L UIT HET WOORD J C. WARNAER, Dirksland, Ds. C. VAN DER WAL, Dirksland, A. H. VAN YPEREN, Herkingen en Ds. G. VAN DER ZEE, Den Bommel, Eindredacteur PREDIKBEURTEN SiSSS ALLERLEI SSSK ONDER REDACTIE VAN OP ZONDAG 4 AUG. 1929 STICHTELIJKE OVERDENKING SCHETSEN UIT DE KERKGESCHIEDENIS VOOR DEN ZONDAG NED. HERV. KERK. Sommelsdijk, vjn. 10 uur dhr. Bouman van Stellendam en 's av. 6.30 uur leesdienst. Middelharnis, v.m. 10 uur leesdienst en 's av. 6.30 uur dhr. Bouman van Stellendam. Stad aan 't Haringvliet, v.m. 9 uur Ds. Polhuijs en n.m. 2 uur leesdienst. Den Bommel, v.m. 9.30 uur Ds v. d. Zee (Doop) en 's av. 6 uur leesdienst. Ooltgensplaat, v.m. 9.30 dhr. Vetter van Lang straat en 's av. 6 uur Ds. Rappard van Din- teloord. Oude Tonge, v.m. Ds. Vlasblom (Doop) en 's av. leesdienst. Nieuwe Tonge, v.m. 9.30 bev. Ds. Dekker door Ds. Keck van Heteren, en n.m. 2 uur intree Ds. Dekker. Dirksland, v.m. (H.A.) en 's av. (Doop) Ds. v. d. Wal (beide diensten collecte). Herkingen, v.m. 9.30 Ds. van Ameide van Som melsdijk (Doop en collecte) en 's av. 6 uur de heer van Yperen. Melissant, n.m. 2 uur Ds. Vlasblom van Oude Tonge. Stellendam, v.m. en 's av. de heer Heemskerk van Numansdorp. Goedereede, n.m. 2 uur Ds. Polhuijs van Stad aan 't Haringvliet. Ouddorp, v.m leesdienst en n.m. Ds. v. d. Zee van Den Bommel (Doop). GEREF. KERK. Middelharnis, v.m. 10 en 's av. 6.30 uur Ds. Lanning van Fijnaart. Stad aan 't Haringvliet, v.m. 9.30 (H.A.) en 's av. 5.30 uur Ds. de Graaff. Den Bommel, v.m. en 's av. Ds. Schaafsma. Ooltgensplaat, v.m. 9.30 en 's av. 6 uur Ds. de Lange. Melissant, v.m. en n.m. Ds. Oussoren van Spijkenisse. Stellendam, v.m. en 's av. Ds. Esselink van Doorn. Ouddorp, v.m. en n.m. leesdienst. GEREF. GEMEENTE. Middelharnis, v.m. 'en 's av. leesdienst. Dirksland, v.m. en 's av. Ds. de Blois. Herkingen, v.m. 9, n.m. 2 en 's av. 6 uur de heer Remeijn van Oosterland. Ouddorp, v.m. en n.m. leesdienst. UW WOORD. Uw Woord is een lamp voor mijnen voet en een licht op mijn pad. Ps. 119 105. De hemelen vertellen Gods eer en het uit spansel Zijner handen werk. Zoo zingt David in den negentienden Psalm. Voor oud-Israël was het scheppingsleven im mers geenszins een angstvallig gemeden terrein. Waar het licht der openbaring Gods weer op gaat in de harten, wordt de grootheid Gods in alle Zijne werken weer gezien. Het leven bij het Woord Gods maakt den gezichtskring niet enger, gelijk velen meenen, maar verbreedt dien. In voor het ongezalfde oog geringe en weinig bedangrijke gebeurtenissen wordt dan de hand Gods opgemerkt, die wonderen doet en groot is in Zijn Albestuur. De breede trekken der wereldgeschiedenis verschijnen onder het gezichtspunt, waaronder de Schrift ze stelt, als zij zegt: „De gangen der eeuwen/ zijn Zijne." De regeering Gods wordt opgemerkt in het doen rijpen van de volkerenwereld voor de vol heid des tijds, zoowel als voor den oogst van de voleinding der wereld, waarmede het voor spel door de wereldgeschiedenis gevormd, als roet een slotaccoordl beëindigd wordt en het nimmer eindigend loflied aanvangt der verheer lijking Gods, na uitbanning van al datgene, wat nu nog in disharmonie daarmede verkeert. Maar al is het waar, dat in gansch de door God gescjhapen en instandgehouden wereld, door Zijne wijze voorzienigheid geregeerd, de sporen der openbaring Gods zijn op te merken, David zegt het in dienzelfden negentienden psalm reeds „De wet des Heeren is volmaakt bekeerenlde de ziel." Niet alleen worden de hand des Heeren in de schepping en Zijne voetsporen in den loop der wereldgeschiedenis eerst opgemerkt bij het licht van de bijzondere openbaring in dat Woord vervat, maar de H Schrift zelve is als het brandpunt, waarin alle lichtlijn'en der Gods openbaring samenvallen. Wat is Israel rijk geweest met die woorden Gods daaraan toebetrouwd. Hoe arm staat daar tegenover die gansche heidenwereld, buiten het licht der zelfmededee- ling levende, met haar troostelooze vraag: „wat is waarheid", een vraag, waarin zij hare ar moede zelf belijden moest omdat zij haar stel ler moest, niet aan den aanvang, maar aan het einde van al haar denken en peinzen, eeuwen lang. „Die moesten Zijn getuigenissen, En Zijn verbondsgeheim'en missen." Vragen had de heidenwereld genoeg, maar waar was de Salomo, die ze haar verklaarde Dwaze wereld, die nu eeuwen lang in aan raking gebracht is met het Woord Gods, in opdracht van Hem, die het kon zeggen: „rk b e n de Waarheid", en die in vermeten waan wijsheid haar eigen zoeken, waarvan zij zelve telkens moet erkennen, dat het wanhopig is, liever heeft dan het eerbiedig aanvaarden van de waarheid, die God de Heere in Zijn Woord nederzendt van Boven. De kerk des Heeren, die draagster is van dat getuigenis Gods in deze wereld, wordt vaak beschuldigd van achterlijkheid. Maar is het niet terecht gezegd, dat een wereld, die nu nog aan het zoeken en tasten is naar de waarheid, veel meer dit verwijt ver dient, wanneer zij gesteld wordt tegenover de genen, die zich verheugen in het geklank van dat Woord, waarin zij den eenigen troost von den in leven en in sterven en dat op brand stapels en schavotten proefhoudend gebleken is Van dien rijkdom, waarin zich de kerk des Heeren, onder de Oud-testamentische Bedeeling levende, reeds verheugde, legt het Woord van den dichter van den honderdnegentienden psalm getuigenis af, wanneer deze, onder eerbiedig opzien tot den God der waarheid, het uit spreekt: Heere, Uw Woord is een lamp voor mijnen voet en een licht op mijn pad. Dat is het grondthema van dien ganschen uitgebreiden psalm, waarin deze vreugde over hetgeen de Heere geschonken heeft in Zijn ge tuigenis, tot eentonig wordens toe terugkeert maar dan met die verheven eentonigheid, die wij bewonderen in den oceaan, die voortrollend in eindelooze deining, zijn monotoon lied zingt in de golven, die hij in onafgebroken regelmaat voortstuwt. Dien machtigen indruk schenkt ook het rechte beluisteren van dezen heerlijken psalm, met zijn telkens in andere bewoordingen terugkee- rend grondthema: „Uw Woord is mij een lamp voor mijnen voet en een licht op mijn pad." Een lamp voor den voet had hij eerst recht noodig, maar kon ook diegene eerst recht waar- deerfen, die daar in de duisternis reisde door het bergland van Juda Ephraïm, wanneer zijn weg hem voerde langs ravijnen, op welker ge varen zijn laag bij den grond gehoud'en lantaarn hem wees, zoodat zijn voet voor uitglijden be waard werd, of wanneer Zijn pad bezaaid was met steenbrokken, hem aangewezen door het licht zijner lamp, waardoor hij voor struikelen werd behoed. Twee dingen doet alzoo dit lamplicht. Het ontdekt de gevaren, temidden waarvan de rei ziger verkeert, stelt ze in het licht, maar wijst ook den weg aan, waarlangs hij er aan ont komen kan. Niet anders doet het Woord, wanneer het als een licht ontstoken wordt in het leven van den mensch, gelijk hij dwaalt als een schaap, dat onbedacht zijn herder heeeft verloten, zich keerende, een iegelijk naar Zijnen weg. Daar toont hem het Woord den gapenden afgrond, aan welks rand hij zich bevindt, blijft hem ten einde toe de gevaren, waaraan hij bloot staat, wijzen, maar het verschijnt ook degenen, die moedeloos nederzitten in het land der scha duwen des doods, met den weg der vrede, op dat zij er hunnen voet op richten zouden. Dat woord openbaart ons allereerst de waar heid aangaande deze wereld in hare verhouding teg'enover haar Schepper, de pijnlijke waarheid van haar verzonken zijn in diepten van leed en ellende, den, toestand, waarin de zondaar zich bevindt, zoodat Christen in Bunyans Pel- grimsreize bij het lezen in het Boek der boeken, zich den last zijner zonden op de schouders voelt drukken, ontneemt hem den moed om zonder het licht van dat Woord voort te gaan. Maar het geeft ook antwoord op de bange vraag, of er een weg ter ontkoming is. Gelukkig indien dat Woord ons waarlijk het Woord van den levenden God geworden is, zooals de dichter het doet gevoelen, dat het voor hem geworden is: Uw Woordzoo zegt hij in den leidenden psalm. Zoodat het geen donkere diamant meer voor ons is, waar het die schittering en schoonheid voor ons oog gekregen heeft, die alleen ont staat, wanneer de Geest des Heeren het doet flonkeren. Het Woord moet ons waarlijk het Woord Gods worden, waardoor de Heere zelve tot ons komt spreken in ons leven, zoodat wij naar Zijne stem leeren hooren met de bede: Spreek Heere, Uw dienstknecht hoort. Daar is meerdere waardeering noodig, dan dat Woord ontvangen heeft van de zijde der letterkundige wereld, die den Bijbel om allerlei redenen uit zijn ballingschap teruggeroepen heeft: Daar is ook meer noodig dan een oppervlak- kigen indruk van dat Woord, een smaken van het goede Woord Gods, gelijk men een beker even aan de lippen zet om er even van te wip pen, maar een indrinken met volle teugen wordt daartoe vereischt, zooals een Maria van Be- thanië het deed, toen zij aan de voeten des Heeren zittende, bleek te verstaan wat het eene noodige is. Gelukkig als onze wijsheid dwaasheid wordt; als wij ook op leeren geven alle zucht om buiten dat Woord om, allerlei openbaringen te ontvangen. Dat daar meer onder ons gevonden worde een dicht leven bij dat Woord Gods, met de bede, dat de Heere dat Woord heilige aan ons hart, het tot een levende kracht make in ons binnenste, tot een hamer die te morzel slaat, tot een vuur, dat uitbrandt, tot een balsem der vertroosting, dat Hij Zijn licht en Waarheid nederzende, door Zijn Woord en Geest ons, dwalende menschenkinderen, Zijne weg'en be kend make, ons Zijn Woord tot een lamp voor onzen voet make, tot een licht op ons levens pad doe strekken. De weg, waarop dat Woord leidt, is geen doodloopend pad, maar voert naar die hemel- stad, waar geen kaars noch licht der zon meer van noode, omdat de Heere God ze zelf ver licht. En waar de Heere eenmaal begonnen is met door Zijn Woord te spreken: „Daar zij licht en Hij, die gezegd heeft, dat het licht uit de duisternis schijnen zoude, voortgegaan is, met te geven verlichting der kennis der heerlijk heid Gods in het aangezicht van Christus Jezus, daar rijst steeds meer het vertrouw'en in de ziel in dezen van God gegeven, alleen onfeil- baren Gids en stemt het harte in met den dichter van .den zeventienden psalm Ik zet mijn treden in Uw spoor, Opdat mijn voet niet uit zou glijden, Wil mij voor struikelen bevrijden, En ga mij met Uw heillicht voor. D. C. v. d. W. VAN DEN BOMMEL door Ds. G. VAN DER ZEE. LIL DE TIJD VAN Ds. P. BONTE. 1757—1775. Finamtieele toestand. Over het algemeen kan de toestand der kas sen van Kerk en Diaconie in deze periode zeer gunstig genoemd worden. De boeken maken melding van een steeds stijgenden levensstan daard, echter nog niet van dien aard, dat de pachten verhoogd moesten worden. Deze bleven alle gelijk. Zoo had de Kerk de volgende inkomsten van pachten in 1775 6 gem. 192 R. 47.—; de helft van 20 gem. 293 R. 63.—; de 'helft van 7 gem. 200 R. 21.08; de helft van 8 gem. 147 R. 21.08, samen 152.16. De collecte bedroeg gemiddeld 165.—, waar van de helft aan de Groote Armen verviel. De diaconie: de helft van 20 gem. 293 R. 63.—; 5 gem. 246 R. 40.—; 8 gem. 50 R. 73.50; 12 gem. 172 R. f 108.-; 16 gem. 250 R. 160.—; de helft van 8 gem. 147 R. 21.08; de helft van 7 gem. 200 R. 21.08; tuinhuur 1.samen 487.66. De collecte bedroeg gemiddeld 380., Boedel Bigge gaf voor elk een revenue in 1775 van 264.40, hetge'en ook ongeveer het gemiddelde is, terwijl de jaren 1757 469.en 1758 717.als buitengewone hooge inkom sten opleverden. Hetg eringe bedrag in 1765 ad 60.22 weigerden wij gedurende vier jaren in ontvangst te nemen, wegens protest tegen het beheer en teekenden dan ook in 1769 de rekening onder protest. Het predikantstractement werd betaald door de Staten, terwijl de kerkelijke Administratie er 50.bij deed voor winteravondbeurten, en vergoeding van 6.voor het bewaren van het Avondmaalszilver. De Schoolmeester ontving zijn tractem'ent als zoodanig van de kerk ad 92.en voor het onderwijs aan arme kinderen naar gelang van het aantal leerlingen; dit beliep circa 40.—. Als voorzanger en koster genoot hij zijn be zoldiging van de burgerlijke gemeente, en als doodgraver kreeg hij zijn geld uit de be- graafkosten der kerk. De weekbeurten van voorzanger en tevens het schoonhouden der klok was voor de kerk, die voor elke post 5.— betaalde, terwijl hij 15.— ont ving voor het ophalen van het zitplaatsengeld. Er zijn wel vele reparatiën geschied, doch wegens gebrek aan omschrijving valt het niet meer na te gaan. De groote sommen doen ver moeden, dat het interieur der kerk is vertim merd. Ook is er sprake van glasvernieuwing in het gebouw, alsmede eene leverantie van 110000 plaveisteenen, doch dit kan ook voor de Voorstraat geweest zijn. Ook kwam er nieuw lood in de goten, 1334 pond voor 158.—. Het kerkhof werd in 1773 aan de Oostzijde vergroot met e'en driehoekig stuk grond, groot 16Yi Roe, gekocht voor 115.—, terwijl de sloot gedempt en een nieuwe scheidingssloot gegraven werd. Het knekelhuisje werd opge knapt en de beenderen uitgegraven. Ook het inwendige van het kerkgebouw on derging een goede vernieuwing. De Meester ging namelijk in 1773 met Mooijaart op reis naar Leerdam en kocht aldaar 102 nieuwe stoe len tegen 1.10 per stuk. Achter de stoelen stonden in de kerk kleine bankjes. In 1774 werden 2 kerkeraadsbijbels verkocht, daar de Psalmen van Datheen hadden afgedaande overigen vervielen, en daarvoor kwamen nieuwe in de plaats, waarin de nieuwe psalmen. De zangwijzen bleven hetzelfde, doch de be rijming was aanmerkelijk beter. Men oordeele zelf Psalm 42 vs. 1 volgens Datheen. Als na verssche water-stroomen Een verdorstet herte janckt, Also om tot LI te comen Mijne ziel, o God, verlangt. Mijne ziel verlangen heeft Nae den Heer, die eeuwich leeft. Wanneer sal ick voor sijn oogen Blijdelijck verschijnen mogen Wel rezen er alom in den lande protesten, immers waren deze liederen aldus op de brand stapels gezongen, en ruim twee eeuwen ge bruikt in de kerk, doch de nieuwe bundel deed overal zijn intrede, daar hij zich de betere be wees te zijn. In 1764 was het Noorderhoofd van Ooltgens plaat dermate vervallen, dat er 7000.— noo dig was tot grondig herstel, weshalve er eene extra en nog al zware belasting werd gelegd op de landerijen. Ook blijkt, dat telken jare op het doen der poldersrekening men een pre sentiegeld ontving van een stuiver per gemet. De kerkeraad slaagde niet altoos in zijn land- aankoop en bleef met zijn ducaten in de ijzeren kist zitten, totdat zoo nu 'en dan een hypotheek geplaatst werd, al was het dan ook tegen slechts 3M De diakonie viel nog een paar malen een klein boedeltje ten deel, terwijl het hof of tuin aan den Molendijk voor 100.in 1772 werd aangekocht. De bedeeling is zeer goed te noemen. Zoo deelde men in 1773 uit 330.aan rogge; 72.turf; 161.varkens, en met de arme pachters had men clementie door hen eventueel gratis pachtovername te verleenen. In 1771 werd Ds. Bonte beroepen te Cats, en kort daarop te Cleverskerke, waarvoor hij in beide gevallen bedankte. Aan het einde van 1775 werd hij ernstig ziek, en stierf op Oude jaarsavond, des avonds om 8 uur. Zijn gebeente rust in de kerk, onder den trap van de preekstoel, welke plaats hij in 1768 zelf had bestemd bij den koop van een graf. In de kracht zijns levens is hij heengegaan, eene weduwe achterlatend, en een gemeente, die dezen herder en leeraar achtte om zijn liefde en arbeid. (Wordt vervolgd). mm SOMMELSDIJK. Donderdagmiddag nam Mej. S. L. Beversluis, na 14 jaren in dienst ge weest te zijn bij de Bijzondere Lagere school alhier, afscheid. Bestuur en personeel spraken haar toe. Verschillende cadeaux werden haar aangeboden, terwijl de kinderen door haar wer den getrakteerd. MIDDELHARNIS. Mej. M. Langbroek alhier is met ingang van 1 Aug. benoemd tot tijdelijk onderwijzeres aan de O, L. School te Her kingen. NIEUWE TONGE. Ds. A. Dekker nam j.l. Zondag afscheid van de gemeente Bleiswijk naar aanlieding van Jer. 17 16 en hoopt D.V. a.s. Zondagmiddag 2 uur in de Ned. Herv. Kerk alhier zijn intrede te doen, na des mor gens bevestigd te zijn door Ds. J. Th. Keek te Heterëri. HERKINGEN. Onze vroegere dorpsgenoot C. Kalle, onderwijzer aan de Bijz. Lagere School te Lisse, slaafde dezer dagen voor de hoofd akte. Donderdagavond vergaderde in de con sistoriekamer der Ned. Herv Kerk de vereeni- ging „Een school met den Bijbel voor de Ne- derduitsch Hervormde Gemeente te Herkingen". Aanwezig waren 60 leden, terwijl nog een 4-tal nieuwe leden werden geboekt. De samenkomst werd geopend met het zingen van Ps. 25 2. Vervolgens werd door den voorzitter, dhr. van Yperen, gelezen Prediker 3, waarna hij voorging in gebed. De secretaris las vervolgens de notulen der vorige vergadering, welke onveranderd werden vastgesteld en geteekend. Verschillende zaken werden kortelijks be handeld. Mededeeling werd gedaan, dat het bestuur op 1 October hoopt haar school te openen. Aangedrongen werd om niet overhaast te werk te gaan, doch kalm verder. Ook de benoeming van een onderwijzeres werd besproken, benevens nog eenige zaken van meer ondergeschikt belang. Dat men met den gang van zaken hoogst tevreden mag zijn, bleek duidelijk. Na nog gezongen te hebben Psalm 119:1 en met dankgebed geëindigd werd, ging de vergadering uiteen. OUDDORP. De heer J. Galjema, tot voor kort onderwijzer aan onze Chr. School, thans te Hillegom, is benoemd tot hoofd der te openen Chr. school in de buurtschap De Pollen, ge meente Vriezenveen; met ingang van 1 No vember a.s. Als gevolg van de vacantie op de scho len, wordt er, tot nadere aankondiging, geen Zondagsschool gehouden in den Oostdijk. ZUIDLAND. Dinsdagavond te half acht uur (zomertijd) hoopt in de Bewaarschool op te treden Ds. J. W van Ree, Chr. Geref. predi kant te Barendrecht. HET CHILIASME. II. In ons vorig artikel hebben wij de hoofd gedachte der Chiiiastische toekomstverwachting genoemd. We komen nu tot de vraag in welken grond het Chiliasme steun zoekt voor zijn ver wachting van een duizendjarig vrederijk en Israëls terugkeer naar Kanaan. Dien grond zoekt het allereerst in de Oud- Testamentische profetie. Het is niet mogelijk, om alle gegevens uit het Oude Testament, waarop het Chiliasme zich beroept, op te nemen. Waar men het boek der profetie oook open slaat, daar wordt men getroffen door het ver- rukkelijk-schoone beeld van Israëls toekomst. Amos verwacht, dat de steden van Palestina herbouwd en bewoond en Israël nimmermeer er uit verdreven zal word'en. (Amos 9 14, 15). Micha voorspelt, dat, al zal Sion ook als een akker geploegd en Jeruzalem tot steenhoopen gesteld worden, toch de berg van het huis des Heeren vastgesteld zal zijn op den top der bergen. (Micha 4:1). Ook Jesaja en Jeremia spreken op tal van plaatsen de verwachting uit, dat Jeruzalem herbouwd, des Heeren troon daar gevestigd en de eeredienst in den tempel vernieuwd zal worden. Ezechiël geeft zelfs in hoofdstuk 4048 een uitgewerkt beeld van den heerlijken toe stand in het heilige land, als het vrederijk ge komen is. Voorts wijst het Chiliasme op al die profe- tiën, waarin gesproken wordt over de buiten gewone vruchtbaarheid van het heilige land (o.a. Amos 9 13, 14; Joël 3 18 enz.); op den anderen aard der wilde dieten (Jes. 11 vs. 68); op Jeruzalem, dat wegens de veelheid van menschen en beesten dorpsgewijze moet worden bewoond. (Zach. 2). Dit Oud-Testamentisch toekomstbeeld vat het Chiliasme op in 1 e 11 e r 1 ij k e n zin. Zoo komt het tot die hooggestemde verwachtingen van Israëls terugkeer naar het heilige land; van het herstel van den tempeldienst; van de verandering in het Wen der natuur, enz. enz. Ook in het N. Testament zoekt het voor deze gedachten steun. Wat Israels toekomst betreft, beroept het zich op Paulus' uitspraak in Rom. 11: „en alzoo zal geheel Israël zalig worden." De voornaamste grond, waarop het Chiliasme zijn verwachting steunt, is echter Openb. 20 vers 16. Johannes ziet daar een engel uit den hemel komen, die den Satan bindt duizend jaren. Hij ziet ook de zielen der martelaren, die leefden en heerschten met Christus de dui zend jaren. In dit visioen van Johannes zet het Chiliasme nu e'en voorspelling van het verwachte duizend jarige vrederijk. Wanneer de apostel in hetzelfde visioen spreekt over „de eerste opstanding" en dus blijkbaar ook een tweede opstanding leert, dan grijpt het Chiliasme deze uitdrukking aan, als grond voor de leer der dubbele opstanding. De eerste opstanding is die der geloovigen, bij den aanvang van het duizendjarig rijk. De tweede opstanding is die van alle dooden, wanneer de duizend jaren zijn yoorbijgegaan en Christus nogmaals wederkomt om het eindoordeel te vellen. In een volgend artikel hopen we te onder zoeken, in hoeverre de gronden, die het Chiliasme aan Oud- en Nieuw Testament ontleent, den toets der critiek kunnen door staan. (Schied. Kerkbl). C. v. d. W. DE PREDIKANT EN DE GEMEENTE. In de „Drie Provinciën" lezen we In onzen tijd ligt het nog al eens voor de hand, dat de predikant in de gemeente het eerst de aandacht trekt. Immers bekleedt hij voor hen, die Gods Woord als richtsnoer voor het leven aanvaarden, het hoogste ambt. En om hiertoe te geraken heeft hij een vrij lange en heusch een niet gemakkelijke studie moeten maken, hetgeen vanzelf tamelijk veel kosten met zich heeft gebracht. Omdat op zoo velerlei wijze over den predi kant gedacht en ook gesproken wordt, is 't wel zaak, dat de gemeente eens even over die studie en die hooge kosten nadenkt. Vraagt m'eii zoo langs z'n neus af: Wat heeft een predikant zooal te doen, dan ver neemt men in den regel een zoodanig gezegde, dat in hoofdzaak wel hierop neerkomt, dat „hij" de dominee nl„ nog heusch zoon slecht baantje niet heeft, omdat hij door des Zondags twee maal te preeken, een geheele week voor ge noegen ter beschikking heeft. Deze algemeene taak van den predikant is echter in werkelijkheid nog zoo gemakkelijk niet. Om van dit werk, n.l. „preeken", eens iets te begrijpen, zouden wij onze lezers wel willen verzoeken zich gedurende b.v. een kwar tier in den toestand van e'en' predikant te ver plaatsen en dit kwartier te benutten om over een onderwerp te handelen, zoodanig namelijk, dat en voor u zelf en voor hen die U aan- hooren, deh uisgenooten b.v., eenig nuttig effect verkregen wordt. Wij meenen, dat na een zoo danige proefneming het oordeel wel anders wezen zal Men bedenke steeds, dat de pre dikant het Woord spreekt, en dat Woord heeft de Gemeente niet alle'en aan te hooren, doch bovenal nader te overdenken. Hij is lee- x. aar en de Gemeente leerling. Hij heeft als tai^Vf een prediker te zijn voor ontwikkelden zoowel als voor minder ontwikkelden, en om hieraan op waardige wijze te voldoen. Zie dat is kunsl. Dat hij echter een breeder arbeidsveld heeft dan het des Zondags tweemaal preeken, zullen toch ook meerderen met ons eens zijn. Wij noemen dan het huisbezoek. Ook hierover wordt zeer verschillend en zeker niet altijd even vlei'encf gesproken. Wij hoorden eens iemand zeggen: „Ik had toch eens graag, dat dominé eens op bezoek kwam, want hij is nu reeds zoolang hier, en hij is nog nimmer op bezoek geweest Men neme het ons niet kwalijk, maar een dergelijk gezegde moet men zoo voetstoots niet altijd gelooven. Ja sterker nog, wij weten, dat toen dominé eens op bezoek kwam, dominé verzocht werd een volgende maal eens even aan te komen, omdat het nu niet precies schikte. „Altijd zoo'n dominé over den vloer, dat heeft toch ook z'n voor en tegen". De praktijk leert, dat zij, die zoo op e'en bezoek van dominé ge steld zijn, weinig of in 't geheel niet kerkelijk medeleven, en gemeentelijk leven is er heelemaal niet te vinden. Het is intusschen zeker, dat huisbezoek zeer gewenscht en niet minder nuttig. is. Hoevele vragen doen zich in ons leven ni*3L voor, waarover men zich eens gaarne open hartig aan dominé zou willen uitlaten, om van hem raad en voorlichting te ontvangen. En dat er vele vragen zijn is zeker, om er enkele te noemen zouden wij naar voren willen brengen de bezwaren bij zeer vele jongelingen, doch ook oudere personen en, zeker bij zeer vele vaders, die naar voren worden geschoven en waarmede men geen raad weet, om met vrij moedigheid zich voor te bereiden tot het af leggen van Belijdenis des geloofs, tot het deel- nem'en aan het Avondmaal enz. Dat van dit soort menschen in onze gemeente gevonden worden is ons bekend, en het is zaak, dat dominé bij huisbezoek den bezwaarden van voorlichting dient. Doch hij, die vragen in zich omdraagt, heeft deze ter kennis van dominé te brengen, want ook hij kan niet zien wat innerlijk leeft. Dan hebb'en wij nog het ziekenbezoek, en ongetwijfeld is dit geen gemakkelijk werk, neen wij meen'en te mogen zeggen, dat dit een moeilijk werk is. Als ouders bij kinderen, en kinderen bij ouders tijdens ernstige ongesteld heden nimmer goed kunnen doen, omdat het geheele lichaam en ook het zenuwstelsel krank is, waardoor men geprikkeld is, hoe kan men dan van dominé verwachten, dat juist zijn woord altijd op den juisten tijd gesproken en dan ook goed ontvangen wordt. Zich met den kranke door woord en toegenegenheid één te gevoelen, waardoor zijn woord post vat. Zie dat is kunst. Men bedenke, dat ook dominé een mensch is. Ten slotte krijgen wij de kunst n.l. om zich in de gemeente in haar geheel beminnelijk te maken door omgang, woord en daad, terwijl hij gevoelt omringd te worden door een koor van vleiers. Bij hen is alles wat dominé zege „waar", „mooi" en „goed", en wees voorzichtig met Uw woorden, dat gij dominé niet te na komt, want zij zijn in staat naar het leven van medemenschen te staan, en dat nog wel, terwijl men als leerling van een uitdeeler van de Woorden Gods wil doorgaan. Juist de vleiers staan hem veelal in den weg om in zijn ambst- werk datgene te doen, wat hem is toebetrouwd, en wij meenen, dat dergelijke menschen reeds meerdere malen voor dominé oorzaak zijn ge weest, dat hij op een dwaalweg werd gevoerd. Dergelijke menschen op een voldoenden afstand te houden, zie dat is kunst. Bij de beschouwing van het leven van den predikant en de gemeenteleden bedenke men steeds, dat dominé geen „baantje" heeft, doch dat hij een „heilig ambt" bekleed, hetgeen aller achting waardig is, dus niet alleen de achtig toegedragen aan z'n eigen domineetje, doch ie- deren prediker van het Woord Gods heeft recht op onze hoogachting; de gemeenteleden, zoowel die wat het kerkelijk leven betreft, verre als dichtbij leven, erkennen, dat maar al te veel malen de oorzaak van het niet ontvangen van datgene wat m'en bij den prediker zoekt, niet bij hem, doch ongetwijfeld bij ons zeiven ligt-

Krantenbank Zeeland

Maas- en Scheldebode | 1929 | | pagina 6