L UIT HET WOORD J
C. WARNAER, Dirksland, Ds. C. VAN DER WAL, Dirksland, A. H. VAN YPEREN, Herkingen en Ds. G. VAN DER ZEE, Den Bommel, Eindredacteur
PREDIKBEURTEN
SiSSS ALLERLEI SSSK
ONDER REDACTIE VAN
OP ZONDAG 4 AUG. 1929
STICHTELIJKE OVERDENKING
SCHETSEN UIT DE
KERKGESCHIEDENIS
VOOR DEN ZONDAG
NED. HERV. KERK.
Sommelsdijk, vjn. 10 uur dhr. Bouman van
Stellendam en 's av. 6.30 uur leesdienst.
Middelharnis, v.m. 10 uur leesdienst en 's av.
6.30 uur dhr. Bouman van Stellendam.
Stad aan 't Haringvliet, v.m. 9 uur Ds. Polhuijs
en n.m. 2 uur leesdienst.
Den Bommel, v.m. 9.30 uur Ds v. d. Zee
(Doop) en 's av. 6 uur leesdienst.
Ooltgensplaat, v.m. 9.30 dhr. Vetter van Lang
straat en 's av. 6 uur Ds. Rappard van Din-
teloord.
Oude Tonge, v.m. Ds. Vlasblom (Doop) en
's av. leesdienst.
Nieuwe Tonge, v.m. 9.30 bev. Ds. Dekker door
Ds. Keck van Heteren, en n.m. 2 uur intree
Ds. Dekker.
Dirksland, v.m. (H.A.) en 's av. (Doop) Ds.
v. d. Wal (beide diensten collecte).
Herkingen, v.m. 9.30 Ds. van Ameide van Som
melsdijk (Doop en collecte) en 's av. 6 uur
de heer van Yperen.
Melissant, n.m. 2 uur Ds. Vlasblom van Oude
Tonge.
Stellendam, v.m. en 's av. de heer Heemskerk
van Numansdorp.
Goedereede, n.m. 2 uur Ds. Polhuijs van Stad
aan 't Haringvliet.
Ouddorp, v.m leesdienst en n.m. Ds. v. d. Zee
van Den Bommel (Doop).
GEREF. KERK.
Middelharnis, v.m. 10 en 's av. 6.30 uur Ds.
Lanning van Fijnaart.
Stad aan 't Haringvliet, v.m. 9.30 (H.A.) en
's av. 5.30 uur Ds. de Graaff.
Den Bommel, v.m. en 's av. Ds. Schaafsma.
Ooltgensplaat, v.m. 9.30 en 's av. 6 uur Ds.
de Lange.
Melissant, v.m. en n.m. Ds. Oussoren van
Spijkenisse.
Stellendam, v.m. en 's av. Ds. Esselink van
Doorn.
Ouddorp, v.m. en n.m. leesdienst.
GEREF. GEMEENTE.
Middelharnis, v.m. 'en 's av. leesdienst.
Dirksland, v.m. en 's av. Ds. de Blois.
Herkingen, v.m. 9, n.m. 2 en 's av. 6 uur
de heer Remeijn van Oosterland.
Ouddorp, v.m. en n.m. leesdienst.
UW WOORD.
Uw Woord is een lamp voor mijnen
voet en een licht op mijn pad.
Ps. 119 105.
De hemelen vertellen Gods eer en het uit
spansel Zijner handen werk. Zoo zingt David
in den negentienden Psalm.
Voor oud-Israël was het scheppingsleven im
mers geenszins een angstvallig gemeden terrein.
Waar het licht der openbaring Gods weer op
gaat in de harten, wordt de grootheid Gods in
alle Zijne werken weer gezien.
Het leven bij het Woord Gods maakt den
gezichtskring niet enger, gelijk velen meenen,
maar verbreedt dien.
In voor het ongezalfde oog geringe en weinig
bedangrijke gebeurtenissen wordt dan de hand
Gods opgemerkt, die wonderen doet en groot is
in Zijn Albestuur.
De breede trekken der wereldgeschiedenis
verschijnen onder het gezichtspunt, waaronder
de Schrift ze stelt, als zij zegt: „De gangen
der eeuwen/ zijn Zijne."
De regeering Gods wordt opgemerkt in het
doen rijpen van de volkerenwereld voor de vol
heid des tijds, zoowel als voor den oogst van
de voleinding der wereld, waarmede het voor
spel door de wereldgeschiedenis gevormd, als
roet een slotaccoordl beëindigd wordt en het
nimmer eindigend loflied aanvangt der verheer
lijking Gods, na uitbanning van al datgene, wat
nu nog in disharmonie daarmede verkeert.
Maar al is het waar, dat in gansch de door
God gescjhapen en instandgehouden wereld,
door Zijne wijze voorzienigheid geregeerd, de
sporen der openbaring Gods zijn op te merken,
David zegt het in dienzelfden negentienden
psalm reeds „De wet des Heeren is volmaakt
bekeerenlde de ziel."
Niet alleen worden de hand des Heeren in
de schepping en Zijne voetsporen in den loop
der wereldgeschiedenis eerst opgemerkt bij het
licht van de bijzondere openbaring in dat
Woord vervat, maar de H Schrift zelve is als
het brandpunt, waarin alle lichtlijn'en der Gods
openbaring samenvallen.
Wat is Israel rijk geweest met die woorden
Gods daaraan toebetrouwd.
Hoe arm staat daar tegenover die gansche
heidenwereld, buiten het licht der zelfmededee-
ling levende, met haar troostelooze vraag: „wat
is waarheid", een vraag, waarin zij hare ar
moede zelf belijden moest omdat zij haar stel
ler moest, niet aan den aanvang, maar aan het
einde van al haar denken en peinzen, eeuwen
lang.
„Die moesten Zijn getuigenissen,
En Zijn verbondsgeheim'en missen."
Vragen had de heidenwereld genoeg, maar
waar was de Salomo, die ze haar verklaarde
Dwaze wereld, die nu eeuwen lang in aan
raking gebracht is met het Woord Gods, in
opdracht van Hem, die het kon zeggen: „rk
b e n de Waarheid", en die in vermeten waan
wijsheid haar eigen zoeken, waarvan zij zelve
telkens moet erkennen, dat het wanhopig is,
liever heeft dan het eerbiedig aanvaarden van
de waarheid, die God de Heere in Zijn Woord
nederzendt van Boven.
De kerk des Heeren, die draagster is van
dat getuigenis Gods in deze wereld, wordt
vaak beschuldigd van achterlijkheid.
Maar is het niet terecht gezegd, dat een
wereld, die nu nog aan het zoeken en tasten
is naar de waarheid, veel meer dit verwijt ver
dient, wanneer zij gesteld wordt tegenover de
genen, die zich verheugen in het geklank van
dat Woord, waarin zij den eenigen troost von
den in leven en in sterven en dat op brand
stapels en schavotten proefhoudend gebleken is
Van dien rijkdom, waarin zich de kerk des
Heeren, onder de Oud-testamentische Bedeeling
levende, reeds verheugde, legt het Woord van
den dichter van den honderdnegentienden psalm
getuigenis af, wanneer deze, onder eerbiedig
opzien tot den God der waarheid, het uit
spreekt: Heere, Uw Woord is een lamp voor
mijnen voet en een licht op mijn pad.
Dat is het grondthema van dien ganschen
uitgebreiden psalm, waarin deze vreugde over
hetgeen de Heere geschonken heeft in Zijn ge
tuigenis, tot eentonig wordens toe terugkeert
maar dan met die verheven eentonigheid, die
wij bewonderen in den oceaan, die voortrollend
in eindelooze deining, zijn monotoon lied zingt
in de golven, die hij in onafgebroken regelmaat
voortstuwt.
Dien machtigen indruk schenkt ook het rechte
beluisteren van dezen heerlijken psalm, met
zijn telkens in andere bewoordingen terugkee-
rend grondthema: „Uw Woord is mij een lamp
voor mijnen voet en een licht op mijn pad."
Een lamp voor den voet had hij eerst recht
noodig, maar kon ook diegene eerst recht waar-
deerfen, die daar in de duisternis reisde door
het bergland van Juda Ephraïm, wanneer zijn
weg hem voerde langs ravijnen, op welker ge
varen zijn laag bij den grond gehoud'en lantaarn
hem wees, zoodat zijn voet voor uitglijden be
waard werd, of wanneer Zijn pad bezaaid was
met steenbrokken, hem aangewezen door het
licht zijner lamp, waardoor hij voor struikelen
werd behoed.
Twee dingen doet alzoo dit lamplicht. Het
ontdekt de gevaren, temidden waarvan de rei
ziger verkeert, stelt ze in het licht, maar wijst
ook den weg aan, waarlangs hij er aan ont
komen kan.
Niet anders doet het Woord, wanneer het
als een licht ontstoken wordt in het leven van
den mensch, gelijk hij dwaalt als een schaap,
dat onbedacht zijn herder heeeft verloten, zich
keerende, een iegelijk naar Zijnen weg.
Daar toont hem het Woord den gapenden
afgrond, aan welks rand hij zich bevindt, blijft
hem ten einde toe de gevaren, waaraan hij bloot
staat, wijzen, maar het verschijnt ook degenen,
die moedeloos nederzitten in het land der scha
duwen des doods, met den weg der vrede, op
dat zij er hunnen voet op richten zouden.
Dat woord openbaart ons allereerst de waar
heid aangaande deze wereld in hare verhouding
teg'enover haar Schepper, de pijnlijke waarheid
van haar verzonken zijn in diepten van leed
en ellende, den, toestand, waarin de zondaar
zich bevindt, zoodat Christen in Bunyans Pel-
grimsreize bij het lezen in het Boek der boeken,
zich den last zijner zonden op de schouders
voelt drukken, ontneemt hem den moed om
zonder het licht van dat Woord voort te gaan.
Maar het geeft ook antwoord op de bange
vraag, of er een weg ter ontkoming is.
Gelukkig indien dat Woord ons waarlijk het
Woord van den levenden God geworden is,
zooals de dichter het doet gevoelen, dat het
voor hem geworden is: Uw Woordzoo
zegt hij in den leidenden psalm.
Zoodat het geen donkere diamant meer voor
ons is, waar het die schittering en schoonheid
voor ons oog gekregen heeft, die alleen ont
staat, wanneer de Geest des Heeren het doet
flonkeren.
Het Woord moet ons waarlijk het Woord
Gods worden, waardoor de Heere zelve tot ons
komt spreken in ons leven, zoodat wij naar
Zijne stem leeren hooren met de bede: Spreek
Heere, Uw dienstknecht hoort.
Daar is meerdere waardeering noodig, dan
dat Woord ontvangen heeft van de zijde der
letterkundige wereld, die den Bijbel om allerlei
redenen uit zijn ballingschap teruggeroepen
heeft:
Daar is ook meer noodig dan een oppervlak-
kigen indruk van dat Woord, een smaken van
het goede Woord Gods, gelijk men een beker
even aan de lippen zet om er even van te wip
pen, maar een indrinken met volle teugen wordt
daartoe vereischt, zooals een Maria van Be-
thanië het deed, toen zij aan de voeten des
Heeren zittende, bleek te verstaan wat het eene
noodige is.
Gelukkig als onze wijsheid dwaasheid wordt;
als wij ook op leeren geven alle zucht om
buiten dat Woord om, allerlei openbaringen
te ontvangen.
Dat daar meer onder ons gevonden worde
een dicht leven bij dat Woord Gods, met de
bede, dat de Heere dat Woord heilige aan ons
hart, het tot een levende kracht make in ons
binnenste, tot een hamer die te morzel slaat,
tot een vuur, dat uitbrandt, tot een balsem der
vertroosting, dat Hij Zijn licht en Waarheid
nederzende, door Zijn Woord en Geest ons,
dwalende menschenkinderen, Zijne weg'en be
kend make, ons Zijn Woord tot een lamp voor
onzen voet make, tot een licht op ons levens
pad doe strekken.
De weg, waarop dat Woord leidt, is geen
doodloopend pad, maar voert naar die hemel-
stad, waar geen kaars noch licht der zon meer
van noode, omdat de Heere God ze zelf ver
licht.
En waar de Heere eenmaal begonnen is met
door Zijn Woord te spreken: „Daar zij licht
en Hij, die gezegd heeft, dat het licht uit de
duisternis schijnen zoude, voortgegaan is, met
te geven verlichting der kennis der heerlijk
heid Gods in het aangezicht van Christus Jezus,
daar rijst steeds meer het vertrouw'en in de
ziel in dezen van God gegeven, alleen onfeil-
baren Gids en stemt het harte in met den
dichter van .den zeventienden psalm
Ik zet mijn treden in Uw spoor,
Opdat mijn voet niet uit zou glijden,
Wil mij voor struikelen bevrijden,
En ga mij met Uw heillicht voor.
D. C. v. d. W.
VAN DEN BOMMEL
door
Ds. G. VAN DER ZEE.
LIL
DE TIJD VAN Ds. P. BONTE.
1757—1775.
Finamtieele toestand.
Over het algemeen kan de toestand der kas
sen van Kerk en Diaconie in deze periode zeer
gunstig genoemd worden. De boeken maken
melding van een steeds stijgenden levensstan
daard, echter nog niet van dien aard, dat de
pachten verhoogd moesten worden. Deze bleven
alle gelijk.
Zoo had de Kerk de volgende inkomsten van
pachten in 1775
6 gem. 192 R. 47.—; de helft van 20 gem.
293 R. 63.—; de 'helft van 7 gem. 200 R.
21.08; de helft van 8 gem. 147 R. 21.08,
samen 152.16.
De collecte bedroeg gemiddeld 165.—, waar
van de helft aan de Groote Armen verviel.
De diaconie: de helft van 20 gem. 293 R.
63.—; 5 gem. 246 R. 40.—; 8 gem. 50 R.
73.50; 12 gem. 172 R. f 108.-; 16 gem.
250 R. 160.—; de helft van 8 gem. 147 R.
21.08; de helft van 7 gem. 200 R. 21.08;
tuinhuur 1.samen 487.66.
De collecte bedroeg gemiddeld 380.,
Boedel Bigge gaf voor elk een revenue in
1775 van 264.40, hetge'en ook ongeveer het
gemiddelde is, terwijl de jaren 1757 469.en
1758 717.als buitengewone hooge inkom
sten opleverden. Hetg eringe bedrag in 1765
ad 60.22 weigerden wij gedurende vier jaren
in ontvangst te nemen, wegens protest tegen
het beheer en teekenden dan ook in 1769 de
rekening onder protest.
Het predikantstractement werd betaald door
de Staten, terwijl de kerkelijke Administratie
er 50.bij deed voor winteravondbeurten, en
vergoeding van 6.voor het bewaren van
het Avondmaalszilver.
De Schoolmeester ontving zijn tractem'ent als
zoodanig van de kerk ad 92.en voor het
onderwijs aan arme kinderen naar gelang van
het aantal leerlingen; dit beliep circa 40.—.
Als voorzanger en koster genoot hij zijn be
zoldiging van de burgerlijke gemeente, en
als doodgraver kreeg hij zijn geld uit de be-
graafkosten der kerk. De weekbeurten
van voorzanger en tevens het schoonhouden
der klok was voor de kerk, die voor elke
post 5.— betaalde, terwijl hij 15.— ont
ving voor het ophalen van het zitplaatsengeld.
Er zijn wel vele reparatiën geschied, doch
wegens gebrek aan omschrijving valt het niet
meer na te gaan. De groote sommen doen ver
moeden, dat het interieur der kerk is vertim
merd. Ook is er sprake van glasvernieuwing
in het gebouw, alsmede eene leverantie van
110000 plaveisteenen, doch dit kan ook voor
de Voorstraat geweest zijn. Ook kwam er nieuw
lood in de goten, 1334 pond voor 158.—.
Het kerkhof werd in 1773 aan de Oostzijde
vergroot met e'en driehoekig stuk grond, groot
16Yi Roe, gekocht voor 115.—, terwijl de
sloot gedempt en een nieuwe scheidingssloot
gegraven werd. Het knekelhuisje werd opge
knapt en de beenderen uitgegraven.
Ook het inwendige van het kerkgebouw on
derging een goede vernieuwing. De Meester
ging namelijk in 1773 met Mooijaart op reis
naar Leerdam en kocht aldaar 102 nieuwe stoe
len tegen 1.10 per stuk. Achter de stoelen
stonden in de kerk kleine bankjes. In 1774
werden 2 kerkeraadsbijbels verkocht, daar de
Psalmen van Datheen hadden afgedaande
overigen vervielen, en daarvoor kwamen nieuwe
in de plaats, waarin de nieuwe psalmen.
De zangwijzen bleven hetzelfde, doch de be
rijming was aanmerkelijk beter. Men oordeele
zelf
Psalm 42 vs. 1 volgens Datheen.
Als na verssche water-stroomen
Een verdorstet herte janckt,
Also om tot LI te comen
Mijne ziel, o God, verlangt.
Mijne ziel verlangen heeft
Nae den Heer, die eeuwich leeft.
Wanneer sal ick voor sijn oogen
Blijdelijck verschijnen mogen
Wel rezen er alom in den lande protesten,
immers waren deze liederen aldus op de brand
stapels gezongen, en ruim twee eeuwen ge
bruikt in de kerk, doch de nieuwe bundel deed
overal zijn intrede, daar hij zich de betere be
wees te zijn.
In 1764 was het Noorderhoofd van Ooltgens
plaat dermate vervallen, dat er 7000.— noo
dig was tot grondig herstel, weshalve er eene
extra en nog al zware belasting werd gelegd
op de landerijen. Ook blijkt, dat telken jare
op het doen der poldersrekening men een pre
sentiegeld ontving van een stuiver per gemet.
De kerkeraad slaagde niet altoos in zijn land-
aankoop en bleef met zijn ducaten in de ijzeren
kist zitten, totdat zoo nu 'en dan een hypotheek
geplaatst werd, al was het dan ook tegen slechts
3M
De diakonie viel nog een paar malen een
klein boedeltje ten deel, terwijl het hof of tuin
aan den Molendijk voor 100.in 1772 werd
aangekocht.
De bedeeling is zeer goed te noemen. Zoo
deelde men in 1773 uit 330.aan rogge;
72.turf; 161.varkens, en met de
arme pachters had men clementie door hen
eventueel gratis pachtovername te verleenen.
In 1771 werd Ds. Bonte beroepen te Cats,
en kort daarop te Cleverskerke, waarvoor hij
in beide gevallen bedankte. Aan het einde van
1775 werd hij ernstig ziek, en stierf op Oude
jaarsavond, des avonds om 8 uur.
Zijn gebeente rust in de kerk, onder den trap
van de preekstoel, welke plaats hij in 1768
zelf had bestemd bij den koop van een graf.
In de kracht zijns levens is hij heengegaan,
eene weduwe achterlatend, en een gemeente,
die dezen herder en leeraar achtte om zijn liefde
en arbeid.
(Wordt vervolgd).
mm
SOMMELSDIJK. Donderdagmiddag nam
Mej. S. L. Beversluis, na 14 jaren in dienst ge
weest te zijn bij de Bijzondere Lagere school
alhier, afscheid. Bestuur en personeel spraken
haar toe. Verschillende cadeaux werden haar
aangeboden, terwijl de kinderen door haar wer
den getrakteerd.
MIDDELHARNIS. Mej. M. Langbroek alhier
is met ingang van 1 Aug. benoemd tot tijdelijk
onderwijzeres aan de O, L. School te Her
kingen.
NIEUWE TONGE. Ds. A. Dekker nam j.l.
Zondag afscheid van de gemeente Bleiswijk
naar aanlieding van Jer. 17 16 en hoopt D.V.
a.s. Zondagmiddag 2 uur in de Ned. Herv.
Kerk alhier zijn intrede te doen, na des mor
gens bevestigd te zijn door Ds. J. Th. Keek
te Heterëri.
HERKINGEN. Onze vroegere dorpsgenoot
C. Kalle, onderwijzer aan de Bijz. Lagere School
te Lisse, slaafde dezer dagen voor de hoofd
akte.
Donderdagavond vergaderde in de con
sistoriekamer der Ned. Herv Kerk de vereeni-
ging „Een school met den Bijbel voor de Ne-
derduitsch Hervormde Gemeente te Herkingen".
Aanwezig waren 60 leden, terwijl nog een
4-tal nieuwe leden werden geboekt.
De samenkomst werd geopend met het zingen
van Ps. 25 2. Vervolgens werd door den
voorzitter, dhr. van Yperen, gelezen Prediker 3,
waarna hij voorging in gebed.
De secretaris las vervolgens de notulen der
vorige vergadering, welke onveranderd werden
vastgesteld en geteekend.
Verschillende zaken werden kortelijks be
handeld.
Mededeeling werd gedaan, dat het bestuur
op 1 October hoopt haar school te openen.
Aangedrongen werd om niet overhaast te werk
te gaan, doch kalm verder.
Ook de benoeming van een onderwijzeres
werd besproken, benevens nog eenige zaken
van meer ondergeschikt belang.
Dat men met den gang van zaken hoogst
tevreden mag zijn, bleek duidelijk.
Na nog gezongen te hebben Psalm 119:1
en met dankgebed geëindigd werd, ging de
vergadering uiteen.
OUDDORP. De heer J. Galjema, tot voor
kort onderwijzer aan onze Chr. School, thans
te Hillegom, is benoemd tot hoofd der te openen
Chr. school in de buurtschap De Pollen, ge
meente Vriezenveen; met ingang van 1 No
vember a.s.
Als gevolg van de vacantie op de scho
len, wordt er, tot nadere aankondiging, geen
Zondagsschool gehouden in den Oostdijk.
ZUIDLAND. Dinsdagavond te half acht uur
(zomertijd) hoopt in de Bewaarschool op te
treden Ds. J. W van Ree, Chr. Geref. predi
kant te Barendrecht.
HET CHILIASME.
II.
In ons vorig artikel hebben wij de hoofd
gedachte der Chiiiastische toekomstverwachting
genoemd. We komen nu tot de vraag in welken
grond het Chiliasme steun zoekt voor zijn ver
wachting van een duizendjarig vrederijk en
Israëls terugkeer naar Kanaan.
Dien grond zoekt het allereerst in de Oud-
Testamentische profetie.
Het is niet mogelijk, om alle gegevens uit
het Oude Testament, waarop het Chiliasme zich
beroept, op te nemen.
Waar men het boek der profetie oook open
slaat, daar wordt men getroffen door het ver-
rukkelijk-schoone beeld van Israëls toekomst.
Amos verwacht, dat de steden van Palestina
herbouwd en bewoond en Israël nimmermeer
er uit verdreven zal word'en. (Amos 9 14, 15).
Micha voorspelt, dat, al zal Sion ook als een
akker geploegd en Jeruzalem tot steenhoopen
gesteld worden, toch de berg van het huis des
Heeren vastgesteld zal zijn op den top der
bergen. (Micha 4:1).
Ook Jesaja en Jeremia spreken op tal van
plaatsen de verwachting uit, dat Jeruzalem
herbouwd, des Heeren troon daar gevestigd
en de eeredienst in den tempel vernieuwd zal
worden. Ezechiël geeft zelfs in hoofdstuk 4048
een uitgewerkt beeld van den heerlijken toe
stand in het heilige land, als het vrederijk ge
komen is.
Voorts wijst het Chiliasme op al die profe-
tiën, waarin gesproken wordt over de buiten
gewone vruchtbaarheid van het heilige land
(o.a. Amos 9 13, 14; Joël 3 18 enz.); op
den anderen aard der wilde dieten (Jes. 11 vs.
68); op Jeruzalem, dat wegens de veelheid
van menschen en beesten dorpsgewijze moet
worden bewoond. (Zach. 2).
Dit Oud-Testamentisch toekomstbeeld vat het
Chiliasme op in 1 e 11 e r 1 ij k e n zin. Zoo
komt het tot die hooggestemde verwachtingen
van Israëls terugkeer naar het heilige land;
van het herstel van den tempeldienst; van de
verandering in het Wen der natuur, enz. enz.
Ook in het N. Testament zoekt het voor
deze gedachten steun. Wat Israels toekomst
betreft, beroept het zich op Paulus' uitspraak
in Rom. 11: „en alzoo zal geheel Israël zalig
worden."
De voornaamste grond, waarop het Chiliasme
zijn verwachting steunt, is echter Openb. 20
vers 16. Johannes ziet daar een engel uit
den hemel komen, die den Satan bindt duizend
jaren. Hij ziet ook de zielen der martelaren,
die leefden en heerschten met Christus de dui
zend jaren.
In dit visioen van Johannes zet het Chiliasme
nu e'en voorspelling van het verwachte duizend
jarige vrederijk.
Wanneer de apostel in hetzelfde visioen
spreekt over „de eerste opstanding" en dus
blijkbaar ook een tweede opstanding leert, dan
grijpt het Chiliasme deze uitdrukking aan, als
grond voor de leer der dubbele opstanding. De
eerste opstanding is die der geloovigen, bij den
aanvang van het duizendjarig rijk. De tweede
opstanding is die van alle dooden, wanneer
de duizend jaren zijn yoorbijgegaan en Christus
nogmaals wederkomt om het eindoordeel te
vellen.
In een volgend artikel hopen we te onder
zoeken, in hoeverre de gronden, die het
Chiliasme aan Oud- en Nieuw Testament
ontleent, den toets der critiek kunnen door
staan.
(Schied. Kerkbl). C. v. d. W.
DE PREDIKANT EN DE GEMEENTE.
In de „Drie Provinciën" lezen we
In onzen tijd ligt het nog al eens voor de
hand, dat de predikant in de gemeente het
eerst de aandacht trekt. Immers bekleedt hij
voor hen, die Gods Woord als richtsnoer voor
het leven aanvaarden, het hoogste ambt. En
om hiertoe te geraken heeft hij een vrij lange
en heusch een niet gemakkelijke studie moeten
maken, hetgeen vanzelf tamelijk veel kosten
met zich heeft gebracht.
Omdat op zoo velerlei wijze over den predi
kant gedacht en ook gesproken wordt, is 't wel
zaak, dat de gemeente eens even over die
studie en die hooge kosten nadenkt.
Vraagt m'eii zoo langs z'n neus af: Wat
heeft een predikant zooal te doen, dan ver
neemt men in den regel een zoodanig gezegde,
dat in hoofdzaak wel hierop neerkomt, dat „hij"
de dominee nl„ nog heusch zoon slecht baantje
niet heeft, omdat hij door des Zondags twee
maal te preeken, een geheele week voor ge
noegen ter beschikking heeft.
Deze algemeene taak van den predikant is
echter in werkelijkheid nog zoo gemakkelijk
niet. Om van dit werk, n.l. „preeken", eens
iets te begrijpen, zouden wij onze lezers wel
willen verzoeken zich gedurende b.v. een kwar
tier in den toestand van e'en' predikant te ver
plaatsen en dit kwartier te benutten om over
een onderwerp te handelen, zoodanig namelijk,
dat en voor u zelf en voor hen die U aan-
hooren, deh uisgenooten b.v., eenig nuttig effect
verkregen wordt. Wij meenen, dat na een zoo
danige proefneming het oordeel wel anders
wezen zal Men bedenke steeds, dat de pre
dikant het Woord spreekt, en dat Woord
heeft de Gemeente niet alle'en aan te hooren,
doch bovenal nader te overdenken. Hij is lee- x.
aar en de Gemeente leerling. Hij heeft als tai^Vf
een prediker te zijn voor ontwikkelden zoowel
als voor minder ontwikkelden, en om hieraan
op waardige wijze te voldoen. Zie dat is kunsl.
Dat hij echter een breeder arbeidsveld heeft
dan het des Zondags tweemaal preeken, zullen
toch ook meerderen met ons eens zijn. Wij
noemen dan het huisbezoek. Ook hierover
wordt zeer verschillend en zeker niet altijd even
vlei'encf gesproken. Wij hoorden eens iemand
zeggen: „Ik had toch eens graag, dat dominé
eens op bezoek kwam, want hij is nu reeds
zoolang hier, en hij is nog nimmer op bezoek
geweest Men neme het ons niet kwalijk, maar
een dergelijk gezegde moet men zoo voetstoots
niet altijd gelooven. Ja sterker nog, wij weten,
dat toen dominé eens op bezoek kwam, dominé
verzocht werd een volgende maal eens even
aan te komen, omdat het nu niet precies schikte.
„Altijd zoo'n dominé over den vloer, dat heeft
toch ook z'n voor en tegen". De praktijk leert,
dat zij, die zoo op e'en bezoek van dominé ge
steld zijn, weinig of in 't geheel niet kerkelijk
medeleven, en gemeentelijk leven is er heelemaal
niet te vinden. Het is intusschen zeker, dat
huisbezoek zeer gewenscht en niet minder nuttig.
is. Hoevele vragen doen zich in ons leven ni*3L
voor, waarover men zich eens gaarne open
hartig aan dominé zou willen uitlaten, om van
hem raad en voorlichting te ontvangen. En
dat er vele vragen zijn is zeker, om er enkele
te noemen zouden wij naar voren willen brengen
de bezwaren bij zeer vele jongelingen, doch
ook oudere personen en, zeker bij zeer vele
vaders, die naar voren worden geschoven en
waarmede men geen raad weet, om met vrij
moedigheid zich voor te bereiden tot het af
leggen van Belijdenis des geloofs, tot het deel-
nem'en aan het Avondmaal enz. Dat van dit
soort menschen in onze gemeente gevonden
worden is ons bekend, en het is zaak, dat
dominé bij huisbezoek den bezwaarden van
voorlichting dient. Doch hij, die vragen in zich
omdraagt, heeft deze ter kennis van dominé
te brengen, want ook hij kan niet zien wat
innerlijk leeft.
Dan hebb'en wij nog het ziekenbezoek, en
ongetwijfeld is dit geen gemakkelijk werk, neen
wij meen'en te mogen zeggen, dat dit een
moeilijk werk is. Als ouders bij kinderen, en
kinderen bij ouders tijdens ernstige ongesteld
heden nimmer goed kunnen doen, omdat het
geheele lichaam en ook het zenuwstelsel krank
is, waardoor men geprikkeld is, hoe kan men
dan van dominé verwachten, dat juist zijn
woord altijd op den juisten tijd gesproken en
dan ook goed ontvangen wordt. Zich met den
kranke door woord en toegenegenheid één te
gevoelen, waardoor zijn woord post vat. Zie
dat is kunst. Men bedenke, dat ook dominé
een mensch is.
Ten slotte krijgen wij de kunst n.l. om zich
in de gemeente in haar geheel beminnelijk te
maken door omgang, woord en daad, terwijl
hij gevoelt omringd te worden door een koor
van vleiers. Bij hen is alles wat dominé zege
„waar", „mooi" en „goed", en wees voorzichtig
met Uw woorden, dat gij dominé niet te na
komt, want zij zijn in staat naar het leven van
medemenschen te staan, en dat nog wel, terwijl
men als leerling van een uitdeeler van de
Woorden Gods wil doorgaan. Juist de vleiers
staan hem veelal in den weg om in zijn ambst-
werk datgene te doen, wat hem is toebetrouwd,
en wij meenen, dat dergelijke menschen reeds
meerdere malen voor dominé oorzaak zijn ge
weest, dat hij op een dwaalweg werd gevoerd.
Dergelijke menschen op een voldoenden afstand
te houden, zie dat is kunst.
Bij de beschouwing van het leven van den
predikant en de gemeenteleden bedenke men
steeds, dat dominé geen „baantje" heeft, doch
dat hij een „heilig ambt" bekleed, hetgeen aller
achting waardig is, dus niet alleen de achtig
toegedragen aan z'n eigen domineetje, doch ie-
deren prediker van het Woord Gods heeft recht
op onze hoogachting; de gemeenteleden, zoowel
die wat het kerkelijk leven betreft, verre als
dichtbij leven, erkennen, dat maar al te veel
malen de oorzaak van het niet ontvangen van
datgene wat m'en bij den prediker zoekt, niet
bij hem, doch ongetwijfeld bij ons zeiven ligt-