voor de Zuidhollandsche en Zeeuwsche Eilanden. o leere huid Antirevolutionair Orgaan IN HOC SIGNO VINCES No. 3568 ZATERDAG 31 AUGUSTUS 1929 44STE JAARGANG EERSTE BLAD. Op den Uitkijk. 19 bij inzet, in g 13 September its, telkens des ±ten. Fa. W. BOEKHOVEN ZONEN Het nadrukken van den inhoud van dit Blad is verboden overeenkomstig de Wet op het Auteursrecht. Bekwamelijk samen gevoegd. op, dat de g steeds toe- ook thans op and Augustus 3e staalnijver- ie welvaart in profiteeren de ven. Dit komt rsverloop der 3acific Public ieg de handel och in enkele ;n wij noemen Steels, enkele Iwaukee's) en oor laatstge- ïdsche publiek ichappijen zeer ein zich steeds mdpolitiek van :r kwartaal in en vaste stem- kring heerscht goede zaken 'spiegelt in de jchter-onderne- dustrie-aandee- Unie wederom ook nog ver- 1 kregen aan- ijden, waarvan ehaald. Kunst- landeelen, wer- oet verhandeld, heepvaart-aan- er wat om in geti. :t tuin te Stad groot 2 aren Trommel Jd„ M BUUREN. nsplaat is voor. September 1929 ist van de tram, mizen arriveert, 'ed. H. M. van hofstede thans (ranendijk, pu» e, kippen, Ford nwagens, veer» fielslede, wied "V ne, cultivatot, J ian(onne wend- ok, Zeeuwsche ark, aardappel, tionaire motor, ringwals, aard» n, en ploegen, imolen, ploeg, en, schoppen, aaltjes, hekken, n, bankschroef, verhooi, tarwe' der ten verkoop iKKERMAN. nzet en Vrijdag ens des avonds it, ten herberge i Woonhuis met ip« en het recht aan den grond weg, groot 11,02 ke van den heer lissant Het per» gebruik te aan» id te koop. DEN BERG. :ie van 134 R. V. maat) uissea in polder 680 in één per» per 0.45.92 H.A. 67 R. V. maat) amd «Bloemen» Sectie B nos. astgestelde pacht rnsch gemet). >or 10 jaren, in. verzoeke van island, geteekende in' September 1929, Notaris VAN ddelhamis. September. Per per 100 st. Per 100 krop 23,- 6 50 F 13,- it f 11,70 3- 70 ,50 tot f 7,- 9- .10 ,- Per 100 kg. Per 100 pond. 3 Sept. 1929. ilingslokaal, War» len Veiling, wer» iteed 4,50 tot f 7,80 6,40 tot 7 80 tot SCHE VEILING Deze Courant verschijnt eiken WOENSDAG en ZATERDAG. arommfmfntSPRIIS per drie maanden franco per post f I,- b? vooruitbetaling. BUITENLAND b| vooruitbetaling f 8.50 per jaar, AFZONDERLIJKE NUMMERS 5 CENT. UITGEEFSTER SOMMELSDIJK Telef. latere. No. 202 Postbus No, 2 ADVERTENTIËN 20 cent, RECLAMES 40 cent, BOEKAANKONDIGING 10 cent per regel D1ENSTAANVRAGEN en DIENSTAANBIEDINGEN f 1.- per plaatsing. Groote letters en vignetten worden berekend naar de plaatsruimte die sl beslaan Advertemtiën worden ingewacht tot DINSDAG- en VRIJDAGMORGEN 10 uur. li. Ons vorig artikeltje eindigde met den eisch te stellen, dat onze vroomheid zal worden beheerscht en geleid door het Woord des Heeren. Niemand zal in theorie iets op dezen eisch willen afdingen. Maarin de p r a k t ij k En toch moet onze godzaligheid naar het woord van Voetius practi ca 1 e godzaligheid zijn. En onze vroomheid is dan pas prac- ticaal, als er de begeerte zij naar har monische ontwikkeling van den mensch Gods. Wat ik daarmee bedoel Het beeld zal u niet onbekend zijn, dat onze drieërlei levensuiting verzin nebeeld wordt door hoofd, hart en hand. Men bedoelt er mee, dat ons verstandsleven, ons gemoedsleven en ons wilsleven zich alle op hetzelfde doel hebben te richten: de verheerlijking van den Naam onzes Gods. Echter, alle harmonie is door de zonde verworden. Disharmonie kwam er voor in de plaats. Disharmonie in het rijk der natuur, in de planten- en die renwereld; disharmonie onder de men- schen; disharmonie tusschen de orga nen en vermogens van den enkelen mensch; disharmonie ook in het zieleleven van den Chris ten. Paulus klaagde: „Want het goede dat ik wil, doe ik niet, maar het kwade dat ik niet wil, dat doe ik." (Rom. 7 vs. 19). Desniettemin blijft de eisch voor elk schepsel, dat hij al zijn gaven en krachten ter verheerlijking Gods zal aanwenden. Niemand, die op dien eisch des Heeren afdingen zal. Bij welk kind van God zien we nu de h a rmonische ontwikkeling van verstand, gemoed en wil Is er niet bijna steeds een voorkeur geven aan het één boven het ander Gelukkig evenwel, dat de Kerk van Christus het tegenwicht biedt voor alle onnatuurlijke eenzijdigheid. Naast den geloovige, die sterken, tè sterken na druk legt op het gemoedsleven, vinden we den geloovige, die allen nadruk legt op het verstandsleven. Door de ge meenschap der heiligen onderling heeft dan dikwijls ongemerkt eenige correctie plaats, zoodat van beider een zijdigheid de scherpten afgeslepen wor den. Erger wordt het als de gemeente des Heeren in haar geheel de begeerte naar harmonische ontwikkeling prijs geeft. Het is de plicht der Christenheid om de waarheid Gods in te denken en in zich op te nemen, en tot k 1 a r e en heldere voorstelling te komen van wat ze belijdt; maar moet hierbij op hare hoede zijn tegen het dorre, zichzelf behagende Intel lectualisme! Nooit mag onder geloovigen het pleit gevoerd worden voor een stil zit ten, een niets doen en voor een afzien van alle goed werk, al mag het Chris tendom nooit worden gezocht in enkele extra-christelijke werkzaamheden. Zoo is er ook de roeping van Gods kind, om te leven bij zijn ziel, te merken op wat er in zijn hart omgaat en de bevinding der waarheid in zijn eigen ziel te proeven; al moet dan ook regel recht de wacht betrokken tegen de teu- gellooze afdoling van de krank ge worden mystiek. Moeilijk is het derhalve in het zui vere spoor te blijven, want zeer licht leggen we den nadruk öf te sterk links öf te sterk rechts. En deze afglijding danken we dan alleen aan het feit, dat we ons van het Woord onzes Gods verwijderen. Hoe dichter we daar bij leven, daarbij b 1 ij v e n leven, hoe meer we doordringen in de openba ring des Heeren, hoe beter we beveiligd zijn tegen het eenzijdig afglijden. Het evenwicht in onze Christelijke persoonlijkheid mag niet worden ver broken, en is het verbroken, dan moet het hoe eer hoe beter worden her steld. Onze Heere Christus Zelf legt na druk op het God liefhebben met heel het hart, met heel het verstand en met alle krachten. Te betreuren valt, dat onze liefde tot God zich slechts op één of twee factoren richt en dat we de overige onge bruikt laten en buiten wer king stellen. Deze artikeltjes bedoelen op een een zijdigheid te letten. De no r m, die aan gelegd wordt, zal zijn het W oord des Heeren, zooals duidelijk bleek uit ons eerste artikeltje. Laten we gedachtig zijn aan de Apostolische vermaning in Efeze 4:15 en 16. Laat ons de waarheid be trachten en daardoor in liefde opwas sen. En dan in alle deelen, in alle opzichten en verhoudingen en werkzaamheden. In Hem, zoodat hoe langer hoe meer Zijne gestalte steeds voller bij ons uitkomt. In Hem, Die het Hoofd is, Christus. Uit Wien het geheele lichaam, de gan- sche gemeente en alle geloovigen, b e- kwamelijk samengevoegd, bijeengebracht en aan elkander verbon den en samen vastgemaakt worden. Alle deelen moeten zich ver eenigen en het hunne bijdragen tot den wasdom en de vastheid van het lichaam der gemeente .Naar de werking van elk deel in zijn mate wast het lichaam op en wordt innerlijk opge bouwd in liefde. Zoo bedoelt het de Apostel, als hij zegt: „Opdat wij niet meer kinderen zouden zijn; maar de waarheid betrachtende in liefde, al leszins zouden opwassen in Hem, Die het Hoofd is, namelijk Christus; uit Welken het geheele lichaam bekwa melijk samengevoegd, en sa men vastgemaakt zijnde, door alle voegselen der toebrenging, naar de werking van een, iegelijk deel in zijne maat, den wasdom des lichaams bekomt, tot zijns zelfs opbouwing in de liefde." Laten onze artikeltjes de bedoeling mogen hebben daartoe mede te werken. En make de Heere nu en steeds onze harten ontvankelijk voor Zijn dierbaar Woord In het kantoortje, achter den winkel, zaten ze samen gebogen over het klantenboek. Zij gingen de verkoopposten en de getallen van ontvangst na en vergeleken deze met die van het vorige jaar Totdat Herman zijn potlood op de schrijftafel neerwierp en zijn jong vrouwtje hoofdschuddend aanzag. Neen, het ging niet goed zoo. De zaak ging achteruit. Hij had het al lang zien aankomen en deze cijfers wezen het met onverbiddelijke zekerheid aan. „Kom, Lena, laten we naar de woonkamer gaan, 'k heb er genoeg van", zuchtte hij. Den winkel had hij al gesloten, 't Licht draaide hij uit en samen gingen ze naar hun woonkamer. Daar verzonk hij in moe gepeins. Hoè hard viel hem déze uitkomst Twee jaren waren zij nu getrouwd; vol ver wachting warén ze het huwelijksleven ingegaan. Beiden hadden over een aardig sommetje te beschikken en zij hadden zich in deze nieuwe stadswijk met behulp van een hypotheek kunnen vestigen in een flinke zaak. Hij was sterk, wist aan te pakken en verstond z'n vak; terwijl zijn vrouwtje van huis uit „zaken doen" gewend was. Concurrentie hadden ze hier nog niet van eenige beteekenis. Familie en kennissen hadden verzekerd, dat ze hier een goede „broodwinning" moesten hebben en nog wel wat zouden over houden bovendien. Hij had dit toen wel niet bevestigd, maar gedacht had hij hetzelfde. Ja, toen hij met zijn Lena zijn „eigen nestje" betrok, leek alles zonneschijn. En zie nu Van begin af was het verkeerd gegaan. De zaak „wilde" niet. De menschen kochten liever in het oude stadsgedeelte, zich verbeeldend, dat het daar goedkooper was en bovendien hadden de vrouwtjes een reden om er nog eens uit te loopen. De auto-bus bracht je er goedkoop en gemakkelijk. Maar zijn winkel kon van de weinige klanten niet bestaan, slechts als een „volkszaak" zat er verdiensten in. Wat moest het zoo in de toekomst worden Als hij alléén stond, zou hij er zich wel doorworstelen, maar zijn arme vrouwtje, wat moest het haar wel pijn doen. En als straks onder deze droeve omstandigheden hun eerste kleintje kwam O, zijn ziel werd bang, als hij aan de toe komst dacht. Zijn vrouw streek haar blanke hand over zijn voorhoofd. „Je tobt te erg, Herman, dat mag je niet doenWe hebben toch een Vader in den Hemel „Een Vader in den Hemel", deze woorden deden hem denken aan wat de Heiland gezegd had: „Want uw Hemelsche Vader weet, dat gij al deze dingen behoeft", en: „Wie toch kan met bezorgd te zijn, één el tot zijn lengte toe doen 1" Dat bracht verandering in zijn zielsgesteldheid. Ja, daar moest het heen Zijn Hemelsche Vader die wist alle dingen, en die zorgde óók voor hem! „Je hebt gelijk vrouwtje, God zal voor ons zorgen Hij kuste haar Voor zij ter ruste gingen, las hij het bekende hoofdstuk van Mattheus VI en zijn vertrouwen op den Vader in den Hemel groeide en zijn ziel jubelde in de groote blijdschap, welke dit vertrouwen hem schonk. Zoo was het goed. Ook al moest het dan door de diepte. God wist wat zij noodig hadden en daarom was een blindelings volgen van den Heere het veiligst. Hij zou het w 1 maken, in welken weg dan ook En in hun avondgebed sprak het kinderlijk vertrouwen, waarmee Gods volk zich willig vlijt in de sterke armen van den Almachtige, die de Getrouwe is, en Zijn volk nimmer vergeet. Weinige weken later Herman ondervond, wat elk kind Gods mee maakt; de pelgrimsreis voert niet immer over de bergtoppen des geloofs. Integendeel. De zuigkracht van 's werelds wieling brengt ook den Christen maar al te veel in donkere dalen, waar geen lichtstraal van Gods vriendelijk aan gezicht vertroost. In zulk éen tijd was al het vertrouwen weg en rekende Herman slechts op eigen kracht. Dan maakte hij weer plannen; dit zou hij doen en dat zou hij probeerenZijn zaak was hem zoo lief geworden. Had hij op deze zaak in zijn jongelingsjaren niet zijn gelukshuisje ge bouwd Zijn gelukshuisje, dat hij samen met zijn Lena betrekken zou En nu dat iederen dag weer opnieuw moeten aanzien, hoe alles afgebroken werd, zonder dat hij er iets aan doen kon. Dat was een marteling. Soms voelde hij onbeheerschte impulsen in zich op komen om met mannenmoed 'en reuzenkracht het ónmogelijke te doen, om maar het onvermijde lijke te ontgaan. Maar als hij dan weer, na dagen van hoog gespannen energie, met snijden de smart erkennen moest, dat het tóch niet hielp, dan kwam er bitterheid in zijn ziel en dan zuchtte het in hem: „O, God, waarom toch?" Op een dezer donkere dagen was hij bij zijn barbier, aan den overkant van zijn winkel, terwijl deze juist een klant hielp bij het aan trekken van zijn jas en hem vroeg: „Moet u geen lot koopen van de „Utrechtsche", mijnheer van Leeuwen „Zoo, heb je ze al", antwoordde deze lachend, „wel ja, geeft er maar een. 'k Mocht den hoofd prijs e'ens hebben De barbier reikte hem een biljet over en zei: „Ja, zoon roodruggetje of tien kan ieder nog wel gebruiken, hè Mijnheer van Leeuwen vertrok. Goovaarts, die ook in den salon was, gaf iemand, achter Herman's rug om, een knip oogje en vroeg Herman toen: „Moet u ook uw geluk niet eens probeeren, Van Zanten 't Was een vragen naar den bekenden weg. „Neen Goovaarts, in de loterij speel ik niet." „Kom, kom, als je maar wist, dat je er met geen niet uit kwam, zou je e'ens zien wierp hij tegen. „Neen, ook dan zou mijn principe het ver bieden", zei Herman. Hier bleef het bij. Toen hij klaar was, schoot hij zijn jas aan en verliet den scheersalon, maar het gesprek over de loterij bleef in zijn ge dachten haken. Er waren toch feitelijk heel wat menschen, die in de loterij speelden. Hij kende er wel, die niettegenstaande ze telkens met een niet of hoogstens eigen'geld uit kwam'en, toch steeds met feilen hartstocht opnieuw een „kans waagden". Zij waren slaaf van het loterij-spel geworden. Maar er waren toch gelukkigen. Bakker Nievelt bijvoorbeeld wps er mee boven op gekomen. Jongens, wat had die man het vroeger armToen liep hij achter de brood- kar, een groot verschil met nu. Dat er een vloek op geld, in de loterij gewonnen, zou rusten, wat toch eigenlijk maar een praatje in den volksmond. Er warén er, die b 1 ij v e n d geholpen waren Als hij eens zoo n bedrag als dien hoofdprijs op z'n hand kreeg. Tien mille? Wat zou hij er veel mee kunnen doen. Dan zou hij het in zijn macht hebben om van zijn winkel een volkszaak te maken. Hij zou de menschen dwingen bij hem te koopen Hij zou een flinke loopknecht nemen en straatklanten maken. Hij kon éen reclamecampagne openen en zijn winkel uitbreiden met een afdeeling drogisterij. Dan móést het gaan. En misschien kon hij nog een vier mille overhouden, waarmee hij een gedeelte van zijn dure hypotheek kon aflossen Tien mille! Werktuigelijk liep hij zijn winkel in en nam plaats achter z'n schrijftafel in z'n kantoortje... Tien mille! Als hij die eens hadZou hij eens een lot nemen Eens probeeren Maar dat was zonde Was het wel zonde 't Was toch eerlijk geld Waarom was het zonde Ja, waarom eigenlijk Hij was toch geen harts tochtelijk speler Integendeel, 't Was hem niet om het geld zélf te doen. Wanneer zijn zaken goed gincjen, zou hij er niet over gedacht heb ben. Maar nü. En nog niet zoo zeer voor zichzelf, maar voor z'n vrouw, haar zou hij zoo graag die zorgzame toekomst sparen, 't Was toch eerlijk? Verbood de Schrift het wel? Neen, de Schrift verbood het niet. Het loterij spel was dus feitelijk slechts uit een afgeleid beginsel te verbieden, een beginsel, zooals er meer zijn, die toch maar een betrekkelijke waarde hebben en hun oorsprong danken aan het feit, dat een zaak door bijkomstig- h e d e n tot zonde kan worden. En was dit hier niet het geval Wanneer geldzucht en harts tocht tot het spel dreef, dan was het zonde Zoo redeneerde hij met zich, totdat zijn vrouw hem uit zijn gedachtengang opschrikte. Dien avond was hij stil, maar binnen in hem v/as de onrust géborén en een onbevredigd ge voel maakte zich van hem meester. Hij poogde zich met geweld tegen het denkbeeld, dat zoo onverwachts zijn ziel besprongen had, te ver zetten, maar het was, of een onbekende macht zijn gedachten er telkens weer naar terug leidde. Ook de volgende dagen liet het hem niet los. De gedachte aan het bezit van „tien mille" werd hem schier een idee-fixe. Zijn ziel raakte uit haar evenwicht, en het leek, of onder den machtigen greep van deze permanente voor stelling hem het objectief denken onmogelijk werd gemaakt, 't Kwam niet meer in hem op, dat het één uit duizend zou weden, indien hij den hoofdprijs kreeg. Tien mille! Het zou de verlossing be- teekenen uit de ellende van maatschappelijken ondergang, welke zijn angstschaduwen reeds met zielsbenauwende zekerheid vooruitwierp En het ging toch om zijn Lena en om hun beidernog ongeboren lieveling „Kom", zei hij op een middag, „ik ga een lot koopen in de „Utrechtsche", de hoofdprijs is tien mille. Als we d i eens hadden „Maar Herman", vroeg ze verwonderd, „dat meen je toch niet „Ja waarom niet?" „Loterij is toch zonde Toen ging hij met zijn vrouw redeneeren, zoo als hij eerst met zichzelf geredeneerd had en hoewel hij haar niet geheel overtuigde, volgde ze hem op dit vreemde pad. Ze was zoo gewoon hem te volgen, met blind vertrouwen, dat ze zich bijna niet indenken kon, geroepen te wor den tegenover hem positie te nemen. Dienzelfden middag ging hij de stad in. Bij zijn barbier wilde hij geen lot koopen. Daarvoor had hij zich te positief uitgelaten en bovendien niemand behoefde het te weten. In de binnen stad kende hij de „gelukskantorén"' wel, die voor den verkoop van loten voor diverse trek kingen speciaal waren ingericht. Maar daar wilde hij niet ingaan. Hij wilde zich niet in het milieu van de echte loterijspelers begeven, daar zou hij zich niet thuis gevoelen. Hij stapte een sigarenwinkel binnen, waarhij voor het etalage- raam de loterijbriefjes zag hangenHier wilde hij -„z'n geluk wagen." Als hij er eens twee nam, dan verdubbelde zijn kans En met twee lootjes van de „Utrechtsche" kwam hij thuis, waar hij ze diep in een lade van z'n bureau wegbergde Toen was de rust weergekeerd. Neen, toch niet d e rust't Was een rust, een vreemde rust Herman zou den uitslag kalm afwachten. Hij had gedaan, wat hij kon om zich e'en kans op de „tien mille" te geven, en hij verbeeldde zich er gunstig voor te staan. Waarom zou hij, te meer daar hij geen beroepsspeler was, het niet eens treffen Wie weet, was F o r t u n a juist hem nu gunstig „Fortuna Het blinde fortuin Hij wist toch wel beter Nu ja, bij wijze van spreken natuurlijk Maar op een middag ging hij zijn kantoortje binnen en haalde uit de lade z'n twee briefjes. Hij wilde de nummers weer eens zien. 't Wa ren nogal gelukkige cijfers. Hij zag er zeVen- t j e s en een negen op. ,,'s Kijken", dacht hij, „hoeveel de cijfers der beide getallen totaal zijn." Hij berekende de som der cijfers, 't Was wel een mooi getal Wie weet Maar dwaas toch om daar waarde aan te hechten Nu ja, een aardigheidje 1 Hij stelde zijn ver trouwen er niet op Hij bergde zijn biljetten weer weg. Neen, z'n vertrouwen stelde hij er niet op. Oftoch wel Hij wist in het labyrinth van eigen gedachten- gang en zieleleven geen weg meer Hij zou maar afwachten, wat het worden moest. Misschien was het ook wel niets Maar telkens gingen z'n gedachten naar de twee briefjes terug. En ze werden zijn afgod Ja, 't was toch eigenlijk een vreemde rust. Een rust die toch ook weer verstoord werd en wel juist op diè oogenblikken, waarop hij anders de stille rust vond. Dat was, wanneer hij met z'n vrouw den Bijbel las en knielde in het avondgebed Dan was er onrust. Op die oogenblikken wilde hij liefst niet aan zijn loterijbriefjes den ken, maar juist dan dacht hij er toch het meest aan en zijn gebed werd een woordenvloed zon der inhoud, een automatische verrichting. Neen, dat was geen bidden meer. Hij kon dat even goed nalaten 's Morgens was dat anders. Dan riep zijn arbeid hem en in het zakenleven kwam ook Wrijft de gesmette en ontstoken deelen voorzichtig in met Purol, en houdt het huidje steeds droog, door bij het verwisselen van den luier, telkens te bepoederen met Purol-Kinderpoeder. Purol doos 30, 60 en 90 ct. Tube 80 ct. Purol-Kinderpoeder bus 60 ct. en 1 gld. weer bij hem boven de zakenman, die goed be sefte, dat zijn bedrijf met een nieuw kapitaaltje nog wel te houden zou zijn en„wie weet, wat die twee briefjes in z'n schrijftafel hem nog brengen zouden." Zoo was er een dualisme in zijn levensbestaan gekomen. De levense e n h e i d was gebroken. Zijn stoffelijke belangen ging hij toevertrou wen aan het „blind fortuin" en wanneer 's avonds het zakenleven rustte en het stil werd rondom, trachtte hij tevergeefs zijn geestelijk leven aan den Hemelschen Vader op te dragen. Naar beide zijden strekten zich zijn handen uit, want geen van beide wilde hij verliezen, maar hij voelde, dat hij zich in deze positie onmo gelijk handhaven kon. Een stroeve, strakke kilheid kwam over zijn ziel en het gebed, dat anders een vertrouwelijke gemeenschapsoefening met den Vader was, be stierf hem nu op de lippen „Herman, dat gaat niet goed zoo", sprak zijn vrouw op eèri avond nadat zij van het gebed waren opgestaan. Ze zag hem met dof betraan de, van diepe droefheid sprekende oogen aan. Wrevelig weerde hij zich „Praat er maar niet over En ze zweeg. Maar dan ineens trok hij haar blonde hoofd te gen zijn breeden schouder en zei„Ja, vrouwtje, 't gaat verkeerd, ik heb den vloek in huis gehaald, ik vertrouw God niet meer Hij liep naar z'n kantoortje en haalde uit z'n schrijftafel de twee briefjes, die hij aan kleine snippers scheurde en op het doovend vuur

Krantenbank Zeeland

Maas- en Scheldebode | 1929 | | pagina 3