Aren Uienzaad. ,LE CERF" PELEI Antirevolutionair Orgaan voor de Zuidhollandsche en Zeeuwsche Eilanden. BUMS IN HOC SIGNO VINCES I0UEH ft No. 3556 ZATERDAG 20 JULI 1929 44ste JAARGANG nop: vleesch Proeftuin EULENT chines, irken, udders, aaiers, (ERKE, EERSTE BLAD. Het ontstaan der samenwerking. Op den Uitkijk. OL, le&Zonen ddelharnls Ed - Mifldeiharnis ers wor- aarsleve- ht bij nd: ook nade- ngen zijn n. :t, kan u tegen RIJZEN adres uit voor- Dude machines ingeruild. mmelsdljk Fa. W. BOEKHOVEN A ZONEN Het nadrukken van den inhoud van dit Blad is verboden overeenkomstig de Wet op het Auteursrecht. eSortearlng irljzen. nleesbaar. ter den brief zijn de oogen kreeg volgenden morgen lag daar de sneeuw waadde er door, al t, maar heel en al en Amerikaanschen zeggen, hoe ik het het hebben moet. ïen die hetnoodig ers heeft het hard ren>weezen, burge» te zeggen I el Zullen wij erin n heenloopen?« praken met de we» bezoek niets be» r zij was toch goed ie het nog armer en, daar was zij van mers voor weezen, vrouw Velders. Het tranen van blijd» ouw in de oogen, waren gegaan, nam oorden weduwen en een <omen bij lder. 31597 1 te geven prima BLOEMKOOL» TEN. 2172 RIJD AG eaZAi ii Ij g b a a r prima nco door heel het >eg bestellen s.v.p. f 1,40 per pond f }.- f 1»~ i> f 1,25 f 0,75 t 0,50 elend, VERFLAKKEE te weg) is op eiken tellenden GRATIS wenscht geeft de ngen die mochten Deze Courant verschat eiken WOENSDAG en ZATERDAG. ABONNEMENTSPRIJS per drie maanden franco per post f 1,- bj[ vooruitbetaling. BUITENLAND b| vooruitbetaling f 8.50 per jaar. AFZONDERLIJKE NUMMERS 5 CENT. UITGEEFSTER SOMMELSDIJK Telef. Interc. No. 202 Postbus No. 2 ADVERTENTIËN 20 cent, RECLAMES 40 cent, BOEKAANKONDIGING 10 cent per rege DIENSTAANVRAGEN en DIENSTAANBIEDINGEN 1 1.- per plaatsing. Groote letters en vignetten worden berekend naar de plaatsruimte die zf beslaan. AdvertenfiSn worden Ingewacht tot DINSDAG- eu VRIJDAGMORGEN 10 uur, .snuK In een voorgaand artikel hebben we aangetoond, dat de Anti-Rev. Partij van haar oprichting af aan bereid was met de Roonisch-Katholieken in de staatkunde samen te werken. Deze be reidwilligheid dateert niet van de laat ste jaren maar werd reeds door Groen aanbevolen. Wij vonden in het driemaandelijksch orgaan van het tijdschrift „Anti-Rev. Staatkunde" juist deze week een in- Jeressant artikel over hetzelfde onder- WerP- Het is van de hand van den bekenden historicus Ds. J. C. Rullmann. Deze man, die in de historie der vorige eeuw doorkneed is als weinigen, be handelt in dit artikel het „ontstaan van de coalitie tusschen de rechtsche par tijen". En ook Zijn Eerw. wijst er op, dat Groen van Prinsterer op samen werking met de Roomsch-Katholieken heeft aangedrongen. Van linksche zijde was men in de laatste dagen van Groen's leven gaan schermen met diens bekende uitspraak: „In ons isolement ligt onze kracht", en men wilde hiermede zeggen, dat Groen van samenwerking met de Roomschen niets weten wilde. Groen zelf protes teert hiertegen. Ds. Rullmann schrijft: „Dit beginsel van samenwerking had ook devolledige ipstemming van Groen. Trouwens, juist \»s vrucht van gestadige samenspre- king met Groen hadden zijn vrienden Dr. Kuyper en Mr. de Savornin Loh- man reeds bij de stembus van 1875 in 't openbaar overleg met de anti-libe rale Roomschgezinden gepleegd. En toen hun dit door sommigen euvel ge duid werd, als verloochening van de zinspreuk: „In ons isolement ligt onze kracht", kwam Groen hier tegen op en schreef hij: „De verhouding van mijn vrienden Dr. Kuyper en de Savornin Lohman tot de Roomsch-Katholieken komt met mijn eigen gedragslijn over een. Hier is het levensbeginsel der anti revolutionaire richting in het spel. In ons isolement ligt onze kracht. Of wilt ge liever een Hollandsch woord, in onze zelfstandigheid, in onze beginsel vastheid ligt onze kracht. Dit was steeds het devies onzer vlag. Zelfstan digheid, die, het heterogene afstootend, al wat homogeen is aantrekt; die, zelf onwrikbaar, ter aansluiting bereidvaar dig de hand reikt. Van 1829 tot nu toe was ik steeds, zoo ik meen, aan dit zinrijk adigium getrouw." Aldus Groen. Hoe was men tot samenwerking met de Roomsch-Katholieken gekomen Ook op deze vraag geeft Ds. Rull mann een duidelijk antwoord. Het was feitelijk zonder eenige voor afspraak gegaan. Men trok gezamenlijk bij de stembus op en steunde elkanders candidaten tegenover het oppermachtig liberalis me. Zoo was bij de verkiezingen van 1883 met name te Delft tusschen Anti- rev. en Roomsch-Kath. een coalitie qe- vormd. De anti-rev. hadden daar op den Roomsch-Kath. Mr. van Berckel gestemd. Van anti-papistische zijde was men hierover slecht te spreken. Maar in een meesterlijk betoog ver dedigde Mr. de Savornin Lohman de houding der Delftsche Anti-Rev. Hij zegt o.m.: „Geen bondgenootschap met Rome Dat kan niet. Doch wanneer men waagt om rondom mij en mijn vijand een luchtledig te doen ontstaan, ten einde bij gebrek aan lucht ons beide te doen sterven, dan acht ik het zeer geoorloofd, te samen pogingen in het werk te stellen om wat lucht te beko men. Minder gepast acht ik het op dat kritieke moment, terwijl wij bezig zijn wat lucht in te laten om bij adem te blijven, onze oude vijandschap op te rakelen en inmiddels den arbeid te staken. En allerongepast om, uit vrees voor later ongemak, degene te steunen, die beproeft ons beide van het leven te berooven Men ziet, dat de Anti-Rev. Partij van haar ontstaan af op samenwerking heeft aangestuurd en om die samen werking eveneens van haar ontstaan af is lastig gevallen. Toch heeft zij steeds haar oude standpunt, reeds door Groen geheel zijn leven ingenomen, gehand- 6ui5JJ3M.U3raBS aip JOOp U33JJY 'pjEBlJ bij de stembus, waar men over en weer elkanders candidaten steunde, is in 1889 de overwinning op de liberalen bevochten. Die samenwerking was zeer natuurlijk. Het geldend kiesrecht kwam de liberale oppermacht te stade. Daar om moest voor alles de parlementaire meerderheid omgezet worden. De Roomsche staatsburgers hadden dezelf de grieven tegen de liberalen. Het lag dus voor de hand, dat anti-rev. en roomsch-kath. in districten, waar het afzonderlijk optreden alleen de liberale candidaten in de Kamer gebracht zou hebben, de twee rechtsche partijen de handen inéén sloegen en zooais Ds. Rullmann het uitdrukt„Gezamenlijk de grendels verbraken, waarachter egoïsme en rechtsverkrachting der libe ralen hen hadden opgesloten." Reeds in 1887 werd op de Deputa- tenvergadering op voorstel van De Savornin Lohman de resolutie aange nomen, waarin o.m. bepaald werd: „dat de A. R. Partij, overmits zij tot de min derheden behoort, in het belang des lands ook gerechtigd en verplicht is tot samenwerking met andere partijen, voorzoover deze zonder ineensmelting op een welomschreven' program door eerlijke onderhandeling is te ver krijgen." Men ziet hieruit, dat de Anti-Rev. Partij steeds aan haar oude standpunt getrouw bleef. „De Standaard" verdedigde deze samenwerking in die dagen met er op te wijzen, dat toen Abraham, de vader aller geloovigen, tegen Kedor Laomer moest optrekken, ook hij een coalitie sloot met Eskol, Mamre en Aner, man nen die uit de Kanaanieten waren. Ds. W. H. Gispen schreef in die zelfde dagen: „Slechts door met andere minderheden op sommige punten samen te werken, kunnen wij aan de over macht der liberalen eenigszins paal en perk stellen". En de bekende Prof. Brummelkamp schreef: „Maar die sa menwerking met Rome dan Waarlijk, we verfoeien niet weinig een kieswet, die door onrechtvaardig stelsel tot zulke combinatiën dwingt. Eenerzijds staan we voor de gewetensvraag: kan ik een Roomsche tot mijn regent kie zen Anderzijds voor de werkelijkheid, dat de Roomsche en Protestantsche soldaten tegen denzelfden vijand moe ten optrekken en dat wij gaarne door een Roomsche zouden geholpen wor den, indien ons huis in brand stond". En Ds. H. Beuker schreef„Vooral late men zich niet wijs maken, alsof er ik weet niet welk een laagheid en ge vaar in stak met de Roomschen samen den Liberalen slagboom op onzen weg omver te loopen, om daarna weer ieder onzen eigen weg te gaan. Werken de minderheden niet samen, dan doen ze den gemeenschappelijken vijand, n.l. het liberalisme en zijn gebiedster d e "v r ij m e t s e 1 a r ij, triomfeeren." Op de vraag in die dagen gedaan, of er gevaar in stak op een Roomsch candidaat te stemmen, antwoordde „De Standaard": „Maar Calvijn vertrouwt gij dan toch wel, nietwaar En wat heeft Calvijn gezegd diezelfde Cal vijn, die feller dan iemand de Kerk van Rome bestookt heeft Hij sprak het luide uit: „Ik sta vierkant tegen Rome Maar als de strijd tegen ongeloof en revolutie gaat, is desnoods Rome mijn bondgenoot. Groen van Prinsterer trad in Calvijn's voetspoor en beleed het even onomwonden, dat in den strijd, die thans tegen het veldwinnend on geloof te voeren is, op Rome verge lijkenderwijs als bondgenoot moest worden gerekend." Ds. Rullmann zegt aan het slot van zijn artikel: „Maar genoeg Onze anti revolutionaire kiezers lieten zich' door het anti-papistisch geschreeuw van Dr. Bronsveld c.s. niet in de war bren gen. Bij de stembus werd de meerder heid verplaatst. In April van het jaar 1888 trad het Ministerie der rechter zijde op. De groote macht van de coa litie was gebleken." Inderdaad Door de rechtsche s am enwerking was het opper machtig liberalisme geknakt Er is in deze verkiezingsdagen weer wonder lijk met de historie des lands omgesprongen. Er werd weer lustig geschermd met onze „oud- vaders" en mannen als Trigland, Taffin, Mar- nix, Datheen, Brakel en Voetius werden met triumfeerend gebaar ten pronk gesteld, ten be wijze, dat de antirevolutionaire partij het toch zoover mis heeft. Ik vind het altijd een gunstig teeken als men zich wil laten leiden door onze gereformeerde oud-vaders. Het zijn doorgaans menschen ge weest, die door God met bijzondere gaven wa ren versierd en onze gereformeerde waarheid is door deze menschen onder het rooken der brandstapels en het timmeren van schavotten met vrijmoedigheid gepredikt en beleden. Alleen maar, nu moest die eerbied voor wat die oud-vaders geschreven en gedaan hebben zich zóóver uitstrekken, dat men met groote nauwkeurigheid van hun arbeid kennis nam. Als men zijn oor te luisteren legt in sommige kringen, dan ontkomt men niet altijd aan den indruk, dat men meer over dan u i t de werken der oud-vaders praat. Het lijkt wel wat op het „bouwen der profetengraven". Onder het oude verbondsvolk Israël waren er ook van die menschen, die het altijd over de oud-vaders hadden en de personen van die oud-vaders hoo- gelijk vereerden. Maar daar bleef het dan ook bij. Het waren bouwers van profetengraven, maar het werk der oude profeten werd door die mensch'en verloochend. Zou het in onzen tijd ook niet zoo gaan Ik kreeg dezer dagen een boekje in handen, dat mijn bijzondere aandacht trok. Het is van een goed gereformeered dominé, de titel luidt: „Datheen en de Oud-Gerefor meerden." Dit boekje is geschreven naar aanleiding van een krantenberichtje. Dat krantenberichtje ver telde, dat Ds. Kersten een nieuwe school in Rotterdam opende, welke school „Dathenus- school" genoemd werd. In bedoeld berichtje leest men: „Spreker zet uiteen (die spreker is dan Ds. Kersten) waarom het bestuur d'en naam „Dathenus" koos, om vervolgens aan de hand van de historie de juistheid dier benaming aan te toonen en de groote beteekenis voor ons land en inzonderheid van de Gereformeerde leer te belichten." Wie kennis neemt van dit kleine boekske (het is nog geen honderd bladzijden groot) ge voelt al spoedig, dat deze predikant een diep inzicht in de mentaliteit van de menschen uit de oud-Gereformeerde kringen heeft. Wie eeniger- mate met de geestesgesteldheid van dit soort menschen op de hoogte is, zegt telkens als hij in dit boekske leest: ja, zóó is het precies De bedoeling van den schrijver is, om aan te toonen, dat Ds. Kersten 'en de zijnen zich wel beroepen op Datheen, maar dat zij in den grond der zaak niets met Datheen gemeen heb ben, dan misschien zijn anti-papisme Voor al het overige, alles wat de leer van Datheen betreft, staan zij lijnrecht tegen hem over. De schrijver zegt dat niet alleen, maar hij bewijst het op overtuigende manier. Hij begint met er op te wijzen, dat er in de laatste jaren onder de oud-Gereformeerden ge lukkig een kentering ten goede komt. Dat be wijst al de stichting van e'en theologische school. De schrijver zegt: „Zij hebben daarmee met hun verleden gebroken. Vroeger noemden ze een hoogeschool een fabriek en predikanten, die daar opgeleid waren, fabrieksdominé's. In Piëtistische kringen van ons land in de acht tiende eeuw heette theologische kennis een ge heel van winderige wetenschappen, schilderij van zaken der hersenen. Men trok daar een scheidslijn, de aardsche en de „hemelsche" aca demie, 'en sprak het zonder eenige aarzeling uit, dat in gezelschappen der vromen het eigenlijke onderwijs te krijgen was, dat de dienaren des Woords noodig hebben; want daar zetelden immers „de kleine professors", zooals Schor- tinghuis ze noemt." Er zou meer te nemen zijn, waarin de oud- Gereformeerden van hun oude standpunt zijn afgeweken, noemen we slechts het christelijk onderwijs, waarvan ze vroeger niets hebben moesten. Thans heette het bij de opening van een school met den Bijbel: „de Heere heeft ruimte gemaakt". Ook deden de oud-Gerefor meerden vroeger niet aan politiek, dat was te wereldsch; maar dat ook hierin verandering ge komen is, hebben we in de laatste verkiezings campagne maar al te duidelijk gezi'en Zoo is het ook met de verzekering. Ze zeggen nog wel, dat verzekering uit den booze is, maar prac- tisch zijn er heel weinig meer, die aan geen enkele vorm van verzekering doen. De schrijver juicht deze verandering van geestesgesteldheid toe en hoopt, dat de oprich ting van de theologische school er toe moge bijdragen, dat men in nog veel meer opzichten op de lijn van Datheen komen moge. Want daar is het nog ver vandaan Om dit aan te toonen noemt de schrijver /\cmobeien Oe pjn er» de verdwijnen devcieh-jK^er-» -Spoedig begird de cjene. iing rnet der» zuiveren, den en vérzachfenden AKKer'o l^CloosFer bcil-sem. ,Ceen _goud zoo_goed" (Adv, in Blokschrift). enkele kardinale hoofdpunten der Gereformeer de belijdenis. Hij noemt b.v. het stuk van belijdenis en Avondmaal. In oud-Gereformeerde kringen be weert men n.l., dat de belijdenis geen recht en plicht tot het Avondmaal geeft. De belijdenis is volg'ens hen niet anders dan instemming be tuigen met waarheden des geloofs, maar vol strekt geen belijdenis van oprecht, levend ge loof, die ten Avondmaal recht geeft en daartoe verplicht. En de opzieners moeten zich wach ten, hen die belijdenis deden, ten Avondmaal te roepen. Maar dan zegt de schrijver„Hoe gansch anders dachten daarover Datheen en zijne Gereformeerde tijdgenooten. Zij beschouw den de belijdenis niet slechts voor eene instem ming met de waarheden des geloofs, maar vóór alles als eën belijdenis des oprechten, levenden geloofs, in den Heere Jezus Christus, die recht op het avondmaal geeft en daartoe verplicht. En volgens hen hadden de opzieners tot taak allen, die belijdenis des geloofs hadden afge legd, tot het avondmaal te vermanen. Ten be wijze daarvan het volgende Calvijn zegt in zijne Institutie (IV 17 44): „Want hieruit komen die oude regels, die Ana- cletus en Calixtus worden toegeschreven dat allen, die uit de kerk niet willen gesloten wor den, het sacrament ontvangen moetenEn in de oude regels die Apostolisch genoemd wor den, wordt aldus gelezen: Dat diegenen, die de vergadering tot het einde toe niet bij blijven en 't heilig avondmaal niet ontvangen, te straffen zijn, als die de Kerk verstooten en onrustig maken. In 't concilie te Antiochie is ook be sloten dat diegenen die in de vergadering ver schijnen en het Woord hooren en zich van 't Nachtmaal onthouden, uit de vergadering weg geruimd zullen worden tot dat ze dit feil en gebrek verbeterd hebben. En al hoewel dit be sluit in 't eerste Toletaarische concilie of ver zacht of immers met zachten woorden voor gesteld is geweest, zoo wordt nochtans aldaar ook geordonneerd, dat degenen, die nimmer meer worden bevonden het nachtmaal te nutten nadat ze de predikatie hebben aangehoord, ver maand zullen worden. Indien zij zich na de vermaning nog van het avondmaal onthouden, dat ze in zulk een geval uit de gemeente zullen worden geweerd. Verder zet Calvijn. breedvoerig uiteen, dat de Heere in de H. S. spreekt; ten eerste van de onzichtbare kerk, waartoe alle uitverkorenen behoor'en, en „wier kennis wij voor God moeten laten"; ten tweede, van eene zichtbare kerk, waartoe behooren de menigte van menschen, die gedoopt zijn, belijdenis hebben gedaan, die, door deel te nemen aan het nachtmaal de eeniy- heid der kerk bewaren" en het Woord Gods en zijn dienst onderhouden. En om te weten wie wij rekenen moeten als tot den breeden kring „zijner kinderen te be hooren is niet noodig eene zekerheid van de aanwezigheid des geloofs". „God heeft inplaats daarvan gesteld een zeker oordeel der liefde; door hetwelk wij voor. ledematen der kerk hoh- den moeten, degenen, die door bekentenis des geloofs en door oprechtheid des levens en door mededeelachtigheid der sacramenten God en Christus met ons belijden. Voorts beroepen wij ons om het verband tus schen belijdenis en avondmaal te bewijzen op hetgeen onze gereform. vaderen in de zestiende eeuw deden. In de 16e eeuw vluchtten velen, die op het vaste land van wege hun geloof vervolgd wer den, naar Engeland van wege den gunstigfen staat der Hervorming aldaar, na de troonsbe klimming van Eduard VI en zetten zich vooral te Londen neer. Zoo ontstond daar o.a. een gereformeerde kerk van vluchtelingen uit Ne derland. Tot hare dienaren des Woords heeft o.a. behoord de beroemde Micron. Hoe was het nu volgens de Christelijke Ordinantiën van Micron in die kerk met belijdenis en avond maal Nadat men met den Kleinen Catechismus be kend geworden was, werd men in den Grooten Catechismus onderwezen. De groote kinderen moesten eiken Zondag een gedeelte in de Kerk opzeggen. Het onderwijs duurde tot het veer tiende paar. Dan werden de kinderen bij vol doende kennis tot lidmaten verklaard en ge rechtigd tot het gebruik van het heilig Avond maal. Vooraf hadden zij zich bereid verklaard zich c.q. aan de kerkelijke tucht te onderwer pen en waren de ouders vermaand nauwkeurig op de jonge leden acht te nemen. Wie met zijn veerti'ende jaar niet geleerd is in den godsdienst, die wordt door de dienaars vermaand. Zijn de ouders de schuldigen, dan worden dezen eerst vermaand. Verachting in deze brengt straf. Zijn de kinderen schuldig, dan wordt de vermaning tot hen gericht. Hooren zij niet, dan worden zij Triiet tot het heilig avondmaal toegelaten. Zijn zij zoo achttien of twintig jaar geworden en hooren zij nog niet, dan worden zij afge sneden, en der overheid van dit droevig feit kennis gegeven. Niemand mocht zich aan het avondmaal ont trekken. Dit werd aldus betoogd: „gelijk niets verdienstelijks door eenig krank mensch kan voorgerend worden, waarom hij door zijn ziekte het rechte geneesmiddel niet zou aan wenden, zoo dikwijls èn medicus (geneeskun dige) èn geneesmiddel bij de hand worden ge bracht, tenzij dan dat iemand zijn gezondheid met opzet wil veronachtzamen, zoo daar het gebruik van de tafel des Heeren een zeer be kwaam geneesmiddel, uit de instelling van Chris tus onzen, Heer, is, voor ongeloovigheid kan niemand onzer zich inderdaad aan het ge bruik van de tafel des Heeren ontrekken, be halve wanneer hij wegens ziekte of eenige ge lijke dwingende noodzakelijkheid verhinderd worde, tenzij dan dat iemand zijn heil of des zelfs bewerker, Jezus Christus ten een'enmale wil veronachtzamen." (Dr. M. Woudstra. De Hollandsche Vreemdelingen-gemeente te Lon den blz. 50, 55). In de Hollandsche Gereformeerde Vreemde lingengemeente te Norden in Oost-Friesland was het gedurende Micron's verblijf aldaar niet anders dan in de vluchtelingengemeente te Lon den. Wanneer naar het gevóelen der predikan ten een avondmaalsvierig voor de gemeente nuttig of noodig is, wordt veertien dagen van te voren op d'en preekstoel bekend gemaakt, dat het nachtmaal in de gemeente zal gehouden wor den, en de dag, waarop deze plechtigheid zal plaats vinden, afgekondigd A 1 degenen, die reeds vroeger aan de tafel des Nieuwen Ver- bonds hebben aangezeten worden, vermaand al daar ook ditmaal weer tegenwoordig te wezen, indien ze niet om redenen van gezondheid of door andere dringende omstandigheden daarin worden verhinderd. De overigen, die tot nog toe het avondmaal hebben verzuimd, worden be rispt, en hun wordt geboden alle vleeschelijke beletselen uit den weg te ruimen, en na zich over deze zonde verootmoedigd te hebben, zich bij de aanzittende gemeente te voegen. Wij voegen daarbij eenige uitspraken onzer vroegste Synodes. De Provinc. Dordtsche Sy node van 1574 nam het volgende besluit: „Het is der Dienaren en de Consistorienambt vlijtig acht te namen, wie de lidmaten der gemeente zijn of voormaals geweest zijn. Eveneens of ze ieder nachtmaal communiceeren, zoo niet hen

Krantenbank Zeeland

Maas- en Scheldebode | 1929 | | pagina 1