Antirevolutionair
Orgaan
voor de Zuidhollandsche en Zeeuwsche Eilanden.
Purol bij Doorzitten - Zonnebrand - Stukloopen
IN HOG SIGNO VINCES
FEUILLETON
No. 3555
WOENSDAG 17 JULI 1929
44ste JAARGANG
Uit de Pers.
Het huisje aan den Zeedijk
W. BOEKHOVEN ZONEN
Alle stukken voor de Redactie bestemd, Advertentiën en verdere Administratie, franco toe te zenden aan de Uitgevers
Kloostenbol^enn.
Van een „teruggenomen
stuk."
Deze Coura.it verschfnt eiken WOENSDAG en ATERDAG.
ABONNEMENTSPRIJS per drie maanden franc per post f 1.- b| vooruitbetaling.
BUITENLAND bg vooruitbetaling f 8.50 per Jaar.
AFZONDERLIJKE NUMMERS 5 CENT.
UITGEVERS
SOMMELSDIJX
Telef. Interc. No. 202 Postbus No. 2
ADVERTENTIËN 20 cent, RECLAMES 40 cent, BOEKAANKONDIGING 10 cent per regel
DIENSTAANVRAGEN en DIENSTAANBIEDINGEN f 1.— per plaatsing.
Groote letters en vignetten worden berekend naar de plaatsruimte, die zi beslaan.
Advertenttën worden ingewacht tot DINSDAG- en VRIJDAGMORGEN 10 uur.
WEL EEN ANTI-CLERICALE PARTIJ.
Te Brussel werd het 40ste Socialistische Con
gres gehouden.
De Belgische Socialistische leider Vandervelde
achtte 't beter zich niet zoozeer bezig te houden
met het zoeken naar de oorzaken van de neder
laag bij de jongste verkiezingen, maar liever
uit te zien naar middelen, die zullen toelaten
te groeien naar een nieuwe zegepraal.
Een allereerste eisch vond de Belgische socia
list, dat men niet al te scherp tegen den Gods
dienst optreedt
„De socialistische partij is wel een anti-
clericale partij", zeide hij, „maar zij moet niet
optreden als 'n ongodsdienstige partij."
En waarom moet zij niet optred'en als een
ongodsdienstige partij
„Omdat", zoo liet Vandervelde er aanstonds
op volgen, „een dergel ij k optre
den haar te veel schade zou
j^e r o k k e n e n."
W,X)e Maasbode" voegt hieraan toe
Dus de socialisten moeten momenteel niet
tegen den godsdienst ageeren, alleen op
opportuniteitsgronden.
Op dezelfde gronden veroordeelde Vander
velde ook de campagne door het socialistisch
blad „Le Réveil" gevoerd, tegen de can-
didatuur van Herbert Speyer, omdat deze
een Jood is.
Men mag nooit vergeten, zeide Vander
velde, dat juist de beste socia
listische krachten behooren
tothet Jodendom.
Met deze zelfde opportuniteitsgronden moet
volgens hem ook rekening gehouden worden
ten opzichte van de schoolquaestie.
Subsidie aan de vrije scholen mag alleen
worden toegestemd, naar gelang van de plaat
selijke politieke toestanden en combinaties.
Een algemeene gedragslijn in de Partij kan
hier niet worden gevolgd, daar de Partij
anders weer te veel vijanden zou maken.
Alleen mag door de afdeelingen der partij
nooit een enkele toelage aan de vrije school
worden toegekend, zonder dat de partij daar-
f over is gehoord, en daaraan haar goedkeuring
.'ent.
Vóór alles slechts oppassen, dat publiek
optreden tegen den godsdienst in de toekomst
geen schade berokkent aan de partij.
De S D.. A. P. kan er voor haar aan
staand congres een voorbeeld aan nemen.
En vriend Kleerekoper, die ook tot de
beste socialistische krachten uit het Joden
dom behoort, kan 't zich voor gezegd houden.
Baron van Wijnbergen schrijft in de (R.K.)
Maasbode
DE EINDOVERWINNING.
Het tot dusverre in den verkiezingsstrijd be
haald resultaat stemt ongetwijfeld tot voldoening
en tot dankbaarheid.
Zeker, de rechterzijde daalde van 54 tot 53,
beschikt dus thans slechts over eene meerderheid
van 6 stemmen; bedenkt men echter, dat de
zetel verloren ging tengevolge van karakter
vastheid en beginseltrouw, en dat ook op po
litiek terrein meer op kwaliteit dan op kwan
titeit moet gelet, dan is dit een verlies, dat
stellig gemakkelijk te dragen valt.
Wat speciaal de Katholieke partij betreft,
het herwinnen van den 31 en zetel, dien wij
eenmaal hadden, hetgeen als speciaal doel ge
steld werd, is niet bereikt. Dit neemt niet weg,
dat de behaalde cijfers alleszins bevredigend
zijn, dat ook ditmaal de eenheid werd bewaard
en dat de aanval der sociaal-democratie, met
name in de Zuidelijke provinciën, schitterend
werd afgeslagen, al willen we gaarne erkennen,
dat de aanvallende partij zelve, die ditmaal
zelfs het a-b-c van tactiek niet meer sche'en
te kennen, tot het succes eenigermate heeft
bijgedragen.
Wie echter de eindoverwinning zul
len behalen, is op heden nog niet te zeggen.
Immers, einddoel was niet het behalen eener
rechtsche meerderheid, die behaald werd, doch
eene op die rechtsche meerderheid' steunende
Christelijke Regeering doel was een Staats
bestuur te verkrijgen, dat de verzorging van
het algemeen welzijn dus zou verstaan, dat het
omvat niet alleen de behartiging, naar Gods
wet en wil, der stoffelijke belangen der burgers,
doch mede de handhaving 'en' doorvoering der
Christelijke beginselen in de samenleving, en
niet minder de verdediging van de vrijheid en
van de rechten van den godsdienst.
Welnu, afgewacht zal moeten worden, of
dat doel wordt bereikt.
Gelijk wij nog onlangs in de rede op den
Frieschen Landdag hebben in herinnering ge
bracht, was voor de linkerzijde inzet van den
verkiezingsstrijd; het beletten van het tot stand
komen eener Ghristelijke Regeering.
De linkerzijde is echter gebleven in de min
derheid. Dit blijkt niettemin geen beletsel te
zijn voor sommigen, speciaal voor de N. Rott.
Crt., om een toon aan te slaan, die dén meest
glorieuzen overwinnaar zou passen, en nu te
vorderen, dat het doel, dat de verliezende partij
zich stelde, ten slotte zal worden verwezenlijkt.
Zeer in het bijzonder wordt zoo opgetreden
tegenover de Christelijk-Historische Partij. Deze
wordt vrijwel onder voogdij geplaatst der N.
Rott. Courant. Z ij mag niet medewerken
aan de vorming van een principieel rechts Ka
binet. Het Rotterdamsch orgaan verbiedt het
haar.
Was de heer de Savornin Lohman nog in
leven, wat zoude hij straks in de Kamer op
de hem eigene nobele wijze uiting hebben ge
geven aan diepgaande verontwaardiging jegens
zoodanigen liberalen overmoed
Eén zaak is echter overduidelijk, wanneer
we letten op de wijze, waarop ook thans nog,
na de verkiezingen, zoowel door liberale als
door socialistische organen, geschreven wordt,
n.l. dat door alle groepen ter linkerzijde terdege
gevoeld wordt de overgroote beteekenis van
een Christelijk Kabinet. En mocht dan ook on
verhoopt de rechterzijde er niet in slagen een
Christelijk Kabinet saam te stellen, ja dan, maar
ook dan pas, zou de linkerzijde met volle
recht kunnen zeggen, dat, al bleef zij in de
minderheid, niettemin de overwinning is
aan haar.
Met gerustheid wachten we echter de ver
dere ontwikkeling af. Ten volle toch mag ver
trouwen gesteld in de leidslieden ter rechter
zijde, die meer dan iemand anders overtuigd
zijn van het groot belang, dat voor land en
volk betrokken is bij de zware, maar ook zoo
schoone taak, in deze dagen op hen gelegd.
Gesteund, en in de komende dagen gesteund
blijvend, door de gebeden van zoovelen, mogen
wij verwachten, dat zij er in zullen slagen te
bevorderen, dat aan ons land worde geschonken
waarvoor de meerderheid van ons volk zich
heeft uitgesproken: een Regeering, die door
haar daden zal blijk geven het praedicaat
„Christelijk" ten volle waardig te zijn.
EEN SOCIALIST TEGEN DE GROOTE
GEZINNEN.
De „Limb. Koerier" schrijft
„Tot de Nederlandsche sociaal-democraten,
die het minste door de onevenwichtige theo
rieën en leuzen der oude school zijn aangetast,
en die het meest in aanmerking komen om
te zamen met het zoogenaamde „burgerlijken"
een volksgezinde politiek te leiden, behoort
ongetwijfeld de oud-voorzitter der S. D. A. P.,
de heer Henri Polak.
Hij is een bezadigd man, van een goede na
tionale gezindheid, die meer dan eens afkeer
van den overspannen „klassenstrijd" en van
het overdreven dwepen met de „internationale"
eenheid van het proletariaat heeft getoond,
openlijk voor bescherming van des lands eigen
nijverheid en handel durft optreden en onlangs
nog sympathie heeft betuigd voor de gedachten
van regeeringssteun -aan vrije universiteiten, die
meer dan zoogenaamd neutrale maar feitelijk
liberale rijksuniversiteiten, aan het verlangen
van ons volk naar hooger geestelijk leven
tegemoet komen.
Hoezeer wij intusschen met socialisten als
den heer Henri Polak voorzichtig moeten zijn
en hoezeer hij ook in den grond een vijand
is van beginsel'en, die ons, Katholieken, heilig
zijn, blijkt op ontstellende wijze uit een be
schouwing van zijne hand in „Het Volk van
verleden Zaterdag.
Na smalend gesproken te hebben over de
„vele malle kwaadaardigheden" van „clericale
bladen en sprekers" tegen de S ,D. A. P., die
aan deze partij een gunstige gezindheid jegens
het Nieuw-Malthusianisme verwijten, beweert
hij, dat ons land door de ramp der overbe
volking wordt bedreigd (een gevaar, waarvan
het bestaan aan het slot van het artikel door
de redactie van het volk zelf wordt geloochend),
en schrijft o.m. het volgende
„In plaats van te zinnen op maatregelen
tecjen overbevolking, poogt men deze te be
vorderen, bijvoorbeeld door het geven van
kindertoeslagen en door er op aan te dringen,
dat het loon wordt bepaald naar de grootte
van het gezin. Vermindering in belasting in
verhouding tot het aantal kinderen, gaat in
gelijke richting. Het zou vrij wat
verstandiger z ij n van groote
gezinnen een hoogere be
lasting te heffen dan van
kleine. De heer Treub heeft er, toen
hij minister van financiën was, aan gedacht,
belasting te heffen op den grondslag van
voornamen één voornaam vrij, idem zoo
veel per jaar voor eiken voornaam meer. Er
was bij den heer Treub geen eigenbelang in
het spel, want hij heeft zelf drie voornamen
en zou dus voor twee hebben moeten dokken.
Maar een belasting op alle kinderen boven
zeg twee per gezin, zou in maatschappelijken
zin heel wat aanbevelenswaardiger zijn ge
weest."
Alzoode heer Henri Polak is niet alleen
tegen steun aan gezinnen met veel kinderen;
hij wil die 'gezinnen niet alleen aan hun lot
overlaten; maar hen ook nog straffen om hun
groot aantal kinderen; hen, die in de huidige
samenleving het reeds zoo moeilijk hebben, in
zake voeding, kleeding, behuizing, ontspanning
en verstrekking van onderricht aan de kinderen
^ZZDcV~ir cvrv-iinneo
en K>^etaarein
Vonden^, lorcirndblcirer» er»
buidoandoenincjen
nezen wlug zonder lil*.
!eeK%"~>£> met der» »ouj0-
otilleoder», zuldêrenclen
AKKe r ts
„Cteer» ^gocid zoc qoed"
(Adv. in Blokschrift).
bij gezinnen met e'en of twee kinderen achterop
komen, te overvloede met een belasting kas
tijden
Ziet u, de socialisten zijn zoogenaamd niet
tegen den Godsdienst, ook niet tegen den Ka
tholieken Godsdienst. Maar een Katholiek, die
niets anders doet dan strenge verplichting van
zijn Godsdienst, de natuurlijke gevolgen der
huwelijksgemeenschap aanvaarden, eerbiedigen,
die wordt afgeschilderd als een onmaatschap
pelijk en zelfs anti-maatschappelijk wezen, dat
om zijn buitensporige manier van doen moet
worden beboet.
Een dergelijke handelwijze zou niet alleen
onverdraagzaam en barbaarsch zijn, zij zou
bovendien de venijnigste oorlogsverklaring aan
de Katholieke Kerk zijn, die in de huidige
tijdsomstandigheden denkbaar is."
De heer C. de Jonge heeft in „De Rotterdam
mer" van 1 Juli e'en stuk geplaatst, waarin 'hij
zijn bezwaren tegen de politiek van Ds. Kersten
uiteen zette.
De heer De Jonge is lid van de Geref. Ge
meente te 's-Gravenhage. Ook in ons blad heeft
dat stuk gestaan.
Kort daarop stond er in „De Banier", het
blad van Ds. Kersten, een stukje van den hand
van den heer De Jonge, waarin hij alles terug
nam van wat hij aan „De Rotterdammer" ge
schreven had en er zijn leed over betuigde.
„De Rotterdammer" schreef toen: „terugge
nomen, maar hoe
In het blad van Vrijdag j.l. geeft „De Rotter
dammer" antwoord op deze vraag.
Nadat het blad uiteen gezet heeft, dat Kerk
en politiek gescheiden moeten blijven, dat er
vele led'en der Geref. Gemeenten zijn, die van
de politiek van Ds. Kersten niets hebben moe
ten, vervolgt het blad
Voor de kerkelijke autoriteiten der Haagsche
Geref. gemeente schijnt deze eenvoudige en
logische onderscheiding echter niet duidelijk.
Gelijk blijkt uit hun handelingen.
Wat hebben zij dan met den heer de Jonge
gedaan
We vernamen het reeds Maandagmorgen
vroeg en niet uit den mond van den betrokkene
zelf. Onze aanvankelijke inlichtingen werden
later volkomen bevestigd.
De heer de Jonge ontving in den loop van
de vorige week van zijn kerkeraad e'en aan
schrijving om Donderdag voor hem te ver
schijnen. Hij zou over zijn schrijven worden
gehoord.
De heer de Jonge ging echter niet.
Onmiddelijk volgde een nieuwe sommatie om
Zaterdagmiddag te komen.
Dat is toen gebeurd.
Twee en een half uur lang heeft de heer
de Jonge zich toen moeten verdedigen tegen
de aanvallen van een zevental personen, die
hem verweten, dat hij met zijn schrijven „valsch
getuigenis" had gegeven van den predikant Ker
sten. E'en politieke handeling trokken zij dus
in de kerkelijke sfeer. De heer de Jonge had
zijn schrijven terug te nemen en anders zou
in den kerkelijken weg verder met hem ge
handeld worden. En ook zou men desnoods
publiek maken wat hij voor een persoon was.
Dat ging op de mysticistisch-gemoedelijke
manier, die niet onbekend is aan degenen, die
in de kringen der Gereformeerde gemeenten
geen vreemdeling zijn.
De aangevallene iemand van zenuwachti-
door
H. ZEEBERG.
78)
De wedervraag werd gedaan op een toon,
als of Lia zeggen wilde: die vraag is over
bodig.
„Ja, die jonge dominé, daar inMaarveen,
is het niet
„Ja, Papa, Maarveen. Hij is het evenbeeld
van zijn vader. En zijn zuster Lies, die zijn
huishouden verzorgt, is een lief, vroolijk meisje.
U zult beidén wel ontmoeten. Gaat u heusch
Vrijdag weg. Papa Blijft u den Zondag niet
over
„Neen, kind. Ik voel er toch al heel weinig
voor, om hier een Zondag te slijten, maar voor
jou zou ik dat allicht wel doen. Je weet even
wel, hoe graag Mama heeft, dat ik 's Zondags
in Heerde ben."
„Dat is ook zoo. Neen. ik moet nu niet het
onderste uit de kan willen hebben", meende Lia.
De oude vrouw Blankert was nog niet naar
bed, toen het tweetal in „het huisje aan den
zeedijk" arriveerde. Maar Alex van Meersma
maakte 't toch niet lang meer. Hij stak een
versche sigaar op en wandelde, vol gedachten,
op zijn gemak naar de boerderij van zijn zwager,
waar alleen tante Martje hem nog wachtte. Al
de anderen waren reeds naar bed, omdat het
elk'en dag vroeg morgen was, vooral in dezen
drukken tijd.
Het werd later dan hij gedacht had. De vrouw
van Adriaan Blankert was een gezellige praat
ster. Van Meersma herinnerde zich dat trouwens
nog wel uit vroeger jaren.
Het gesprek kwam op Lia en hij vertelde,
tot verwondering en vreugde van tante Martje,
dat zij haar gang kon gaan, daar hem gebleken
was, dat het eerder toch niet goed zou zijn.
En toen kwam hij opeens met een vraag, die
de boerin even in verlegenheid bracht.
„Zou je denken, Martje", vroeg hij, „dat er
iets is tusschen Lia en dien zoon van dominé
Meinema 7"
„Ik weet het niet, Alex, of er tusschen die
beiden iets is. Ik geloof het niet."
„O, dan vergis ik mij. Het kwam mij voor,
dat Lia verbalend graag over hem praat en
hoort praten. Maar het kan van mij verbeelding
zijn."
„Neen, ik geloof niet, dat er iets is. De
jonge dominé Meinema lijkt mij niet iemand, die
een ongeloovig meisje tot vrouw zal vragen.
Of eigenlijk, ik ben wel zeker van niet."
„En ik meende, dat Lia
„Zij hebben met elkaar vriendschappelijk om
gang gehad, toen Lia nog een zoekende ziel
was. Nu is het natuurlijk iets anders."
„Dus je denkt7"
„Ik denk niets. En ik weet niets. Heusch niet."
„O, dat verandert. Ik kan mij wel vergissen
natuurlijk, 'k Moet er even om lachen, om die
idee: een dominé tot schoonzoon 1"
„Waarom zou dat niet kunnen, Alex 7"
„Ja, je hebt gelijk. Wij levén nu eenmaal in
een wonderlijke wereld. En je kunt tenslotte nog
beter een predikant tot schoonzoon hebben dan
een Theo van Zeggelen, die zooveel ellende
over je huis brengt, 't Zijn me toch toestanden,
hé
„Ja, jullie hebben vreeselijke ervaringen op
gedaan", stemde vrouw Blankert toe.
„Het ergst is het voor Marie en Annie. Dat
huwelijk had nooit moeten doorgaan, 'k Was er
tegen. Maar wat doe je er aan Zij hadden er
hun zinnen op gezet. Dom natuurlijk. Maar ja,
geld en e'en familie van naam."
„Dat stomme geld heeft al wat ellende in de
wereld gebracht", meende de boerin. „Het heeft
Marie ook van moeder vervreemd."
„Ja", zeide hij. „Maar ik sta er buiten. Je
kunt het Lia vragen, hoe ik er over denk. Want
van jullie godsdienst moet ik niets hebben. Maar
de verwijdering heb ik altijd betreurd. Die was
niet noodig geweest."
„Dan had je toch niet zoo lijdelijk behooren
te zijn", zeide zij, ietwat scherp, „en Marie er
op moeten wijzen, dat zij haar kinderplicht ver
zaakte."
Architect Van Meersma maakte een gebaar
van wanhoop.
„Dat is gemakkelijk gezegd", zeide hij, „maar
je kent de verhoudingen thuis niet, zooals zij
vroeger waren."
„Neen, vanzelf niet."
„Daarom. Gelukkig is dat nu anders gewor
den. Het geval met Annie heeft Marie doen
veranderen, 'k Heb vanavond nog tot Lia ge
zegd, dat ik haar moeder hier nog wel eens
zie verschijnen, om het weer in orde te maken.
Zij is zoo zacht als een lam geworden."
„Dat is verheugend nieuws, Alex. Het oude
mensch zal er wat dankbaar voor zijn. Marie
was geen dag uit haar gedachten, al die jaren
niet."
„Ik spreek maar een vermoeden uit. Maar
'k geloof niet, dat ik mij vergis. In ieder geval
zal ik er, dat heb ik mij vast voorgenomen,
Zaterdag eens met haar over spreken, als ik
in Heerde kom. Het is dwaasheid van Marie,
om zich niets van haar moeder aan te trekken."
„Het is diep zondig", wees tante Martje haar
zwager terecht. „Op zoo'n houding rust geen
zegen. Alleen vloek 'en straf."
Hij gaf geen antwoord. Dat was weer de taal,
die hij niet vermocht te verstaan.
Het gesprek ging nu gapingen vertoonen, zoo
dat hij zich weldra ter ruste begaf, niet kun
nende vermoeden en begrijpen, dat zijn schoon
zuster haar hart voor haar God uitstortte,
dankte voor wat zij had gehoord, maar ook
bad voor de twee vrouwen, de oudere en de
jongere, in Heerde en voor den man en vader,
die onder haar dak vertoefde.
En Alex van Meersma, die weldra in een
diepen slaap gedompeld lag, kon ook niet ver
moeden, dat in „het huisje aan den zeedijk" de
oude vrouw Blankert, zijn schoonmoeder, klaar
wakker lag, met een hart, dat overvloeide van
dank: Lia had haar verteld, wat haar vader,
die tegenover de oude vrouw zich niet uitliet,
haar gezegd had op den weg naar den zeedijk.
Langs wegen, die niemand ooit had kunnen
bedenken, was God de Heere aan het werk.
Geduldig moest afgewacht, waarop het zou uit-
loopen. Maar geduld bezat het oudje. Zij had
het geleerd in de oefenschool van het lijden,
dat de Heere over haar gebracht had.
HOOFDSTUK XIV.
Toen Lia dien Vrijdagmorgen haar vader tot
de boot in de haven van het stadje uitgeleide
had gedaan en op de fiets, ook de architect had
zijn rijwiel bij zich gehad en verschillende tocht
jes met haar gemaakt, door de smalie straten
van het stedeke, dat haar sprak van overoude
tijden, naar Grootmoeder terugkeerde, ontmoette
zij Hans Meinema.
Zij begreep onmiddellijk, dat hij daar niet toe
vallig was. Hij wist, dat zij aan de boot zou
zijn, zoodat hij haar eenvoudig kwam halen.
Even kleurde een blos, die haar goed stond,
haar wangen, maar onmiddellijk daarop keek
zij hem onbevangen en zonder verlegenheid aan.
Hij verheelde niet, dat hij met opzet gekomen
was, maar verklaarde ronduit eens met haar
alleen te willen zijn. Zij hadden dezen winter
zooveel gepraat. Die gesprekken mochten wel
eens voortgezet.
Lia stemde er in toe, dat e'en fietstochtje zou
worden gemaakt op dezen mooien, zomerschen
morgen. Grootmoeder zou wel begrijpen, dat
zij ergens aangeland was.
Zoo peddelden zij door de uitgestorven stra
ten van het stadje, om weldra de poort met
de twee torens door te rijden, maar nu niet
links af te slaan, doch rechtuit te rijden over
een mooien weg, aan weerskanten beplant met
flinke boomen, die heerlijk schaduw boden.
Er werd eerst geen woord gewisseld. Maar
dan begon Hans e'en luchtig discours, wat even
wel niet zoo heel lang duurde. Hij was te
zeer vervuld van zijn voornemens, die hij den
vorigen avond met zijn vader had besproken,
waarna hij een onderhoud had gehad met mijn
heer Van Meersma, zonder dat Lia daarvan
iets had bemerkt.
Na nauw een drie kwartier fietsen bereikten
zij een gehucht, dat de ontspanningsplaats der
bewoners van het stedeke was, dat zij zooeven
verlaten hadden. Midden in de zware klei lag
hier een breede strook zandgrond, die bedekt
was door bosch, particulier eigendom van de
villa's, die aan weerszijden van den weg waren
gebouwd en ook bossch'en, die eigendom waren
van de uitspanning die zij nu betraden.
Hans bestelde koffie, om daarna, eenigszins
nerveus, een wandeling in het bosch voor te
stellen, wat Lia, die voelde, wat er komen zou,
blozend toestemde.
Het was stil in het bisch. In velden noch
wegen was een menschelijk wezen te bekennen.
Alleen sprong zoo nu en dan een konijn, op
geschrikt in haar hol, voor hun voeten over
de smalle weggetjes .terwijl hoog in de boomen
het gefluit van een lijster werd vernomen.
Rustig schreed Lia naast Hans voort. In haar
jubelde het. De laatste dagfen was het voor haar
zekerheid: zij had Hans Meinema liefMaar
aan den anderen kant vroeg zij, nu zij begreep
dat hij zich verklaren zou, aan zijn vreemde
doen was het wel te merken, of zij hem wel
waardig was; of zij, die nauwelijks haar Heiland
kende, wel een goede predikantsvrouw zou zijn.
De vrees bekroop haar, dat dit niet het geval
zou wezen.
En dan vroeg zij zich af, hoe haar vader en
moeder zouden oordeelen. Kon, mocht zij Hans
haar hand geven, zonder hen eerst te raad
plegen
Daarover peinzend hoorde zij nauwelijks, dat
Hans de stilte verbrak en zeide: „Wat een
verschil bij onze wandelingen, dezen winter, hé?"
(Wordt vervolgd).