voor de Zuidhollandsche en Zeeuwsche Eilanden.
o
leere huid
Antirevolutionair
Orgaan
IN HOC SIGNO VINCES
No. 3568
ZATERDAG 31 AUGUSTUS 1929
44STE JAARGANG
EERSTE BLAD.
Op den Uitkijk.
19 bij inzet, in
g 13 September
its, telkens des
±ten.
Fa. W. BOEKHOVEN ZONEN
Het nadrukken van den inhoud van dit Blad is verboden overeenkomstig de Wet op het Auteursrecht.
Bekwamelijk samen
gevoegd.
op, dat de
g steeds toe-
ook thans op
and Augustus
3e staalnijver-
ie welvaart in
profiteeren de
ven. Dit komt
rsverloop der
3acific Public
ieg de handel
och in enkele
;n wij noemen
Steels, enkele
Iwaukee's) en
oor laatstge-
ïdsche publiek
ichappijen zeer
ein zich steeds
mdpolitiek van
:r kwartaal in
en vaste stem-
kring heerscht
goede zaken
'spiegelt in de
jchter-onderne-
dustrie-aandee-
Unie wederom
ook nog ver-
1 kregen aan-
ijden, waarvan
ehaald. Kunst-
landeelen, wer-
oet verhandeld,
heepvaart-aan-
er wat om in
geti.
:t tuin te Stad
groot 2 aren
Trommel Jd„
M BUUREN.
nsplaat is voor.
September 1929
ist van de tram,
mizen arriveert,
'ed. H. M. van
hofstede thans
(ranendijk, pu»
e, kippen, Ford
nwagens, veer»
fielslede, wied "V
ne, cultivatot, J
ian(onne wend-
ok, Zeeuwsche
ark, aardappel,
tionaire motor,
ringwals, aard»
n, en ploegen,
imolen, ploeg,
en, schoppen,
aaltjes, hekken,
n, bankschroef,
verhooi, tarwe'
der ten verkoop
iKKERMAN.
nzet en Vrijdag
ens des avonds
it, ten herberge
i Woonhuis met
ip« en het recht
aan den grond
weg, groot 11,02
ke van den heer
lissant Het per»
gebruik te aan»
id te koop.
DEN BERG.
:ie van
134 R. V. maat)
uissea in polder
680 in één per»
per 0.45.92 H.A.
67 R. V. maat)
amd «Bloemen»
Sectie B nos.
astgestelde pacht
rnsch gemet).
>or 10 jaren, in.
verzoeke van
island,
geteekende in'
September 1929,
Notaris VAN
ddelhamis.
September.
Per per 100 st.
Per 100 krop
23,-
6 50
F 13,-
it f 11,70
3-
70
,50 tot f 7,-
9-
.10
,- Per 100 kg.
Per 100 pond.
3 Sept. 1929.
ilingslokaal, War»
len Veiling, wer»
iteed
4,50 tot f 7,80
6,40 tot 7 80
tot
SCHE VEILING
Deze Courant verschijnt eiken WOENSDAG en ZATERDAG.
arommfmfntSPRIIS per drie maanden franco per post f I,- b? vooruitbetaling.
BUITENLAND b| vooruitbetaling f 8.50 per jaar,
AFZONDERLIJKE NUMMERS 5 CENT.
UITGEEFSTER
SOMMELSDIJK
Telef. latere. No. 202 Postbus No, 2
ADVERTENTIËN 20 cent, RECLAMES 40 cent, BOEKAANKONDIGING 10 cent per regel
D1ENSTAANVRAGEN en DIENSTAANBIEDINGEN f 1.- per plaatsing.
Groote letters en vignetten worden berekend naar de plaatsruimte die sl beslaan
Advertemtiën worden ingewacht tot DINSDAG- en VRIJDAGMORGEN 10 uur.
li.
Ons vorig artikeltje eindigde met den
eisch te stellen, dat onze vroomheid zal
worden beheerscht en geleid
door het Woord des Heeren.
Niemand zal in theorie iets op
dezen eisch willen afdingen.
Maarin de p r a k t ij k
En toch moet onze godzaligheid naar
het woord van Voetius practi
ca 1 e godzaligheid zijn.
En onze vroomheid is dan pas prac-
ticaal, als er de begeerte zij naar har
monische ontwikkeling van
den mensch Gods.
Wat ik daarmee bedoel
Het beeld zal u niet onbekend zijn,
dat onze drieërlei levensuiting verzin
nebeeld wordt door hoofd, hart en
hand. Men bedoelt er mee, dat ons
verstandsleven, ons gemoedsleven en
ons wilsleven zich alle op hetzelfde doel
hebben te richten: de verheerlijking van
den Naam onzes Gods.
Echter, alle harmonie is door de
zonde verworden. Disharmonie kwam
er voor in de plaats. Disharmonie in het
rijk der natuur, in de planten- en die
renwereld; disharmonie onder de men-
schen; disharmonie tusschen de orga
nen en vermogens van den enkelen
mensch; disharmonie ook in het
zieleleven van den Chris
ten. Paulus klaagde: „Want het goede
dat ik wil, doe ik niet, maar het kwade
dat ik niet wil, dat doe ik." (Rom. 7
vs. 19).
Desniettemin blijft de eisch voor elk
schepsel, dat hij al zijn gaven en
krachten ter verheerlijking Gods zal
aanwenden. Niemand, die op dien eisch
des Heeren afdingen zal.
Bij welk kind van God zien we nu
de h a rmonische ontwikkeling van
verstand, gemoed en wil Is er niet
bijna steeds een voorkeur geven aan het
één boven het ander
Gelukkig evenwel, dat de Kerk van
Christus het tegenwicht biedt voor alle
onnatuurlijke eenzijdigheid. Naast den
geloovige, die sterken, tè sterken na
druk legt op het gemoedsleven, vinden
we den geloovige, die allen nadruk legt
op het verstandsleven. Door de ge
meenschap der heiligen onderling heeft
dan dikwijls ongemerkt eenige
correctie plaats, zoodat van beider een
zijdigheid de scherpten afgeslepen wor
den.
Erger wordt het als de gemeente des
Heeren in haar geheel de begeerte naar
harmonische ontwikkeling prijs
geeft.
Het is de plicht der Christenheid om
de waarheid Gods in te denken
en in zich op te nemen, en tot k 1 a r e
en heldere voorstelling te
komen van wat ze belijdt; maar moet
hierbij op hare hoede zijn tegen het
dorre, zichzelf behagende Intel
lectualisme!
Nooit mag onder geloovigen het
pleit gevoerd worden voor een stil zit
ten, een niets doen en voor een afzien
van alle goed werk, al mag het Chris
tendom nooit worden gezocht in enkele
extra-christelijke werkzaamheden.
Zoo is er ook de roeping van Gods
kind, om te leven bij zijn ziel, te merken
op wat er in zijn hart omgaat en de
bevinding der waarheid in zijn eigen
ziel te proeven; al moet dan ook regel
recht de wacht betrokken tegen de teu-
gellooze afdoling van de krank ge
worden mystiek.
Moeilijk is het derhalve in het zui
vere spoor te blijven, want zeer licht
leggen we den nadruk öf te sterk links
öf te sterk rechts. En deze afglijding
danken we dan alleen aan het feit, dat
we ons van het Woord onzes Gods
verwijderen. Hoe dichter we daar
bij leven, daarbij b 1 ij v e n leven, hoe
meer we doordringen in de openba
ring des Heeren, hoe beter we beveiligd
zijn tegen het eenzijdig afglijden. Het
evenwicht in onze Christelijke
persoonlijkheid mag niet worden ver
broken, en is het verbroken, dan moet
het hoe eer hoe beter worden her
steld.
Onze Heere Christus Zelf legt na
druk op het God liefhebben met heel
het hart, met heel het verstand
en met alle krachten. Te betreuren
valt, dat onze liefde tot God zich
slechts op één of twee factoren
richt en dat we de overige onge
bruikt laten en buiten wer
king stellen.
Deze artikeltjes bedoelen op een een
zijdigheid te letten. De no r m, die aan
gelegd wordt, zal zijn het W oord
des Heeren, zooals duidelijk bleek uit
ons eerste artikeltje.
Laten we gedachtig zijn aan de
Apostolische vermaning in Efeze 4:15
en 16. Laat ons de waarheid be
trachten en daardoor in liefde opwas
sen. En dan in alle deelen, in
alle opzichten en verhoudingen en
werkzaamheden. In Hem, zoodat hoe
langer hoe meer Zijne gestalte steeds
voller bij ons uitkomt. In Hem, Die
het Hoofd is, Christus. Uit Wien
het geheele lichaam, de gan-
sche gemeente en alle geloovigen, b e-
kwamelijk samengevoegd,
bijeengebracht en aan elkander verbon
den en samen vastgemaakt
worden. Alle deelen moeten zich ver
eenigen en het hunne bijdragen tot den
wasdom en de vastheid van het lichaam
der gemeente .Naar de werking van
elk deel in zijn mate wast het
lichaam op en wordt innerlijk opge
bouwd in liefde. Zoo bedoelt
het de Apostel, als hij zegt: „Opdat wij
niet meer kinderen zouden zijn; maar
de waarheid betrachtende in liefde, al
leszins zouden opwassen in Hem, Die
het Hoofd is, namelijk Christus; uit
Welken het geheele lichaam bekwa
melijk samengevoegd, en sa
men vastgemaakt zijnde, door alle
voegselen der toebrenging, naar de
werking van een, iegelijk deel
in zijne maat, den wasdom des lichaams
bekomt, tot zijns zelfs opbouwing in
de liefde."
Laten onze artikeltjes de bedoeling
mogen hebben daartoe mede te werken.
En make de Heere nu en steeds onze
harten ontvankelijk voor Zijn dierbaar
Woord
In het kantoortje, achter den winkel, zaten
ze samen gebogen over het klantenboek.
Zij gingen de verkoopposten en de getallen
van ontvangst na en vergeleken deze met die
van het vorige jaar
Totdat Herman zijn potlood op de schrijftafel
neerwierp en zijn jong vrouwtje hoofdschuddend
aanzag.
Neen, het ging niet goed zoo.
De zaak ging achteruit. Hij had het
al lang zien aankomen en deze cijfers wezen het
met onverbiddelijke zekerheid aan.
„Kom, Lena, laten we naar de woonkamer
gaan, 'k heb er genoeg van", zuchtte hij.
Den winkel had hij al gesloten, 't Licht
draaide hij uit en samen gingen ze naar hun
woonkamer.
Daar verzonk hij in moe gepeins.
Hoè hard viel hem déze uitkomst
Twee jaren waren zij nu getrouwd; vol ver
wachting warén ze het huwelijksleven ingegaan.
Beiden hadden over een aardig sommetje te
beschikken en zij hadden zich in deze nieuwe
stadswijk met behulp van een hypotheek kunnen
vestigen in een flinke zaak. Hij was sterk, wist
aan te pakken en verstond z'n vak; terwijl zijn
vrouwtje van huis uit „zaken doen" gewend
was. Concurrentie hadden ze hier nog niet van
eenige beteekenis. Familie en kennissen hadden
verzekerd, dat ze hier een goede „broodwinning"
moesten hebben en nog wel wat zouden over
houden bovendien. Hij had dit toen wel niet
bevestigd, maar gedacht had hij hetzelfde. Ja,
toen hij met zijn Lena zijn „eigen nestje" betrok,
leek alles zonneschijn. En zie nu Van begin
af was het verkeerd gegaan. De zaak „wilde"
niet. De menschen kochten liever in het oude
stadsgedeelte, zich verbeeldend, dat het daar
goedkooper was en bovendien hadden de
vrouwtjes een reden om er nog eens uit te
loopen. De auto-bus bracht je er goedkoop en
gemakkelijk. Maar zijn winkel kon van de
weinige klanten niet bestaan, slechts als een
„volkszaak" zat er verdiensten in. Wat moest
het zoo in de toekomst worden Als hij alléén
stond, zou hij er zich wel doorworstelen, maar
zijn arme vrouwtje, wat moest het haar wel
pijn doen. En als straks onder deze droeve
omstandigheden hun eerste kleintje kwam
O, zijn ziel werd bang, als hij aan de toe
komst dacht.
Zijn vrouw streek haar blanke hand over
zijn voorhoofd.
„Je tobt te erg, Herman, dat mag je niet
doenWe hebben toch een Vader in den
Hemel
„Een Vader in den Hemel", deze woorden
deden hem denken aan wat de Heiland gezegd
had: „Want uw Hemelsche Vader weet, dat
gij al deze dingen behoeft", en: „Wie toch kan
met bezorgd te zijn, één el tot zijn lengte toe
doen 1"
Dat bracht verandering in zijn zielsgesteldheid.
Ja, daar moest het heen Zijn Hemelsche Vader
die wist alle dingen, en die zorgde óók voor
hem!
„Je hebt gelijk vrouwtje, God zal voor ons
zorgen Hij kuste haar
Voor zij ter ruste gingen, las hij het bekende
hoofdstuk van Mattheus VI en zijn vertrouwen
op den Vader in den Hemel groeide en zijn
ziel jubelde in de groote blijdschap, welke dit
vertrouwen hem schonk.
Zoo was het goed. Ook al moest het dan
door de diepte. God wist wat zij noodig hadden
en daarom was een blindelings volgen van den
Heere het veiligst. Hij zou het w 1 maken,
in welken weg dan ook
En in hun avondgebed sprak het kinderlijk
vertrouwen, waarmee Gods volk zich willig
vlijt in de sterke armen van den Almachtige,
die de Getrouwe is, en Zijn volk nimmer
vergeet.
Weinige weken later
Herman ondervond, wat elk kind Gods mee
maakt; de pelgrimsreis voert niet immer over
de bergtoppen des geloofs. Integendeel. De
zuigkracht van 's werelds wieling brengt ook
den Christen maar al te veel in donkere dalen,
waar geen lichtstraal van Gods vriendelijk aan
gezicht vertroost.
In zulk éen tijd was al het vertrouwen weg
en rekende Herman slechts op eigen kracht. Dan
maakte hij weer plannen; dit zou hij doen en
dat zou hij probeerenZijn zaak was hem
zoo lief geworden. Had hij op deze zaak in
zijn jongelingsjaren niet zijn gelukshuisje ge
bouwd Zijn gelukshuisje, dat hij samen met
zijn Lena betrekken zou En nu dat iederen
dag weer opnieuw moeten aanzien, hoe alles
afgebroken werd, zonder dat hij er iets aan
doen kon. Dat was een marteling. Soms
voelde hij onbeheerschte impulsen in zich op
komen om met mannenmoed 'en reuzenkracht het
ónmogelijke te doen, om maar het onvermijde
lijke te ontgaan. Maar als hij dan weer, na
dagen van hoog gespannen energie, met snijden
de smart erkennen moest, dat het tóch niet
hielp, dan kwam er bitterheid in zijn ziel en
dan zuchtte het in hem: „O, God, waarom
toch?"
Op een dezer donkere dagen was hij bij zijn
barbier, aan den overkant van zijn winkel,
terwijl deze juist een klant hielp bij het aan
trekken van zijn jas en hem vroeg: „Moet u
geen lot koopen van de „Utrechtsche", mijnheer
van Leeuwen
„Zoo, heb je ze al", antwoordde deze lachend,
„wel ja, geeft er maar een. 'k Mocht den hoofd
prijs e'ens hebben
De barbier reikte hem een biljet over en zei:
„Ja, zoon roodruggetje of tien kan ieder nog
wel gebruiken, hè
Mijnheer van Leeuwen vertrok.
Goovaarts, die ook in den salon was, gaf
iemand, achter Herman's rug om, een knip
oogje en vroeg Herman toen: „Moet u ook uw
geluk niet eens probeeren, Van Zanten
't Was een vragen naar den bekenden weg.
„Neen Goovaarts, in de loterij speel ik niet."
„Kom, kom, als je maar wist, dat je er met
geen niet uit kwam, zou je e'ens zien wierp
hij tegen.
„Neen, ook dan zou mijn principe het ver
bieden", zei Herman.
Hier bleef het bij. Toen hij klaar was, schoot
hij zijn jas aan en verliet den scheersalon, maar
het gesprek over de loterij bleef in zijn ge
dachten haken. Er waren toch feitelijk heel wat
menschen, die in de loterij speelden. Hij kende
er wel, die niettegenstaande ze telkens met een
niet of hoogstens eigen'geld uit kwam'en, toch
steeds met feilen hartstocht opnieuw een „kans
waagden". Zij waren slaaf van het loterij-spel
geworden. Maar er waren toch gelukkigen.
Bakker Nievelt bijvoorbeeld wps er mee boven
op gekomen. Jongens, wat had die man het
vroeger armToen liep hij achter de brood-
kar, een groot verschil met nu. Dat er een
vloek op geld, in de loterij gewonnen, zou
rusten, wat toch eigenlijk maar een praatje in
den volksmond. Er warén er, die b 1 ij v e n d
geholpen waren
Als hij eens zoo n bedrag als dien hoofdprijs
op z'n hand kreeg. Tien mille? Wat zou
hij er veel mee kunnen doen. Dan zou hij het
in zijn macht hebben om van zijn winkel een
volkszaak te maken. Hij zou de menschen
dwingen bij hem te koopen Hij zou een flinke
loopknecht nemen en straatklanten maken. Hij
kon éen reclamecampagne openen en zijn winkel
uitbreiden met een afdeeling drogisterij. Dan
móést het gaan. En misschien kon hij nog een
vier mille overhouden, waarmee hij een gedeelte
van zijn dure hypotheek kon aflossen
Tien mille!
Werktuigelijk liep hij zijn winkel in en nam
plaats achter z'n schrijftafel in z'n kantoortje...
Tien mille! Als hij die eens hadZou
hij eens een lot nemen Eens probeeren Maar
dat was zonde Was het wel zonde 't Was
toch eerlijk geld Waarom was het zonde
Ja, waarom eigenlijk Hij was toch geen harts
tochtelijk speler Integendeel, 't Was hem niet
om het geld zélf te doen. Wanneer zijn zaken
goed gincjen, zou hij er niet over gedacht heb
ben. Maar nü. En nog niet zoo zeer voor
zichzelf, maar voor z'n vrouw, haar zou hij
zoo graag die zorgzame toekomst sparen, 't
Was toch eerlijk? Verbood de Schrift het wel?
Neen, de Schrift verbood het niet. Het loterij
spel was dus feitelijk slechts uit een afgeleid
beginsel te verbieden, een beginsel, zooals er
meer zijn, die toch maar een betrekkelijke
waarde hebben en hun oorsprong danken aan
het feit, dat een zaak door bijkomstig-
h e d e n tot zonde kan worden. En was dit hier
niet het geval Wanneer geldzucht en harts
tocht tot het spel dreef, dan was het zonde
Zoo redeneerde hij met zich, totdat zijn vrouw
hem uit zijn gedachtengang opschrikte.
Dien avond was hij stil, maar binnen in hem
v/as de onrust géborén en een onbevredigd ge
voel maakte zich van hem meester. Hij poogde
zich met geweld tegen het denkbeeld, dat zoo
onverwachts zijn ziel besprongen had, te ver
zetten, maar het was, of een onbekende macht
zijn gedachten er telkens weer naar terug leidde.
Ook de volgende dagen liet het hem niet los.
De gedachte aan het bezit van „tien mille"
werd hem schier een idee-fixe. Zijn ziel raakte
uit haar evenwicht, en het leek, of onder den
machtigen greep van deze permanente voor
stelling hem het objectief denken onmogelijk
werd gemaakt, 't Kwam niet meer in hem op,
dat het één uit duizend zou weden, indien hij
den hoofdprijs kreeg.
Tien mille! Het zou de verlossing be-
teekenen uit de ellende van maatschappelijken
ondergang, welke zijn angstschaduwen reeds met
zielsbenauwende zekerheid vooruitwierp
En het ging toch om zijn Lena en om hun
beidernog ongeboren lieveling
„Kom", zei hij op een middag, „ik ga een
lot koopen in de „Utrechtsche", de hoofdprijs
is tien mille. Als we d i eens hadden
„Maar Herman", vroeg ze verwonderd, „dat
meen je toch niet
„Ja waarom niet?"
„Loterij is toch zonde
Toen ging hij met zijn vrouw redeneeren, zoo
als hij eerst met zichzelf geredeneerd had en
hoewel hij haar niet geheel overtuigde, volgde
ze hem op dit vreemde pad. Ze was zoo gewoon
hem te volgen, met blind vertrouwen, dat ze
zich bijna niet indenken kon, geroepen te wor
den tegenover hem positie te nemen.
Dienzelfden middag ging hij de stad in. Bij
zijn barbier wilde hij geen lot koopen. Daarvoor
had hij zich te positief uitgelaten en bovendien
niemand behoefde het te weten. In de binnen
stad kende hij de „gelukskantorén"' wel, die
voor den verkoop van loten voor diverse trek
kingen speciaal waren ingericht. Maar daar
wilde hij niet ingaan. Hij wilde zich niet in het
milieu van de echte loterijspelers begeven, daar
zou hij zich niet thuis gevoelen. Hij stapte een
sigarenwinkel binnen, waarhij voor het etalage-
raam de loterijbriefjes zag hangenHier
wilde hij -„z'n geluk wagen." Als hij er eens
twee nam, dan verdubbelde zijn kans
En met twee lootjes van de „Utrechtsche"
kwam hij thuis, waar hij ze diep in een lade
van z'n bureau wegbergde
Toen was de rust weergekeerd.
Neen, toch niet d e rust't Was een rust,
een vreemde rust
Herman zou den uitslag kalm afwachten. Hij
had gedaan, wat hij kon om zich e'en kans
op de „tien mille" te geven, en hij verbeeldde
zich er gunstig voor te staan. Waarom zou hij,
te meer daar hij geen beroepsspeler was, het
niet eens treffen Wie weet, was F o r t u n a
juist hem nu gunstig
„Fortuna
Het blinde fortuin
Hij wist toch wel beter
Nu ja, bij wijze van spreken natuurlijk
Maar op een middag ging hij zijn kantoortje
binnen en haalde uit de lade z'n twee briefjes.
Hij wilde de nummers weer eens zien. 't Wa
ren nogal gelukkige cijfers. Hij zag er zeVen-
t j e s en een negen op.
,,'s Kijken", dacht hij, „hoeveel de cijfers der
beide getallen totaal zijn."
Hij berekende de som der cijfers, 't Was wel
een mooi getal
Wie weet
Maar dwaas toch om daar waarde aan te
hechten
Nu ja, een aardigheidje 1 Hij stelde zijn ver
trouwen er niet op Hij bergde zijn biljetten
weer weg.
Neen, z'n vertrouwen stelde hij er niet op.
Oftoch wel
Hij wist in het labyrinth van eigen gedachten-
gang en zieleleven geen weg meer
Hij zou maar afwachten, wat het worden
moest. Misschien was het ook wel niets
Maar telkens gingen z'n gedachten naar de
twee briefjes terug.
En ze werden zijn afgod
Ja, 't was toch eigenlijk een vreemde rust.
Een rust die toch ook weer verstoord werd
en wel juist op diè oogenblikken, waarop hij
anders de stille rust vond. Dat was, wanneer hij
met z'n vrouw den Bijbel las en knielde in het
avondgebed
Dan was er onrust. Op die oogenblikken
wilde hij liefst niet aan zijn loterijbriefjes den
ken, maar juist dan dacht hij er toch het meest
aan en zijn gebed werd een woordenvloed zon
der inhoud, een automatische verrichting. Neen,
dat was geen bidden meer. Hij kon dat even
goed nalaten
's Morgens was dat anders. Dan riep zijn
arbeid hem en in het zakenleven kwam ook
Wrijft de gesmette en ontstoken
deelen voorzichtig in met Purol, en
houdt het huidje steeds droog, door bij
het verwisselen van den luier, telkens te
bepoederen met Purol-Kinderpoeder.
Purol doos 30, 60 en 90 ct. Tube 80 ct.
Purol-Kinderpoeder bus 60 ct. en 1 gld.
weer bij hem boven de zakenman, die goed be
sefte, dat zijn bedrijf met een nieuw kapitaaltje
nog wel te houden zou zijn en„wie weet,
wat die twee briefjes in z'n schrijftafel hem nog
brengen zouden."
Zoo was er een dualisme in zijn levensbestaan
gekomen.
De levense e n h e i d was gebroken.
Zijn stoffelijke belangen ging hij toevertrou
wen aan het „blind fortuin" en wanneer 's
avonds het zakenleven rustte en het stil werd
rondom, trachtte hij tevergeefs zijn geestelijk
leven aan den Hemelschen Vader op te dragen.
Naar beide zijden strekten zich zijn handen uit,
want geen van beide wilde hij verliezen, maar
hij voelde, dat hij zich in deze positie onmo
gelijk handhaven kon.
Een stroeve, strakke kilheid kwam over zijn
ziel en het gebed, dat anders een vertrouwelijke
gemeenschapsoefening met den Vader was, be
stierf hem nu op de lippen
„Herman, dat gaat niet goed zoo", sprak zijn
vrouw op eèri avond nadat zij van het gebed
waren opgestaan. Ze zag hem met dof betraan
de, van diepe droefheid sprekende oogen aan.
Wrevelig weerde hij zich „Praat er maar
niet over
En ze zweeg.
Maar dan ineens trok hij haar blonde hoofd te
gen zijn breeden schouder en zei„Ja, vrouwtje,
't gaat verkeerd, ik heb den vloek in huis
gehaald, ik vertrouw God niet meer
Hij liep naar z'n kantoortje en haalde uit z'n
schrijftafel de twee briefjes, die hij aan kleine
snippers scheurde en op het doovend vuur