I PECIIIE MB S. BOER L UIT HET WOORD J I 73,175 ROTTERDAM de Winter el weiss" lisiraal 16-18. SflEDAl onder redactie van mm G. WARNAER, Dirksland, Ds. C. VAN DER WAL, Dirksland, A. H. VAN YPEREN, Werkingen en Ds. G. VAN DER ZEE, Den Bommel, Eindredacteur PREDIKBEURTEN S STICHTELIJKE OVERDENKING m m Geestelijke Opbouw schetsen uit de kerkgeschiedenis ALLERLEI Steenhouwerll OP ZONDAG 21 JUL11929 iprijzen IEN ;s 116. TELEF. No. 1005 en 1946 or het behandelen eer WASCH la asch> en Strljklnrichting \9f r VOOR DEN ZONDAG i ik leent gelden aan leden /o 's jaars. elden op tegen 4 's jaars. atten kunnen dagelijks wor» rraagd bij een der leden van r. Kantooruren Donder» Taterdagavond van 6—8 uur. oh. HOLLEMAN, Dirksland. NED. HERV. KERK. Sommelsdijk, v.m. leesdienst en 's av. Ds. van Ameide. Middelharnis, v.m.leesdienst en s av. Us. Polhuijs van Stad aan 't Haringvliet. Stad aan 't Haringvliet, v.m. Ds. Polhuijs en n.m. leesdienst. Den Bommel, v.m. 9.30 Ds. v, d. Zee en 's av. 6 uur leesdienst. Ooltgensplaat, v.m. 9.30 leesdienst en s av. 6 uur Ds. v. d. Zee van Den Bommel. Langstraat, v.m 9 en n.m. 2 uur dhr. Vetter. Oude Tonge, v.'m. Ds. Vlasblom en n.m. lees dienst. Nieuwe Tonge, v.m. leesdienst en n.m. 2 uur Ds. Vlasblom van Oude Tonge. Dirksland, v.m. 9 uur (o.t.) Ds. v. d. Wal en n.m. 5.30 uur (o.t.) leesdienst. Herking'en, v.m. 9.30 en 's av. 6 uur de heer Van Yperen. Melissant, v.m. 9 uur Ds, van Ameide van Sommelsdijk. Stellendam, v.m. en 's av. de heer Bouman. Goedereede, n.m. de heer Bouman van Stel lendam. Ouddorp, v.m. leesdienst en n.m. Ds. v. d. Wal van Dirksland. GEREF. KERK. Middelharnis, v.m. en 's av. leesdienst. Stad aan 't Haringvliet, v.m. en 's av. Ds. de Graaff. Den Bommel, v.m. en s av. Ds. Schaafsma. Ooltgensplaat, v.m. 9.30 en 's av. 6 uur Ds. de Lange. Melissant; v.m. en 's av. cand. Koppe van Groningen. Stellendam, v.m. en s av. Ds. Bouma van Rijsenburg. Ouddorp, v.m. en n.m, leesdienst. GEREF. GEMEENTE. Middelharnis, v.m. en 's av. leesdi'enst. Dinsdagavond 7 uur candidaat Lamain van Voorschoten. Dirksland, v.m. en 's av. Ds. de Blois. Herkingen, v.m. 9, n.m. 2 en 's av. 6 uur cand. Lamain van Voorschoten. Ouddorp, v.m. en n.m. leesdienst. Maandagavond 6 uur candidaat Lamain .van Voorschoten. Donderdagavond 6 uur Ds. Fraanje van Bar- neveld. BBBBBBBBBBBB BB BBBBBBBBBBBB TWEEËRLEI DOOP. Ik doop U wel met water tot be keering, maar die na mij komt, is sterker dan ik, wiens schoenen ik niet waardig ben hem na te dragen; die zal U met den Heiligen Geest en met vuur doopen. Matth. 3:1. Deitfig jaren na zijn geboorte begon het openbaar optreden van Johannis. Hij was de iieraut, de voorlooper des komenden Konings. Zijn taak was ruim baan te maken voor Hem, die "straks bij zijn optreden, een gebaande weg moest vinden tot de harten' Zijns volks. Hij was de stem des roependen in de woestijn; bereid des Heeren weg, maak het pad effen Letterlijk werd dit gedaan voor den Oosterschen despoot die uittrokhet hobbelachtige werd vlak gemaakt; hinderpalen uit den weg ge ruimd, diepten opgevuld en kloven overbrugd. Zoo trok oudtijds Salmanezer naar Samaria, Nebucadnezar naar Jeruzalem, Xerxes naar Griekenland. Figuurlijk wordt dit nu gezegd van den Christus Gods, die komt, en in Jo hannes zijn wegbereider vindt. Dit werk is moeilijk en zwaar, en vereischt een niets en niemand ontzienden moed, moed des geloofs. Zoo zien wij dan ook Johannes, staande aan het zuidelijk veer van den Jordaan. Hij is een boetgezant als Elia, spreekt als Elia, is ge kleed als Elia. Als de leidslieden tot hem komen, spreekt hij deze zonen Abrahams aan als adderengebroed- selVoorwaar geen benijdenswaardige betite ling. Zij dienen dan ook uit hun wettische, formalistische vroomheid opgeschrikt en wakker geschud te worden. Adderengebroedselwie is Uw zegsman, wat is Uw grond, dat gij den toekomenden toorn Gods ontvlieden zultStraks komt de Land man, zoekende de vrucht der bekeering, en waar is het kenmerk dat zij bekeerd zijn Daar is geen verbroken hart of verslagen geest, want de kennis der doemwaardigheid gaat schuil onder de eigengerechtigde verzekering, dat na tuurlijke geboorte uit Abraham voldoende is tot zaligheid. Doch kinderen Gods worden anders geboren, boven en buiten natuurlijke oorzaken, zelfs uit steenen kan God Abraham kinderen verwekken. En als velen dan geloof hechten aan de woorden van Johannis, belijden zij hunne zonden, en ontvangen al vast voorloopig het merkteeken daarvan, onder belofte van nu af aan in nieuwigheid des levens te wandelen. Johannes getuigt echter, dat nog iemand an ders met nog iets anders te wachten staat. Het is Jezus zelf, die doopen zal met den Heiligen Geest en met vuur. ^it veel voortreffelijker werk vindt zijn grond m de veel heerlijker verschijning dan van den Uooper zelf. Deze doopte slechts met water. Zijn doop was voorloopig. De doop met Hei ligen Geest kon Johannes als mensch niet toe dienen. Het verschil van wat nu plaats vond met wat straks stond te geschieden was wel zóó groot, dat Johannes dit het best weet aan te geven door __zich te vergelijken met e'en' slaaf, ie op reis zijn heer achteraan loopt met versche schoenen. Gedoogt een heer zijn slaaf met dit reis artikel in zijn nabijheid, Johannes acht zichzelf looze heiligs3^9' Va"We9e JeZUS' Vkkke" Men zi) dus gewaarschuwd als straks de Zone Gods Zelf in het openbaar optreedt, om te doopen met den Heiligen Geest. Deze doop is noodzakelijk voor des menschen zieleheil. Onder allerlei gestalte voorgesteld, nu eens door wedergeboorte, dan weer door de gave des waren geloofs, komt dit wonderwerk Gods hier tot ons als de doop met den Heiligen Geest. In het begin waren de ambten charismatrisch, d.w.z. het doopen ging gepaard met de gave des H. Geestes (Hand. 19 vs. 6). Ook dit bedoelt Johannes, als hij leert, dat Jezus Christus de eigenlijke persoon is, wi'ens Geest zij deelachtig moeten zijn. Hoe staat het nu met onzen Doop Zeker, wij zijn gedoopt, en wel met water; niet met den doop der bekeering op belijdenis van zonden, doch krachtens het verbond der genade, daar de doop naar luid van het for mulier in de plaats der! besnijdenis is ge komen. Grond \oor dezen doop was de belofte Gods, aangehaald in het formulier: U komt de be lofte toe, m.a.w. tot U komt uit Gods Woord de belofte: Ik wil Uw God zijn, en gij zult Mij zijn tot een volkDit was de verbonds- sluiting met Abraham en zijn zaad, en zoovelen als de Heere er in het nageslacht nog toe roepen zal. Deze doop nu is een pand van de ontfermende liefde Gods, reeds aan het jonge kind betoond, door op dezen beslag te leggen. Zij zijn als eertijds de besned'en Joden in het verbond Gods begrepen. Echter blijkt ook uit de H. Schrift en verder in de praktijk des levens, dat velen dezen doop, dit merkteeken deelachtig, den Heere niet zoe ken, ook al hebben de ouders zich gekweten van hun plicht. Het blijken besnedenen te zijn, die zich naar Jezus' woord, van menschen hebben laten besnijden, en niet om het Konink rijk Gods, laat staan dat zij vanaf de geboorte besneden warfen. Dringend was dan ook onder het oude Verbond der profeten vermaan tot degenen, die besneden waren: besnijdt Uwe harten. Immers is vroomheid een hartezaak. En Jezus, straks Zelf optredende, zegt tot het volk des Verbonds: Bekeert U en gelooft het Evangelie Zoo komt dan ook deze eisch tot ons, opdat wij onze armoede en onmacht gevoelende, zou den gaan pleiten op de liefde Gods, ons in den Doop reeds bewezen, of de Heere Zijn verbond aan ons persoonlijk wil bevestigen door de gave van of den doop met den Hei ligen Geest Dat wij machteloos zijn ons zelf te be- keer'en, zit er diep in. Gelijk wij nu in onze prille jeugd machteloos waren onzen doop te verhinderen, en op grond van Gods belofte nochtans toch van dien doop niet zijn uitgesloten, en in onze natuur, zoo stelle dan ook de volwassen mensch zijn leven in des Heeren hand, en kome als een mach- telooze om den Doop met den Heiligen Geest. Dit is de vuurdqop, waardoor de ziel gelou terd, het hart gezuiverd, het gemoed gereinigd wordt. Inderdaad zijn wij machteloos, doch het worde niet gebruikt als een dekmantel om nu ook maar in dezen staat te blijven ligg'en, die zoo het zondig gemoed streelt. De machteloosheid van een ellendige ken merkt zich in een roepen uit de diepten van ellenden. Wat heb ik aan mijn Doop Zietdaar in den grond dezelfde vraag als van Ezau: Wat heb ik aan mijn eerstgeboorterechtDe Fa rizeeërs bouwden op hun verbondsteeken de zaligheid, en velen onzer hechten er totaal geen waarde aan. 't Is beide groote goddeloosheid. Want de waarheid Gods is gegeven om den zondaar te lokken, doch velen verdraaien die waarheid tot hun eigen verderf. Waar zijn de ouders, die hun kinderen wijzen, op hun Doop Wormser placht te zeggen: Leer het volk zijn doop verstaan en het zal gered zijn Gered van ongodsdienstigheid, onkerkelijkheid en onverschilligheid. De doop is een teeken, en voor den geloovige een zegel, bij wien n.l. de doop met het water werd bekrachtigd door den Doop met den Hei ligen Geest. Laat dan Uw hart besnijden om het Ko ninkrijk Gods. Evenals de Doop met het water op last van den Koning der Koning'en is geschied, zoo maakt Hij ook al Zijn Volk den Doop des Heiligen Geestes deelachtig. Om dezen doop wil Hij echter gebeden zijn, Zelf de verzeke ring gevende bij eede, dat Hij geen lust heeft in den dood des zondaars, doch daarin, dat 'hij zich bekeere en leve. De levendmaking is echter uit den Geest des Heeren, Die gegeven wordt aan een iegelijk, die er Hem om bidt (Luk. 11 vs. 13). Wie wijs is, merkt op deze dingen. Die er kennis aan heeft valt des Heeren Woord bij; die nog van verre staat, geve tijdig acht op dit heil. Onze geloofsbelijdenis noemt den Doop het veldteeken van Jezus Christus; welnu, moogt gij dat dragen met eere, in ootmoed, als het stempel der ziel, het waarachtig kenmerk bij Christus te zijn ingelijfd. D. B. G. v. d. Z. DE HEERLIJKHEID VAN DEN MIDDELAAR. X. De Wederkomst ten oordeel. Onvergelijkelijk heerlijk is ook de Middelaar door Zijn wederkomst ten oordeel. Wie ook als aardsche leidsman zich een naam verwierf, bekend tot aan de uitersten der aarde; wie ook in het Koninkrijk Gods een plaats bekleedde die boven anderen was, hetzij hij den titel van Middelaar droeg als Mozes, of ten hemel voer als Elia, van welken laatsten zelfs eene wederkomst werd verbeid, nooit was er iemand die zóó heerlijk was als de Christus, daar Hij wederkomt ten oordeel. Het stuk der wederkomst is lang door de Christelijke Kerk verwaarloosd. Zoo stonden er gaandeweg Secten op, die dit stuk maakten tot het shibboleth hunner richting. Toch hebben de ouden er aan gedacht, ja, er sterk in geleefd, wijl de heerlijkheid van den eenig'eri Middelaar Gods en der menschen zoo onmiddellijk achter hen lag. Qelijk Eva in Kaïn den beloofden zoon meende te zien, doch met schrik in hem den broedermoordenaar ontdekken moest, al- zoo is ook de eerste Christenheid in hun ver wachting van spoedige wederkomst teleurge steld, ook al traden sommigen als de Christus op. En evenals het uitzicht naar de komst van den Christus Gods onder het Oude Verbond nu eens belemmerd werd, en dan door zondige aardschgezindheid, dan weer opleefde door Gods openbaring, in prediking verbreid door de profeten, ten slotte schier geheel uitstierf, en alleen door Simeon als nabij zijnde met heet verlangen werd tegemoet gezien, gelijk ook de Samaritaansche vrouw dit onderdeel als een der kenmerken van de leer naar voren bracht, zoo heeft ook de Christelijke kerk onder het nieuwe verbond verschillende .tijdperken ge kend, waarin nu eens de verwachting sterk gespannen was, dan weer perioden beleefd, alsof elk geloof aan de wederkomst scheen uitgestorven. Ja zelfs zijn er eeuwen verloopen, dat men zich om zending niet bekommerde, alsof daar geen gebod tot prediking was, zoo nauw sa menhangende met de wederkomst des Heeren, die gezegd heeft, dat het Evangelie eerst alle den volke moest zijn verkondigd, en daarna zou het einde zijn. Uit de wederkomst van Christus put nu des Heeren volk een rijken troost. Immers spreekt de Heid. Catechismus vraag 52 zich aldus uit: Wat troost u de wederkomst van Christus Deze wederkomst is Zijn laatste trap der verhooging. De opgestane uit de dooden was de eerste; de hemelvaart de tweede; het zitten ter rechterhand Gods de derde. Deze laatste duurt nog voort, terwijl de vierde verwacht wordt. Gelijk nu de komst van Christus ge durende vier eeuwen een woord, doch een God delijk woord was, eens in een daad omgezet, zoo is ook de wederkomst van Hem geen leer stuk, dat door priesters is uitgevonden, doch door den Heere is voorzegd, door Engelen is betuigd, door de apostelen is verbreid en door de Kerk aller eeuwen is geloofd. Hij zal dus eens de wedergekomen Rechter zijn, want de Vader heeft Hem dit oordeel overgegeven. Alle knie zal zich voor Hem buigen, alle tong Zijn Naam belijden; het zal zich al aan Hem onderwerpen, 't zij in waar heid of geveinsdheid. Ontmaskerd zullen de huichelaars en spotters staan, in den dag der openbaring van Zijn wederkomst. Allen zullen geoordeeld worden. Wij allen moeten geopen baard worden voor den Rechterstoel van Christus, zegt de apostel. Wanneer dit zijn zal, is eVenals bij de komst van Christus onbekend, 't Zal zijn onverwacht, gelijk een dief in den nacht. Een dief komt 's nachts, en toch rekegt niemand er op. Spitsvondige berekeningen baten niet, steeds hebben deze gefaald, nochtans dient men acht te geven op de teekenen der tijden. Zalig is de dienstknecht, welken zijn heer, komende, zal vinden alzoo doende (Math 24 vs. 26). De wederkomst t'en gerichte zal éénmaal zijn. De gestorvenen zullen eerst opgewekt worden, en die levend zijn overgebleven zullen in één punt des tijds veranderd worden. De hemel moest Hem ontvangen tot de tijden der weder oprichting aller dingen. Het oordeel zal geveld worden naar hetgeen wij gedaan hebben, naar onze werken. Maar al zoo, zonder meer, de Heere in het recht treedt, wie kan bestaan? Niemand. Doch ziet, voor Zijn volk werd Hij Borg met Zijn hart, en stortte Zijne ziel uit in den dood. Zoo zal de Rechter hun Redder zijn. Al de gehoor zaamheid heeft Hij voor hen volbracht, zoodat er geene verdoemenis, d. i. veroordeeling is, voor degerieri die in Christus Jezus zijn, en dit ook getoond hebben door te wandelen niet naar het vleesch, maar naar den Geest. De wederkomst ten oordeel stelt het gericht in het vooruitzicht; maar hoe verschrikkelijk dit eindgericht ook zijn zal, zoo dat men roepen zal: bergen valt op ons, heuvelen bedekt ons, voor Gods volk is de schrik verdwenen, wijl Christus zelf Zich te voren om hunnentwil voor Gods gericht heeft gesteld en al den vloek heeft weggenomen. Uit den angst van dat gericht is Hij weg genomen geweest, is ten onder gegaan, daar Hii Zijne ziel stelde tot een schuldoffer. Maar ook zal alle onrecht dan gewroken, alle leug'en geopenbaard worden. De vijanden van Gods volk, vanaf den eersten dag tot den laatsten geloerd hebbende op het goed en bloed der vromen, zullen een rechtvaardige straf ont vangen in eeuwige wroeging. Waar hier op aarde zoo dikwerf gerechtig heid ontbreekt, en het schijnt dat hier geldt het recht van den sterke, zal dan gerechtig heid worden geoefend, en heerschen de sterkte van het recht. De bergen zullen dan vrede dragen, in stede van onderdrukking, de heuvels heilig recht, in plaats van de blijken der ongerechtigheid. Hij zal wederkomen om de aarde te richten in gerechtigheid, die de vastigheid Zijns troons is. Zijne vijanden, tevens vijanden van des Heeren erfdeel, zullen geworpen worden in de eeuwige verdoemenis. Dit alles zal geschie den naar het woord van Paulus (2 Thes. 1 vs. 9 en 10), wanneer Hij zal gekomen zijn, om verheerlijkt te worden in Zijne heiligen, en wonderbaar te worden in allen die gelooven. Ook dit behoort bij des Middelaars heerlijk heid. VAN DEN BOMMEL door Ds. G. VAN DER ZEE. stemmen, en ook mocht men naar kerkelijke wet deze vacature niet aanhouden. Het onderzoek in de Classicale resolutien wees uit, dat de laatst afgetreden ouderling, die ieder jaar inderdaad ook heen ging, de opengevallen plaats aanvulde. In datzelfde jaar 1771 besloot men tot ver grooting van het kerkhof, daar den laatsten tijd vele vreemdelingen aldaar begraven wer den. De ingezeten burgers van goeden stand werden de laatste tientallen jaren nog in de kerk begraven. Hiertoe richtte men zich tot den eigenaar van den naastliggenden grond, om 16 roeden te koopen, vertrouwende, dat men wel slagen zou, daar hij indertijd de grond, waar de consistorie op staat, ook had afgestaan. Dit gelukte, en meteen werd de kerkeraad ontslagen van den lastigen eisch om iedere twee jaar te verzoeken of de consistoriekamer mocht blijven staan. Zoo werd alles kerke- eigendom. EEN NIEUWE SCHOOLMEESTER. Een enorm breedvoerig uitgeschreven kwestie met den Ambachtsheer deed zich voor in 1767, toen- de Schoolmeester Johs. van Weel zijn ambt neerlegde, waarmede tevens de betrek king van koster, voorzanger en doodgraver vacant kwam. De vader had onderhands reeds gesolliciteerd bij den Heer voor zijn zoon Ant. van Weel, die dan ook bij acte van 18 Aug. 1767 als zoodanig was aangesteld. Deze diende zich dan ook bij den Kerkeraad in deze kwaliteit aan, doch de consistorie was te klein Ds. Bonte was er de man niet naar zich de wet te laten voorlezen, en stelde den ker keraad voor hem niet dan voorloopig en dat wel onder protest te erkennen. De kerkeraad, aldus voorgelicht, bewilligde hierin, terwijl een enkele opmerkte zich er maar bij neer te leggen. Ds. Bonte ging de zaak bij een advocaat uitzoeken. De rechtsgeleerde oordeelde, dat het ambt van schoolmeester, koster en doodgraver van burgerlijken aard was, terwijl dat van voor zanger kerkelijk bleek te zijn. Het kosterschap stond dus op één lijn met dat van gerechts bode, waaruit de eenheid van Kerk en Staat duidelijk blijkt. Toch was er een zeldzame ver warring, want de „burgerlijke" ambten werden betaald uit kerkelijke goederen, en het „Ker kelijke" ambt van het voorzangerschap werd bezoldigd uit de „gemeenelandsgoederen". De meester ontving zijn vaste tractement uit de Kerkekas en wie het betalen kon, betaalde ook nog persoonlijk voor zijn kinderen, terwijl het leer'en der arme kinderen uit de Diaconiekas werd vergoed. De winteravondschool kostte per kind 4 duiten per week, plus een stuiver voor de kaars. Die gevorderd waren tot het schrij ven betaalden zes duiten per week. Wat nu de aanstelling betrof, daarbij gold de vraag: waarop grondt de Ambachtsheer zijn recht van aanstelling van zulk een persoon, die door den kerkeraad wordt bezoldigd. Het scheen, dat de Ambachtsheer zelf dit ook ee- nigszins heeft gevoeld, en toen men zich niet ontzag dit gerechtelijk te onderzoeken, heeft de Ambachtsheer, zijn keuze handhavende, toch te kennen gegeven, dat hij zich voortaan hier mee niet meer zou inlaten. Ds. Bonte heeft alles zoo uitvoerig opge- teekend, dat het onmogelijk is en tei/ens on- noodig hierop nog nader in te gaan. Alzoo was sedert 1767 Anth. van Weel schoolmeester op Den Bommel, gelijk zijn groot vader en vader voorheen. De kerkeraad schikte zich in zijn lot en voorts is gebleken, dat de kerkeraad zich met den heer Van Weel heeft verzoend en hem heeft erkend, gelijk de man ook bewezen heeft deze eer waardig te zijn. (Wordt vervolgd). BB BH BB BBBB DE TIJD VAN Ds. P. BONTE. 1757~'75. f Door het overlijden van den ouderling Van Dijke zag de kerkeraad zich voor een moei lijkheid geplaatst. Het was n.l. niet de gewoonte om midden in het jaar de gemeente op te roepen om te OOLTGENSPLAAT. Ds. M. Ottevanger van Papendrecht heeft het beroep naar de Ned. Herv. Gem. alhier niet aangenomen. NIEUWE TONGE. Tot tijdelijk onderwij zeres aan de O. L. school alhier is benoemd Mej. I. van der Burg van Brielle. HERKINGEN. Op de Maandag gehouden vergadering van lidmaten der Geref. Gem. al hier is tot diaken gekozen de heer M. de Geus J.Wz., welke deze benoeming heeft aangeno men. Onze dorpsgenoot J. Kareis is met ingang van 13 Augustus a.s. benoemd tot onderwijzer aan de Chr. School te Krabbendijke. Deze week is door Ds, de Blois en Ds. Kok de gebruikelijke kerkvisitatie bij de Geref. Gemeente alhier gehouden. DE JOOD IN DE POORT. Hoe weinig is er toch noodig om een m'ensch ongelukkig te maken. Al de weldaden, die Haman opsommen kan, worden te niet gedaan door dien eenen Jood in de poort. Trouw'ens een wolk aan den hemel is vol doende om ons voor een oogenblik de zon te ontnemen. Is dit niet een beeld van veler leven Alles is mooi, alles werkt mee, wij zouden zeggen: wat ontbreekt er nu nog aan en nu die Jood in de poort. Gaat het niet heel dikwijls zoo Als wij Christenen zijn, weten wij waarom. Waarom zit in de poort van Hamans geluks- huis de Jood Mordechai Omdat God hem er neergezet heeft. Die Jood in onze poort zit er ook van Gods wege. Waarom vragen de menschen en wij vragen het ook zoo dikwijls als God in Christus Jezus onze Vader is; onze Vader met een hart, dat van eeuwig mededoogen brandt, is er in de wereld zooveel teleurstelling, zooveel lijden, zooveel smart. In onze beste oogenblikken vragen wij dit niet, dan weten wij het zelf wel. Daar zijn schilderijen, die een donkere lijst noodig hebben om mooi te worden, Hoevelen zijn er, die de weelde, de voor spoed van hun leven onherroepelijk van God vervreemd zou hebben, als de Heere niet ge zorgd had voor zoon Jood in de poort, een strenge, sterke hand, die hen altijd weer bracht tot gebed en verootmoediging. Wat doen wij, als in de poort van ons geluks- huis de Jood Mordechai zit Als wij goddeloos zijn, willen wij hem mis schien wegvloeken en als wij vroom zijn, willen wij hem misschien weg bidden; in elk geval weg moet hij1 Maar onze strijd is een vruchtelooze strijd, want het is een strijd tegen God. In 2 Cor .12 is ook een gunsteling van een machtig koning aan het woord, van Koning Jezus en hij vertelde, net als Haman, aan zijn vrienden, welke gunsten zijn koning hem heeft bewezen. Weet gij, wat de koning aan mij gedaan heeft Hij heeft mij opgetrokken in den derden hemel, Hij heeft mij binnen gelaten in het paradijs. En wat ik gezien heb en genoten heb, is zoo heerlijk, dat ik het niet wagen zou dit aan anderen te vertellen. Ziet ge wel, de koning heeft, net als in Hamans geschiedenis, aan Paulus een stoel ge geven boven alle vorsten. Maar nu, hoe merk waardig: er zit voor Paulus in de poort van zijn gelukshuis ook een Jood Mordechai. Ja, hij noemt hem anders, hij noemt hem: zijn scherpe doorn in het vleesch, maar dat is precies hetzelfde. Hij vertelt, dat, zoo dikwijls hij in de poort kwam, het zien van zijn vijand hem pijn deed. Maar to'eri heeft Paulus niet gevloekt als Haman, maar hij heeft gebeden en dat is prach tig: hij heeft slechts driemaal gebeden. „Hierover" staat er „heb ik den Heere driemaal gebeden, dat hij van mij mocht wij ken." Maar toen hij bleef zitten, die Jood Morde chai, die scherpe doorn in het vleesch, toen zijn Paulus de oogen opengegaan en hij heeft be grepen: mijn vijand zit daar van Godswege. Hij heeft begrepen, dat een mensch, die in den derden hemel opgetrokken werd, toch wel iets heel droevigs 'en heel pijnlijks noodig heeft om te blijven beseffen, dat hij, met al zijn heer lijkheid, toch maar een heel arme zondaar is, die alleen bij Gods genade in Christus Jezus kan leven. Mijn gena'de is u genoeg, dat heeft de Jood aan Paulus geleerd. En nu weet ik wel, dat in ons leven de afmetingen wat kleiner zijn dan bij Paulus. Wij kennen niet bij ervaring de zaligheid van den derden hemel en wij kennen misschien ook niet de geweldige smart zooals Paulus. Maar laat het kleiner zijn, ook in ons leven is misschien de scherpe doorn, zit er een Morde chai in de poort. En wij hebben gebeden of wij zullen bidd'en, dat hij moge wijken. Maar God geve dat wij, net als Paulus, niet vaker bidden dan driemaal, want als wij blijven bidden, dan bidden wij ons gebed dood en ons geestelijk leven dood. In dat opzicht is er toch zeker in het leven van elk christen iets van een crisis, van ge bedsworsteling tusschen Gods wil en de onze, waarbij wij het moeten verliezen. Wij moeten het verliezen, zoo finaal, dat wij leer'en: „Mijn genade is u genoeg." Dan komen wij straks in de poort en hij zit er weer, de Jood Mordechai en wij leeren zeggen: Heere, het is goed. Een. christen is iemand, die de galg van 50 ellen voor zijn vijand in de poort heeft afgeschaft, daar hij om Christus' wil zijn vijand heeft leeren groeten als zijn broeder. Maar nu gebeurt er ook precies het tegen overgestelde als bij Haman. Bij hem wordt door dat eene het heele leven een mislukking. Bij den christen wordt door de aanvaarding dat eene tot eeuwigen zegen. („Licht 'en Kruis"). A. K. S. VERKEERD BIJBELGEBRUIK. Het is nog niet zoo lang geleden gepasseerd en het betrof een vrome, doch nog al bevindelijk levende zuster. In haar gemeente was een dominé beroepen. De beslissing zou over een paar dagen af komen. De spanning bij heel de gemeente was groot, want hij werd schier unaniem begeerd. Er werd door vele vrome zielen ernstig ge beden, of dominé komen mocht. Voor sommigen stond dit redelijk wel vast. Waarom De bovengenoemde zuster, een erkend god vruchtig mensch, had een paar harer vertrouw den verklaard, dat zij ,,'n tekst gekregen" had. De tekst: „Uwe oog'en zullen uwe leeraars zien". De zekerheid der verlangende gemeente was geproportioneerd naar het vertrouwen, dat men in die oude zuster stelde. Na een paar dagen las ik in de krant, dat dominé voor het beroep had bedankt. Ik weet zeker, dat toen bij sommigen het geloof in de gebedsverhooring een moment in ernstige crisis is gekomen. Dat kwam door het verkeerd gebruik, dat in haar eenvoud deze zuster van den Bijbel maakte. De Bijbel vermaant ons om onze zorgen, ook die der gemeente, vertrouwensvol in de handen Gods neer te leggen met de belijdenis „niet mijn wil, maar de Uwe geschiede Men mag Bijbelteksten niet gebruiken als een sleutelbos, waaruit men er een kiest om voortijdig achter een verborgenheid te komen. Zulke dingen kunnen wel eens gelukken, omdat men ongetwijfeld ook goed raden kan; maar als ze mislukken, zijn ze tot schade van den breederen kring d,ie nog veel op heeft met vrome zielen. De fout is, dat men in zulke gevallen niet den tekst k r ij g t, maar d'eri tekst k ie s t. Er dan zelf een verklaring van geeft en er een toepassing op maakt, naar den trant van „wat men wil, gelooft men graag". De gebedsverhooring is juist dikwijls, dat ónze wil niet bevredigd wordt. Dat dit maar goed is ook, blijkt echter pas na jaren. 't Gebed is een geloofszaak. De verhooring ook, zelfs na dat we de uiterlijke vervulling onzer wenschen aan schouwden. „Zeeuwsch Kbl." v, D,

Krantenbank Zeeland

Maas- en Scheldebode | 1929 | | pagina 9