdonkere nacht en een stilte van het graf. De Heere gaf ons oog en oor en in verband daarmee het verstand om te kunnen waarnemen. Dat vermogen heeft Hij in ons gelegd. Buitengewone schit terende gaven, bij des menschen schep ping in hen ingeplant. De menschelijke natuur bezit dan die gaven. Laat het zijn ;thans door de zonde verzwakt, maar toch bezit de mensch als mensch de gave om te kennen, om waar te nemen. De mensch kan dus kennen, waarnemen. Dat is scheppingsordinantie. Omdat die gave krachtens zijn schep ping hem eigen is, is des menschen verantwoordelijkheid zoo ont stellend groot. Bezit de mensch nu eenmaal de gave van te kunnen kennen, dan komt de vraag, of het wel mogelijk zou zijn. God den Heere te kennen op een ma nier, niet overeen komstig zijn wil. Of dat het veeleer zóó staat, dat God slechts kenbaar is, voor zoover Hij Zich laat zien of laat hooren. Als we deze tweeërlei „kennis" tegen over elkaar plaatsen, maken we g e e n vreemde tegenstelling. Ga zelf maar naHoe dikwijls lust het u niet dingen om u heen waar te gaan nemen, al naar het u gevalt. Ge gaat uw grond onderzoeken of laat dien onderzoeken, om te weten, welke producten ge het best telen kunt, of wat aan uw bodem dient toegevoegd, teneinde voor het door u gestelde doel geschikt te wezen. Ge onderzoekt dat, ge hebt dat in uw macht. Tegen uw onderzoek kan het monster grond, dat onderzocht wordt, zich niet verzetten. Trouwens, zoo is het met velerlei stof, die door den mensch kan worden onderzocht. Zoo kunt ge ook de plantenwereld waar nemen en tot op zekere hoogte geldt dit ook van het dier. Zeer veel om ons heen in Gods schepping valt onder de waarneming van den mensch, onder het bereik van zijn kennisse, zonder dat de dingen zelf zich tegen het gekend- worden door den mensch zich kunnen verzetten. Zelfs het ruime hemelrond met het starrenfirmament valt onder de waarneming van den onderzoekenden mensch, die mits geloovig het hoort vertellen met blijden mond van Gods heerlijkheid. Maar nu de m e n s c h Och, zegt ge, ook de mensch valt vrijwel onder het bereik der menschelijke kennisse. Bij eenig nadenken evenwel, zult ge tot de conclusie komen, dat slechts in geringe mate de kennisse van den eenen mensch over den anderen aanwezig is. Zeker, er zijn zulke naturen, die geen geheimen kennen, en met heel hun innerlijk-zijn te koop loopen. Maar de meeste menschen doen dit niet. Zij openbaren zich slechts in zeer intiemen kring. Want de mensch heeft wel het vermogen zich te doen kennen door zijn medemensch, maar hij kan zijn innerlijke wezen ook verbor gen houden. Zelfs bewijzen de veinsaards, dat de mensch in dit op zicht zelfs zijn naaste rhisleiden kan. En voor de rechtbank blijkt dikwijls het vermogen van den mensch zich verborgen te houden. Neen, het valt niet mee den mensch te kennenOok hij moet zich laten kennenEn als hij dat niet doet, kunt ge wel wanen, hem te kennen en poogt ge zijn wezen misschien wel te be schrijven, maar uw beschrijving berust op f a n t a s i e en blijft roman. De mensch moet zich aan uopenbaren, wilt ge kennisse van hem opdoen. Sterker is dit bij de engelen- wereld. We gelooven, dat er engelen zijn en ook, dat ze hun werk hebben. Van enkele engelen zelfs zijn we, wat hun werk betreft, tamelijk goed op de hoogte. Enkele toch kennen we bij nameMi chael en Satan, bijvoorbeeld. Vooral Satans arbeid kennen we uit de Heilige Schrift en uit onze eigen levenspraktijk. En voor zoover zich engelen aan men schen hebben geopenbaard, zooals de Bijbel ons enkele gevallen meedeelt, bekwamen die menschen ook kennisse der engelenwereld. Maar overigens hebben wij, menschen, geen middel om iets te weten te komen van de engelen. De regel is, dat engelen zich niet openbaren, maar zich verborgen houden. En tegenover dat zich-ver- borgen-houden staan wij machteloos. Nu kunnen wij wel pogen toch tot die wereld der engelen door te dringen, maar, wijl ons daartoe alle vermogen ontbreekt, berust alles, wat we daar omtrent m e e n e n te weten te komen, op fantasie. We moeten onze ver beelding te werk stellen, om ons zelve z.g. kennisse der engelen bij te brengen. De kunst heeft op allerhande manier gepoogd beeltenissen van en gelen ons te vertoonen. Maar zeoals van zelf spreekt alles ijdele fantasie. Zoolang de engelenwereld zich voor menschen verbergt, zich niet openbaart, dringt onze kennisse van die wereld niet verder door. Maar wat we omtrent de kennisse van den mensch en die van den engel opmerkten, klemt in veel sterker mate ten opzichte van het G o d d e 1 ij k e Wezen. Alle middel om Hem te kennen zou ons ontbreken, als Hij, de Schep per, ons dat middel niet schonk. Hij moet het willen, dat wij Hem kennen! Van dien Souvereinen wil hangt alles af Ook onze Godskennis e. Al uw keflnisse van God, uw we tenschap van Hem, bezit ge, voor zoo ver de Heilige dat w i 1. Hij moet, |m.a.w., u Zelf deze kennisse geven! Nog anders Hij moet Zich dan niet verborgen houden, maar Hij moet Zich aan u openbaren! De openbaring Gods schenkt ons het middel Hem te kennen. En in Zijn souvereiniteit heeft het Hem behaagd Zich te openbaren. Met die openbaring heeft de Heere de bedoeling, d a t wij Hem kennen zouden. Van die openbaring heeft de mensch dus wel notitie te nemen. Laat hem die openbaring onver schillig; ergert hij zich mis schien aan die openbaring, de G o d der openbaring zal eenmaal, ondanks zijn onverschilligheid en ergernis, zijn Rechter wezen. Maar niet alleen, dat de mensch schuldig is notitie te nemen van de openbaring zijns Gods, maar hij heeft die zelf-openbaring Gods ook te aan vaarden, z o o a 1 s ze is. Hij moet die openbaring Gods niet wonder lijker willen maken, door ze met aller lei menschelijke franje te omhangen hij mag die openbaring Gods ook niet geringer achten, dan ze wer kelijk is. De openbaring Gods is nu eenmaal G o d d e 1 ij ken alle men- schelijk pogen, om daaraan t o e óf daaraan a f te willen doen, is en blijft majesteitsschennis. God den Heere moet aanvaard, als Hij zich openbaart als een God, die met doornen en muren k a s t ij d t, of den most en de wol en het vlas weg rukt en ophouden doet alle vroo- lijkheid op de sabaten en hoogtijden en verwoest de wijnstok en vijge boom(Hosea 2 5—12). Maar ook Hem aanvaardend, als Hij Zich openbaart als de 1 o k k e n d e, die naar het hart spreekt, die Zijn kind veilig leidt door de dorre woestijn des levens, die w ij n g a a r- d e n geeft en het dal Achors in een deur der hope verandert, die z i n- g e n doet na de uitleiding uit het diensthuis, die een verbond sluit met de Schepping ten genoege Zijner bruid(Hosea 2 1319). De openbaring Gods aanvaarden, z o o a 1 s Hij die belieft te schenken. Zóó alleen wordt L o-Ruchama, niet- ontfermd, tot een R u c h a m a, ont fermde en L o-Ammi, niet-mijn-volk, tot A m m i, mijn volk. Zóó betuigt het volk, dat Gods open baring aanvaardtO, m ij n G o d (Hosea 2 22). V die wefen hef nog nief, maar over den smaah van fwisf men nief' GROSSIER: Firma A. L. VEftBftUGGE MIDDELHARNIS. Deze Courant verschjnt eiken WOENSDAG en ZATERDAG. ABONNEMENTSPRIJS per drie maanden franco per post f 1.- bl vooruitbetaling. BUITENLAND bl vooruitbetaling f 8.50 per Jaar. AFZONDERLIJKE NUMMERS 5 CENT. UITGEEFSTER SOMMELSDIJK Teief. latere. No. 202 -ij Postbus No. 2 ADVERTENTIËN 20 cent, RECLAMES 40 cent, BOEKAANKONDIGING 10 cent per regel DIENSTAANVRAGEN en DIENSTAANBIEDINGEN f 1.- per plaatsing, Groote letters en vignetten worden berekend naar de plaatsruimte die >1 beslaan, Advertentiën worden Ingewacht tot DINSDAG- en VRIJDAGMORGEN 10 uur, Onlangs ontmoette ik een jonge man en kwam met hem in gesprek over verschillende dingen, waarover men zooal in een trein in gesprek kan raken. Hij was nog al bereisd, was van huis uit een Duitscher en wist over verschillende landen te praten. Zoo tusschen e'en stroom van woorden ving ik een opmerking op, waarover ik een oogenblik nadacht. Hij zei zoo, dat hem daarom Holland boven andere landen aanstond, omdat hier „vrijheid" bestond. Onder dat woord „vrijheid" verstond hij dan alles mogen doen wat den mensch aanstaat, zonder dat de overheid je op de hielen zit. Toen ik hier wat dieper op inging bleek me al spoedig, dat vrijheid en losbandigheid bij hem zoo ongeveer hetzelfde beteekende. Ik weet niet of het waar is wat hij zei, dat men in andere landen meer gebonden is dan in Nederland. Wanneer je zoo eens nagaat wat de bladen over allerlei toestanden in het bui tenland schrijven, dan krijg je wel eens den den indruk, dat men in andere landen de men schen zoo niet meer dan toch zeker ook niet minder vrij laat in hetgeen ze doen en laten willen dan in Holland. En bij ons wordt in de linksche Pers telkens weer ach en wee ge klaagd over de puriteinsche gebondenheid, waarmee de regeering het volk aan allerlei be palingen bindt. Hoe dit zij, ik geloof zeker, dat we er niets minder om zouden zijn wanneer de Overheid in sommige opzichten wat strenger optrad en aan sommige dingen wat beter paal en perk stelde. Zeker, we zijn het volk der „klassieke vrij heid". En we dragen dien naam met eere en zullen er voor waken dat we dat blijven. Maar bandeloosheid is geen vrijheid meer Bandeloosheid is de ontaarding der vrijheid. Nu is het zeker voor de overheid zeer moei lijk om in de vrijheid der burgers in te grijpen. De persoonlijke vrijheid van beweging, van doen en laten is een teere zaak. En de grens hoe ver de overheid mag gaan, is dikwijls moeilijk aan te geven. Maar dat is toch zeker, dat zij een dure roeping heeft ten aanzien van het publieke leven. En op dit terrein mag van haar meer ver wacht worden dan zij doet. Ik las pas nog, dat het boek, dat in ons land zulk een opgang maakte, het oorlogsboek; „Van het Westelijk front geen nieuws", door Mus solini in Italië verboden is. Het was al gedrukt en klaar om uitgegeven te worden, maar er komt niets van. Nu weet ik wel, dat we hier iets dergelijks gehad hebben met dat beruchte boek van den Eranschen schrijver Barbusse; onze regeering verbood den verkoop van dat boek, maar men zegt, dat wie het hebben wil, er heel gemak kelijk aan kom'en kan. Dat is weer iets speci fieks Hollandsch, een halve maatregel, die den verkoop van dat boek in de hand gewerkt heeft en dus het tegenovergestelde doel be reikte. Overigens is ons volk wel zoo vrij als een vogeltje in de lucht. De nieuwe bioscoopwet is tot nu toe niet veel meer dan een mislukking. Van een strenge cen suur is geen sprake. En zoo zijn er meer din gen op te noemen, waarbij de lakschheid der regeering schril aan den dag treedt. Dezer dagen las ik een artikeltje, waar boven stond: „Een Mussolini gevraagd". In dit artikel werden rake ding'en gezegd. Uit het „Paedago- gisch Tijdschrift" haalt de schrijver o.m. het volgende aan„Voor sommige zaken, als schouwvensters, spoorboekhandel en adverten tiepagina's zou het m.i. niet nadeelig zijn, als er een soort censuur-Mussolini was. Want de dagelijksche suggestie van een advertentie van een uitgestald boek of plaat oefent invloed uit ten goede of ten kwade. Wie tegenwoordig de straten der groote steden doorgaat, heeft aanleiding genoeg om zich te ergeren en de verzuchting te beamen. Overal etalage's met producten van onze onvolprezen boekdrukkunst, helaas van het minste allooi. Als paddestoelen rijzen dergelijke zaakjes in allerlei stadswijken uit den grond. Allerlei soort plaatwerken, tijd schriften, schunnige weekblaadjes met veel heel en half naakt hangen daar te kijk. Zou daar niets tegen te doen zijn? Zulke zaken specu- leeren op het laagste in den mensch, op wat moreel neerhaalt en besmet. Die etalages trek ken natuurlijk ook de aandacht van onze kin deren. En 't gevaar is niet denkbeeldig, dat ze er eens blijven kijken en eens lezen de dubbel zinnigheden, die er bij de pikante plaatjes ge drukt staan. Wat voor indruk moeten de kin deren wel van ons, groote menschen krijgen, als ze zien, dat zóó iets, zulke plaatjes voor ons gedrukt worden en onder ons gangbaar zijn? En als ze daar staan te kijken, misschien laten we het hopen met nog iets anders in het hart dan verwondering over 't rare, en ze hooren dan eens van volwassen toeschouwers opmerkingen, die hun ziel vergiftigen, hun ge- dachtenwereld besmeuren En laten we ook rekening houden met de zondige neiging van 't menschenhart, die ook in 't kinderhart reeds optreedt: de trek naar 't verbodene; juist wat ze intuïtief voelen dat slecht is, trekt ons. En dan kunnen ze er niet meer voorbij komen zonder eens gauw even te kijken. Ten slotte onze grootere jongens en meis-. jes kunnen er toe komen iets van dien vuilen rommel te koopen. Of aan te nemen van an deren. Meisjes ook Ja, ook meisjes De er varing leert het helaas. Op H.B.S.en zijn wel eens de tasschen der leerlingen onverwachts geïnspecteerd en de oogst van schunnige lec tuur was bedroevend groot. We hebben toch al zoo'n strijd om onze kinderen te bewaren van de wereld en het bederf van onreinheid en onzedelijkheid. We moeten bidden en waken. We gevoelen het: er staat zooveel op 't spel. Maar moeten we dit tolereeren Dat dit gif zoo maar publiek wordt aangeboden Dat het te kijk hangt voor de boekwinkels in onze straten, die ze telkens pioeten passeeren Heb ben we geen overheid, die waken kan en wil voor onze jeugd en tegen de gevaren van de straat? Want dit is een gevaar van de straat geworden, veel erger dan de auto's. Een moreel gevaar van ernstigen aard. Kan de overheid dat niet verbieden? Ter wille van onze kin deren Moet er een Mussolini komen Goed, laat hijj dan maar komen. Desnoods in elke stad. Een „stadsreiniger", die ons verlost van 't vuil, dat te pronk hangt en te koop wordt aangeboden aan onze jeugd. Dit woord is juist, volkomen juist. De overheid heeft hier* een dure roeping. Zouden wij op dit stuk soms niet al te veel redeneerend te werk gaan. Het is zeker waar, dat een volk moeilijk op te voeden is van overheidswege. De moraal en de zeden moeten er van huis uit in gebracht worden. Verbeteren kan de overheid e'en volk niet. Waar het gezin, de school en de kerk hun opvoedende taak verwaarloozen, kan een overheid zeker niet redden wat hierin verloren ging. Het zou dan ook een hoogst gevaarlijk waagstuk zijn, indien de overheid haar roeping aldus ging opvatten, dat zij ook in huis en school en kerk de lakens begon uit te deelen. Haar terrein blijft beperkt tot het publieke leven. Maar daar heeft zij dan ook een taak. En we komen er niet mee af door te zeggen: juist als de overheid gaat verbieden, zal een volk er naar grijpen, en zal het kwaad toe nemen. Al heeft de geschiedenis alle eeuwen geleerd, dat men een zaak niet beter kan be vorderen dan door er martelaars voor te ma ken, dit feit mag een overheid niet doen terug schrikken om haar roeping na te komen. Een overheid moet regeeren, dat is iets an ders dan leiding geven, regeeren wil zeggen: doorzetten desnoods tegen den volkswil in, de overheid draagt „het zwaard", wat beteekent, dat zij desnoods met macht en geweld moet optreden. Dit is altijd het antirevolutionaire standpunt geweest. Zs is om van Ie smullen, CVfer/# zoo tehUer^S T^d#1 "222- In Ons Program heeft Dr. Kuyper het zoo juist gezegd: „De roeping van de „dienaresse Gods" is, om door de tucht der wet de bestia liteit te keeren; het menschelijke in den mensch als levens norm te stellen, en aldus den weg te banen voor de openbaring van nog hooger, d.i. goddelijke krachten in de consciëntie der natie 'en in de consciëntie .van den enkele per soon. Een bewijsgrond, die daarom te vaster ligt, wijl, zonder dit, elk wettelijk onderscheid van goed en kwaad zou wegvallen en er dus zelfs voor geen rechtspleging plaats meer zou zijn." Ik geloof, dat hier wel wat meer op gelet mocht worden. Te weinig verstaat de overheid in onze dagen in dit opzicht haar roeping. Ik weet wel, dat het niet gemakkelijk is om tegen den stroom op te roeien, wat hier ongetwijfeld het geval zou zijn. De breede massa onzer dagen wil er niet meer aan. Zij eischt haar vrijheid om te doen en te laten wat zij wil. De meeste linksche bladen protesteeren heftig tegen maatregelen, die de overheid soms neemt wanneer de publieke onzedelijkheid wat al te schandelijk aan het voetlicht komt. Vooral in socialistische kringen kan m'en hef tig te keer gaan wanneer de lands- of de plaat selijke overheid verordeningen maakt, die ten doel hebben de openbare zedeloosheid te keeren. Men is er van dien kant gauw bij om 'Spot tend van „zedelijkheidsapostelen" te spreken, al wie het waagt om de zonde van dezen tijd tegen te gaan in het publieke leven, heeten menschen „die de kat in 't donker knijpen." Het is dan ook wel te begrijpen, dat de S. D. A. P. fen onzent van een regeering als in Italië door Mussolini wordt uitgeoefend, niets hebben moeten Deze week stond in „Het Volk" een foto van een gebouw, waar Mussolini zijn werk kamers heeft. Het onderschrift, dat „Het Volk" er onder plaatste, was veelzeggend. Er stond onder: „Het broeinest van Mussolini's bloed- regiem. Hoe lang zal hij er nog zijn heillooze plannen kunnen uitdenken We begrijpen het waarom „Het Volk" zóó schrijft Toch, als zijn we het met de politiek van Mussolini lang niet eens, verscheidene maat regelen, die hij getroffen heeft, juichen we van harte toe, van een ordelooze en zedelooze troep heeft hij Italië weer gemaakt tot een zedelijke en e'en geordende staat. Zijn maatregelen mogen soms draconisch geweest zijn, ze hebben Italië gered van het hellend vlak naar den gewissen ondergang, waarop het socialisme het gevoerd had En al verlangen we hier naar geen Musso lini, een klein beetje meer van zijn geest zal ons land geen kwaad doen. Of het nieuwe Kabinet wat meer ruggegraat zal toonen Ik weet het niet, maar de Troonrede geeft weinig moed. Juist wat wij in ons antirev. program als eisch van beginsel hebben neergeschreven, komt er niet in tot uiting. In dat opzicht is de Troonrede zeer zeker teleurstellend. Onze partij heeft ten dezen opzichte dan ook een dure roeping. Gelukkig hebben we manrien afgevaardigd, die zich deze roeping wel bewust zijn. En bij dit alles mogen we ook wel beden ken, dat we er niet af zijn met onze regeering in gebreke te stellen. Wij hebben zelf ook een taak. Ik behoef er niet op te wijzen, waarin deze taak ten aanzien van het kwaad, dat we hier bespreken bestaat. Ieder onzer weet dat heel goed. En zoo lang we in ons persoonlijk leven, in ons gezinsleven, in ons kerkelijk leven en

Krantenbank Zeeland

Maas- en Scheldebode | 1929 | | pagina 1