Aren
Uienzaad.
,LE CERF"
PELEI
Antirevolutionair
Orgaan
voor de Zuidhollandsche en Zeeuwsche Eilanden.
BUMS
IN HOC SIGNO VINCES
I0UEH ft
No. 3556
ZATERDAG 20 JULI 1929
44ste JAARGANG
nop:
vleesch
Proeftuin
EULENT
chines,
irken,
udders,
aaiers,
(ERKE,
EERSTE BLAD.
Het ontstaan der
samenwerking.
Op den Uitkijk.
OL,
le&Zonen
ddelharnls
Ed - Mifldeiharnis
ers wor-
aarsleve-
ht bij
nd:
ook nade-
ngen zijn
n.
:t, kan u tegen
RIJZEN
adres uit voor-
Dude machines
ingeruild.
mmelsdljk
Fa. W. BOEKHOVEN A ZONEN
Het nadrukken van den inhoud van dit Blad is verboden overeenkomstig de Wet op het Auteursrecht.
eSortearlng
irljzen.
nleesbaar.
ter den brief zijn
de oogen kreeg
volgenden morgen
lag daar de sneeuw
waadde er door, al
t, maar heel en al
en Amerikaanschen
zeggen, hoe ik het
het hebben moet.
ïen die hetnoodig
ers heeft het hard
ren>weezen, burge»
te zeggen I
el Zullen wij erin
n heenloopen?«
praken met de we»
bezoek niets be»
r zij was toch goed
ie het nog armer
en, daar was zij van
mers voor weezen,
vrouw Velders. Het
tranen van blijd»
ouw in de oogen,
waren gegaan, nam
oorden
weduwen en een
<omen bij
lder.
31597
1 te geven prima
BLOEMKOOL»
TEN.
2172
RIJD AG eaZAi ii
Ij g b a a r prima
nco door heel het
>eg bestellen s.v.p.
f 1,40 per pond
f }.-
f 1»~ i>
f 1,25
f 0,75
t 0,50
elend,
VERFLAKKEE te
weg) is op eiken
tellenden GRATIS
wenscht geeft de
ngen die mochten
Deze Courant verschat eiken WOENSDAG en ZATERDAG.
ABONNEMENTSPRIJS per drie maanden franco per post f 1,- bj[ vooruitbetaling.
BUITENLAND b| vooruitbetaling f 8.50 per jaar.
AFZONDERLIJKE NUMMERS 5 CENT.
UITGEEFSTER
SOMMELSDIJK
Telef. Interc. No. 202 Postbus No. 2
ADVERTENTIËN 20 cent, RECLAMES 40 cent, BOEKAANKONDIGING 10 cent per rege
DIENSTAANVRAGEN en DIENSTAANBIEDINGEN 1 1.- per plaatsing.
Groote letters en vignetten worden berekend naar de plaatsruimte die zf beslaan.
AdvertenfiSn worden Ingewacht tot DINSDAG- eu VRIJDAGMORGEN 10 uur,
.snuK
In een voorgaand artikel hebben we
aangetoond, dat de Anti-Rev. Partij
van haar oprichting af aan bereid was
met de Roonisch-Katholieken in de
staatkunde samen te werken. Deze be
reidwilligheid dateert niet van de laat
ste jaren maar werd reeds door Groen
aanbevolen.
Wij vonden in het driemaandelijksch
orgaan van het tijdschrift „Anti-Rev.
Staatkunde" juist deze week een in-
Jeressant artikel over hetzelfde onder-
WerP- Het is van de hand van den
bekenden historicus Ds. J. C. Rullmann.
Deze man, die in de historie der vorige
eeuw doorkneed is als weinigen, be
handelt in dit artikel het „ontstaan van
de coalitie tusschen de rechtsche par
tijen". En ook Zijn Eerw. wijst er op,
dat Groen van Prinsterer op samen
werking met de Roomsch-Katholieken
heeft aangedrongen.
Van linksche zijde was men in de
laatste dagen van Groen's leven gaan
schermen met diens bekende uitspraak:
„In ons isolement ligt onze kracht", en
men wilde hiermede zeggen, dat Groen
van samenwerking met de Roomschen
niets weten wilde. Groen zelf protes
teert hiertegen.
Ds. Rullmann schrijft: „Dit beginsel
van samenwerking had ook devolledige
ipstemming van Groen. Trouwens, juist
\»s vrucht van gestadige samenspre-
king met Groen hadden zijn vrienden
Dr. Kuyper en Mr. de Savornin Loh-
man reeds bij de stembus van 1875 in
't openbaar overleg met de anti-libe
rale Roomschgezinden gepleegd. En
toen hun dit door sommigen euvel ge
duid werd, als verloochening van de
zinspreuk: „In ons isolement ligt onze
kracht", kwam Groen hier tegen op en
schreef hij: „De verhouding van mijn
vrienden Dr. Kuyper en de Savornin
Lohman tot de Roomsch-Katholieken
komt met mijn eigen gedragslijn over
een. Hier is het levensbeginsel der anti
revolutionaire richting in het spel. In
ons isolement ligt onze kracht. Of wilt
ge liever een Hollandsch woord, in
onze zelfstandigheid, in onze beginsel
vastheid ligt onze kracht. Dit was
steeds het devies onzer vlag. Zelfstan
digheid, die, het heterogene afstootend,
al wat homogeen is aantrekt; die, zelf
onwrikbaar, ter aansluiting bereidvaar
dig de hand reikt. Van 1829 tot nu toe
was ik steeds, zoo ik meen, aan dit
zinrijk adigium getrouw."
Aldus Groen.
Hoe was men tot samenwerking met
de Roomsch-Katholieken gekomen
Ook op deze vraag geeft Ds. Rull
mann een duidelijk antwoord.
Het was feitelijk zonder eenige voor
afspraak gegaan.
Men trok gezamenlijk bij de stembus
op en steunde elkanders candidaten
tegenover het oppermachtig liberalis
me. Zoo was bij de verkiezingen van
1883 met name te Delft tusschen Anti-
rev. en Roomsch-Kath. een coalitie qe-
vormd. De anti-rev. hadden daar op
den Roomsch-Kath. Mr. van Berckel
gestemd. Van anti-papistische zijde
was men hierover slecht te spreken.
Maar in een meesterlijk betoog ver
dedigde Mr. de Savornin Lohman de
houding der Delftsche Anti-Rev. Hij
zegt o.m.: „Geen bondgenootschap met
Rome Dat kan niet. Doch wanneer
men waagt om rondom mij en mijn
vijand een luchtledig te doen ontstaan,
ten einde bij gebrek aan lucht ons beide
te doen sterven, dan acht ik het zeer
geoorloofd, te samen pogingen in het
werk te stellen om wat lucht te beko
men. Minder gepast acht ik het op dat
kritieke moment, terwijl wij bezig zijn
wat lucht in te laten om bij adem te
blijven, onze oude vijandschap op te
rakelen en inmiddels den arbeid te
staken. En allerongepast om, uit vrees
voor later ongemak, degene te steunen,
die beproeft ons beide van het leven te
berooven
Men ziet, dat de Anti-Rev. Partij van
haar ontstaan af op samenwerking
heeft aangestuurd en om die samen
werking eveneens van haar ontstaan af
is lastig gevallen. Toch heeft zij steeds
haar oude standpunt, reeds door Groen
geheel zijn leven ingenomen, gehand-
6ui5JJ3M.U3raBS aip JOOp U33JJY 'pjEBlJ
bij de stembus, waar men over en weer
elkanders candidaten steunde, is in
1889 de overwinning op de liberalen
bevochten. Die samenwerking was zeer
natuurlijk. Het geldend kiesrecht kwam
de liberale oppermacht te stade. Daar
om moest voor alles de parlementaire
meerderheid omgezet worden. De
Roomsche staatsburgers hadden dezelf
de grieven tegen de liberalen. Het lag
dus voor de hand, dat anti-rev. en
roomsch-kath. in districten, waar het
afzonderlijk optreden alleen de liberale
candidaten in de Kamer gebracht zou
hebben, de twee rechtsche partijen de
handen inéén sloegen en zooais Ds.
Rullmann het uitdrukt„Gezamenlijk
de grendels verbraken, waarachter
egoïsme en rechtsverkrachting der libe
ralen hen hadden opgesloten."
Reeds in 1887 werd op de Deputa-
tenvergadering op voorstel van De
Savornin Lohman de resolutie aange
nomen, waarin o.m. bepaald werd: „dat
de A. R. Partij, overmits zij tot de min
derheden behoort, in het belang des
lands ook gerechtigd en verplicht is tot
samenwerking met andere partijen,
voorzoover deze zonder ineensmelting
op een welomschreven' program door
eerlijke onderhandeling is te ver
krijgen."
Men ziet hieruit, dat de Anti-Rev.
Partij steeds aan haar oude standpunt
getrouw bleef.
„De Standaard" verdedigde deze
samenwerking in die dagen met er op
te wijzen, dat toen Abraham, de vader
aller geloovigen, tegen Kedor Laomer
moest optrekken, ook hij een coalitie
sloot met Eskol, Mamre en Aner, man
nen die uit de Kanaanieten waren.
Ds. W. H. Gispen schreef in die
zelfde dagen: „Slechts door met andere
minderheden op sommige punten samen
te werken, kunnen wij aan de over
macht der liberalen eenigszins paal en
perk stellen". En de bekende Prof.
Brummelkamp schreef: „Maar die sa
menwerking met Rome dan Waarlijk,
we verfoeien niet weinig een kieswet,
die door onrechtvaardig stelsel tot
zulke combinatiën dwingt. Eenerzijds
staan we voor de gewetensvraag: kan
ik een Roomsche tot mijn regent kie
zen Anderzijds voor de werkelijkheid,
dat de Roomsche en Protestantsche
soldaten tegen denzelfden vijand moe
ten optrekken en dat wij gaarne door
een Roomsche zouden geholpen wor
den, indien ons huis in brand stond".
En Ds. H. Beuker schreef„Vooral
late men zich niet wijs maken, alsof er
ik weet niet welk een laagheid en ge
vaar in stak met de Roomschen samen
den Liberalen slagboom op onzen weg
omver te loopen, om daarna weer ieder
onzen eigen weg te gaan. Werken de
minderheden niet samen, dan doen ze
den gemeenschappelijken vijand, n.l.
het liberalisme en zijn gebiedster d e
"v r ij m e t s e 1 a r ij, triomfeeren."
Op de vraag in die dagen gedaan,
of er gevaar in stak op een Roomsch
candidaat te stemmen, antwoordde „De
Standaard": „Maar Calvijn vertrouwt
gij dan toch wel, nietwaar En wat
heeft Calvijn gezegd diezelfde Cal
vijn, die feller dan iemand de Kerk van
Rome bestookt heeft Hij sprak het
luide uit: „Ik sta vierkant tegen Rome
Maar als de strijd tegen ongeloof en
revolutie gaat, is desnoods Rome mijn
bondgenoot. Groen van Prinsterer trad
in Calvijn's voetspoor en beleed het
even onomwonden, dat in den strijd,
die thans tegen het veldwinnend on
geloof te voeren is, op Rome verge
lijkenderwijs als bondgenoot moest
worden gerekend."
Ds. Rullmann zegt aan het slot van
zijn artikel: „Maar genoeg Onze anti
revolutionaire kiezers lieten zich' door
het anti-papistisch geschreeuw van
Dr. Bronsveld c.s. niet in de war bren
gen. Bij de stembus werd de meerder
heid verplaatst. In April van het jaar
1888 trad het Ministerie der rechter
zijde op. De groote macht van de coa
litie was gebleken."
Inderdaad Door de rechtsche
s am enwerking was het opper
machtig liberalisme geknakt
Er is in deze verkiezingsdagen weer wonder
lijk met de historie des lands omgesprongen.
Er werd weer lustig geschermd met onze „oud-
vaders" en mannen als Trigland, Taffin, Mar-
nix, Datheen, Brakel en Voetius werden met
triumfeerend gebaar ten pronk gesteld, ten be
wijze, dat de antirevolutionaire partij het toch
zoover mis heeft.
Ik vind het altijd een gunstig teeken als men
zich wil laten leiden door onze gereformeerde
oud-vaders. Het zijn doorgaans menschen ge
weest, die door God met bijzondere gaven wa
ren versierd en onze gereformeerde waarheid
is door deze menschen onder het rooken der
brandstapels en het timmeren van schavotten
met vrijmoedigheid gepredikt en beleden.
Alleen maar, nu moest die eerbied voor wat
die oud-vaders geschreven en gedaan hebben
zich zóóver uitstrekken, dat men met groote
nauwkeurigheid van hun arbeid kennis nam.
Als men zijn oor te luisteren legt in sommige
kringen, dan ontkomt men niet altijd aan den
indruk, dat men meer over dan u i t de werken
der oud-vaders praat. Het lijkt wel wat op het
„bouwen der profetengraven". Onder het oude
verbondsvolk Israël waren er ook van die
menschen, die het altijd over de oud-vaders
hadden en de personen van die oud-vaders hoo-
gelijk vereerden. Maar daar bleef het dan ook
bij. Het waren bouwers van profetengraven,
maar het werk der oude profeten werd door
die mensch'en verloochend.
Zou het in onzen tijd ook niet zoo gaan
Ik kreeg dezer dagen een boekje in handen,
dat mijn bijzondere aandacht trok.
Het is van een goed gereformeered dominé,
de titel luidt: „Datheen en de Oud-Gerefor
meerden."
Dit boekje is geschreven naar aanleiding van
een krantenberichtje. Dat krantenberichtje ver
telde, dat Ds. Kersten een nieuwe school in
Rotterdam opende, welke school „Dathenus-
school" genoemd werd. In bedoeld berichtje
leest men: „Spreker zet uiteen (die spreker is
dan Ds. Kersten) waarom het bestuur d'en naam
„Dathenus" koos, om vervolgens aan de hand
van de historie de juistheid dier benaming aan
te toonen en de groote beteekenis voor ons land
en inzonderheid van de Gereformeerde leer
te belichten."
Wie kennis neemt van dit kleine boekske
(het is nog geen honderd bladzijden groot) ge
voelt al spoedig, dat deze predikant een diep
inzicht in de mentaliteit van de menschen uit de
oud-Gereformeerde kringen heeft. Wie eeniger-
mate met de geestesgesteldheid van dit soort
menschen op de hoogte is, zegt telkens als hij
in dit boekske leest: ja, zóó is het precies
De bedoeling van den schrijver is, om aan
te toonen, dat Ds. Kersten 'en de zijnen zich
wel beroepen op Datheen, maar dat zij in den
grond der zaak niets met Datheen gemeen heb
ben, dan misschien zijn anti-papisme Voor al
het overige, alles wat de leer van Datheen
betreft, staan zij lijnrecht tegen hem over. De
schrijver zegt dat niet alleen, maar hij bewijst
het op overtuigende manier.
Hij begint met er op te wijzen, dat er in de
laatste jaren onder de oud-Gereformeerden ge
lukkig een kentering ten goede komt. Dat be
wijst al de stichting van e'en theologische
school. De schrijver zegt: „Zij hebben daarmee
met hun verleden gebroken. Vroeger noemden
ze een hoogeschool een fabriek en predikanten,
die daar opgeleid waren, fabrieksdominé's. In
Piëtistische kringen van ons land in de acht
tiende eeuw heette theologische kennis een ge
heel van winderige wetenschappen, schilderij
van zaken der hersenen. Men trok daar een
scheidslijn, de aardsche en de „hemelsche" aca
demie, 'en sprak het zonder eenige aarzeling uit,
dat in gezelschappen der vromen het eigenlijke
onderwijs te krijgen was, dat de dienaren des
Woords noodig hebben; want daar zetelden
immers „de kleine professors", zooals Schor-
tinghuis ze noemt."
Er zou meer te nemen zijn, waarin de oud-
Gereformeerden van hun oude standpunt zijn
afgeweken, noemen we slechts het christelijk
onderwijs, waarvan ze vroeger niets hebben
moesten. Thans heette het bij de opening van
een school met den Bijbel: „de Heere heeft
ruimte gemaakt". Ook deden de oud-Gerefor
meerden vroeger niet aan politiek, dat was te
wereldsch; maar dat ook hierin verandering ge
komen is, hebben we in de laatste verkiezings
campagne maar al te duidelijk gezi'en Zoo is
het ook met de verzekering. Ze zeggen nog wel,
dat verzekering uit den booze is, maar prac-
tisch zijn er heel weinig meer, die aan geen
enkele vorm van verzekering doen.
De schrijver juicht deze verandering van
geestesgesteldheid toe en hoopt, dat de oprich
ting van de theologische school er toe moge
bijdragen, dat men in nog veel meer opzichten
op de lijn van Datheen komen moge. Want
daar is het nog ver vandaan
Om dit aan te toonen noemt de schrijver
/\cmobeien
Oe pjn er» de
verdwijnen devcieh-jK^er-»
-Spoedig begird de cjene.
iing rnet der» zuiveren,
den en vérzachfenden
AKKer'o
l^CloosFer bcil-sem.
,Ceen _goud zoo_goed"
(Adv, in Blokschrift).
enkele kardinale hoofdpunten der Gereformeer
de belijdenis.
Hij noemt b.v. het stuk van belijdenis en
Avondmaal. In oud-Gereformeerde kringen be
weert men n.l., dat de belijdenis geen recht
en plicht tot het Avondmaal geeft. De belijdenis
is volg'ens hen niet anders dan instemming be
tuigen met waarheden des geloofs, maar vol
strekt geen belijdenis van oprecht, levend ge
loof, die ten Avondmaal recht geeft en daartoe
verplicht. En de opzieners moeten zich wach
ten, hen die belijdenis deden, ten Avondmaal te
roepen. Maar dan zegt de schrijver„Hoe
gansch anders dachten daarover Datheen en
zijne Gereformeerde tijdgenooten. Zij beschouw
den de belijdenis niet slechts voor eene instem
ming met de waarheden des geloofs, maar vóór
alles als eën belijdenis des oprechten, levenden
geloofs, in den Heere Jezus Christus, die recht
op het avondmaal geeft en daartoe verplicht.
En volgens hen hadden de opzieners tot taak
allen, die belijdenis des geloofs hadden afge
legd, tot het avondmaal te vermanen. Ten be
wijze daarvan het volgende
Calvijn zegt in zijne Institutie (IV 17 44):
„Want hieruit komen die oude regels, die Ana-
cletus en Calixtus worden toegeschreven dat
allen, die uit de kerk niet willen gesloten wor
den, het sacrament ontvangen moetenEn
in de oude regels die Apostolisch genoemd wor
den, wordt aldus gelezen: Dat diegenen, die de
vergadering tot het einde toe niet bij blijven en
't heilig avondmaal niet ontvangen, te straffen
zijn, als die de Kerk verstooten en onrustig
maken. In 't concilie te Antiochie is ook be
sloten dat diegenen die in de vergadering ver
schijnen en het Woord hooren en zich van 't
Nachtmaal onthouden, uit de vergadering weg
geruimd zullen worden tot dat ze dit feil en
gebrek verbeterd hebben. En al hoewel dit be
sluit in 't eerste Toletaarische concilie of ver
zacht of immers met zachten woorden voor
gesteld is geweest, zoo wordt nochtans aldaar
ook geordonneerd, dat degenen, die nimmer
meer worden bevonden het nachtmaal te nutten
nadat ze de predikatie hebben aangehoord, ver
maand zullen worden. Indien zij zich na de
vermaning nog van het avondmaal onthouden,
dat ze in zulk een geval uit de gemeente zullen
worden geweerd.
Verder zet Calvijn. breedvoerig uiteen, dat de
Heere in de H. S. spreekt; ten eerste van de
onzichtbare kerk, waartoe alle uitverkorenen
behoor'en, en „wier kennis wij voor God moeten
laten"; ten tweede, van eene zichtbare kerk,
waartoe behooren de menigte van menschen,
die gedoopt zijn, belijdenis hebben gedaan, die,
door deel te nemen aan het nachtmaal de eeniy-
heid der kerk bewaren" en het Woord Gods
en zijn dienst onderhouden.
En om te weten wie wij rekenen moeten als
tot den breeden kring „zijner kinderen te be
hooren is niet noodig eene zekerheid van de
aanwezigheid des geloofs". „God heeft inplaats
daarvan gesteld een zeker oordeel der liefde;
door hetwelk wij voor. ledematen der kerk hoh-
den moeten, degenen, die door bekentenis des
geloofs en door oprechtheid des levens en door
mededeelachtigheid der sacramenten God en
Christus met ons belijden.
Voorts beroepen wij ons om het verband tus
schen belijdenis en avondmaal te bewijzen op
hetgeen onze gereform. vaderen in de zestiende
eeuw deden.
In de 16e eeuw vluchtten velen, die op het
vaste land van wege hun geloof vervolgd wer
den, naar Engeland van wege den gunstigfen
staat der Hervorming aldaar, na de troonsbe
klimming van Eduard VI en zetten zich vooral
te Londen neer. Zoo ontstond daar o.a. een
gereformeerde kerk van vluchtelingen uit Ne
derland. Tot hare dienaren des Woords heeft
o.a. behoord de beroemde Micron. Hoe was het
nu volgens de Christelijke Ordinantiën van
Micron in die kerk met belijdenis en avond
maal
Nadat men met den Kleinen Catechismus be
kend geworden was, werd men in den Grooten
Catechismus onderwezen. De groote kinderen
moesten eiken Zondag een gedeelte in de Kerk
opzeggen. Het onderwijs duurde tot het veer
tiende paar. Dan werden de kinderen bij vol
doende kennis tot lidmaten verklaard en ge
rechtigd tot het gebruik van het heilig Avond
maal. Vooraf hadden zij zich bereid verklaard
zich c.q. aan de kerkelijke tucht te onderwer
pen en waren de ouders vermaand nauwkeurig
op de jonge leden acht te nemen. Wie met zijn
veerti'ende jaar niet geleerd is in den godsdienst,
die wordt door de dienaars vermaand. Zijn de
ouders de schuldigen, dan worden dezen eerst
vermaand. Verachting in deze brengt straf. Zijn
de kinderen schuldig, dan wordt de vermaning
tot hen gericht. Hooren zij niet, dan worden
zij Triiet tot het heilig avondmaal toegelaten.
Zijn zij zoo achttien of twintig jaar geworden
en hooren zij nog niet, dan worden zij afge
sneden, en der overheid van dit droevig feit
kennis gegeven.
Niemand mocht zich aan het avondmaal ont
trekken. Dit werd aldus betoogd: „gelijk niets
verdienstelijks door eenig krank mensch kan
voorgerend worden, waarom hij door zijn
ziekte het rechte geneesmiddel niet zou aan
wenden, zoo dikwijls èn medicus (geneeskun
dige) èn geneesmiddel bij de hand worden ge
bracht, tenzij dan dat iemand zijn gezondheid
met opzet wil veronachtzamen, zoo daar het
gebruik van de tafel des Heeren een zeer be
kwaam geneesmiddel, uit de instelling van Chris
tus onzen, Heer, is, voor ongeloovigheid
kan niemand onzer zich inderdaad aan het ge
bruik van de tafel des Heeren ontrekken, be
halve wanneer hij wegens ziekte of eenige ge
lijke dwingende noodzakelijkheid verhinderd
worde, tenzij dan dat iemand zijn heil of des
zelfs bewerker, Jezus Christus ten een'enmale
wil veronachtzamen." (Dr. M. Woudstra. De
Hollandsche Vreemdelingen-gemeente te Lon
den blz. 50, 55).
In de Hollandsche Gereformeerde Vreemde
lingengemeente te Norden in Oost-Friesland
was het gedurende Micron's verblijf aldaar niet
anders dan in de vluchtelingengemeente te Lon
den. Wanneer naar het gevóelen der predikan
ten een avondmaalsvierig voor de gemeente
nuttig of noodig is, wordt veertien dagen van
te voren op d'en preekstoel bekend gemaakt, dat
het nachtmaal in de gemeente zal gehouden wor
den, en de dag, waarop deze plechtigheid zal
plaats vinden, afgekondigd A 1 degenen, die
reeds vroeger aan de tafel des Nieuwen Ver-
bonds hebben aangezeten worden, vermaand al
daar ook ditmaal weer tegenwoordig te wezen,
indien ze niet om redenen van gezondheid of
door andere dringende omstandigheden daarin
worden verhinderd. De overigen, die tot nog
toe het avondmaal hebben verzuimd, worden be
rispt, en hun wordt geboden alle vleeschelijke
beletselen uit den weg te ruimen, en na zich
over deze zonde verootmoedigd te hebben, zich
bij de aanzittende gemeente te voegen.
Wij voegen daarbij eenige uitspraken onzer
vroegste Synodes. De Provinc. Dordtsche Sy
node van 1574 nam het volgende besluit: „Het
is der Dienaren en de Consistorienambt vlijtig
acht te namen, wie de lidmaten der gemeente
zijn of voormaals geweest zijn. Eveneens of ze
ieder nachtmaal communiceeren, zoo niet hen