L UIT HET WOORD J
C. WARNAER, Dirksland, Ds. C. VAN DER WAL, Dirksland, A. H. VAN YPEREN, Herkingen en Ds. G. VAN DER ZEE, Den Bommel, Eindredacteur
PREDIKBEURTEN
SSKi ALLERLEI SSSSS
■E
ONDER REDACTIE VAN
OP ZONDAG 1 SEPT. 1929
SCHETSEN UIT DE
KERKGESCHIEDENIS
I
VOOR DEN ZONDAG
I
NED. HERV. KERK.
Sommelsdijk, v.m. leesdienst en 's av. Ds. van
Ameide.
Middelharnis, v.m. 10 en s av. 6.30 uur Ds.
van Voorthuizen van Rijssen.
Stad aan 't Haringvliet, v.m. 9 uur Ds. van
Ameide van Sommelsdijk en n.m. 2 uur leesd.
Den Bommel, v.m. 9.30 uur Ds. v. d. Zee en
's av. 6 uur leesdienst.
Ooltgensplaat, v.m. 9.30 leesdienst en 's av.
6 uur Ds. v. d. Zee van Den Bommel.
Langstraat, v.m. 9 en n.m. 2 uur de heer Vetter.
Oude Tonge, v.m. 9.30 uur Ds. Vlasblom en
non, 6 uur leesdienst.
Nieuwe Tonge, v.m. leesdienst en 's av. 6 uur
Ds. Dekker (Doop).
Dirksland, v.m. leesdienst en 's av. Ds. v. d.,
Wal (extra collecte).
Herkingen, v.m. 9.30 en 's ava 6 uur de heer
Van Yperen,
Melissant, n.m. 2 uur Ds. van Ameide van
Sommelsdijk.
Stellendam, v.m. 9.30 uur Ds. v. d. Wal van
Dirksland en 's av. 6 uur de heer Bouman.
Goedereede, n.m. 2.30 uur Ds. Vlasblom van
Oude Tonge.
Ouddorp. v.m. Ds. Dekker van Nieuwe Tonge
(Doop) en n.m. leesdienst.
GEREF. KERK.
Middelharnis, v.m. 10 en 's av. 6.30 uur Ds.
Teerink van Amersfoort.
Stad aan 't Haringvliet, v.m. 9.30 en n.m. 5.30
uur Ds, de Graaff.
Den Bommel, v.m. en s av. Ds. Schaafsma.
Ooltgensplaat, v.m. 9.30 en s av. 5.30 uur
Ds. de Lange.
Melissant, v.m. en 's av. Ds. Wouwe van Arum.
Stellendam, v.m. en s av. Ds. Bouma van
Rijssénburg.
Ouddorp, v.m. en n.m. leesdienst.
GEREF. GEMEENTE.
Middelharnis, v.m. en 's av. leesdienst.
Dirksland, v.m. en 's av. Ds. de Blois (bev.
nieuwe lidmaten).
Herkingen, v.m. 9, n.m. 2 en 's av. 6 uur
leesdienst.
'tjDuddorp, v.m. en n.m. leesdienst.
STICHTELIJKE OVERDENKING
DE BRON VAN DE KRACHT.
Ik vermag alle dingen door
Christus, die mij kracht geeft.
Fillipensen 4 13.
Een veelomvattende roemtaal, die wij hier
uit d'en mond van Paulus hooren: ,,ik' vermag
alle dingen". Alle dingen, niets wordt hier uit
gezonderd. De apostel drukt in deze woorden
uit, dat hij berekend is voor elke taak, die hem
van God is opgelegd, dat hij in staat is te
dragen het kruis, hoe zwaar 't ook zij, dat
hij alle bezwaren kan te boven komen, en alle
vijanden wederstaan. Niemand en niets kan
em ten onder brengen, in alle dingen is hij
eer dan overwinnaar. Onder alles wat hem
treft en bij alles, waartoe hij geroepen is, is
hij goedsmoeds.
Waarlijk, het is een begeerlijke zaak, als
wij 't den apostel mogen nazeggen: „ik vermag
alle dingen". Ons leven is vol van bezwaren
en zorgen. Telkens komt de vraag bij ons op:
hoe zal ik in staat zijn tot het werk, dat mij
is opgelegd hoe kom ik door al de moeilijk
heden, die zich steeds ophoopen Daar is zoo
veel, waartegen wij opzien als tegen een berg.
Hoe benijdenswaardig is de mensch, die geen
vrees en zorg kent, omdat hij weet, dat hij alle
dingen vermag.
Het waferi bij den apostel maar geen woor
den. Wat hij hier zegt, is in zijn leven be
waarheid. De omstandigheden, waaronder hij
zijn brief aan da Filippensen schreef, waren
veelszins moeilijk. Hij was een gevangene te
Rome met den dood voor oogen. Veel had hij
moeten verlaten en prijsgeven, toen hij zich
voegde bij de gemeente van Christus. Ontzag
lijk veel had hij moeten lijden om den naam
van Jezus: honger en, gebrek, vervolging en
banden. Een schoone toekomst, de gunst van
mannen van aanzien en invloed had hij er aan
gegeven. Zijn leven was vol zorg en strijd.
Daarbij kwelde hem een scherpe doorn in het
vleesch. En toch werd hij door dat alles niet
ter neer geslagen, maar overwon alles wat hem
tegen was: ja wij hooren hem zelfs roemen in
zijn zwakheden.
En ook nu nog wordt t in het leven van
Gods kinderen bevestigd, dat dij, als 't er op
aankomt, alles vermogen.
Onwillekeurig denken wij hier aan de mar
telaren en aan hun bijkans onduldbaar lijden
waar zij goed en bloed voor Jezus ten offer
brachten, en Hem trouw bleven tot in den
dood. Wij zien christenen dagen, weken, maan
den, jaren soms, aan een smartelijk 'ziekbed
gebonden, met lijdzaamheid dragen, wat hun
van Gjod wordt opgelegd. Wij zi'en hen eiken
dag weer hun drukkend kruis op zich nemen,
om 't Jezus achterna te dragen. Wij zien hen
met volharding weerstand bieden aan heftige
aanvallen van Satan. Wij zien hen soms een
taak verrichten, waartegen niemand hen opge
wassen achtte. Wij zien kinderen Gods, die in
hun gezonde dagen zoo tegen den dood op
zagen, in de bangste ure, vredig en kalm zich
schikken tot sterven. En door dat alles wekt
de christen de verbazing der wereld op, en doet
haar verwonderd vragen: hoe is dat mogelijk
Hoe dat mogelijk is, daarop geeft Paulus
ook het antwoord in onzen tekst. Hij geeft niet
zichzelven de eer. Het geheim van zijn kracht
is Christus. Wanneer hij alle dingen vermag,
dan is 't' niet door eigen kracht, maar door
Christus, die hem kracht geeft.
Hoe gansch anders spreekt de apostel dan
die menschen, die alles meenen te weten en
te kunnen. Velen spreken, alsof zij alles in
hun macht hebben. Hun taal getuigt van hun
hoogmoed en overmoed. Zij gevoel'en zich zoo
Sterk en meenen de omstandigheden naar hun
wil te kunnen dwingen. Maar ze kennen zich
zeiven niet; zij merken er niet op, dat zij minder
zijn dan niet en ijdelheid. Het is zoo licht ge
zegd: ik kan alle dingen. Zoo spreekt de dwaas
in voorspoed, als hij zich jong en sterk gevoelt.
Maar de uitkomst doet hem zien, hoe afhan
kelijk en nietig hij is. Hoe wordt zijn stoute
taal gelogenstraft als hij daar op één wenk van
Gods almacht op het ziekbed wordt geworpen
en zijn kracht van hem wijkt. Hoe ziet hij dan
zijn plannen in duicjen vallen en het gebouw,
waaraan hij jaren gearbeid heeft, ineenstorten.
Er komt een oogenblik, dat de sterkste erkennen
moet, dat hij enkel ijdelheid is.
Paulus had leeren verstaan, dat hij van zich
zelven niets vermocht. De Heilige Geest had
zijn oogen geopend voor zijn onmacht. Genade
doet ons zien, dat wij niet kunnen doen, wat
God wil en zóó als Hij 't wil. Alle kracht, die
wij noodig hebben in het natuurlijke en gees
telijke leven, moet ons van Hem geschonken
worden. Wij zijn in alles diep afhankelijk van
Hem. Elke ademtocht, dien wij doen, geschiedt
door Zijn kracht: de geringste ritseling van
geestelijk leven is uit Hem. Worden wij door
Zijn Geest onderwezen, dan worden wij klein
en nederig, dan verheffen wij ons niet op eigen
wijsheid en kracht, maar geven God de eer,
belijdende: wat ik heb, dat heb ik ontvangen,
en wat ik b'en, dat ben ik alleen door de kracht
van Christus.
Het is e'en Godonteerende roem, als een
mensch, zich in de plaats van Hem stellende,
uit zichzelven put en in zichzelven eindigt.
Maar als de apostel roemt: „ik vermag alle
dingen", dan stelt hij Christus tot de bron zijner
sterkte. En zulk een ootmoedig roemen is God
verheerlijkend en tot stichting van den naaste.
De apostel was niet opeens tot de roemtaal
gekomen, dat nij alle dingen vermocht. Dat had
hij langzamerhand geleerd, ja daar heeft hij
zijn heele leven over moeten leeren. De maat
van genade is niet bij alle kinderen Gods gelijk.
Bij den een werkt de Heilige Geest dieper dan
bij den ander. Dat hangt ook af van den leef
tijd, en vooral hiervan, of wij ons door Hem
laten onderwijzen, dan wel Hem bedroeven. In
de leerschool des Geestes is een langzaam en
gestadig opwassen in de genade. Volleerd zijn
wij op aarde nooit. De kracht van Christus
moet hoe langer hoe meer in ons doorwerken.
Vaak vindt ge 'bij Gods kinderen in den aan
vang der bekeering een staan in eigen kracht,
dat altijd op schade en schande uitloopt. Petrus
betuigde, niettegenstaande de ernstige waar
schuwing van Jezus, liever met Hem te willen
sterven dan Hem Ontrouw te worden. En van
alle discipelen deed juist hij den Heiland de
grootste smart aan door Hem tot drie malen
toe te verloochenen. Als de Heere ons be
schaamd maakt, dan wil Hij ons ontdekken aan
onze zwakheid en vreesachtigheid, opdat wij,
gering denkende van ons zelf, niet op eigen
kracht steunen, maar ons sterken in Christus.
Als wij zwak zijn, dan zijn wij sterk. De
Heere betoont Zijn kracht in hen, die 't van
Hem verwachten". Hun geeft Hij wijsheid en
raad, als zij vragen: wat moet ik doen wat is
de weg, dien ik te gaan heb Hen maakt Hij
gewillig om Hem te volgen, waar Hij hen ook
heenleidt. Hun verleent hij kracht tot het werk,
hun opgelegd en tot het dragen van het kruis.
Hiermede is ook het antwoord gegeven op
de vraag, die wellicht bij u opkwam: hoe kan
ik tot de roemtaal van den apostel komen
Daartoe moeten wij met onze noodenen zwak
heden tot God gaan, en van Hem onze hulp
en sterkte verwachten. Als wij zien op de
omstandigheden, die ons tegen zijn en op het
geen wij zijn, dan zeggen wij niet: ik vermag
alles. Integendeel, dan is 't: ik kan niets, ik
ben niet berekend voor de taak, die mij wacht,
ik heb geen kracht om mijn kruis te dragen,
ik zal nog bezwijken onder al mijn zorgen; en
dan zijn wij geneigd om bij de pakken te gaan
nederzitten.
't Kan wel eens zijn, dat wij bezwaard wor
den bij de gedachte: hoe zou 't mij zijn, als dit
of dat mij overkwam Wij zien een christen,
die in stille onderworpenheid een zwaar kruis
draagt en wij denken: als ik dat lijden moest,
zou ik 't nooit kunnen doorstaan. Wij ontmoeten
iemand, op wiens schouders een last ligt, die
menschelijke kracht te boven gaat; wij worden
geroepen hem den weg te wijzen, hem raad
te geven. Maar intusschen denken wij bij ons-
zelven: 't is gemakkelijker anderen den weg te
wijzen, dan zelf dien te bewandelen; wij weten
zoo goed, welke medicijn een ander noodig
heeft, maar wie zouden wij zijn, als wij in
zijn omstandigheden verkeerden
't Is onze fout, dat wij zoo vaak bij den
m'ensch, bij den christen blijven staan, in plaats
dat wij op Christus zien, die zijn kracht in
zwakke menschen volbrengt. Aan hen, die bid
dend op Hem wachten, geeft Hij kracht, als
ze die noodig hebben en zoo veel als ze be
hoeven. Zien wij in kinderen Gods een krachts-
betooning, die ons verbaasd doet staan, er is
toch geen enkele reden hen te bewonderen en
te verheffen, maar wel Christus, die zich in
hen verheerlijkt. Hier valt de mensch, hier valt
ook de christen weg. Hier valt alleen 't werk
Gods te aanbidden, wien de eere alleen toe
komt. Daarom moet in alle omstandigheden het
oog op Hem gericht. Door middel van het gebed
worden wij in staat gesteld kloeke daden te
doen. Wanneer we maar onze hulp van boven
verwachten, zullen wij ervaren, dat wij door
de kracht van Christus dingen kunnen doen en
lijd'en, waartoe wij ons zeiven nooit in staat
achtten.
En nu, hoe gaat gij door het leven hoe zijt
ge onder uw taak, onder uw kruis, onder alles
wat u treft Zoekt ge in u zeiven de kracht,
om u zoo goed mogelijk door het leven heen
te slaan Dwaze mensch, hoe zult ge teleur
gesteld worden. Als alles u ontzinkt, vermoogt
ge niets. Hoe zult ge, als God in het gericht
tegen u opstaat, voor Hem bestaan, wanneer
ge in Christus niet uw sterkte hebt Gij zult
niet vermogen u vrij te pleiten. Waar zult
ge de kracht vinden om uw beschuldigers het
hoofd te bieden, als ge in Christus geen ge
rechtigheid bij God hebt Zie daarom af van
uw ingebeelde sterkte, en wend u, diep af
hankelijk en ootmoedig, tot Hem, die een on
uitputtelijke bron van kracht is voor allen, die
Hem zoeken.
En is Jezus uw Sterkte geworden, laat Hij
dat steeds meer, laat Hij dat uw heele leven
zijn. Ge kunt Hem geen oogenblik missen: elke
dag brengt zorgen en strijd. Wat ons boven
het hoofd hangt, wij weten 't niet. Maar dit
weten wij, dat wij alle dingen vermogen door
de kracht van Christus. Hij weet, welke kracht
wij behoeven en wanneer wij ze noodig hebben.
Zijn wij met Hem reeds zooveel te boven ge
komen, door Hem zullen wij ook alles, wat
ons nog wacht, te boven kom'en. Wat zijn wij
dan vreesachtig en kleinmoedig Jezus Christus
is gisteren en heden dezelfde en in der eeuwig
heid.
VAN DBN BOMMEL
door
Da. G. VAN DER ZEE.
LVI.
Ds. J. A. DU BOIS.
1776—1788.
KERKVISITATIE.
In dezen tijd werd er getrouw kerkvisitatie
gehouden door twee leden der Classis, welk
onderzoek een ducaat 3.50) kostte, bij welke
gelegenheid de heeren visitatoren nog geregeld
een gave ontvingen voor de noodlijdende kerken
der Waldenzen.
De wijze van kerkvisitatie wordt in ons clas-
sicale wetboek aldus beschreven
1. De gedeputeerdens des Classis van Voorn
en Putten spreken over de vergaderde per
sonen een zegenwensch uit.
2. geven reden waerom dat sij in haere ker-
kelijcke vergaderinge verschenen sijn.
3. den predikant wert versogt buiten te staan,
de oudste gedeputeerde vraagt aan den
kerkeraad
1. of den pdredikant het woort Gods sui-
ver predickt
2. of hij godvruchtig is van leven
3. of hij ook ijverig is in sijn dienst.
Als er van de kerkenraad wert geantwoord
ja, de geduteerde segt daerop nadat den pre
dikant is binnen geroepen Eerw. heer, wij
hebben nu U E. persoon, leven en dienst
vernomen, wij hebben een seer goede getuy-
genisse van li E. gehoort, wij verblijden ons
hierover, en wenschen dat God die het goede
werek in U E. begonnen heeft het ook vol-
eyndygen sal, niet twijfelende of hij sal ten
laetsten dage eens tot U seggen: gij getrouwe
dienstknecht over weinyge hebbe ik U ge-
stelt, over veele sijt gij getrouw geweest,
gaad in de vreugde des heeren.
Segt de deputatus: Eerw. Kerkenraad, gelijk
U predikant ons vrijheid heeft gegeven op
dat wij eens na hem souden vernemen, soo
versoeken wij nu ook dat gijlieden eens buiten
staad; werd gevraagd aen den predikant of
de broeders kerkenraad sijn gesond in de
Leere der waarheid en onbesproken van
leven en offer niet is tot haar belastinge;
als nu de predikant een goede getuygenisse
hier op geeft van voorn. Kerkenraad wert
daerop binnen geroepen en van de gedepu
teerde aengesprooken dat sij bijsonder ver
genoegt sijn over het aanhooren van soo-
danygen goeden getuygenisse en wert een
verderen zegen over haar gewenst.
Vragen verder de gedeputeerden offer on
der de magistraetspersonen geen paapse re
genten sijn of die de paapse godsdienst sijn
toegedaan.
of de Synodale resolutien als de vredes-
articulen, de articulen tegen de roepende
sonden, paapse stoutigheden alle jaar wel eens
de kerkenraad werden voorgelesen.
of er ook wel behoorlijke aentekeninge
werd gehouden van de m'enschen die Lede
maten werden gemaakt en van de kinderen
die gedoopt sijn.
of ook in de Schoole geen onstigtelijke
boeken werden geleert.
of de Rekeningen van de diakonie alle jaar
wel werden gedaan, gesloten en het slot
gesuivert.
of de kerkenraad genegen is ook te con-
tribueeren aen de noodlijdende kerken.
En voorts offer nog yets is waar in de
kerkenraad de di'enst van de gedeputeerden
mogt van nooden hebben.
De gedeputeerden nemen eindelijk haar
afscheyd van de kerkenraad met een herte-
lijke zegewens.
Geref. Kerk alhier een bankbiljet van 10.—
gecollecteerd voor de armen.
DIRKSLAND. De in de kerk der Geref.
Qemeente alhier gehouden extra collecte voor
de nieuwe kerk bracht ruim 340.— op.
De heer D. A. Jansen alhier slaagde
Vrijdag voor de hoofdakte en de heer A. P.
van Loo alhier slaagde voor de akte Fransch
L. O.
De heer A. Hag'ens alhier is benoemd tot
tijdelijk onderwijzer aan de O. L. school te
Nieuwe Tonge, en J. W. de Bonte te Mid
delharnis.
MELISSANT. De gehouden collecte in de
Ned. Herv. Kerk alhier voor noodlijdende ker
ken heeft 16.65 opgebracht.
OUDDORP. Bij de Ned. Herv. Kerk alhier
is als predikant beroepen Ds. M. Ottevanger
van Papendrecht.
Een en ander vindt zijn grond in een ouder
visitatie-reglement, opgesteld door de Zuid-
Holl. Synode van Delft 1721, herzien en be
krachtigd te Leiden 1722 en Gouda 1723 en
eindelijk gearresteerd in de Synode van Rot
terdam 1724, artikel 20.
Hierin komen allerlei bepalingen voor, als
b.v. het getrouw bezoek der Classicale ver
gaderingen, het handhaven der drie formulieren
van eenigheid, middagpredikatie van den Cate
chismus, waarover dan des avonds in de derde
beurt vragen gesteld worden, de z.g.n. avond
catechisatie. Of er stichtelijk gepreekt wordt en
niet filosofisch; of duidelijk de grond van den
H Doop en het H. Avondmaal wordt geleerd;
of de formulieren ongewijzigd worden gelezen;
of de tucht gehandhaafd wordt; of de predikant
zich ook bemoeit met politieke zaken; of de
predikant ook een handwerk verricht buiten zijn
ambt; of de verkiezing van den kerkeraad zui
ver is en of allen goed zijn in geloof en leven
enz.
(Wordt vervolgd)
SOMMELSDIJK.* A.s. Donderdag 5 Sep
tember, des avonds 5.30 uur, hoopt in de
Zondagsschool alhier op te treden Ds. Pauwe
van Den Haag.
MIDDELHARNIS, L.l. Zondag werd in de
HET NIEUWE KERKORGEL TE
GOEDEREEDE.
Goedereede, 28 Aug. 1929. (Woensdagavond).
Deze avond zal bij de gemeente van Goede
reede lang in het geheugen blijven. Het prach
tige nieuwe orgel in de Ned. Herv. Kerk,
schenking van den WelEd. Heer D. Lodder Mz.
werd door Ds. Dekker van Nieuwe Tonge
plechtig ingewijd.
De kerk was vol.
Daartoe aangezocht werd het orgel bespeeld
door den begaafden organist, den heer Schad-
delee uit Rotterdam.
Ds. Dekker nam tot tekst 1 Sam. 16 17.
Op eenvoudige, duidelijke wijze schetste Zijn
Eerw. den invloed van David's muziek op het
stugge hart van Saul.
Daarna bedankte de predikant namens Kerk
bestuur en gemeente, in warme bewoordingen,
den heer Lodder voor zijn kostbaar geschenk.
De heer Lodder nam daarna het woord en
beval het nieuwe orgel in de zorgen der ge
meente aan. Het moet goed onderhouden wor
den. Spr. wekte allen op om ook het kerk
gebouw niet te vergeten. De kerk zou wel eens
geverfd mogen worden en naar men hoopt ook
spoedig van electrisch licht voorzien. Laten wij,
zoo sprak de heer Lodder, dit Godsgebouw even
goed onderhouden als onze huizen! Verder be
dankte spr. den heer Touw van Stellendam
voor zijn steun als deskundige en ook de heeren
J de Koff Zn. te Utrecht voor de correcte
aflevering en den solieden bouw van het orgel.
Spreker dankte ook Ds. Dekker voor zijn
aandoenlijke woorden en gebed. De heer Schad-
delee werd dank gebracht voor zijn prachtig
spel, waarvan allen hebben genoten.
En toenkwam het treffende moment,
waarop de heer Lodder aan den President-
Kerkvoogd de sleutels van het orgel over
handigde en het heerlijke instrument nu in wer
kelijkheid het eigendom der Kerk werd.
Treffende oogenblikken volgden ook, toen
na een gevoelvolle toespraak van ouderling
Redert, de gemeente den milden schenker van
het orgel, de bekende zegenbede uit Psalm 134
toezong.
Ds. van der Wal van Dirksland gevoelde
zich ook gedrongen eenige woorden van dank
te spreken. Zijn Eerw. wenschte den heer
Lodder ook de zegenbede uit Ps. 134 toe. Spr.
sprak zijn liefde uit voor het orgelspel en me
moreerde, dat na de reformatie de orgels meer
en meer een plaats in de Kerken kregen. Maar,
zoo sprak Zijn Eerw., een orgel staat in de
Kerk o m, d.i. ter wille van de Kerk. Dit
orgel is een heerlijk instrument en goed stuk
werk van de firma „de Koff". Ik ben, zei Ds.
van der Wal, dankbaar, maar niet voldaan
m a. w. er moet ook gauw een eigen predikant
kom'en'.
De heer Schaddelee speelde het volgende
programma
Concert, J. S. Bach.
Pastorale, Rudmick.
Abenfriede, Rheinberger.
Improvisatie,
Fantasie over: „Wilt heden nu treden'
De gemeente zong
Ps. 150 vs. 1; Ps. 119 vs. 3; Ps. 122 vs. 3.;
Ps. 134 vs. 3; Ps. 33 vs. 1; Ps. 3 vs. 2;
Ps. 65 vs. 1; Ps. 72 vs. 11.
Nadat de organist zijn programma had af
gewerkt, sloot Ds. Dekker met dankgebed deze
onvergetelijke bijeenkomst.
Beschrijving van het Orgel.
Het orgel is „rein-pneumatisch" gebouwd,
met kegel-laden. Het heeft twee klavieren en
vrij pedaal.
De dispositie is als volgt
Manumaal I (onderklavier):
Prestant 8 voet; Bourdon 16 voet; Roerfluit
8 voet; Octaaf 4 voet; Woudfluit 2 voet; Echo
trompet 8 voet; Pedaal Subbas 16 voet.
Manumaal II (bovenklavier in Cresendokast)
Viole d'amour 8 voet; Vox Celeste 8 voet;
Concertfluit 8 voet; Holpijp 8 voet; Flüte-
Harmonique 4 voet.
Voorts Koppeling II aan I; Sub Octaaf Kop
peling II aan I; Super Octaaf Koppeling II
aan I; Pedaal Koppeling aan I; Pedaal Kop
peling aan II,
Verder automatische pedaal omschakelaar en
vier drukknoppen voor vaste combinaties met
oplosser.
Uitwendig is het orgel ook een lust voor
het oog. Het is dof eikenhout geschilderd met
gouden biezen. Een 'èn ander toont de meester
hand van den schilder, die ook een pluim op
zijn hoed heeft verdiend.
Vergeten wij ten slotte den organist, den
heer Van der Wende niet.- Hij worde van harte
geluk gewenscht met zijn heerlijk orgel
Did. V.
Men valt dikwijls het geloof aan, door de
feilen zijner aanhangers op te sommen. Maar
men let er niet opr dat de veroordeeling, die
tegen den mensch werd uitgesproken, een hulde
is aan de leer die hij belij dt, en waaraan men
hem verwijt ontrouw te zi'jn, wel wetende, dat
als deze leer trouw gevolgd werd, zij e'ene
bron van deugd zou zijn.
DE KLEINE DWARSDRIJVER.
In het „Groningsch Kerkblad" schrijft G. M.:
De bekende Joop leeft altijd tegen den draad
in. Eigenlijk is dat heel zijn leven zoo geweest.
Hij wil altijd anders dan een ander. Toen hij
nog kleine Jopie heette, had hij dat al te pak
ken. Wonderlijk was dat met dit kind, zoo
konden zijn ouders vertellen. Als er zou worden
gewandeld, dan wilde Jopie thuis blijven, want
dan had hij juist wat onder handen, dat hem
interesseerde en als het geen weer was, om
er uit te gaan, dan zeurde hij maar over een
wandeling, 's Morgens bij het opstaan begon
de worsteling vaak alhij wilde nog een
poosje blijven liggen; hij wilde niet met zeep
gewasschen worden, dat kreeg hij in zijn oogen;
aan tafel was het met dat kind een kruis, waar
hij zin in had, dat was er juist niet en wat ge
reed stond, daar had hij nu juist geen zin in.
Wat vaak zaten de menschen met het kind
verlegen en vroegen zich af, van wie hij toch
die dwarse aard had, zij waren toch eigenlijk
allebei menschen, waar men in de wereld wel
mee overweg kon, om zoo te zeggen. Dat is
altijd een lastige vraag, die in menig gezin
al aanleiding gegeven heeft tot twist, wanneer
n.l. de ouders aan elkaar de verkeerde eigen
schappen van hun kinderen toeschrijven. Ver
standiger is, daarbij te bedenken, dat niet alles
uit de erfelijkheid te verklaren is. De vijand
van de zielen onzer kinderen zaait ook zijn
zaad in de harten der jonge menschen en
daarom vinden we niet altijd en niet alleen
onszelf terug in de fouten van onze kinderen.
We moeten nog wel meer oogsten, dan wijzelf
gezaaid hebb'en.
Maar ik moet nog meer van Jopie vertellen.
Je kon niet zeggen, dat zijn ouders hem maar
lieten begaan en hem daardoor sterkten in zijn
verkeerde gewoonten, integendeel, hij moest het
altijd verliezen. Nu stonden ze toch geregeld
versteld van de taaiheid, waarmee zoo'n kind
aan zijn ideetjes vasthield, precies tegen den
regel in. Er kwam visite. Jopie zou een handje
geven, maar daar kon niets van komen. Nu
hadden ze dat eerst wel eens met geweld
doorgedreven en dan was het een vreeselijke
vertooning geworden: een kind, dat naar den
bezoeker werd gedragen en zeer onwillig zich
door den bezoeker de hand liet drukken. Het
best ging het nog, wanneer zijn ouders maar
zeiden, zoodra de bezoeker de kleine Jopie ook
de noodzakelijke aandacht wilde geven: „Neen,
Jopie hoeft nog geen handje te geven, die is
nog te klein". Dan gebeurde het niet dadelijk;
maar soms midden onder het gesprek kwam
dan de kleine baas op den bezoeker af, om
zijn handje te presenteeren. Dat was toch aan
't slot wel aardig, maar 't bevredigde de ouders
niet, deze soort van homoeopatische behande
ling. Het kind bleef) te veel gehandhaafd in
zijn onwilligheid, het leerde niet, eigen ver
keerde neigingen te overwinnen. Daarom kon
die wijze van doen niet blijvend worden toe
gepast. Dan bleef Jopie maar altijd Wen tegen
den draad in. Bij het eten hadden ze dat ook
wel toegepast, dan werd bijvoorbeeld zijn appel
aan een ander gegeven, hij behoefde er geen
te hebben. Maar dan juist moest hij er wel
een en at die haastig op. Ja, dan had de jongen
wel vaders en moeders zin gedaan, maar uit
een verkeerd motief en daar mochten ze hem
toch eigenlijk niet in sterken, 't Is te begrijpen,
dat de ouders wel eens, of moet ik zeggen,
wel vaak tot deze manier de toevlucht nem'en.
Als ze niet gauw gaan eten, dan zal de hond
komen om het op te eten, als ze niet gauw
binnen komen, dan komt de boeman of een
ander leelijk dier. Dan doet het kind wel wat
vader en moeder willen, maar uit een verkeerd
motief en het kind leert geen gehoorzaamheid.
Nog wat over Jopie. Op school en onder
de kameraden heeft hij ook een zwaar leven
gehad. Want natuurlijk, daar was hij ook een
dwarsdrijvertje en omdat hij een sterke wil
had, gelukte het hem wel eens, althans een
deel van de kameraden aan zijn zij te krijgen.
Nog altijd herinnert de onderwijzer zich „de
tijd van Jopie". Toen heeft hij vele moeilijk
heden gehad op de speelplaats. In de klas,
och daar ging het wel. Dan voelt zoo'n dwars-
hoofdje wel, dat er tegen de regelmatige gang
van zoo'n machine geen opwerken is. Maar
anders, ja, dan zou hij hebben willen rekenen,
als taal aan de beurt was. Op de speelplaats
evenwel, daar heerscht de vrijheid en daar
kon Jopie zijn dwarsdrijverij weer bot vieren.
Neen, niet wat de andere jongens deden, maar
hi] zou het wel zeggen. Daar waren natuurlijk
de anderen niet altijd van gediend en dan was
Jopie maar bezig hen onder het spel te plagen.
Speelden ze verstoppertje, dan zei hij, waar
ze zich verstoken hadden; waren ze bezig met
„bok, bok, sta vast", dan stootte hij een bok
om; eert tol trapte hij weg, kortom, gedurig
kwam de meester er aan te pas, om aan de
plagerijen van het ventje een eind te maken.
In den regel nam hij hem dan mee in de
school.
Gelukte het Jopie een deel van zijn makkers
met een ander spel aan den gang te krijgen,
dan hinderden de twee koppels elkander o zoo
gemakkelijk en werd het schoolplein in een
ommezien herschapen in een slagveld, waarop
twee legers elkander bekampten. Dan was de
tusschenkomst van den meester weer meer dan
noodig en bij onderzoek naar den oorzaak van
de twist, kwam hij bijna altijd weer terecht
bij de dwarsdrijvende Jopie.
Ik behoef de geschiedenis van den kleinen
dwarsdrijver niet verder te vertellen. We weten
al wel, tot wat soort van mensch hij opgroeide.
Zoo in iederen kring komt er wel eens iemand
voor, die in het gesprek het altijd anders en
beter weet dan de overigen, waarmee het in
gezelschap allicht op een twistgesprek uitloopt,
Op vergaderingen vindt men er niet zelden
een, die altijd tegen den draad in redeneert.
Hij moet altijd het woord hebben en komt altijd
uit een anderen hoek. Dat is de dwarsdrijver,
die het ouders en meesters in zijn jeugd ook
al lastig gemaakt heeft.
Daarom deze raad: wie onder zijn kinderen
trekjes van dwarsdrijverij ontdekt, ga die tegen.
Ze moeten leeren, ook eens wat om een ander
te doen, niet altijd eigen zin en meening door
zetten. Dat kan heel best gepaard gaan met
de ontwikkeling van een flink karakter. Het
behoeVen daarom nog geen jabroers te worden.
Maar dwarsdrijvers in 't groot mogen het niet
worden. Die hebben al heel wat conversatie
bedorven, menige vergadering doen verloopen
en heel wat goede ondernemingen doen mis
lukken. Laten we onze kinderen maar tijdig
van zulk een min edel werk terughouden.