EHJES
Antirevolutionair
Orgaan
leruen
ZODSI
1
STER-TABAK
voor de Zuidhollandsche en Zeeuwsche Eilanden.
IN HOC SIGNO VINCES
VEN?
No. 3574
ZATERDAG 21 SEPTEMBER 1929
44STE JAARGANG
Middel-
lieden.
EERSTE BLAD.
ewijk
meisdijk
Op den Uitkijk.
!;i
ouden
i t i e.
.INGEN
ursus zal plaats
>29, des avonds
Middelharnis.
or Timmerlieden,
rs op Maandag-,
t 8 uur.
'ebruari 1930.
op de Ambachts-
bereikt, kunnen
ij de inschrijving
tten).
tuur,
EN, Directeur.
Fa. W. BOEKHOVEN ZONEN
Het nadrukken van den inhoud van dit Blad is verboden overeenkomstig de Wet op het Auteursrecht.
Slechts één Openbaring
Gods.
m
or
KERN, Ring
H. BRABER
J. KALLE
A. SNIJDER
EESTEREN
MOOIJ Kzn.
v. D. VALK
AN ZANTEN
N ZONEN
CAMPFENS
KEMPEN Lz.
HoewKjk
irolen
alle
Ie] scholen.
DE MEU-
A. BOER
erdam -mt
pstraat 70
Overal verseh
Ingezonden Stukken.
lzaad f 23—25. geel
erlijnzaad 20—22,
zaad 22—24, alles
J AARDAPPELEN
:mber. Heden waren
als volgtBrielsche
Zeeuwsche blauwe
-1,70, bonte f 2,70
70—2 Westl. school»
:erstelingen 4—5 c.,
wpitters 5—6 c., alles
ïvoer, kalme vraag.
>t. (Opgaaf van de
30 kg. biauw schoon
oil. geel f 1,15-1,30
Deze Courant verschflnt eiken WOENSDAG en ZATERDAG.
ABONNEMENTSPRIJS per drie maanden franco per post f 1,— b| vooruitbetaling»
BUITENLAND b| vooruitbetaling-f 8.50 per |aar,
AFZONDERLIJKE NUMMERS 5 CENT.
UITGEEFSTER
SOMMELSDIJK
Telef. Interc.No. 202 Postbus No. 2
ADVERTENTIËN 20 cent, RECLAMES 40 cent, BOEKAANKONDIGING 10 cent per regel
DIENSTAANVRAGEN en DIENSTAANBIEDINGEN f 1.- per plaatsing»
Groote letters en vignetten worden berekend naar de plaatsruimte die zf beslaan»
Advertentlën worden ingewacht tot DINSDAG- en VRIJDAGMORGEN 10 uur,
in 4 dagen,
at weer thuis.
ddeien
juds om zijn goede
ar ook.
f 55,—
f 30,— en hooger
f 8,—
f 5,90
EKEN CADEAU
LD AM, Tel. 55121
Y,
„Dat spreekt", zegt ge. Ja, stellig,
't ls alleen zoo te bejammeren, dat men
„in theorie" de waarheid van de
ééne openbaring Gods hul
digt, maar in de p r a k t ij k aan heel
wat andere openbaringen zijn wie
rook plengt. tn zie, hieraan is de
waarachtige belijdenis te kennen,
dat men de levenspraktijk haar die
belijdenis reguleert. Dat be
hoort men ook te doen en wèlbewust
in het stuk van de ééne openba-
.ring G o d s. Al uw kennisse Gods en
O w zelfkennis berust op die ééne
openbaring en op niets anders. Tot
de Wet en tot de Getuigenis!
Of wilt ge hier wellicht iets plaatsen
naast die Wet en dat Getuigenis
„De Geest", zegt ge, „de Geest". Ge
bedoelt den Heiligen Geest en Diens
werk. Hoe komt ge aan de kennis van
dien H. Geest 1 Buiten die ééne
openbaring om 1 Of zijt ge niet van
overtuiging, dat ge den Persoon des
H. Geestes alleen kent uit die ééne
openbaring en daardoor alleen En
Diens werkingen Zijt ge wellicht ge
woon uw inwendig zieleleven en wat
daarin omgaat zelve te beoordeelen,
met uw eigen bedorven verstand en
gemoed Is de maatstaf, die ge aan
legt bij al uw zielsbewegingen wellicht
uw eigen rede en wijzigt die maat-
Cstaf zich daarom misschien zoo gemak
kelijk Beoordeelt ge zelf naar eigen
keus en merk en al wat er binnen en
buiten u gebeurt Bestempelt ge z e 1 f,
al naar het gevalt, geestelijke werkin
gen als van Gods Geest dan wel van
Satan
Maar hebt ge dan zelf als ge
tenminste den Heere ernstig zoekt
nog nooit opgemerkt, dat ge op zand
grond bouwt? Dat ge in u zelf, in
den zondigen, van God afge
vallen mensch, in den dwaal-
zieke, een vastigheid hebt ge
zocht, die ge daar nooit vinden zult en
dus ook niet zoeken moogt Dat ge op
Remonstrantsche wijze bezig
zijt een grondje in u z e 1 f te zoeken
Ge moet terug tot de W e t en tot
de Getuigenis! En al wat binnen
u of ook buiten u plaats grijpt, moet
ge ter toetse leggen aan de H. Schrift.
Dat is de e e n i g e, de eeuwige,
onveranderlijke maatstaf. En
als soms Gods werk in u berust op
allerlei overwegingen van u buiten
dat Woord van God om; op wie
weet wat „vrome" overwegingen, er
varingen en gebeurtenissen, diens
vroomheid behoort eerst nog de keur
van Gods heilig Woord aangelegd.
Dat Woord alleen stempelt
vroomheid tot echt of valsch. Niets
en niemand anders! En als het
werk van God den Heiligen Geest in
uw ziel soms a f w ij k t van wat die
zelfde God de Heilige Geest één
maal en voorgoed openbaarde
H de Heilige Schrift, dan is
daarmee het bewijs geleverd, dat het
werk des Geestes in u fantasie is;
vrucht van uw eigen inbeelding. Uw
vroomheid is dan op een zijpad dool
geraakt. De heirweg van Gods ge
openbaarde waarheid is dan verlaten
en zoo is alle grens weggenomen voor
alle mogelijke en onmogelijke gees-
teljjke s p\e cju ljat ie s. JDe vaste
grond, waarop alleen gebouwd worden
kan, voor n en voor de toekomst
is de rots van Gods W oord. Zijn
beloften zijn j a en a m e n. Dat Woord
van den waarachtigen God, die niet
liegen kan, is alleen betrouwbaar. 2
Alle redeneeringen van menschen, hoe
vroom en godzalig in opzet ook,
zijn alle redeneeringen en overleggin
gen van menschen, d.w.z. van zonda
ren, die w 1 liegen kunnen, die het
ook doen. Den waarborg van
waarachtigheid hebben zij niet. Alleen
het eenmaal gegeven WoordGods
bezit dien waarborg.
Daarom moet al uw redeneeren den
toets der Heilige Schrift kun
nen doorstaan. Al uw overleggingen,
al uw handelingen, al uw gedachten,
ook uw invallende gedachten, staan
niet boven, zelfs niet naast,
maar beneden den Rechter, die
spreekt in Zijn Woord.
Niet genoeg kan daarom worden
herhaald: Tot de Wet en de Ge
tuigenis! Anders geen dage
raad!
Geendageraad! Dat geldt ook
van uw doolgeraakte vroomheid, chris
ten Ge moet terug Niet langer een
grondje zoeken in u zelf. Want al
zegt ge het nóg zoo somber en drei
gend, broeder, dat de mensch dood is
door de zonden en misdaden, ge b e-
leeft deze belijdenis niet; ge zoekt
het merk van waarachtige vroomheid
in uzelf en daarin zijt ge ontegen
zeggelijk Remonstrantsch! En
in dien zin heeft ook uw vroomheid
indien zij zich niet van haar dwaalweg
bekeert geen dageraad
Ook in dit stuk past den vrome ern
stig zelf onderzoek. Het zelfonder
zoek is tóch zoo uiterst belangrijk. Het
is den mensch eigen met koninklijke
heerschappij over anderen vonnis
te vellen. En dat vonnis ge hebt
er zeker toch wel eens op gelet be
rust in de meeste gevallen niet op
Schriftgegevens. En toch, dat
vonnis alleen is voor Gods rechter
stoel bestaanbaar. Ge mist het recht
een ander vonnis te vellen. Ge
vindt dat niet in orde en dat is er
gerlijk en volgens u deugt dat niet en
dit niet en bij die en die kan dat en dit
er maar mee door en de volgende vat
het ook al zoo licht op. Hoe g ij het
vindt, broeder, is geen maatstaf
Er is maar één openbaring Gods, die
u n m ij geldt. M ij n vroomheid moet
niet getoetst aan u w vroomheid; maar
uw en m ij n vroomheid moeten b e i-
d e te land komen onder den toets der
Heilige Schriftuur. Dat zal oordeelen
en n i e t ik over u, nóch gij over mij
Wat g ij ergerlijk vindt, is evenmin
maatstaf voor een ander, van wie ge
eischt, dat h ij zal oordeelen als gij
Tot de W e t en tot de G e t u i g e n i s
broeder Vóór we op den rechterstoel
gaan zitten, laten we allen ons voor
dien Rechterstoel plaatsen en laat daar
ieder aanhooren eigen vonnis en
laat ons dan de lust in ons binnenste,
zelf op dien stoel plaats te nemen,
dooden
Niet ik op dien Rechterstoel; niet
g ij daarop
Maar de levende God, die
Zich volkomen openbaarde in Zijn
Woord
Laat ons voor dien Rechter het
hoofd ontblooten en in diepen deemoed
onze zondige zielen onderwerpen aan
z ij n vonnis; zoodat ge om g e na d e
leert roepen, uw absolute on
macht gevoelend, opdat ook gij g e-
ho 1 p e n wordt ter bekwamer tijd.
Vrome zielen, richt uw leven naar
het W oord van den God des hemels
en der aarde, die aan ons menschen-
kinderen slechts één openba
ring gaf
Anders geen dageraad
De „derde Dinsdag in September"
Iedere Nederlander, en zeker ieder Hagenaar
weet wat dit zeggen wil
Kortweg spreekt de Hagenaar van „de Staten-
Generaal" en ieder stadgenoot weet wat hij
dan bedoelt.
Die openingszitting is altijd iets moois, het
heeft iets Vorstelijks, iets groots.
Dit jaar is het juist 25 jaar geleden, dat deze
plechtigheid voor het eerst plaats had in de
Grafelijke zalen op het Binnenhof.
Een stroom van menschen tracht altijd iets
van deze plechtigheid te zien.
Honderden bij honderden kijklustigen verza
melen zich op en bij het Binnenhof om er van
te genieten.
En het is ook wel de moeite van het wachten
waard.
Toch is het niet meer wat het vóór negentien
honderd en veertien was.
De Vorstelijke stoet is in dit rampjaar sterk
ingekrompen en sedert heeft men deze plechtig-
heid sober gehouden.
Maar hei; aantrekkelijkste bleef: dat is de
„gouden koets"
Met acht paarden bespannen, vormt dit rijtuig
voor het wachend en rijkhalzend publiek de
clou van de heele plechtigheid en trekt het meer
de aandacht dan de Troonrede zelve
Wanneer die koets ev'en voor één uur voor
het Grafelijke slot stil houdt, stappen de Vor
stelijke Personen onder de toonen van het al
oude „Wilhelmus", gespeeld door de Militaire
Kapel, uit en schrijden door een eerewacht van
Grenadiers en Jagers, die met het Regiments
vaandel ter weerszijden opgesteld zijn, naar
binnen. Tegelijk weerklinkt het eerste-minuut
schot uit de in het Malieveld opgestelde bat
terij van vier monden, en binnen weinige mi
nuten is de plechtigheid afgeloopen.
Eigenaardig, dat deze plechtigheid telken jare
weer zooveel belangstelling trekt en dat niet
alle'en van de Hagenaars, die hun kantooruren
verzuimen zonder dat iemand het hun kwalijk
neemt: ,,'t is immers een feestdag" maar ook
van buitenmenschen.
Een onzer dagbladen schreef er van deze
week: „De Staten-Generaal" is toch altijd weer
een echt Haagsch feest. De Hagenaars worden
nooit moe naar de feestelijken optocht te kijken,
ook al moeten zij er nog zooveel geduld voor
over hebben om zich een plaats vooraan den
weg te veroveren. En ook voor mensch'en van
buiten oefent de openingsplechtigheid een altijd
weer even sterke aantrekkingskracht uit. Wie
daaraan mocht twijfelen, ga naar de stations.
Hij zal tientallen, honderden vreedzame groepjes
zien aankomen, die, kleeding en pakje proviand
dat zij meedragen wijzen het ontwijfelbaar uit,
zich naar Den Haag opgemaakt hebben om
den stoet te zi'en en dan na afloop verder ge-
noegelijk in de stad en op Scheveningen door
te brengen. Vooral de spoor brengt velen van
deze feestgangers aan, zeker wel voor het mee-
rendeel uit Rotterdam. En het begint al vroeg,
om negen uur komen er al velen binnen, maar
het duurt den heelen ochtend door."
Bij het volk wil zulk een plechtigheid er wel
in. Vorstelijke praal was altijd aantrekkelijk.
En waarom zou men dat ook niet hebben
Het politieke leven is van zich zelf koel en
nuchter en dor en droog genoeg; zoo eens in
het jaar mag er wel wat zwier bij komen.
De Socialisten denken daar anders over, of
liever: zij hebben daar vroeger wel anders over
gedacht. Er is een tijd geweest, en het is nog
niet zoo heel lang geleden, dat de roode heeren
weigerden de openingszitting van de Staten-Ge
neraal bij te wonen. Ik geloof niet, dat zij be
zwaar hadden tegen den pracht 'en' de praal,
die bij die gelegenheid ten toon gespreid wordt,
want hun collega's in Duitschland doen in weel-
devertoon bij dergelijke gelegenheden voor ons
niet onder, en dat zal in andere landen, waar
zij wat in de melk te brokkelen hebben, wel
precies zoo zijn.
Het groote verschil was maar, dat ons Hoofd
van Staat geen president is, maar een Vorste
lijk Persoon. Dat stuitte de heeren tegen de
borst.
Toch is er in de laatste jaren verandering in
hun houding gekom'en'. Eerst trokken ze nog
wel niet mee op in den stoet van Kamerleden,
maar door de vensters op het Binnenhof gluur
den toch verscheidene roode heeren naar buiten
en rekten hun halzen om niets van de plechtig
heid te missen. Thans doen ze echter al een
stapje verder en nemen de meesten hun plaatsen
onder de Kamerleden in de Ridderzaal in, heel
gewoon, alsof het nooit anders geweest is.
In de vergaderingen van de sociaal-democra
tische partij is hierover meermalen gesproken
en verscheidene moties van afdeelingen uit alle
streken van het land spraken uit, dat men in
de partij de houding der Kamerleden niet kon
goedkeuren.
Maar natuurlijk, de heeren leiders zetten door.
Het past geheel in de ontwikkelingsgang van
het socialisme, dat van een oproerige tot een
burgerlijke partij is uitgegroeid.
Wel heeft b.v. Kleerekooper in het socialis
tisch dagblad „Het Volk" meermalen den spot
gedreven met de plechtige openingszitting en
trachtte hij zijn lezers aan het lachen te brengen
als hij het in zijn „Oproerige Krabbels" had
over het „hoerareeren" van den heer Duymaer
van Twist, nadat de Koningin de Troonrede
had uitgesproken, maar dat alles neemt niet weg,
dat uit de geheele houding van de S.D.A.P.
bleek, dat zij ook op dit punt radicaal van
zienswijze is veranderd
En we hebben er vrede mee, hoe burgerlijker
ÜCHTEÖÊUWGE
ROOKTABAK
ROOKSTER
THEOOORUS
NIEMEIDER
GRONINGEN
de S.D.A.P. wordt, hoe liever het ons zal zijn.
Revolutie brengt een volk niet verder, zeker
niet in een land als het onze
Al moge dan voor het volk, dat Den Haag
gaat bezoeken met het doel iets van de openings
plechtigheid te zien dit het voornaamste zijn,
voor het politieke leven blijft de Troonrede
hoofdzaak.
Toch wachte men zich, wel dit Staatsstuk
grooter gewicht toe te kennen, dan het inder
daad verdient.
Wie meent, dat de Troonrede klaar en helder
voor oogen stelt wat we van de eerstkomende
parlementaire periode te wachten zullen hebben,
vergist zich licht. Wel worden doorgaans enkele
algemeene lijnen uitgestippeld en worden er
soms enkele wetsontwerpen aangekondigd, maar
positief is de Troonrede meestal niet.
Daaruit is ook te verklaren het feit, dat de
beschouwingen over dit Staatsstuk altijd zoo
uiteen loopen, zelfs van geestverwante bladen.
Ook dit jaar frappeert dat weer.
Zoo zegt, om enkele voorbeelden te noemen,
„De Tijd": „De Troonrede is rijk aan beloften,"
maar de „N. R. Ct." zegt: „De Troonrede is
een leeg stuk „Het Huisgezin" hoort in de
Troonrede: „Een stevig geluid", maar het „Va
derland" vindt het een stuk van „bedenkele
vaagheid". „Het Centrum" acht de Troonrede
in „optimistischen toon gesteld" en de „Volks
krant leest er de aankondiging in van „belang
rijke sociale maatregelen", maar „Het Volk"
vindt het staatsstuk „een mager ezeltje" „De
Rotterdammer" gelooft dat het „een vruchtbare
periode kan worden", maar „De Residentie
bode" ziet er de profetie in van „gematigde
politiek" en „De Telegraaf" vindt de Troon
rede een „gematigd program".
Het zou niet moeilijk zijn zoo nog een poosje
door te gaan.
Er blijkt uit, dat men met dit Staatsstuk alle
kanten uit kan, 'en er genoeg ruimte in geboden
wordt om het naar eigen goedvinden te inter
preteeren, waarvan de verschillende partijen
dan ook een gretig gebruik maken
Positief geluid wordt er zelden in beluisterd,
en naar mijn meening kenmerkt dit vooral de
Troonrede van dit jaar.
Wat natuurlijk een gevolg is van de politieke
omstandigheden.
Het heeft niet mogen gelukken om een flink
parlementair Kabinet samen te stellen, daartoe
bleek er te weinig eensgezindheid onder de
groote partijen in de Kamer.
Vanzelf komt dit thans tot uitdrukking in de
Troonrede en straks zal het ongetwijfeld ook
duidelijk blijken uit de politiek van den dag.
We betreuren dat.
Gaarne hadden we in de Troonrede iets be
luisterd van een waken tegen de aanslagen van
onze geestelijke goederen, als het huwelijk, het
huisgezin, de publieke eerbaarheid, de Zondags
rust enz., dingen die samenvallen onder de for
mule: handhaving der Christelijke grondslagen
van ons volksleven.
Slechts een paar keer hebben we dit positieve
geluid mogen beluisteren, dat was in 1901 toen
het Ministerie-Kuyper optrad, in 1909 onder
het Kabinet-Heemskerk en in 1925 toen het
Ministerie-Colijn het roer van Staat in handen
nam,
En nu weet ik wel, dat we gelukkig de
neutrale zóne van het Kabinet-De Geer voorbij
zijn en dit Kabinet de principieele vraagstuk
ken, zoo noodig, wel zal aanroeren, maar we
hadden er toch gaarne iets van beluisterd in
de Troonrede.
Intusschen, we zullen nu maar afwachten
wat de algemeene beschouwingen ons te zeggen
zullen hebben.
In elk geval: de politieke molen maalt weer
UITKIJK.
De copie van ingezonden «tukken, die niet ge
plaatst zijn, wordt niet teruggeven. Buiten
verantwoordelijkheid van Redactie en Uitgevers.
Middelharnis, 15 September 1929.
Geachte Redactie
In het hoofdartikel „Band aan het Woord
Gods" raakt de schrijver van dat artikel in een
paar regels ook het standpunt aan van den
Katholiek ten opzichte van den Bijbel. „De
Roomschgezinde zoo lees ik daar erkent
wel volmondig, dat tot deze openbaring aller
eerst de Schrift behoort, maar hij plaatst naast
de Schriftuur drie andere kenbrónnen. Ie. De
apocryphe boeken des Ouden Testaments: 2e.
de overlevering; 3e. de uitspraken van de Con
ciliën en van den ex cathedra sprekenden Bis
schop van Rome."
De Redactie stond mij welwillend toe, om
deze eenigszins verwarrende zinsnede wat nader
te belichten en ik dank haar bij deze gaarne
voor die welwillendheid.
1Het juiste standpunt van den Katholiek
ten opzichte van de bronnen der openbaring
bestaat niet hierin, dat hij vier verschillende
bronnen van openbaring aanneemt, zooals de
schrijver schijnt te veronderstellen, doch slechts
twee, ad. de H. Schrift en de Godde
lijke Apostolische Overlevering,
Deze twee verschillende openbaringsbronnen
worden ook wel aangeduid met de woorden: het
geschreven Woord Gods de Bijbel, en
het niet geschreven maar mondeling
door Christus en de Apostelen gepredikte
Woord Gods, de overlevering.
De onderscheiding door den schrijver gemaakt,
van de H. Schrift en de apocryphe boeken des
Ouden Testaments als twee afzonderlijke open
baringsbronnen is een onderscheiding, die de
Katholiek niet aanneemt en wel orn de een
voudige reden, dat die apocryphe boeken des
Ouden Testaments door den Katholiek niet als
apocryphe d.w.z. als niet door den H. Geest
ingegeven boeken worden beschouwd, maar
als w e r k e 1 ij k geïnspireerde, d.w.z.
onder ingeving van den H. Geest geschreven
boeken. Die boeken worden daarom volledig
op één lijn gesteld met de andere boeken van
de H. Schrift en vormen daarmee als zoodanig
een eenheid, zoodat zij niet een aparte bron van
openbaring zijn naast de Schrift.
De Katholieke Kerk steunt hierbij vooral op
de Alexandrijnsche Canon (lijst), welke reeds
een eeuw vóór Christus bestond en waarin ook
deze, door den schrijver genoemde „apocryphe"
boeken zonder eenige onderscheiding als heilige
boeken tusschen de andere staan gemeld. Het
zijn de boeken: Tobias, Judith, Wijsheid, Ec-
clesiasticus, Baruch, I ék II Mackabeeën, als
mede Esther 10 4 tot 16 24, Daniël 3 24—
90 en 13 en 14.
2) Naast de Schrift aanvaardt de Katholiek
echter nog e'en andere, geheel verschillende en
geheel op zich zelf staande Bron van Christe
lijke Openbaring, n.l. de overlevering,
die hij om haar oorsprong ook wel noemt: de
goddelijke Apostolische Overlevering.
Wat verstaat de Katholiek onder dat woord:
goddelijke Apostolische Overlevering
Daaronder verstaat hij die geopenbaarde
waarheden, welke door de Apostelen wel ge
predikt zijn, maar niet in de H. Schrift ge
schreven staan. Op welken grond neemt de
Katholiek het bestaan van zulk een god
delijke Apostolische overlevering als afzon
derlijke openbaringsbron aan
Op grond van den Bijbel zelve.
De Bijbel leert hem, dat Christus de ver
breiding van Zijn leer niet heeft toevertrouwd
aan de Schrift, maar aan het levende Woord.
Gelijk Christus Zelf Zijn leer mondeling
predikte, zoo gaf Hij ook aan Zijn Apostelen
de opdracht en het bevel om Zijn leer overal
mondeling te verspreiden. „Gaat zegt
Christus bij Matth. 28 1920 onder
wijst alle volkeren en ziet Ik ben met
U alle dagen tot het einde der wereld."
„Gaat heen in de gansche wereld 'en pre-
dikt het Evangelie aan heel de Schepping".
Marcus 16 15. „Maar gij zult kracht ont
vangen, als de H. Geest over u nederdaalt en
gij zult Mij tot getuigen zijn te Jeruzalem
en in geheel Judea en Samaria en tot het einde
der aarde". Handel. 1 8.
In die drie Schriftuurteksten geeft Christus al
lerduidelijkst een wereld omspannende opdracht,
een opdracht, die de krachten en den leeftijd van
één mensch verre te boven gaat en die daarom
dan ook gelden moet voor alle tijden en dus
ook voor den tijd na den dood der Apostelen.
Niet zonder reden immers zegt Christus „heel
de Schepping, „alle dagen", „de gansche we
reld", „tot het einde der wereld". Christus zegt
dus niet: Schrijft mijn leer in boeken op; Chris
tus zegt ook niet: de boeken, die gij later
schrijven zult, zullen met de andere heilige
boeken van de Schrift de eenige en uitsluitende
Bron worden, waaruit men mijn leer moet op
diepen.
Maar wat zegt Christus dan wel Christus
beveelt te „onderwijzen" en „te prediken",
m. a. w. het levende Woord der prediking, de
mondelinge overlevering is de weg, waarlangs
de Apostelen allereerst Christus' leer aan alle
volkeren 'en tijden moeten brengen.
De geschiedenis der Apostelen bevestigt deze
drie teksten van den Bijbel, want overal zien
wij, hoe de apostelen allereerst de opdracht