L UIT HET WOORD J C. WARNAER, Dirksland, Ds. C. VAN DER WAL, Dirksland, A. H. VAN YPEREN, Herkingen en Ds. G. VAN DER ZEE, Den Bommel, Eindredacteur PREDIKBEURTEN SSKi ALLERLEI SSSSS ■E ONDER REDACTIE VAN OP ZONDAG 1 SEPT. 1929 SCHETSEN UIT DE KERKGESCHIEDENIS I VOOR DEN ZONDAG I NED. HERV. KERK. Sommelsdijk, v.m. leesdienst en 's av. Ds. van Ameide. Middelharnis, v.m. 10 en s av. 6.30 uur Ds. van Voorthuizen van Rijssen. Stad aan 't Haringvliet, v.m. 9 uur Ds. van Ameide van Sommelsdijk en n.m. 2 uur leesd. Den Bommel, v.m. 9.30 uur Ds. v. d. Zee en 's av. 6 uur leesdienst. Ooltgensplaat, v.m. 9.30 leesdienst en 's av. 6 uur Ds. v. d. Zee van Den Bommel. Langstraat, v.m. 9 en n.m. 2 uur de heer Vetter. Oude Tonge, v.m. 9.30 uur Ds. Vlasblom en non, 6 uur leesdienst. Nieuwe Tonge, v.m. leesdienst en 's av. 6 uur Ds. Dekker (Doop). Dirksland, v.m. leesdienst en 's av. Ds. v. d., Wal (extra collecte). Herkingen, v.m. 9.30 en 's ava 6 uur de heer Van Yperen, Melissant, n.m. 2 uur Ds. van Ameide van Sommelsdijk. Stellendam, v.m. 9.30 uur Ds. v. d. Wal van Dirksland en 's av. 6 uur de heer Bouman. Goedereede, n.m. 2.30 uur Ds. Vlasblom van Oude Tonge. Ouddorp. v.m. Ds. Dekker van Nieuwe Tonge (Doop) en n.m. leesdienst. GEREF. KERK. Middelharnis, v.m. 10 en 's av. 6.30 uur Ds. Teerink van Amersfoort. Stad aan 't Haringvliet, v.m. 9.30 en n.m. 5.30 uur Ds, de Graaff. Den Bommel, v.m. en s av. Ds. Schaafsma. Ooltgensplaat, v.m. 9.30 en s av. 5.30 uur Ds. de Lange. Melissant, v.m. en 's av. Ds. Wouwe van Arum. Stellendam, v.m. en s av. Ds. Bouma van Rijssénburg. Ouddorp, v.m. en n.m. leesdienst. GEREF. GEMEENTE. Middelharnis, v.m. en 's av. leesdienst. Dirksland, v.m. en 's av. Ds. de Blois (bev. nieuwe lidmaten). Herkingen, v.m. 9, n.m. 2 en 's av. 6 uur leesdienst. 'tjDuddorp, v.m. en n.m. leesdienst. STICHTELIJKE OVERDENKING DE BRON VAN DE KRACHT. Ik vermag alle dingen door Christus, die mij kracht geeft. Fillipensen 4 13. Een veelomvattende roemtaal, die wij hier uit d'en mond van Paulus hooren: ,,ik' vermag alle dingen". Alle dingen, niets wordt hier uit gezonderd. De apostel drukt in deze woorden uit, dat hij berekend is voor elke taak, die hem van God is opgelegd, dat hij in staat is te dragen het kruis, hoe zwaar 't ook zij, dat hij alle bezwaren kan te boven komen, en alle vijanden wederstaan. Niemand en niets kan em ten onder brengen, in alle dingen is hij eer dan overwinnaar. Onder alles wat hem treft en bij alles, waartoe hij geroepen is, is hij goedsmoeds. Waarlijk, het is een begeerlijke zaak, als wij 't den apostel mogen nazeggen: „ik vermag alle dingen". Ons leven is vol van bezwaren en zorgen. Telkens komt de vraag bij ons op: hoe zal ik in staat zijn tot het werk, dat mij is opgelegd hoe kom ik door al de moeilijk heden, die zich steeds ophoopen Daar is zoo veel, waartegen wij opzien als tegen een berg. Hoe benijdenswaardig is de mensch, die geen vrees en zorg kent, omdat hij weet, dat hij alle dingen vermag. Het waferi bij den apostel maar geen woor den. Wat hij hier zegt, is in zijn leven be waarheid. De omstandigheden, waaronder hij zijn brief aan da Filippensen schreef, waren veelszins moeilijk. Hij was een gevangene te Rome met den dood voor oogen. Veel had hij moeten verlaten en prijsgeven, toen hij zich voegde bij de gemeente van Christus. Ontzag lijk veel had hij moeten lijden om den naam van Jezus: honger en, gebrek, vervolging en banden. Een schoone toekomst, de gunst van mannen van aanzien en invloed had hij er aan gegeven. Zijn leven was vol zorg en strijd. Daarbij kwelde hem een scherpe doorn in het vleesch. En toch werd hij door dat alles niet ter neer geslagen, maar overwon alles wat hem tegen was: ja wij hooren hem zelfs roemen in zijn zwakheden. En ook nu nog wordt t in het leven van Gods kinderen bevestigd, dat dij, als 't er op aankomt, alles vermogen. Onwillekeurig denken wij hier aan de mar telaren en aan hun bijkans onduldbaar lijden waar zij goed en bloed voor Jezus ten offer brachten, en Hem trouw bleven tot in den dood. Wij zien christenen dagen, weken, maan den, jaren soms, aan een smartelijk 'ziekbed gebonden, met lijdzaamheid dragen, wat hun van Gjod wordt opgelegd. Wij zi'en hen eiken dag weer hun drukkend kruis op zich nemen, om 't Jezus achterna te dragen. Wij zien hen met volharding weerstand bieden aan heftige aanvallen van Satan. Wij zien hen soms een taak verrichten, waartegen niemand hen opge wassen achtte. Wij zien kinderen Gods, die in hun gezonde dagen zoo tegen den dood op zagen, in de bangste ure, vredig en kalm zich schikken tot sterven. En door dat alles wekt de christen de verbazing der wereld op, en doet haar verwonderd vragen: hoe is dat mogelijk Hoe dat mogelijk is, daarop geeft Paulus ook het antwoord in onzen tekst. Hij geeft niet zichzelven de eer. Het geheim van zijn kracht is Christus. Wanneer hij alle dingen vermag, dan is 't' niet door eigen kracht, maar door Christus, die hem kracht geeft. Hoe gansch anders spreekt de apostel dan die menschen, die alles meenen te weten en te kunnen. Velen spreken, alsof zij alles in hun macht hebben. Hun taal getuigt van hun hoogmoed en overmoed. Zij gevoel'en zich zoo Sterk en meenen de omstandigheden naar hun wil te kunnen dwingen. Maar ze kennen zich zeiven niet; zij merken er niet op, dat zij minder zijn dan niet en ijdelheid. Het is zoo licht ge zegd: ik kan alle dingen. Zoo spreekt de dwaas in voorspoed, als hij zich jong en sterk gevoelt. Maar de uitkomst doet hem zien, hoe afhan kelijk en nietig hij is. Hoe wordt zijn stoute taal gelogenstraft als hij daar op één wenk van Gods almacht op het ziekbed wordt geworpen en zijn kracht van hem wijkt. Hoe ziet hij dan zijn plannen in duicjen vallen en het gebouw, waaraan hij jaren gearbeid heeft, ineenstorten. Er komt een oogenblik, dat de sterkste erkennen moet, dat hij enkel ijdelheid is. Paulus had leeren verstaan, dat hij van zich zelven niets vermocht. De Heilige Geest had zijn oogen geopend voor zijn onmacht. Genade doet ons zien, dat wij niet kunnen doen, wat God wil en zóó als Hij 't wil. Alle kracht, die wij noodig hebben in het natuurlijke en gees telijke leven, moet ons van Hem geschonken worden. Wij zijn in alles diep afhankelijk van Hem. Elke ademtocht, dien wij doen, geschiedt door Zijn kracht: de geringste ritseling van geestelijk leven is uit Hem. Worden wij door Zijn Geest onderwezen, dan worden wij klein en nederig, dan verheffen wij ons niet op eigen wijsheid en kracht, maar geven God de eer, belijdende: wat ik heb, dat heb ik ontvangen, en wat ik b'en, dat ben ik alleen door de kracht van Christus. Het is e'en Godonteerende roem, als een mensch, zich in de plaats van Hem stellende, uit zichzelven put en in zichzelven eindigt. Maar als de apostel roemt: „ik vermag alle dingen", dan stelt hij Christus tot de bron zijner sterkte. En zulk een ootmoedig roemen is God verheerlijkend en tot stichting van den naaste. De apostel was niet opeens tot de roemtaal gekomen, dat nij alle dingen vermocht. Dat had hij langzamerhand geleerd, ja daar heeft hij zijn heele leven over moeten leeren. De maat van genade is niet bij alle kinderen Gods gelijk. Bij den een werkt de Heilige Geest dieper dan bij den ander. Dat hangt ook af van den leef tijd, en vooral hiervan, of wij ons door Hem laten onderwijzen, dan wel Hem bedroeven. In de leerschool des Geestes is een langzaam en gestadig opwassen in de genade. Volleerd zijn wij op aarde nooit. De kracht van Christus moet hoe langer hoe meer in ons doorwerken. Vaak vindt ge 'bij Gods kinderen in den aan vang der bekeering een staan in eigen kracht, dat altijd op schade en schande uitloopt. Petrus betuigde, niettegenstaande de ernstige waar schuwing van Jezus, liever met Hem te willen sterven dan Hem Ontrouw te worden. En van alle discipelen deed juist hij den Heiland de grootste smart aan door Hem tot drie malen toe te verloochenen. Als de Heere ons be schaamd maakt, dan wil Hij ons ontdekken aan onze zwakheid en vreesachtigheid, opdat wij, gering denkende van ons zelf, niet op eigen kracht steunen, maar ons sterken in Christus. Als wij zwak zijn, dan zijn wij sterk. De Heere betoont Zijn kracht in hen, die 't van Hem verwachten". Hun geeft Hij wijsheid en raad, als zij vragen: wat moet ik doen wat is de weg, dien ik te gaan heb Hen maakt Hij gewillig om Hem te volgen, waar Hij hen ook heenleidt. Hun verleent hij kracht tot het werk, hun opgelegd en tot het dragen van het kruis. Hiermede is ook het antwoord gegeven op de vraag, die wellicht bij u opkwam: hoe kan ik tot de roemtaal van den apostel komen Daartoe moeten wij met onze noodenen zwak heden tot God gaan, en van Hem onze hulp en sterkte verwachten. Als wij zien op de omstandigheden, die ons tegen zijn en op het geen wij zijn, dan zeggen wij niet: ik vermag alles. Integendeel, dan is 't: ik kan niets, ik ben niet berekend voor de taak, die mij wacht, ik heb geen kracht om mijn kruis te dragen, ik zal nog bezwijken onder al mijn zorgen; en dan zijn wij geneigd om bij de pakken te gaan nederzitten. 't Kan wel eens zijn, dat wij bezwaard wor den bij de gedachte: hoe zou 't mij zijn, als dit of dat mij overkwam Wij zien een christen, die in stille onderworpenheid een zwaar kruis draagt en wij denken: als ik dat lijden moest, zou ik 't nooit kunnen doorstaan. Wij ontmoeten iemand, op wiens schouders een last ligt, die menschelijke kracht te boven gaat; wij worden geroepen hem den weg te wijzen, hem raad te geven. Maar intusschen denken wij bij ons- zelven: 't is gemakkelijker anderen den weg te wijzen, dan zelf dien te bewandelen; wij weten zoo goed, welke medicijn een ander noodig heeft, maar wie zouden wij zijn, als wij in zijn omstandigheden verkeerden 't Is onze fout, dat wij zoo vaak bij den m'ensch, bij den christen blijven staan, in plaats dat wij op Christus zien, die zijn kracht in zwakke menschen volbrengt. Aan hen, die bid dend op Hem wachten, geeft Hij kracht, als ze die noodig hebben en zoo veel als ze be hoeven. Zien wij in kinderen Gods een krachts- betooning, die ons verbaasd doet staan, er is toch geen enkele reden hen te bewonderen en te verheffen, maar wel Christus, die zich in hen verheerlijkt. Hier valt de mensch, hier valt ook de christen weg. Hier valt alleen 't werk Gods te aanbidden, wien de eere alleen toe komt. Daarom moet in alle omstandigheden het oog op Hem gericht. Door middel van het gebed worden wij in staat gesteld kloeke daden te doen. Wanneer we maar onze hulp van boven verwachten, zullen wij ervaren, dat wij door de kracht van Christus dingen kunnen doen en lijd'en, waartoe wij ons zeiven nooit in staat achtten. En nu, hoe gaat gij door het leven hoe zijt ge onder uw taak, onder uw kruis, onder alles wat u treft Zoekt ge in u zeiven de kracht, om u zoo goed mogelijk door het leven heen te slaan Dwaze mensch, hoe zult ge teleur gesteld worden. Als alles u ontzinkt, vermoogt ge niets. Hoe zult ge, als God in het gericht tegen u opstaat, voor Hem bestaan, wanneer ge in Christus niet uw sterkte hebt Gij zult niet vermogen u vrij te pleiten. Waar zult ge de kracht vinden om uw beschuldigers het hoofd te bieden, als ge in Christus geen ge rechtigheid bij God hebt Zie daarom af van uw ingebeelde sterkte, en wend u, diep af hankelijk en ootmoedig, tot Hem, die een on uitputtelijke bron van kracht is voor allen, die Hem zoeken. En is Jezus uw Sterkte geworden, laat Hij dat steeds meer, laat Hij dat uw heele leven zijn. Ge kunt Hem geen oogenblik missen: elke dag brengt zorgen en strijd. Wat ons boven het hoofd hangt, wij weten 't niet. Maar dit weten wij, dat wij alle dingen vermogen door de kracht van Christus. Hij weet, welke kracht wij behoeven en wanneer wij ze noodig hebben. Zijn wij met Hem reeds zooveel te boven ge komen, door Hem zullen wij ook alles, wat ons nog wacht, te boven kom'en. Wat zijn wij dan vreesachtig en kleinmoedig Jezus Christus is gisteren en heden dezelfde en in der eeuwig heid. VAN DBN BOMMEL door Da. G. VAN DER ZEE. LVI. Ds. J. A. DU BOIS. 1776—1788. KERKVISITATIE. In dezen tijd werd er getrouw kerkvisitatie gehouden door twee leden der Classis, welk onderzoek een ducaat 3.50) kostte, bij welke gelegenheid de heeren visitatoren nog geregeld een gave ontvingen voor de noodlijdende kerken der Waldenzen. De wijze van kerkvisitatie wordt in ons clas- sicale wetboek aldus beschreven 1. De gedeputeerdens des Classis van Voorn en Putten spreken over de vergaderde per sonen een zegenwensch uit. 2. geven reden waerom dat sij in haere ker- kelijcke vergaderinge verschenen sijn. 3. den predikant wert versogt buiten te staan, de oudste gedeputeerde vraagt aan den kerkeraad 1. of den pdredikant het woort Gods sui- ver predickt 2. of hij godvruchtig is van leven 3. of hij ook ijverig is in sijn dienst. Als er van de kerkenraad wert geantwoord ja, de geduteerde segt daerop nadat den pre dikant is binnen geroepen Eerw. heer, wij hebben nu U E. persoon, leven en dienst vernomen, wij hebben een seer goede getuy- genisse van li E. gehoort, wij verblijden ons hierover, en wenschen dat God die het goede werek in U E. begonnen heeft het ook vol- eyndygen sal, niet twijfelende of hij sal ten laetsten dage eens tot U seggen: gij getrouwe dienstknecht over weinyge hebbe ik U ge- stelt, over veele sijt gij getrouw geweest, gaad in de vreugde des heeren. Segt de deputatus: Eerw. Kerkenraad, gelijk U predikant ons vrijheid heeft gegeven op dat wij eens na hem souden vernemen, soo versoeken wij nu ook dat gijlieden eens buiten staad; werd gevraagd aen den predikant of de broeders kerkenraad sijn gesond in de Leere der waarheid en onbesproken van leven en offer niet is tot haar belastinge; als nu de predikant een goede getuygenisse hier op geeft van voorn. Kerkenraad wert daerop binnen geroepen en van de gedepu teerde aengesprooken dat sij bijsonder ver genoegt sijn over het aanhooren van soo- danygen goeden getuygenisse en wert een verderen zegen over haar gewenst. Vragen verder de gedeputeerden offer on der de magistraetspersonen geen paapse re genten sijn of die de paapse godsdienst sijn toegedaan. of de Synodale resolutien als de vredes- articulen, de articulen tegen de roepende sonden, paapse stoutigheden alle jaar wel eens de kerkenraad werden voorgelesen. of er ook wel behoorlijke aentekeninge werd gehouden van de m'enschen die Lede maten werden gemaakt en van de kinderen die gedoopt sijn. of ook in de Schoole geen onstigtelijke boeken werden geleert. of de Rekeningen van de diakonie alle jaar wel werden gedaan, gesloten en het slot gesuivert. of de kerkenraad genegen is ook te con- tribueeren aen de noodlijdende kerken. En voorts offer nog yets is waar in de kerkenraad de di'enst van de gedeputeerden mogt van nooden hebben. De gedeputeerden nemen eindelijk haar afscheyd van de kerkenraad met een herte- lijke zegewens. Geref. Kerk alhier een bankbiljet van 10.— gecollecteerd voor de armen. DIRKSLAND. De in de kerk der Geref. Qemeente alhier gehouden extra collecte voor de nieuwe kerk bracht ruim 340.— op. De heer D. A. Jansen alhier slaagde Vrijdag voor de hoofdakte en de heer A. P. van Loo alhier slaagde voor de akte Fransch L. O. De heer A. Hag'ens alhier is benoemd tot tijdelijk onderwijzer aan de O. L. school te Nieuwe Tonge, en J. W. de Bonte te Mid delharnis. MELISSANT. De gehouden collecte in de Ned. Herv. Kerk alhier voor noodlijdende ker ken heeft 16.65 opgebracht. OUDDORP. Bij de Ned. Herv. Kerk alhier is als predikant beroepen Ds. M. Ottevanger van Papendrecht. Een en ander vindt zijn grond in een ouder visitatie-reglement, opgesteld door de Zuid- Holl. Synode van Delft 1721, herzien en be krachtigd te Leiden 1722 en Gouda 1723 en eindelijk gearresteerd in de Synode van Rot terdam 1724, artikel 20. Hierin komen allerlei bepalingen voor, als b.v. het getrouw bezoek der Classicale ver gaderingen, het handhaven der drie formulieren van eenigheid, middagpredikatie van den Cate chismus, waarover dan des avonds in de derde beurt vragen gesteld worden, de z.g.n. avond catechisatie. Of er stichtelijk gepreekt wordt en niet filosofisch; of duidelijk de grond van den H Doop en het H. Avondmaal wordt geleerd; of de formulieren ongewijzigd worden gelezen; of de tucht gehandhaafd wordt; of de predikant zich ook bemoeit met politieke zaken; of de predikant ook een handwerk verricht buiten zijn ambt; of de verkiezing van den kerkeraad zui ver is en of allen goed zijn in geloof en leven enz. (Wordt vervolgd) SOMMELSDIJK.* A.s. Donderdag 5 Sep tember, des avonds 5.30 uur, hoopt in de Zondagsschool alhier op te treden Ds. Pauwe van Den Haag. MIDDELHARNIS, L.l. Zondag werd in de HET NIEUWE KERKORGEL TE GOEDEREEDE. Goedereede, 28 Aug. 1929. (Woensdagavond). Deze avond zal bij de gemeente van Goede reede lang in het geheugen blijven. Het prach tige nieuwe orgel in de Ned. Herv. Kerk, schenking van den WelEd. Heer D. Lodder Mz. werd door Ds. Dekker van Nieuwe Tonge plechtig ingewijd. De kerk was vol. Daartoe aangezocht werd het orgel bespeeld door den begaafden organist, den heer Schad- delee uit Rotterdam. Ds. Dekker nam tot tekst 1 Sam. 16 17. Op eenvoudige, duidelijke wijze schetste Zijn Eerw. den invloed van David's muziek op het stugge hart van Saul. Daarna bedankte de predikant namens Kerk bestuur en gemeente, in warme bewoordingen, den heer Lodder voor zijn kostbaar geschenk. De heer Lodder nam daarna het woord en beval het nieuwe orgel in de zorgen der ge meente aan. Het moet goed onderhouden wor den. Spr. wekte allen op om ook het kerk gebouw niet te vergeten. De kerk zou wel eens geverfd mogen worden en naar men hoopt ook spoedig van electrisch licht voorzien. Laten wij, zoo sprak de heer Lodder, dit Godsgebouw even goed onderhouden als onze huizen! Verder be dankte spr. den heer Touw van Stellendam voor zijn steun als deskundige en ook de heeren J de Koff Zn. te Utrecht voor de correcte aflevering en den solieden bouw van het orgel. Spreker dankte ook Ds. Dekker voor zijn aandoenlijke woorden en gebed. De heer Schad- delee werd dank gebracht voor zijn prachtig spel, waarvan allen hebben genoten. En toenkwam het treffende moment, waarop de heer Lodder aan den President- Kerkvoogd de sleutels van het orgel over handigde en het heerlijke instrument nu in wer kelijkheid het eigendom der Kerk werd. Treffende oogenblikken volgden ook, toen na een gevoelvolle toespraak van ouderling Redert, de gemeente den milden schenker van het orgel, de bekende zegenbede uit Psalm 134 toezong. Ds. van der Wal van Dirksland gevoelde zich ook gedrongen eenige woorden van dank te spreken. Zijn Eerw. wenschte den heer Lodder ook de zegenbede uit Ps. 134 toe. Spr. sprak zijn liefde uit voor het orgelspel en me moreerde, dat na de reformatie de orgels meer en meer een plaats in de Kerken kregen. Maar, zoo sprak Zijn Eerw., een orgel staat in de Kerk o m, d.i. ter wille van de Kerk. Dit orgel is een heerlijk instrument en goed stuk werk van de firma „de Koff". Ik ben, zei Ds. van der Wal, dankbaar, maar niet voldaan m a. w. er moet ook gauw een eigen predikant kom'en'. De heer Schaddelee speelde het volgende programma Concert, J. S. Bach. Pastorale, Rudmick. Abenfriede, Rheinberger. Improvisatie, Fantasie over: „Wilt heden nu treden' De gemeente zong Ps. 150 vs. 1; Ps. 119 vs. 3; Ps. 122 vs. 3.; Ps. 134 vs. 3; Ps. 33 vs. 1; Ps. 3 vs. 2; Ps. 65 vs. 1; Ps. 72 vs. 11. Nadat de organist zijn programma had af gewerkt, sloot Ds. Dekker met dankgebed deze onvergetelijke bijeenkomst. Beschrijving van het Orgel. Het orgel is „rein-pneumatisch" gebouwd, met kegel-laden. Het heeft twee klavieren en vrij pedaal. De dispositie is als volgt Manumaal I (onderklavier): Prestant 8 voet; Bourdon 16 voet; Roerfluit 8 voet; Octaaf 4 voet; Woudfluit 2 voet; Echo trompet 8 voet; Pedaal Subbas 16 voet. Manumaal II (bovenklavier in Cresendokast) Viole d'amour 8 voet; Vox Celeste 8 voet; Concertfluit 8 voet; Holpijp 8 voet; Flüte- Harmonique 4 voet. Voorts Koppeling II aan I; Sub Octaaf Kop peling II aan I; Super Octaaf Koppeling II aan I; Pedaal Koppeling aan I; Pedaal Kop peling aan II, Verder automatische pedaal omschakelaar en vier drukknoppen voor vaste combinaties met oplosser. Uitwendig is het orgel ook een lust voor het oog. Het is dof eikenhout geschilderd met gouden biezen. Een 'èn ander toont de meester hand van den schilder, die ook een pluim op zijn hoed heeft verdiend. Vergeten wij ten slotte den organist, den heer Van der Wende niet.- Hij worde van harte geluk gewenscht met zijn heerlijk orgel Did. V. Men valt dikwijls het geloof aan, door de feilen zijner aanhangers op te sommen. Maar men let er niet opr dat de veroordeeling, die tegen den mensch werd uitgesproken, een hulde is aan de leer die hij belij dt, en waaraan men hem verwijt ontrouw te zi'jn, wel wetende, dat als deze leer trouw gevolgd werd, zij e'ene bron van deugd zou zijn. DE KLEINE DWARSDRIJVER. In het „Groningsch Kerkblad" schrijft G. M.: De bekende Joop leeft altijd tegen den draad in. Eigenlijk is dat heel zijn leven zoo geweest. Hij wil altijd anders dan een ander. Toen hij nog kleine Jopie heette, had hij dat al te pak ken. Wonderlijk was dat met dit kind, zoo konden zijn ouders vertellen. Als er zou worden gewandeld, dan wilde Jopie thuis blijven, want dan had hij juist wat onder handen, dat hem interesseerde en als het geen weer was, om er uit te gaan, dan zeurde hij maar over een wandeling, 's Morgens bij het opstaan begon de worsteling vaak alhij wilde nog een poosje blijven liggen; hij wilde niet met zeep gewasschen worden, dat kreeg hij in zijn oogen; aan tafel was het met dat kind een kruis, waar hij zin in had, dat was er juist niet en wat ge reed stond, daar had hij nu juist geen zin in. Wat vaak zaten de menschen met het kind verlegen en vroegen zich af, van wie hij toch die dwarse aard had, zij waren toch eigenlijk allebei menschen, waar men in de wereld wel mee overweg kon, om zoo te zeggen. Dat is altijd een lastige vraag, die in menig gezin al aanleiding gegeven heeft tot twist, wanneer n.l. de ouders aan elkaar de verkeerde eigen schappen van hun kinderen toeschrijven. Ver standiger is, daarbij te bedenken, dat niet alles uit de erfelijkheid te verklaren is. De vijand van de zielen onzer kinderen zaait ook zijn zaad in de harten der jonge menschen en daarom vinden we niet altijd en niet alleen onszelf terug in de fouten van onze kinderen. We moeten nog wel meer oogsten, dan wijzelf gezaaid hebb'en. Maar ik moet nog meer van Jopie vertellen. Je kon niet zeggen, dat zijn ouders hem maar lieten begaan en hem daardoor sterkten in zijn verkeerde gewoonten, integendeel, hij moest het altijd verliezen. Nu stonden ze toch geregeld versteld van de taaiheid, waarmee zoo'n kind aan zijn ideetjes vasthield, precies tegen den regel in. Er kwam visite. Jopie zou een handje geven, maar daar kon niets van komen. Nu hadden ze dat eerst wel eens met geweld doorgedreven en dan was het een vreeselijke vertooning geworden: een kind, dat naar den bezoeker werd gedragen en zeer onwillig zich door den bezoeker de hand liet drukken. Het best ging het nog, wanneer zijn ouders maar zeiden, zoodra de bezoeker de kleine Jopie ook de noodzakelijke aandacht wilde geven: „Neen, Jopie hoeft nog geen handje te geven, die is nog te klein". Dan gebeurde het niet dadelijk; maar soms midden onder het gesprek kwam dan de kleine baas op den bezoeker af, om zijn handje te presenteeren. Dat was toch aan 't slot wel aardig, maar 't bevredigde de ouders niet, deze soort van homoeopatische behande ling. Het kind bleef) te veel gehandhaafd in zijn onwilligheid, het leerde niet, eigen ver keerde neigingen te overwinnen. Daarom kon die wijze van doen niet blijvend worden toe gepast. Dan bleef Jopie maar altijd Wen tegen den draad in. Bij het eten hadden ze dat ook wel toegepast, dan werd bijvoorbeeld zijn appel aan een ander gegeven, hij behoefde er geen te hebben. Maar dan juist moest hij er wel een en at die haastig op. Ja, dan had de jongen wel vaders en moeders zin gedaan, maar uit een verkeerd motief en daar mochten ze hem toch eigenlijk niet in sterken, 't Is te begrijpen, dat de ouders wel eens, of moet ik zeggen, wel vaak tot deze manier de toevlucht nem'en. Als ze niet gauw gaan eten, dan zal de hond komen om het op te eten, als ze niet gauw binnen komen, dan komt de boeman of een ander leelijk dier. Dan doet het kind wel wat vader en moeder willen, maar uit een verkeerd motief en het kind leert geen gehoorzaamheid. Nog wat over Jopie. Op school en onder de kameraden heeft hij ook een zwaar leven gehad. Want natuurlijk, daar was hij ook een dwarsdrijvertje en omdat hij een sterke wil had, gelukte het hem wel eens, althans een deel van de kameraden aan zijn zij te krijgen. Nog altijd herinnert de onderwijzer zich „de tijd van Jopie". Toen heeft hij vele moeilijk heden gehad op de speelplaats. In de klas, och daar ging het wel. Dan voelt zoo'n dwars- hoofdje wel, dat er tegen de regelmatige gang van zoo'n machine geen opwerken is. Maar anders, ja, dan zou hij hebben willen rekenen, als taal aan de beurt was. Op de speelplaats evenwel, daar heerscht de vrijheid en daar kon Jopie zijn dwarsdrijverij weer bot vieren. Neen, niet wat de andere jongens deden, maar hi] zou het wel zeggen. Daar waren natuurlijk de anderen niet altijd van gediend en dan was Jopie maar bezig hen onder het spel te plagen. Speelden ze verstoppertje, dan zei hij, waar ze zich verstoken hadden; waren ze bezig met „bok, bok, sta vast", dan stootte hij een bok om; eert tol trapte hij weg, kortom, gedurig kwam de meester er aan te pas, om aan de plagerijen van het ventje een eind te maken. In den regel nam hij hem dan mee in de school. Gelukte het Jopie een deel van zijn makkers met een ander spel aan den gang te krijgen, dan hinderden de twee koppels elkander o zoo gemakkelijk en werd het schoolplein in een ommezien herschapen in een slagveld, waarop twee legers elkander bekampten. Dan was de tusschenkomst van den meester weer meer dan noodig en bij onderzoek naar den oorzaak van de twist, kwam hij bijna altijd weer terecht bij de dwarsdrijvende Jopie. Ik behoef de geschiedenis van den kleinen dwarsdrijver niet verder te vertellen. We weten al wel, tot wat soort van mensch hij opgroeide. Zoo in iederen kring komt er wel eens iemand voor, die in het gesprek het altijd anders en beter weet dan de overigen, waarmee het in gezelschap allicht op een twistgesprek uitloopt, Op vergaderingen vindt men er niet zelden een, die altijd tegen den draad in redeneert. Hij moet altijd het woord hebben en komt altijd uit een anderen hoek. Dat is de dwarsdrijver, die het ouders en meesters in zijn jeugd ook al lastig gemaakt heeft. Daarom deze raad: wie onder zijn kinderen trekjes van dwarsdrijverij ontdekt, ga die tegen. Ze moeten leeren, ook eens wat om een ander te doen, niet altijd eigen zin en meening door zetten. Dat kan heel best gepaard gaan met de ontwikkeling van een flink karakter. Het behoeVen daarom nog geen jabroers te worden. Maar dwarsdrijvers in 't groot mogen het niet worden. Die hebben al heel wat conversatie bedorven, menige vergadering doen verloopen en heel wat goede ondernemingen doen mis lukken. Laten we onze kinderen maar tijdig van zulk een min edel werk terughouden.

Krantenbank Zeeland

Maas- en Scheldebode | 1929 | | pagina 7