Antirevolutionair Orgaan voor de Zuidhollandsche en Zeeuwsche Eilanden. Purol bij Doorzitten - Zonnebrand - Stukloopen IN HOG SIGNO VINCES FEUILLETON No. 3555 WOENSDAG 17 JULI 1929 44ste JAARGANG Uit de Pers. Het huisje aan den Zeedijk W. BOEKHOVEN ZONEN Alle stukken voor de Redactie bestemd, Advertentiën en verdere Administratie, franco toe te zenden aan de Uitgevers Kloostenbol^enn. Van een „teruggenomen stuk." Deze Coura.it verschfnt eiken WOENSDAG en ATERDAG. ABONNEMENTSPRIJS per drie maanden franc per post f 1.- b| vooruitbetaling. BUITENLAND bg vooruitbetaling f 8.50 per Jaar. AFZONDERLIJKE NUMMERS 5 CENT. UITGEVERS SOMMELSDIJX Telef. Interc. No. 202 Postbus No. 2 ADVERTENTIËN 20 cent, RECLAMES 40 cent, BOEKAANKONDIGING 10 cent per regel DIENSTAANVRAGEN en DIENSTAANBIEDINGEN f 1.— per plaatsing. Groote letters en vignetten worden berekend naar de plaatsruimte, die zi beslaan. Advertenttën worden ingewacht tot DINSDAG- en VRIJDAGMORGEN 10 uur. WEL EEN ANTI-CLERICALE PARTIJ. Te Brussel werd het 40ste Socialistische Con gres gehouden. De Belgische Socialistische leider Vandervelde achtte 't beter zich niet zoozeer bezig te houden met het zoeken naar de oorzaken van de neder laag bij de jongste verkiezingen, maar liever uit te zien naar middelen, die zullen toelaten te groeien naar een nieuwe zegepraal. Een allereerste eisch vond de Belgische socia list, dat men niet al te scherp tegen den Gods dienst optreedt „De socialistische partij is wel een anti- clericale partij", zeide hij, „maar zij moet niet optreden als 'n ongodsdienstige partij." En waarom moet zij niet optred'en als een ongodsdienstige partij „Omdat", zoo liet Vandervelde er aanstonds op volgen, „een dergel ij k optre den haar te veel schade zou j^e r o k k e n e n." W,X)e Maasbode" voegt hieraan toe Dus de socialisten moeten momenteel niet tegen den godsdienst ageeren, alleen op opportuniteitsgronden. Op dezelfde gronden veroordeelde Vander velde ook de campagne door het socialistisch blad „Le Réveil" gevoerd, tegen de can- didatuur van Herbert Speyer, omdat deze een Jood is. Men mag nooit vergeten, zeide Vander velde, dat juist de beste socia listische krachten behooren tothet Jodendom. Met deze zelfde opportuniteitsgronden moet volgens hem ook rekening gehouden worden ten opzichte van de schoolquaestie. Subsidie aan de vrije scholen mag alleen worden toegestemd, naar gelang van de plaat selijke politieke toestanden en combinaties. Een algemeene gedragslijn in de Partij kan hier niet worden gevolgd, daar de Partij anders weer te veel vijanden zou maken. Alleen mag door de afdeelingen der partij nooit een enkele toelage aan de vrije school worden toegekend, zonder dat de partij daar- f over is gehoord, en daaraan haar goedkeuring .'ent. Vóór alles slechts oppassen, dat publiek optreden tegen den godsdienst in de toekomst geen schade berokkent aan de partij. De S D.. A. P. kan er voor haar aan staand congres een voorbeeld aan nemen. En vriend Kleerekoper, die ook tot de beste socialistische krachten uit het Joden dom behoort, kan 't zich voor gezegd houden. Baron van Wijnbergen schrijft in de (R.K.) Maasbode DE EINDOVERWINNING. Het tot dusverre in den verkiezingsstrijd be haald resultaat stemt ongetwijfeld tot voldoening en tot dankbaarheid. Zeker, de rechterzijde daalde van 54 tot 53, beschikt dus thans slechts over eene meerderheid van 6 stemmen; bedenkt men echter, dat de zetel verloren ging tengevolge van karakter vastheid en beginseltrouw, en dat ook op po litiek terrein meer op kwaliteit dan op kwan titeit moet gelet, dan is dit een verlies, dat stellig gemakkelijk te dragen valt. Wat speciaal de Katholieke partij betreft, het herwinnen van den 31 en zetel, dien wij eenmaal hadden, hetgeen als speciaal doel ge steld werd, is niet bereikt. Dit neemt niet weg, dat de behaalde cijfers alleszins bevredigend zijn, dat ook ditmaal de eenheid werd bewaard en dat de aanval der sociaal-democratie, met name in de Zuidelijke provinciën, schitterend werd afgeslagen, al willen we gaarne erkennen, dat de aanvallende partij zelve, die ditmaal zelfs het a-b-c van tactiek niet meer sche'en te kennen, tot het succes eenigermate heeft bijgedragen. Wie echter de eindoverwinning zul len behalen, is op heden nog niet te zeggen. Immers, einddoel was niet het behalen eener rechtsche meerderheid, die behaald werd, doch eene op die rechtsche meerderheid' steunende Christelijke Regeering doel was een Staats bestuur te verkrijgen, dat de verzorging van het algemeen welzijn dus zou verstaan, dat het omvat niet alleen de behartiging, naar Gods wet en wil, der stoffelijke belangen der burgers, doch mede de handhaving 'en' doorvoering der Christelijke beginselen in de samenleving, en niet minder de verdediging van de vrijheid en van de rechten van den godsdienst. Welnu, afgewacht zal moeten worden, of dat doel wordt bereikt. Gelijk wij nog onlangs in de rede op den Frieschen Landdag hebben in herinnering ge bracht, was voor de linkerzijde inzet van den verkiezingsstrijd; het beletten van het tot stand komen eener Ghristelijke Regeering. De linkerzijde is echter gebleven in de min derheid. Dit blijkt niettemin geen beletsel te zijn voor sommigen, speciaal voor de N. Rott. Crt., om een toon aan te slaan, die dén meest glorieuzen overwinnaar zou passen, en nu te vorderen, dat het doel, dat de verliezende partij zich stelde, ten slotte zal worden verwezenlijkt. Zeer in het bijzonder wordt zoo opgetreden tegenover de Christelijk-Historische Partij. Deze wordt vrijwel onder voogdij geplaatst der N. Rott. Courant. Z ij mag niet medewerken aan de vorming van een principieel rechts Ka binet. Het Rotterdamsch orgaan verbiedt het haar. Was de heer de Savornin Lohman nog in leven, wat zoude hij straks in de Kamer op de hem eigene nobele wijze uiting hebben ge geven aan diepgaande verontwaardiging jegens zoodanigen liberalen overmoed Eén zaak is echter overduidelijk, wanneer we letten op de wijze, waarop ook thans nog, na de verkiezingen, zoowel door liberale als door socialistische organen, geschreven wordt, n.l. dat door alle groepen ter linkerzijde terdege gevoeld wordt de overgroote beteekenis van een Christelijk Kabinet. En mocht dan ook on verhoopt de rechterzijde er niet in slagen een Christelijk Kabinet saam te stellen, ja dan, maar ook dan pas, zou de linkerzijde met volle recht kunnen zeggen, dat, al bleef zij in de minderheid, niettemin de overwinning is aan haar. Met gerustheid wachten we echter de ver dere ontwikkeling af. Ten volle toch mag ver trouwen gesteld in de leidslieden ter rechter zijde, die meer dan iemand anders overtuigd zijn van het groot belang, dat voor land en volk betrokken is bij de zware, maar ook zoo schoone taak, in deze dagen op hen gelegd. Gesteund, en in de komende dagen gesteund blijvend, door de gebeden van zoovelen, mogen wij verwachten, dat zij er in zullen slagen te bevorderen, dat aan ons land worde geschonken waarvoor de meerderheid van ons volk zich heeft uitgesproken: een Regeering, die door haar daden zal blijk geven het praedicaat „Christelijk" ten volle waardig te zijn. EEN SOCIALIST TEGEN DE GROOTE GEZINNEN. De „Limb. Koerier" schrijft „Tot de Nederlandsche sociaal-democraten, die het minste door de onevenwichtige theo rieën en leuzen der oude school zijn aangetast, en die het meest in aanmerking komen om te zamen met het zoogenaamde „burgerlijken" een volksgezinde politiek te leiden, behoort ongetwijfeld de oud-voorzitter der S. D. A. P., de heer Henri Polak. Hij is een bezadigd man, van een goede na tionale gezindheid, die meer dan eens afkeer van den overspannen „klassenstrijd" en van het overdreven dwepen met de „internationale" eenheid van het proletariaat heeft getoond, openlijk voor bescherming van des lands eigen nijverheid en handel durft optreden en onlangs nog sympathie heeft betuigd voor de gedachten van regeeringssteun -aan vrije universiteiten, die meer dan zoogenaamd neutrale maar feitelijk liberale rijksuniversiteiten, aan het verlangen van ons volk naar hooger geestelijk leven tegemoet komen. Hoezeer wij intusschen met socialisten als den heer Henri Polak voorzichtig moeten zijn en hoezeer hij ook in den grond een vijand is van beginsel'en, die ons, Katholieken, heilig zijn, blijkt op ontstellende wijze uit een be schouwing van zijne hand in „Het Volk van verleden Zaterdag. Na smalend gesproken te hebben over de „vele malle kwaadaardigheden" van „clericale bladen en sprekers" tegen de S ,D. A. P., die aan deze partij een gunstige gezindheid jegens het Nieuw-Malthusianisme verwijten, beweert hij, dat ons land door de ramp der overbe volking wordt bedreigd (een gevaar, waarvan het bestaan aan het slot van het artikel door de redactie van het volk zelf wordt geloochend), en schrijft o.m. het volgende „In plaats van te zinnen op maatregelen tecjen overbevolking, poogt men deze te be vorderen, bijvoorbeeld door het geven van kindertoeslagen en door er op aan te dringen, dat het loon wordt bepaald naar de grootte van het gezin. Vermindering in belasting in verhouding tot het aantal kinderen, gaat in gelijke richting. Het zou vrij wat verstandiger z ij n van groote gezinnen een hoogere be lasting te heffen dan van kleine. De heer Treub heeft er, toen hij minister van financiën was, aan gedacht, belasting te heffen op den grondslag van voornamen één voornaam vrij, idem zoo veel per jaar voor eiken voornaam meer. Er was bij den heer Treub geen eigenbelang in het spel, want hij heeft zelf drie voornamen en zou dus voor twee hebben moeten dokken. Maar een belasting op alle kinderen boven zeg twee per gezin, zou in maatschappelijken zin heel wat aanbevelenswaardiger zijn ge weest." Alzoode heer Henri Polak is niet alleen tegen steun aan gezinnen met veel kinderen; hij wil die 'gezinnen niet alleen aan hun lot overlaten; maar hen ook nog straffen om hun groot aantal kinderen; hen, die in de huidige samenleving het reeds zoo moeilijk hebben, in zake voeding, kleeding, behuizing, ontspanning en verstrekking van onderricht aan de kinderen ^ZZDcV~ir cvrv-iinneo en K>^etaarein Vonden^, lorcirndblcirer» er» buidoandoenincjen nezen wlug zonder lil*. !eeK%"~>£> met der» »ouj0- otilleoder», zuldêrenclen AKKe r ts „Cteer» ^gocid zoc qoed" (Adv. in Blokschrift). bij gezinnen met e'en of twee kinderen achterop komen, te overvloede met een belasting kas tijden Ziet u, de socialisten zijn zoogenaamd niet tegen den Godsdienst, ook niet tegen den Ka tholieken Godsdienst. Maar een Katholiek, die niets anders doet dan strenge verplichting van zijn Godsdienst, de natuurlijke gevolgen der huwelijksgemeenschap aanvaarden, eerbiedigen, die wordt afgeschilderd als een onmaatschap pelijk en zelfs anti-maatschappelijk wezen, dat om zijn buitensporige manier van doen moet worden beboet. Een dergelijke handelwijze zou niet alleen onverdraagzaam en barbaarsch zijn, zij zou bovendien de venijnigste oorlogsverklaring aan de Katholieke Kerk zijn, die in de huidige tijdsomstandigheden denkbaar is." De heer C. de Jonge heeft in „De Rotterdam mer" van 1 Juli e'en stuk geplaatst, waarin 'hij zijn bezwaren tegen de politiek van Ds. Kersten uiteen zette. De heer De Jonge is lid van de Geref. Ge meente te 's-Gravenhage. Ook in ons blad heeft dat stuk gestaan. Kort daarop stond er in „De Banier", het blad van Ds. Kersten, een stukje van den hand van den heer De Jonge, waarin hij alles terug nam van wat hij aan „De Rotterdammer" ge schreven had en er zijn leed over betuigde. „De Rotterdammer" schreef toen: „terugge nomen, maar hoe In het blad van Vrijdag j.l. geeft „De Rotter dammer" antwoord op deze vraag. Nadat het blad uiteen gezet heeft, dat Kerk en politiek gescheiden moeten blijven, dat er vele led'en der Geref. Gemeenten zijn, die van de politiek van Ds. Kersten niets hebben moe ten, vervolgt het blad Voor de kerkelijke autoriteiten der Haagsche Geref. gemeente schijnt deze eenvoudige en logische onderscheiding echter niet duidelijk. Gelijk blijkt uit hun handelingen. Wat hebben zij dan met den heer de Jonge gedaan We vernamen het reeds Maandagmorgen vroeg en niet uit den mond van den betrokkene zelf. Onze aanvankelijke inlichtingen werden later volkomen bevestigd. De heer de Jonge ontving in den loop van de vorige week van zijn kerkeraad e'en aan schrijving om Donderdag voor hem te ver schijnen. Hij zou over zijn schrijven worden gehoord. De heer de Jonge ging echter niet. Onmiddelijk volgde een nieuwe sommatie om Zaterdagmiddag te komen. Dat is toen gebeurd. Twee en een half uur lang heeft de heer de Jonge zich toen moeten verdedigen tegen de aanvallen van een zevental personen, die hem verweten, dat hij met zijn schrijven „valsch getuigenis" had gegeven van den predikant Ker sten. E'en politieke handeling trokken zij dus in de kerkelijke sfeer. De heer de Jonge had zijn schrijven terug te nemen en anders zou in den kerkelijken weg verder met hem ge handeld worden. En ook zou men desnoods publiek maken wat hij voor een persoon was. Dat ging op de mysticistisch-gemoedelijke manier, die niet onbekend is aan degenen, die in de kringen der Gereformeerde gemeenten geen vreemdeling zijn. De aangevallene iemand van zenuwachti- door H. ZEEBERG. 78) De wedervraag werd gedaan op een toon, als of Lia zeggen wilde: die vraag is over bodig. „Ja, die jonge dominé, daar inMaarveen, is het niet „Ja, Papa, Maarveen. Hij is het evenbeeld van zijn vader. En zijn zuster Lies, die zijn huishouden verzorgt, is een lief, vroolijk meisje. U zult beidén wel ontmoeten. Gaat u heusch Vrijdag weg. Papa Blijft u den Zondag niet over „Neen, kind. Ik voel er toch al heel weinig voor, om hier een Zondag te slijten, maar voor jou zou ik dat allicht wel doen. Je weet even wel, hoe graag Mama heeft, dat ik 's Zondags in Heerde ben." „Dat is ook zoo. Neen. ik moet nu niet het onderste uit de kan willen hebben", meende Lia. De oude vrouw Blankert was nog niet naar bed, toen het tweetal in „het huisje aan den zeedijk" arriveerde. Maar Alex van Meersma maakte 't toch niet lang meer. Hij stak een versche sigaar op en wandelde, vol gedachten, op zijn gemak naar de boerderij van zijn zwager, waar alleen tante Martje hem nog wachtte. Al de anderen waren reeds naar bed, omdat het elk'en dag vroeg morgen was, vooral in dezen drukken tijd. Het werd later dan hij gedacht had. De vrouw van Adriaan Blankert was een gezellige praat ster. Van Meersma herinnerde zich dat trouwens nog wel uit vroeger jaren. Het gesprek kwam op Lia en hij vertelde, tot verwondering en vreugde van tante Martje, dat zij haar gang kon gaan, daar hem gebleken was, dat het eerder toch niet goed zou zijn. En toen kwam hij opeens met een vraag, die de boerin even in verlegenheid bracht. „Zou je denken, Martje", vroeg hij, „dat er iets is tusschen Lia en dien zoon van dominé Meinema 7" „Ik weet het niet, Alex, of er tusschen die beiden iets is. Ik geloof het niet." „O, dan vergis ik mij. Het kwam mij voor, dat Lia verbalend graag over hem praat en hoort praten. Maar het kan van mij verbeelding zijn." „Neen, ik geloof niet, dat er iets is. De jonge dominé Meinema lijkt mij niet iemand, die een ongeloovig meisje tot vrouw zal vragen. Of eigenlijk, ik ben wel zeker van niet." „En ik meende, dat Lia „Zij hebben met elkaar vriendschappelijk om gang gehad, toen Lia nog een zoekende ziel was. Nu is het natuurlijk iets anders." „Dus je denkt7" „Ik denk niets. En ik weet niets. Heusch niet." „O, dat verandert. Ik kan mij wel vergissen natuurlijk, 'k Moet er even om lachen, om die idee: een dominé tot schoonzoon 1" „Waarom zou dat niet kunnen, Alex 7" „Ja, je hebt gelijk. Wij levén nu eenmaal in een wonderlijke wereld. En je kunt tenslotte nog beter een predikant tot schoonzoon hebben dan een Theo van Zeggelen, die zooveel ellende over je huis brengt, 't Zijn me toch toestanden, hé „Ja, jullie hebben vreeselijke ervaringen op gedaan", stemde vrouw Blankert toe. „Het ergst is het voor Marie en Annie. Dat huwelijk had nooit moeten doorgaan, 'k Was er tegen. Maar wat doe je er aan Zij hadden er hun zinnen op gezet. Dom natuurlijk. Maar ja, geld en e'en familie van naam." „Dat stomme geld heeft al wat ellende in de wereld gebracht", meende de boerin. „Het heeft Marie ook van moeder vervreemd." „Ja", zeide hij. „Maar ik sta er buiten. Je kunt het Lia vragen, hoe ik er over denk. Want van jullie godsdienst moet ik niets hebben. Maar de verwijdering heb ik altijd betreurd. Die was niet noodig geweest." „Dan had je toch niet zoo lijdelijk behooren te zijn", zeide zij, ietwat scherp, „en Marie er op moeten wijzen, dat zij haar kinderplicht ver zaakte." Architect Van Meersma maakte een gebaar van wanhoop. „Dat is gemakkelijk gezegd", zeide hij, „maar je kent de verhoudingen thuis niet, zooals zij vroeger waren." „Neen, vanzelf niet." „Daarom. Gelukkig is dat nu anders gewor den. Het geval met Annie heeft Marie doen veranderen, 'k Heb vanavond nog tot Lia ge zegd, dat ik haar moeder hier nog wel eens zie verschijnen, om het weer in orde te maken. Zij is zoo zacht als een lam geworden." „Dat is verheugend nieuws, Alex. Het oude mensch zal er wat dankbaar voor zijn. Marie was geen dag uit haar gedachten, al die jaren niet." „Ik spreek maar een vermoeden uit. Maar 'k geloof niet, dat ik mij vergis. In ieder geval zal ik er, dat heb ik mij vast voorgenomen, Zaterdag eens met haar over spreken, als ik in Heerde kom. Het is dwaasheid van Marie, om zich niets van haar moeder aan te trekken." „Het is diep zondig", wees tante Martje haar zwager terecht. „Op zoo'n houding rust geen zegen. Alleen vloek 'en straf." Hij gaf geen antwoord. Dat was weer de taal, die hij niet vermocht te verstaan. Het gesprek ging nu gapingen vertoonen, zoo dat hij zich weldra ter ruste begaf, niet kun nende vermoeden en begrijpen, dat zijn schoon zuster haar hart voor haar God uitstortte, dankte voor wat zij had gehoord, maar ook bad voor de twee vrouwen, de oudere en de jongere, in Heerde en voor den man en vader, die onder haar dak vertoefde. En Alex van Meersma, die weldra in een diepen slaap gedompeld lag, kon ook niet ver moeden, dat in „het huisje aan den zeedijk" de oude vrouw Blankert, zijn schoonmoeder, klaar wakker lag, met een hart, dat overvloeide van dank: Lia had haar verteld, wat haar vader, die tegenover de oude vrouw zich niet uitliet, haar gezegd had op den weg naar den zeedijk. Langs wegen, die niemand ooit had kunnen bedenken, was God de Heere aan het werk. Geduldig moest afgewacht, waarop het zou uit- loopen. Maar geduld bezat het oudje. Zij had het geleerd in de oefenschool van het lijden, dat de Heere over haar gebracht had. HOOFDSTUK XIV. Toen Lia dien Vrijdagmorgen haar vader tot de boot in de haven van het stadje uitgeleide had gedaan en op de fiets, ook de architect had zijn rijwiel bij zich gehad en verschillende tocht jes met haar gemaakt, door de smalie straten van het stedeke, dat haar sprak van overoude tijden, naar Grootmoeder terugkeerde, ontmoette zij Hans Meinema. Zij begreep onmiddellijk, dat hij daar niet toe vallig was. Hij wist, dat zij aan de boot zou zijn, zoodat hij haar eenvoudig kwam halen. Even kleurde een blos, die haar goed stond, haar wangen, maar onmiddellijk daarop keek zij hem onbevangen en zonder verlegenheid aan. Hij verheelde niet, dat hij met opzet gekomen was, maar verklaarde ronduit eens met haar alleen te willen zijn. Zij hadden dezen winter zooveel gepraat. Die gesprekken mochten wel eens voortgezet. Lia stemde er in toe, dat e'en fietstochtje zou worden gemaakt op dezen mooien, zomerschen morgen. Grootmoeder zou wel begrijpen, dat zij ergens aangeland was. Zoo peddelden zij door de uitgestorven stra ten van het stadje, om weldra de poort met de twee torens door te rijden, maar nu niet links af te slaan, doch rechtuit te rijden over een mooien weg, aan weerskanten beplant met flinke boomen, die heerlijk schaduw boden. Er werd eerst geen woord gewisseld. Maar dan begon Hans e'en luchtig discours, wat even wel niet zoo heel lang duurde. Hij was te zeer vervuld van zijn voornemens, die hij den vorigen avond met zijn vader had besproken, waarna hij een onderhoud had gehad met mijn heer Van Meersma, zonder dat Lia daarvan iets had bemerkt. Na nauw een drie kwartier fietsen bereikten zij een gehucht, dat de ontspanningsplaats der bewoners van het stedeke was, dat zij zooeven verlaten hadden. Midden in de zware klei lag hier een breede strook zandgrond, die bedekt was door bosch, particulier eigendom van de villa's, die aan weerszijden van den weg waren gebouwd en ook bossch'en, die eigendom waren van de uitspanning die zij nu betraden. Hans bestelde koffie, om daarna, eenigszins nerveus, een wandeling in het bosch voor te stellen, wat Lia, die voelde, wat er komen zou, blozend toestemde. Het was stil in het bisch. In velden noch wegen was een menschelijk wezen te bekennen. Alleen sprong zoo nu en dan een konijn, op geschrikt in haar hol, voor hun voeten over de smalle weggetjes .terwijl hoog in de boomen het gefluit van een lijster werd vernomen. Rustig schreed Lia naast Hans voort. In haar jubelde het. De laatste dagfen was het voor haar zekerheid: zij had Hans Meinema liefMaar aan den anderen kant vroeg zij, nu zij begreep dat hij zich verklaren zou, aan zijn vreemde doen was het wel te merken, of zij hem wel waardig was; of zij, die nauwelijks haar Heiland kende, wel een goede predikantsvrouw zou zijn. De vrees bekroop haar, dat dit niet het geval zou wezen. En dan vroeg zij zich af, hoe haar vader en moeder zouden oordeelen. Kon, mocht zij Hans haar hand geven, zonder hen eerst te raad plegen Daarover peinzend hoorde zij nauwelijks, dat Hans de stilte verbrak en zeide: „Wat een verschil bij onze wandelingen, dezen winter, hé?" (Wordt vervolgd).

Krantenbank Zeeland

Maas- en Scheldebode | 1929 | | pagina 1