I Antirevolutionair Orgaan I A I STER-TABAK voor de Zuidhollandsche en Zeeuwsehe Eilanden. IN HOC SIGNO VINCES No. 3566 ZATERDAG 24 AUGUSTUS 1929 44ste JAARGANG EERSTE BLAD. Op den Uitkijk. Buitenland. Fa. W. BOEKHOVEN ZONEN Hef nadrukken van den inhoud van dit Blad is verboden overeenkomstig de Wet op hef Auteursrecht. Naar den Woorde Gods Is onovertroffen Deze Courant verschïnt eiken WOENSDAG en ZATERDAG. ABONNEMENTSPRIJS per drie maanden franco per post f bij vooruitbetaling» BUITENLAND b| vooruitbetaling f 8.50 per jaar. AF7f)tanFRLIIKE NUMMERS 5 CENT, UITGEEFSTER SQMMELSDIJK Telef. latere. No. 202 Postbus No, 2 ADVERTENTSËN 20 cent, RECLAMES 40 cent, BOEKAANKONDIGING 10 cent per regel DIENSTAANVRAGEN en DIENSTAANBIEDINGEN f I.— per plaatsing. Groote letters en vignetten worden berekend naar de plaatsruimte die beslaat^ Advertesitiën worden ingewacht tot DINSDAG- en VRIJDAGMORGEN 10 uur, I. Van Guido de Brés, den bloed getuige van Valenciennes staat ons on der meer ook het woord geboekstaafd, dat hij in de gevangenis tot een van zijn redetwisters sprak: „Wanneer gij mij wat wilt doen gelooven, dan moet gij de goddelijke Schrift aanvoeren." Deze uitspraak verwondert ons niet, wanneer we bedenken, dat deze martelaar was de opsteller van de bekende Belijdenis- se des Geloofs, die zeven en dertig ar- I "'-elen telt. In die Belijdenisse toch heet 'XLt met de bewoordingen der Dordt- sche Synode: „Wij gelooven dat dese heylighe Schriftuere den wille Gods volcomelick vervaet, ende dat al 't gene de mensche schuldich is te gelooven om salich te werden, daer in ghenoechsaem gheleert wert. Want overmidts de ghe- heele wijse des dienst die God van ons eyscht, aldaer in 't lange beschreven is; so ist den menschen, al warent selfs Apostelen, niet geoorlooft anders te leeren, als ons nu geleert is door de heylige Schriftueren. Iae al ware het oock eenen Enghel uyt den Hemel, ge- lijck de Apostel Paulus seght. Want dewijle het verboden is, den Woorde Gods yet toe, af te doen: soo blijckt daer uyt wel, dat de leere desselve seer volmaeckt ende in alle manieren vol komen is. Men en mach oock gheener penschen schriften, hoe heylich sij ghe- '•-Aveest sijn, ghelijcken bij de Godde- licke Schriftueren, noch de gewoonte bij de waerheyt Gods (want de waer- heyt is boven al) noch de groote me- nichte, noch de outheyt, noch de suc cessie van tijden of persoonen, noch de Conciliën, Decreten ofte besluyten. Want alle menschen zijn uyt haer sel- ven leughenaers, ende ijdelder als de ijdelheyt selve. Daerom verwerpen wij van ganscher herten al wat met desen onfeylbaren reghel niet over-een-comt: gelijck ons d' Apostelen geleert hebben, segghende: Beproeft de geesten, of sij uyt God zijn. Stem: So yemant tot u comt, ende dese leere niet mede brenght, ontfangt hem in u huis niet." (Art. 7). En ieder Schriftgeloovige beaamt dit. De g e h e e 1 e w ij z e van den dienst van God, degeheele eisch Gods, wordt ons in de Heilige Schrift uitvoerig beschreven en niemand mag anders leeren. Geen menschel ij k geschrift ook zelfs de Belijde nisse niet mag op één lijn gesteld met de Heilige Schrift. Ook mag de gewoonte niet beslissen, noch groote menigte, noch opvolging van tij d e n en personen, nóch kerkvergaderingen! Want teekent de oude schrijver Arnoldus Rotterdam hierbij aan in zijn verklaring van de Nederlandsche Con fessie „Zions Roem en Sterkte" (blz. 182): „Geen menscheiijke geschriften, hoe heilig die ook zijn mogen: zij heb ben fe i 1 e n en gebreken, want wij struikelen allen in vele. Noch de ge woonte van leeren en doen: want de gewoonte van liegen maakt ook geen leugen tot waarheid. De ge woonte kan oud, maar tevens zo n d i g zijn. Noch de groote menigte: want de m e n i g t e van 1 e u g e n a a r s maakt ook de leugen niet tot waarheid. Nóch ook de oudheid, want ook het oudste is niet altijd het beste. De duivel zelf is ouder dan de zalige bekend making van het verbond der ge nade. Nóch successie of opvolging van tijden en personen, want Aarons priesterschap kan bij opvolging een AnnasenKajafaste beurt vallen, die het licht der waarheid zelf veroor deeld hebben. Nóch conciliën, want zij bestaan uit menschen, die feilen kunnen." Zoo berust het gezag der Heilige Schrift alleen in zichzelve. Daarom moet verworpen „al wat met dezen on feylbaren reghel niet over-een-comt": den Talmud der Joden, de Alkoran der Mohammedanen, de overlevering der Papisten, de bijzondere openbaringen der Enthousiasten en allerlei leeringen, die inzettingen of uitvindingen van menschen zijn. (Zie: Rotterdam, Zions Roem en Sterkte, blz. 183). Volmaakt hiermee in overeenstem ming is dan ook wat de opsteller van den Heidelberger Catechismus, Ursi- n u s, schrijft in zijn „Schatboek der verklaringen over den Catechis mus" (Dl. 1 fol. 75b): „Het geloove kan alleen steunen op Godes woord, als op een onbeweeghlijck Fondament, Ende de besluytingen ende de instellin ghen der Menschen zijn onze ker: want alle Menschen zijn leu- ghenachtigh: ende God alleen is waer- achtigh, ende z ij n woord, is de waerheyd. Daerom moeten de Christe nen haer zelfs niet versieren 't gene dat se ghelooven sullen, noch yet wat, dat van andere verdacht en de gheleert is aennemen, maer alleen der Evangelio ghe looven." Zoo is het ook door C a 1 v ij n verstaan in zijn Institutie ofte Onderwijsinge inde Christelicke Reli gie (Boek I, Cap. 9, Par. 3), als hij schrijft: „Het woort Godts is het instrument, waerdoor de Heere de verlichtinghe zijns Geests uytdeylt". „De Heere heeft de zekerheydt des geests en des w o o r t s alzoo aan malcanderen gebonden: op dat wij het woort met vasten eerbie- dinge in onze harten ontfangen, als de geest ons also verlicht dat hij ons maeckt het aanschijn des Heeren d a e r i n te aenschouwen: ende weder om opdat wij den geest zonder vrëese des bedroghs oft d w a 1 i n g h e aennemen, als wij hem in zijn beelt, dat is, in 't woort, bekennen." De martelaren lieten hun leven, al leenlijk om 't geloof in Gods openba ring, ontdaan van alle menschelijk bij gevoegd geknutsel; hetzij dit geknutsel de bedoeling had 's Heeren Woord te verzwakken, hetzij ook het te ver sterken Zoo bedoelden het onze Vaderen in hun lijf lied „Voor Godes Woort ghepresen Heb ick vrij onversaegt, Als een Helt sonder vreesen Mijn Edel bloet ghewaeght." En zoo wilt gij het immers ook op gevat zien Natuurlijk, zegt ge, wie onder ons zou te kort willen doen aan het gezag, de majesteit der Heilige Schrift Och, lieve vriend, het hart des men schen is zoo arglistig, meer dan eenig ding O zoo graag zoeken we ons te ontwringen aan de klem van dit „Woord, dat levend is en vol kracht en scherper dan elk tweesnijdend zwaard en door dringend, totdat het zelfs ziel en geest, spieren en merg vaneen scheidt, een beoordeelaar van gedach ten en overleggingen des harten." (Hebr. 4 12). Zelfs ja zelfs met onze vroomheid gaan we menigwerf onzen eigen gekozen weg, in plaats van te gaan werwaarts God wil Naar den Woorde Gods Vs Hij stond geleund met den éénen arm tegen een schutting, waarvan de planken kapot en groen waren. De korte jekker met de ankerknoopen aan, de platte kapiteinspet op de dunne grauwe haren, het korte Duitsche pijpje in den mom- melenden mond, zoo kende ieder hemden ouden kapitein van den stoomtrawler „Cor nelia". Hij staarde naar de verre verte Het weide watervlak spreide zich uit tot aan d'en breeden horizont. De lucht boven hem was diep blauw en verder weg vervaagde ze in doezelige grauw heid, ineensmeltend met de groote watermassa. Hier en ginds plekten lichte vederwolkjes tegen de diepe lucht, langzaam wegdrijvend, afzakkend naar het verre. De rust od het stille visschersdorpje werd door niets gestoord, geen wanklank werd ge hoord De natuur predikte op dezen helderen lentemiddag „vrede" Statig stevende een stoere stoomtrawler de haven door naar buiten. Een loodkleurige rook pluim steeg op uit den zwarten schoorsteen en stak donker af tegen de lichte lucht. Niet zoo gauw kreeg de kapitein het vaartuig in het oog, of er kwam leven in zijn wezen. Hij richtte zich op en zag onafgewend naar den trawler, die reeds het havenhoofd passeerde en koers zette naar het Zuid-Westen. Toen werd de trawler al kleiner en kleiner, de rookpluim kwam weinig meer boven het effen watervlak en nog liet het starend oog van den ouden zeeman hem niet los. Totdat niets meer te zien was dan de donkere rookstreep. Dan dwaalde zijn oog weer over het wijde water. Maar het wonderschoone van het zee gezicht op dezen lentedag, zag hij niet Hij leefde weer in het verleden, zooals hij eiken dag uren lang in het voorbije leefde. De trawler had weer oude herinneringen in hem doen ontwaken. Hij ziet zich weer als gezagvoerder op de „Cornelia", toep hij ook zoo de haven uit- koerste, zee in 1 Ja, zee in Dat was een lust, wat kon zijn schip dansen over de onrustige baren Het was een trouw schip, zijn „Cornelia". Nooit heeft het hem in den steek gelaten. Een glmlach speelt om zijn lippen nu hij daaraan terugdenkt. Dan ziet hij zich weer bij mooi weder, zoo als nu, op de voorplecht, omringd door zijn vrije manschappen in gezellige kout, terwijl de witte rookwolkjes uit de korte steenen pijpjes omhoog kringeld'en. Of hij ziet zich terug, staande bij den stuur man, de kaart bekijkend en besprekend waar heen de koers is. Ja, de verstandhouding tus- schen de manschappen van de „Cornelia was altijd schitterend geweest en wat hield het volk veel van den „kap". Verscheidene keeren was hij onder de En- gelsche kust geweest, vele Zondagen in een haven aan den overkant had hij stil gelegen. Want wanneer het maar eenigszins kon, hei ligde hij den Sabbath aan den wal. Hij had ook minder zonnige dagen gek'end op het zilte nat. Slechte vangst of soms ook veel averij. Hoe levendig stond de vreeselijke storm van October 19hem nog voor den geest. Hij had toen niet gedacht ooit weer vasten wal onder de voeten te krijgen, zijn vrouw weer terug te zien en t scheepsvolk dacht er niet anders over. Wat helde toen de „Cornelia", wat lag ze soms diep tusschen hooge muren van kokende zee Hij ziet zich zelf nog staan, vastgesjord achter de stuurstelling, zélf het rad in de handen. Eén van 't volk vond toen den dood in dien storm. Hij was opgepakt door een hooge zee, ver weg gesmakt in den bruis'enden vloed en noch zijn zwemkunst, noch zijn zwemgordel, hadden hem gered. De oude kapitein klemt de lippen vast op elkander als hij aan die vreeselijke stonde denkt. En toen de woeste zee één slachtoffer had, scheen ze tevreden. Snel ging de storm liggen, de zwarte sluier scheurde en het lachend licht brak door. Hóé ze toen ook zochten, den verloren man vonden ze niet en nooit heeft iemand meer iets van hem gezien. De zee had zijn prooi vastgehouden. Tot den jongsten dag Dan zal zij ook dézen doode terug moeten geven. 't Is een wonderlijk ding, die zee, wreed en toch zoo vol aantrekking. Want hij had haar lief, de jee was zijn element. Zijn ziel dorstte naar het verleden; als toen wilde hij nu gezagvoerder zijn van de „Cornelia", de golven klieven. Niets om zich hebben dan water en lucht en zijn eigen schip, 't Was jarenlang zijn gerealiseerd ideaal geweest. Hoe voorspoedig was het hem steeds gegaan op het breede watervlak. De reeders hadden van hem gehouden. Zijn borst zwelt nog van trots als hij terug denkt aan het oog'enblik toen hij verzocht werd op 't kantoor van de reeders Rte komen en hij aangezocht werd als gezagvoerder van de „Cornelia". En dan, toen hij voor 't eerst als kapitein UchteGeurige ROOKTABAK P.0ODE-STÏR theodorus niemeijer groningen van de „Cornelia" uitvoer 't Was een mooi schip, stevig en vlug loopend gebouwd. Acht en twintig jaar was hij er gezagvoer der van. Een groot verschil, toen en nu Zoo peinst de oude zeeman. En zijn oog staart in 't verschiet over zee, in de verte, waar horizont en water elkander raken Een groot verschil, toen en nu Nu Een wrak is hij geworden. Waardeloos voor de wereld. Een onnut 't Levén gaat langs hem heen, 't heeft hem niet meer noodig. Als een oud, vervallen, on bruikbaar schip heeft men hem in een hoekje geduwd. Zeker, men heeft voor hem gezorgd, financieel is hij van ieder onafhankelijk. Maar wat is geld Hij verlangde naar zijn schip En dat heeft men hem ontnomen. Ja, hij voelt het wel, hij zou niet meer kunnen; zijn ledematen zijn te stijf, te stram, zijn oog verloor zijn scherpte, zijn handen beven, zijn knieën knik ken, zijn stok werd hem onmisbaar, zijn gang verloor haar vastheid. 't Was de ouderdom, de aftakeling van het eens zoo sterke, stugge, stoere schip. M!aar werd zijn lichaam oud, gebrekkig, zijn geest bleef frisch, gezond en sterk, als toen hij stond in jongelingen kracht. En die forsche geest haat de nonactiviteit, zucht naar werkzaamheid, daar in de ruimte tusschen lucht en water De zon daalt naar het Westen, e'en tinteling van vloeiend goud schittert over het watervlak. 't Wordt stiller nog dan daar straks. In de verte schommelt een visscherspink op de kleine golven. Bijna niets verstoort de rust van het stille strand. De schaduwen van boomen en huisjes achter het duin lengen zich. En de zon zinkt, rood nu, dieper en dieper. Dan rukt de oude man zich los uit zijn droef-verlangend gepeins en strompelt naar de andere zijde van de hooge duin. Leunend op zijn stok ziet hij naar het zin kend licht, duizenden malen door hem aan schouwd. „Beeld van het leven", denkt hij, „Beeld van alle leven." „Beeld óók van mijn leven." „Opgaan, blinken en verzinken." Een vogel scheert langs hem heen, vluchtend naar zijn nest. Nog eens dwaalt het vochtig oog van den ouden zeeman langs de kimme, als zocht hij een schip, zijn schip Zijn pijp is reeds lang uit, hij houdt haar in zijn bevende hand. Slechts enkele pinken dobberen op den wa terspiegel, zij komen naderbij. De zon zakt dieper, nog een klein stukske is te zien, dan is ze weg E'en kille avondwind strijkt den ouden man langs het gelaat. Hij knoopt zijn jas dicht en draait zich om en wil gaan Maar nog éénmaal keert hij zich naar de zee, wier eentonige zang hem lieflijk zoet in d' ooren klinkt. Dan legt hij zijn pijp op het mulle zand voor zijn voeten, hij vouwt de handen en richt het gelaat naar boven, hij lispelt zacht door de dunne lippen „O, Heere, mijn Hemelsche Vader, maak het niet lange meer met mij hier beneên. Neem mij tot U." Dan daalt hij naar beneden, waar de sche- merinq reeds heerscht. UITKIJK. HET RUSSISCH-CHINEESCHE CONFLICT. Een Chineesche mededeeling over de grensgevechten. Sedert het incident betreffende den Chinee- ■schen Oosterspoorweg hebben de Russen, die zich langs de Noord-Oostelijke grens van China bevonden, herhaalde malen de Chineezen uit getart door aanvallen en strooptochten op hun gebied. Hunnerzijds hebben de Chineezen hun vreedzame en kalme houding niet verlaten. Vol gens een telegram van 17 Augustus van maar schalk Tsjang Soe-Iiang, den opperbevelhebber der Chineesche legers in Mantsjoerije, hebben de Russen de bedoeling Chalanore te bezetten, ten einde de verbindingen af te snijden tusschen Hai en Man. 's Midags 16 Augustus, tegen half vier, zijn zij een gevecht begonnen, dat tot bijna half acht 's avonds geduurd heeft. De verliezen aan Chineesche zijde bedroegen een officier en 25 soldaten gedood; een officier en meer dan een twintigtal soldaten werden gewond. In d'en loop van den volgenden nacht, ten half vier, hebben de Russen opnieuw de om streken der kolenmijnen van Chalanore aan gevallen. Bij het afzenden van dit telegram wa ren de gevechten nog niet geëindigd. Versterking van Mandsjoeli. Naar Reuter uit Peking meldt, heeft een divisie Chineesche troepen aan de Hailan bevel ontvangen zich naar Mandsjoeli te begeven, waar de militaire overheid versterking van ar tillerie en cavalerie vraagt. De Russische lezing van de gebeurtenissen aan de grens. Het Russische telegraafagentschap meldt De laatste dagen zijn in e'en aantal grensge- deelten in het gebied van den Oost-Chineeschen spoorweg de gevallen van overvallen, op ons gebied van den kant van Russische wit-gardisten en Chineesche benden talrijker geworden. De overvallen en beschietingen van onze grenstroepen en de vreedzame bevolking namen een buitengewoon brutaal karakter aan in de buurt van het station Poltawskoje (40 K.M. ten Zuidoosten van Progranitsnaja). Onze grenstroepen hebben deze overvallen beslisten tegenstand geboden. De Chineesche autoriteiten verspreiden leu genachtige berichten, dat het initiatief van de overvallen van ons uitgaat, daardoor pogend de roofzuchtige overvallen van hun benden te maskeeren. Het Russische telegraafagfentschap is ge machtigd categorisch te verklaren, dat in alle gevallen zonder uitzondering onze grenstroepen zich bepaald hebben tot krachtigen en be slisten tegenstand tegen de overvallen, beschie tingen en pogingen de grens te overschrijden, welke uitgaan van de witte bandieten en Chi neesche benden. Een latere mededeeling van hetzelfde agent schap luidt De provoceerende overvallen van Chinee sche en wit-gardistische benden op onze grens troepen en verdere pogingen om op ons grond gebied door te dringen duren voort. Opi 17 Augustus, om 8 u. 's avonds, overschreed een bende Chineezen en wit-gardisten onze gbens in de streek van het dorp Poltawskoje en na onzen post op 3 K.M. van de grens omsingeld te hebben, opende zij een geweer- en mitrailleur- vuur. Onze te rechter tijd verschenen troepen maakten snel een eind aan het vijandelijk op treden en deb andieten vluchten in paniek op hun eicfen grondgebied. Naar uit Charbin gemeld wordt, wordt de Chineesche Oosterspoorweg snel gemilitariseerd. De stations worden gevuld met troepen en stuk ken geschut, terwijl militaire wachten worden uitgezet. Tunnels en bruggen zijn afgezet met prikkeldraad, terwijl onder sommige bruggen mijnen zijn gelegd. De 39 Russen, die in hongerstaking gegaan waren, zijn weer begonnen te eten, daar zij door tusschenkomst van den Duitschen consul de belofte hebben gekregen van d'en procureur van het Chineesche hooggerechtshof, dat zij binnen een week zouden worden berecht. De toestand dreigend. Reuter meldt dd. 21 Augustus uit Sjanghai, dat in verband met den toenemenden ernst van den toestand en de herhaalde sabotage van het spoorwegverkeer door het opbreken van de lijn, de staat van beleg is afgekondigd in de strook van den Chineeschen Oosterspoorweg. Voorts wordt uit Mantsjoeli gemeld aan de bladen te Tokio, dat Woensdag Russische ge pantserde treinen zich hebben vertoond tot bin nen 500 M. van de Chineesche positie bij Mantsjoeli. Er klommen infanteristen uit den trein, die onder dekking van geschut een ge weervuur openden. De Chineezen beantwoord den dit vuur met bommen; en de Russen trokken

Krantenbank Zeeland

Maas- en Scheldebode | 1929 | | pagina 1