iing L UIT HET WOORD 1 Zonen ge prijzen 19^90 26 N Hg ^EIL 1,15 C. WARNAER, Dirksland, Ds. G. VAN DER WAL, Dirksland, A. H. VAN YPEREN, Herkingen en Ds. G. VAN DER ZEE, Den Bommel, Eindredacteur PREDIKBEURTEN R PLAAT IwlLil ONDER REDACTIE VAN nfi OP ZONDAG 14 JUL11929 eenhouwerfj 3, 175 - R'dam tr etten, Familie en schitterende mateurs. DER PLAAT. )DELHARNIS erkoopers. atis en franco. aansnaalderij Dirksland de gebruikers geest-||| te doen worden, gee van minstens 100 K.Q. eds lagen prijs van en ge blijft gebruiker. L1DE MBS- ,h. A. BOER (otterdam -va fl gebruikelijke gouden tweede maal totaal zending ontvangen en ctische hoedanigheden ke handte bezigen et heeft, glijdt ze ver heeft een onberis- ing worden gedragen, taaie glassoort, en is 20 cent. De houder, s van eboniet, is ver veel lichter. Koopt een ;n BOEKHANDEL van Ik eden uiterst laag is. ned. herv. kerk. geref. kerk. geref. gemeente. 1 STICHTELIJKE OVERDENKING SCHETSEN UIT DE KERKGESCHIEDENIS 7FIIF VOOR DEN ZONDAG ~i S9H TELEF. 1005 en 1946 DELHARNIS OIE KLEUR, sprekende ons atelier. .END, Jilt ?0, Sommelsdijk, v.m. leesdienst en 's av. Ds. van Ameide. Middelharnis, v.m. Ds. Vlasblom van Uude Tonge (Doop) en 's av. leesdienst. Stad aan 't Haringvliet, v.m. 9.30 uur Ds. Pol- huijs en n.m. 2 uur leesdienst. Den Bommel, v.m. Ds. v. d. Zee (Doop) en 's av. 6 uur leesdienst. Ooltgensplaat, v.m. 9.30 leesdienst en 's av. 6 uur Ds. Polhuijs van Stad. Oude Tonge, v.m. leesdienst en n.m. Ds. Vlas blom. Nieuwe Tonge, v.m. leesdienst en n.m. 2 uur dhr. Blijleven van Nieuwkoop. Dirksland, v.m. 9.30 en 's av. 6 uur de heer Blijleven van Nieuwkoop. Herkingen, v.m. 9.30 en 's av. 6 uur de heer Van Yperen. Melissant, 's av. 6 uur Ds. v. d. Zee van Den Bommel (Doop), Stellendam, v.m. en 's av. de heer Bouman. Goedereede, v.m. 10 uur (n.t.) Ds. van Ameide van Sommelsdijk. Guddorp, v.m. leesdienst en n.m. 2 uur Ds. van Ameide van Sommelsdijk. Middelharnis, v.m. 10 en 's av. 6.30 uur Ds. Ozinga van Bennekom (coll. Tehol. School en V. LI.). Stad aan 't Haringvliet, v.m. 9.30 en n.m. 5.30 uur Ds. de Graaff. Den Bommel, v.m. 'eri 's av. Ds. Schaafsma. Ooltgensplaat, v.m. 9.30 en 's av. uur Ds. de Lange. Melissant, v.m. en 's av. Ds. Bouma van Rijsen- burg. Stellendam, v.m. en 's av. leesdienst. Ouddorp, v.m. en 's av. leesdienst. Middelharnis, v.m. 10 en 's av. 6.30 uur lees dienst. Dirksland, v.m. en 's av. Ds. de Blois. Herkingen, v.m. 9, n.m, 2 en 's av. 6 uur leesdienst. Ouddorp, v.m. en n.m. leesdienst. Van de overige gemeenten geen opgaaf. ■KiHBaBBBHBBB BB BBBBBBBBBEHaill GEEF MIJ TE DRINKEN! Joh. 4 vs. 7b. Neen, de gemeente ds Heeren op aarde heeft geen Koning, Die vreemd is aan de moeiten en ellenden, waarin zij hier verkeeren moet; Haar Koning heeft kroon en hemelsche heer lijkheid verlaten en heeft de menschelijke natuur aangenomen, opdat Hij in hetgeen Hij zelf verzocht zijnde, geleden heeft, degenen, die ,\erzocht worden' zou kunnen te hulp komen. |(Hebr. 2 18). Wij zien Hem in Johannes 4, wegens de aan wakkerende vlam van haat en vijandschap der Farizeeën over het wassende aantal volgelingen, die door Zijne discipelen gedoopt worden, uit Judea gaan naar Galilea, Zijnen weg kiezende door Samaria. Ten zesde ure van den dag is Hij met Zijne discipelen gekomen bij het aloude Sichem, thans Sichar geheeten. Moe van de verre reis zet de Heere Zich neer bij de bron, de fontein Jakobs geheeten, in het stuk lands, hetwelk Jakob zijn zoon Jozef gaf, een historisch plekje vol van herinneringen aan het oude Gods volk. De reis heeft niet enkel moe gemaakt, maar ook dorst verwekt. De discipelen zijn naar de stad gegaan om spijze te koopen. Daar nadert van den stadsweg eene vrouw, die met haar watervat de richting naar de fontein kiest. Aan deze openbaart de Heere onmiddellijk bij hare nadering zijn ver langen: „Geef Mij te drinken 1" zegt Hij. Wat wil de Heere laag afdalen Niet alleen wil Hij Zich moeite en inspanning getroosten, uren verre reizen doen onder de hitte der Oos- terzonne, honger en dorst lijden, maar ook Zich in Zijne behoeften keeren tot eene vreemde vrouw uit Samaria, tot een zwak en zondig schepsel, waarmede in het gewone leven geen Israëliet zich in gemeenschap wil stellen. Geef Mij te drinkenklinkt het van Zijne lippen. Zijn dan niet de hemel en de aarde Zijne Heeft Hij geen macht over de zee en de stroomen, zijn alle wateren niet door Zijne hand gemaakt Ja, en toch richt Hij Zich vra gend, als een hulpbehoevende tot zulk eene vrouw. Wat oneindige afstand tusschen wezen en gestalte. Maar het goddelijke Wezen wil Zich achter die knechtsgestalte verbergen, wil die afhankelijkheid van een nietig schepsel aannemen om daarin te toonen, hoe Hij zon daren mint, om door die liefde als door een vuur de banden te verbranden, die aan een zondig leven, aan den dood hechten. Nog groo- ter wordt bij de gedachte aan die weldaad de zelfvernedring, de aanneming eener dienst knechtsgestalte. Zoo beschouwd en gevoeld is er zeker voor het onbuigzame, eigenlievende menschenhart in de wereld géén zwaarder beuk- ijzer dan de diep eenvoudige vraag des Heeren: „Geef mij te drinken In Zijne opzoekende liefde tegenover deze Samaritaansche vangt de Heere met dit woord niet gekunsteld aan. Neen, 't is geheel natuur lijk. Hij komt als een nooddruftige tot eene, die hulp kan verleenen. De band van betrekking is niet gezocht. Als de zondaarsliefde maar drang mag zijn, wordt gemakkelijk een aan- nooping gevonden. O, wat zal die nederige vraag des Heeren in later tijd menigmaal bij deze vrouw zijn opgekomen. Wat zal zij hebben uitgeroepen: Hij, de Heere, smeekende, tot mij, diepgevallen zondares Ja, 't Woord des Hee ren is een tweesnijdend scherp zwaard, dat oorgaat tot de verdeeling van ziel en geest, samenvaegselen en des mergs en is een oor- deeler der gedachten en der overleggingen des harten. 't Is een groot voorrecht, als de Heere Zich verwaardigt tot ons te komen met Zijne smeek bede en we mogen nog in Zijne hand als middel gebruikt worden tot bevrediging Zijner be hoeften. In Mattheus 25 wordt ons de zoon des menschen voorgesteld, komende in Zijne heerlijkheid 'eri al Zijne heilige engelen met Hem en zittende op den troon Zijner heerlijkheid. Alle volkeren worden voor Hem vergaderd en Hij zal ze van elkander scheiden, gelijk de herder de schapen van de bokken scheidt. En Hij zal de schapen tot Zijne rechterhand zetten, maar de bokken tot Zijne linkerhand. Alsdan zal de Koning zeggen tot degenen, die tot Zijne rechterhand zijn: Komt, gij gezegenden mijns Vaders beërft dat Koninkrijk, hetwelk u be reid is van de grondlegging der wereld Want Ik ben hongerig geweest en gij hebt Mij te eten gegev'en; Ik ben dorstig geweest en gij hebt Mij te drinken gegeven. De vraag: Geef Mij te drinken krijgt alzoo door dit Woord in den jongsten dag van 's Heeren mond een geestelijk diepen zin. De wereld verheft hare stem op de straten en roept: Geef mij uw geld, uw goed, uw gaven, uw krachten, uw talenten, uw leven. Wat is de stem des Heeren tegenover al die luidruchtigheid der wereld, tegenover haar ge schetter met trompetten en schalmeien. Gaat de roepstem des Heeren in het Evangeliewoord: „Geef Mij te drinken" in die zee van geluiden niet verloren?'? Bij velen wel, bij weinigen niet. Het groote, het aanzienlijke, het rijke en met wereldschen luister omstraalde moge velen aan lokken, toch is er op aarde een volk, dat het roepen des Heeren leert opmerken, daarop leert acht en gevolg geven. Het zijn degenen, die de Heere heeft liefgehad met eene eeuwige liefde en die Hij daarom getrokken heeft met koorden van goedertierenheid en waarheid, uit de duis ternis tot het wonderbare licht Gods. Ze zijn arm, schrikkelijk arm in zichzelven en hebben een Heiland noodig, Die voor hen arm is ge worden, tot hen in liefde is gekomen en Wien zij toevoegen: wij hebben U lief, omdat Gij ons eerst hebt liefgehad. Zij leeren zich zelvten aan den Heere geven in alles, wat zij bezitten, maar steeds in ootmoedigheid, zóó, dat, als de Heere hen toespreekt: Ik ben dorstig ge weest en gij hebt Mij te drinken gegeven, een parig hun antwoord is: Heere, wanneer hebben wij U dorstig gezien en U te drinken ge geven In eigen schatting hebben zij dat nooit gedaan; integendeel zij hebben den Heere edik met gal gemengd ingeschonken, zij hebben Hem moeite gemaakt met hunne zonden, zij hebben den Heiligen Geest tegengestaan, zij vragen dan ook in heilige verwondering; Heere, wanneer heb ben wij U dorstig gezien en hebben wij LI te drinken gegeven En de Koning zal antwoorden en tot hen zeggen: Voorwaar zeg Ik u, voor zooveel gij dit één van deze Mijne minste broeders gedaan hebt, zoo hebt gij dat Mij gedaan. De Heere is de Bruidegom en Zijne ge- loovigen zijn Zijne Bruid. Gelijk het Hoofd met de leden één is, alzoo de Heere met Zijne kerke. Te drinken geven aan den Heere is in dezen zin de kinderen Gods liefhebben, tot hen worden uitgedreven om ze te laven, te helpen, te beschermen, te dienen. De Heilige Geest zet de ziel in dit teekeri, drijft haar uit tot dit bewijs der liefde Gods. De wereld scheldt de levende Kerke, keert haar den rug toe, spot met haar honger, haar dorst, haar vreemdelingschap, haar naaktheid, haar krankheid. Geef Mij te drinken, roept de Heere, zij hoort het niet, zij spot met die stem, zij haat die zelfs. En waarom Omdat zij haar veroordeelt, zich van hare gangen afkeert, het smalle pad der gerechtigheid kiest voor de breede paden der zonde. Maar geen medelijden, geen bekomme ring, niets anders dan een spotlach voor de lovende gemeente des Heeren profeteert eeuwig wee in de voleinding der eeuwen, eeuwige uit sluiting uit Gods Koninkrijk, een woord als van Matth. 25 41 Gaat weg van Mij, gij ver vloekten in het eeuwige vuur, hetwelk den duivel en zijnen engelen bereid is Gezegend dan allen, die naar het rechtvaardig oordeel des Heeren, mogen te drinken gegeven hebben op den eisch des Heeren: „Geef Mij te drinken "Wijlen Ds. B. VAN DER WAL. VAN DEN BOMMEL door Ds. G. VAN DER ZEE. XLIX. DE TIJD VAN Ds. P. BONTE. 1757—1775, Ds. P. Bonte was een schrijver en behartigde de administratie. Zoo heeft hij de eerste ligger, d.i. een lijst, aangelegd van de diaconiegoederen, en tevens die van het Archief. Zijn opgaven stemmen overeen met ons bezit. Wij moesten echter in 1918 doop- en trouwboeken afstaan, loopende tot 1812, en zien uit zijne opgaven, dat die er geweest zijn vanaf 1663, welke boeken zich thans in Den Haag bevinden. De kerkelijke tucht werd streng gehandhaafd, daar de kerkeraad onmiddellijk alles bekend werd gemaakt en iemand onder censuur stelde om' de geringste vergrijpen. Zoo was er b.v. een kwestie met iemand, die 30 takkebossen ontvreemd had, hetgeen met de 30 zilverlingen van Judas werd vergeleken. Dat een en ander met de jaren veranderd en ver slechterd is, vindt zijn oorzaak ook al hierin, dat ieder lidmaat zich begaf ten Avondmaal. Gm dit nu te verhoeden, werd de censuur spoe dig toegepast, zoowel wegens gekijf, twist, twee dracht, onzedelijkheid en dergelijke. Voor de bediening van het H. Avondmaal ging de predikant met een ouderling alle ge zinnen rond, circa 40 in getal, en noodigde hen allen die lidmaat waren, ten Disch, Op die wijze kwam ook alle kwestie aan het licht, en werd breedvoerig besproken. Zoo werd ook Herm. Versteeg geweerd, wijl'hij op de Bom- melsche kermis niet naliet op zijn viool te spelen. Ook werd een vooraanstaand persoon zes weken geschorst in zijn dienst wegens gedwon gen huwelijk en onbepaalden tijd het gebruik van 's Heeren tafel ontzegd. Wegens strenge koude van den winter 1768 deed men den rondgang niet, die in gewone omstandigheden buiten het dorp per rijtuig ge schiedde. In 1765 besloot de Kerkeraad alle aandacht er aan te wijden, dat de Kerk in haar vaste bezittingen aan land zooveel mogelijk tot ver meerdering werd gesteund. Daartoe zou de dia conie niet terstond meer hypotheken geven aan derden, doch eerst haar geld aan de kerkekas leenen. Zoo kocht dan ook de kerkeraad voor kerk en diaconie samen 16 gem. 32 roeden, dus ieder 8 gem. 6 roeden, den 8 Febr. 1765 van J. C. v. d. Veer, Vroonland, Polder Den Bommel, elk voor 532-8-14, waarmede het bezit weder om rentegevend was vermeerderd, daar het geld lang niet altoos dusdanig kon worden belegd, bij gebrek aan een bank. Nog steeds heerschte de oude gewoonte, dat de kerk ook voor de wereldlijke zaken zorg droeg. Zóo b.v. sloot men met de brandmeesters een nieuw contract, waarbij de 'kerk zich ver bond allerlei verplichtingen na te kom'en. Voorts werd aan Johs. van Putten, kortweg Hans Put genoemd, opgedragen om de Voorstraat in orde te brengen, door de helling van den dijk beter begaanbaar te maken. Deze werd opgehoogd, zoodat de knik verdween. Nieuwe straatsteenen gaven het geheel een beter aanzien. De gerezen kwestie met Ooltgensplaat ten opzichte vari het begraafrecht heeft lang ge- loopen. De brieven van Ooltgensplaat werdén ontvangen en na gelezen te zijn ontlokten zij Ds. Bonte de ontboezeming: zij spotten met ons! Ook de Ambachtsheer, in deze zaak ge moeid, begon het te vervelen, en verweet ons onze breedsprakerigheid. Ds. Bonte schreef dan ook eindelooze brieven, die met andere kwesties een boekdeel vullen. Wij waren echter niet zoo gauw verlegen en begaven ons naar den advo caat Thierry de Beye, die het proces van het Dorpswaaggeld indertijd gewonnen had. Deze vroeg naar de bewijzen van ons recht, zooals de Plaat en de Heer ook gedaan hadden, doch bij gebrek daaraan, kwamen wij ook onverrich ter zake thuis. De Schout van Ooltgensplaat trok echter zijn besluit in, zoodat ieder vrij gelaten werd, en ook wij het disputeeren moede, lieten deze zaak verder rusten. Anders stond het met de Boedel-Bigge- kwestie. Heftig waren steeds de disputen. Onze ker- keraadsafgevaardigden teekenden de rekening jaren achtereen onder protest. Men had steeds bezwaar tegen de wijze waarop het beheer werd gevoerd. Daarna ging men procedeeren. Ooltgensplaat werd gedaagd en bracht de kosten op de boedel rekening, terwijl wij onze kosten zelf betaalden. Dit was olie in het vuur. De Schout zei, dat hij in geen honderd jaar anders zou handelen dan thans en dat als Den Bommel zijn, zin kreeg, hij wel twaalf klerken noodig had. Ieder jaar werd de toestand meer gespannen, zoodat eens een Platenaar zei toen de ver gadering begon: daar zijn die lastige kerels weer ik verzoek jelui maar heen te gaan Ds. Bonte was echter niet bevreesd. Hij stak een vurige rede af, waarop een dieo stilzwijgen volgde. De Administrateur had n.l. reeds voor uitgaven geboekt allerlei postten, die meer tot de begrooting dan tot de rekening behoorden. Toen dan ook dit als een fout werd erkend, is langzamerhand de vrede weer geteekend, en werd men in 1771 allervriendelijkst ontvangen. (Wordt vervolgd). HET HUWELIJK. In de „Geref. Kerkbode v. R'dam" schrijft V.: Een echtelijke verbintenis tusschen een ge- loovigen man met een ongeloovige vrouw en omgekeerd is een verboden verbintenis. Die kan kerkelijk niet gesloten worden, want zij is in strijd met Gods Woord. En nooit mag de kerk iets doen in strijd met het Woord. Zoo'n huwelijk valt niet onder de gemengde, maar onder de verboden huwelijken. Staat dat onder ons vast Als er geen blijken van het tegendeel waren, behoefde de kerkeraad bij de behandeling der „gemeengde" huwelijken dit nog eens niet apart uit te spreken. Het is volkomen waar, dat Gods Woord een huwelijk tusschen geloof en ongeloof verbiedt. Het is immers geen verbinding, evenmin als ijzer en leem, maar nu komen wij in de praktijk toch zulke huwelijkten tegen en die blijken, naar het zeggen van de betrokken personen en hun familie, heel goed te gaan. En meer dan eens zijn zulke huwelijken ten voorbeeld gesteld aan een paar menschen, die wél geloovig waren, ook trouwden, maar in 't geheel niet bij elkaar bleken te passen. Daar zit de moeilijkheid. Een huwelijk is maar niet in orde als twee geloovige menschen, na eenigen omgang, waar bij zij liefde meenen te constateeren, tot een levenslange verbintenis besluiten. Er moet werkelijk liefde zijn en de karakters moeten passen, anders is het niet waar, dat God aan dien man, die vrouw als met Zijn hand toegebracht heeft. In een huwelijk van een geloovige en een ongeloovige, behoeft dus niet gewezen te worden op ongelukkige huwelijken bij geloovigen, want die bestaan, maar omdat men daar gemeend heeft, dat het voldoende is als men van dezelfde kerk was, zonder te lettten of het noodzakelijk element voor de hechte verbinding aanwezig was, dus of er oprechte liefde was en of de karakters niet al te zeer botsten. En dan zeggen de getrouwden, waarvan de een geloovig en de ander ongeloovig is: „juist en dat is bij ons het geval; wij houden van elkander", en daarmede meenen zij het goed recht van hun verbintenis aangetoond te hebben. Als de eene partij werkelijk gelooft, dus zich bewust is een levend lid van d e kerk van Christus te zijn, dan komt ons een verbintenis met een ongeloovige ondenkbaar voor. Zoo iemand zal toch niet in een lev'ensverbinding treden met een ander, die buiten Christus staat. Die, al doet hij of zij het niet opzettelijk en niet lasterend, toch over het bloed van het Godslam heenstapt als iets van gewone be- teekenis. Dat kan niet. Een geestelijk levende zal toch niet voor het leven zich verbinden met een geestelijk doode. Maar er zijn belijders en belijderessen, die het geestelijk en het natuurlijk leven zoo uit elkander houden, dat zij op het eene terrein heel anders leven dan op het andere. Zij ging trouw ter kerk, zat geregeld aan den heiligen disch mede aan, toonde zich ook in het dagelijksche leven als iemand, die van Christelijken levenswandel is. Maar zij vond het vervelend, dat er zoo weinig passende Geref. jongens waren en dat zij den passenden niet scheen te passen. Zij was verpleegster in een groot ziekenhuis en in die „neutrale" inrichting waren de meeste ver pleegster „neutraal", d.w.z. onchristelijk. Zij ging met die collega's om, kwam daardoor in geheel andere levenskringen, van hooge bescha ving en gezond intellect, kreeg sympathie voor een Dr. (geen geneesheer), die aleerder voor haar sympathie had en toen zij al redeneerend elkander gevonden hadden, dacht hij over een huwelijk. Toen kwam zij met haar bezwaren. Maar die redeneerde hij weg, door ieder „vrij" te ver klaren in het stuk van den godsdienst. „Of jij jodin of heidin bent, dat doet er niets toe, als je mij maar liefhebt." Dat was toch ook zoo. Thuis ontmoette zij verzet. Maar ja, thuis waren zij niet ontwikkeld. Vader weigerde zijn toestemming te geven, de wijkpredikant werd in de zaak betrokken, de kerkeraad heeft er zich mede bemoeid, maar zij kon hem niet los laten. En hij wilde vrij blijven. Hij trouwde het meisje, maar niemand en niets meer. Ook wilde hij oprecht zijn en zich niet geloovig laten maken. Onder protest van de ouders trouwden zij. Het huwelijk scheen goed te gaan. Zij ging trouw ter kerk, al was zij wel wat boos, dat men geweigerd had, om „over te trouwen". Heelemaal was zij niet gesticht toen zij een paar „vermanende" ouderlingen op be zoek kreeg en hij metende, dat zooiets ongehoord was. Na drie jaren ontmoette ik haar in de va- cantie. Zij zag er opgewekt uit en liet vol moeder trots haar dochtertje zien. „Is die kleine gedoopt?" vroeg ik. Het gezicht betrok, omdat zij „neen" moest antwoorden. Haar man vond, dat het onver antwoordelijk was om een onbewust kind ergens lid van te maken. Dat moesten zij later zelf weten. „Is U nog altijd gelukkig „In het natuurlijke leven heb ik het heel goed, maar ik gevoel mij niet gehuwd, want wij hebben twee levensrichtingen." Deze kleine illustratie is aan de praktijk ont leend. Het huwelijk van een geloovige met een on geloovige is ongeoorloofd, omdat het in strijd is met Gods Woord. Omdat het uit het geloof niet is. En dan is het zonde. EEN VRAAG EN EEN ANTWOORD. Misschien voor bewoners van een gemeente met groote -afstanden ook wel van belang is wat hier overgenomen is uit „de Vragenbus" van het Gereformeerd Jongelingsblad, dat gewoonlijk zulke rake antwoorden geeft op gestelde vragen: Vraag: Is het geoorloofd op Zondag een rijwiel te gebruiken om een of andere spreker te gaan beluisteren Om naar familieleden te gaan Ja of neen Antwoord: Daar komt de oudeb ekende weer. Straks kan nog gevraagd worden of het soms wel per vigilante, per trekschuit, per auto, per bokkewagen of per ezelkar mag. Al dat gewurm komt voort uit een valsche Sabbathsbeschouwing. En dan zou men van de „geestelijkheid" een nauwkeurig lijstje willen hebben van wat mag en niet mag. Liefst alphabetisch geordend, 't Is zoo makkelijk ziet u. Wanneer maar een behoorlijk aantal „ver anderde" menschen het lijstje willen ondertee kenen, als „goed en zuiver bevonden". Welke gedachte heeft men toch van den hoogen God en Zijn heerlijk gebod Beste vrager, ik kan mij voorstellen, dat u zonde zou doen, als u niet per rijwiel op zekeren Zondag naar uw familieleden ging en dat ik zonde zou doen als ik w e 1 per rijwiel op zekeren Zondag naar familieleden ging. Denk daarover eens na. En als ge er achter zijt, zult ge begrijpen, waarom door een ja of neen onder „Vragenbus zulke kwesties niet zijn op te lossen. ■Wij hebben een geestelijke, teedere Sabbathsbeschouwing noodig, waar de Farizeër niet bij kan en die den Antinomiaan terug- slingert. Lees eens Dr. A. Kuyper: Het tractaat van den Sabbath. Wat het elders sprekers beluisteren betreft, daarvoor hebben wij 's Zondags geen t ij d. Daarvoor hebben wij 't Zondags veel te druk. Wij hebben Zondags zooveel werk. De Zondag is des Christens werkdag bij uit nemendheid. Gij kunt van dien stapel ar beid lezen in Cat. Zondag 38. Gij kunt toch niet op twee plaatsen tegelijk zijn Naarstig (dit is tweemaal) in den ge- ordenden weg (d.i. de plaatselijke kerk: zie ook 1 Cor. 14 40 en 1 Cor. 14 33) Gods Woord te hooren: hoe blijft er dan gelegenheid om elders iemand te gaan beluisteren. Die „iemand" is bovendien geen ander „iemand" dan in uw woonplaats In uw woonplaats spreektde Heere tot zijn aldaar verzamelde gemeente. En in die andere plaats Ook de Heere Maar dan behoeft ge toch zeker ge'en fietstocht te maken waardoor gij 's Heeren stem in eigen stad of dorp ontloopt om dezelfde in ongeordenden weg te gaan hooren Of is het om dien bijzonderen redenaar, van wien iedereen den mond vol heeft, nu ook eens te zien en ook eens te hooren Naar de kermis Naar de kermis om een kalf met vijf pooten te zien Gods huis, Gods dag, Gods Woord, Gods knechtten verlage men niet tot kijk- en hoorspul, d.i. kermisspul. DE DAG VAN DEN MENSCH. In sKerkblad van 's Gravenhage« schrijft J H.: Wij leven in een tijd van techniek. Wat kan de mensch veel en wat doet hij veel. Het is een wonder»waar en een wonder» schoon woord uit den ouden Bijbel, dat God de eeuw in het hart van den mensch heeft gelegd. Intellect en techniek gaan samen om won» deren te verrichten. In de huiskamer beluistert men door de radio, wat op groote afstanden ten gehoore wordt gebracht. En hier staat men nog pas aan het begin. Telkens hoort men van nieuwe mogelijkheden, het kan best zijn, dat wij nog eens elk oogenblik van den dag in verbinding kunnen staan met elk deel der wereld en dat, onverschillig waar we gaan of staan. Dat zijn wonderen 1 De moderne mensch gelooft niet meer aan wonderen, maar hij spreekt toch wel graag over de wonderen der techniek. Daarmede dan bedoelende niet won» deren van God, maar wonderen der menschen. De vliegtuigen verbinden de uiterste deelen der aarde en doen de afstanden geweldig krimpen. En een luchtschip maakt een mach» tige reis van Duitschland naar Amerika en terug. Ja, het is een tijd van wonderen waarin wij leven. De techniek viert hoogtij. De techniek, dat is wat de mensch kan en wil, de arbeid zijner handen. En toch blijven die handen smartehanden. Indien ooit, dan wordt het juist nu open» baar, duidelijk en klaar. Ford, de machtige Amerikaansche auto-koning heeft het gezegd de radio en de auto zullen de menschheid wijs maken en den oorlog uitbannende machines, die steeds meer worden vervolmaakt, zullen aan allen voorspoed brengen en zullen het Bijbelwoord tarten, dat wij in het zweet van ons aanschijn ons brood zullen etende arbeidsconflicten zullen wel verdwijnen, wan» neer men den arbeiders slechts hooge loonen geeft. Dat is een modern recept tegen de smart der handen van den mensch. 't Is wat op z'n Ameiikaansch gezegd, maar het is principieel ook de taal van den mo> dernen mensch om ons heen, die met zijn kennis en techniek God tart en Hem kan missen. De mensch in zijn kennen en kunnen is nummer één, hij voelt zich een God, die de wereld en het leven dwingt, om hem te geven wat hij er van hebben wil. Er is eens iemand geweest, die gezongen heeft Wat afvalt van den hoogen God, Moet vallen. Éénzelfde schuld, éénzelfde lot Voor allen. 't Gezin, 't geslacht, het volk, de Staat, De kleinen en de grooten, Verlaten wordt wat God verlaat, Waf God verstoot, verstoten. Wel hoort men daag'lfjks stem op stem Weerklinken »Geen nood, wij redden 't zonder Hem,« Maar die het zeggen zinken. De moderne mensch lacht om zooiets. Iemand die zooiels zegt, is voor hem een zwakkeling, een zenuwlijder, die in een gesticht op staats» kosten verpleegd moet worden, want hij is hard ziek. Hij, de moderne mensch, de mensch zonder God. zinken Fn hij stijgt met den dag I Eiken dag wordt hij knapper, telkens brengt de techniek nieuwe wonderen. Hij, de moderne mensch, de mensch zonder God, armer? Welke dwazen halen dat in hun hoofd, hij wordt juist met den dag rijker en heeft geen ding gebrek. Ijlen zij dan, die den modernen mensch met al z'n intellect en techniek z'en als zoo dwaas Die hem met al den rijkdom van zijn kennen en kunnen zien als zoo arm en berooid Zijn dat dan de pessimisten, de zwartkijkers, of zijn het de werkelijkheidsmenschen In dat kennen en kunnen van den mensch is ook nog zooveel smart. Maar en dat is het ontroerend ernstige al zijn intellect, al zijn techniek heft het leven der moderne menschheid niet op. Zij waadt door een vloed» golf van benauwde, platte en grove genietin» gen, door een vloedgolf van veel wee en van intense verveling Dezer dagen las ik ergens deze woorden Europa is plat, grof en banaal geworden. En rit niet alleen Europa is ook benauwd geworden. Niet sedert vandaag of gisteren, neen, sedert eeuwen wordt Europa alsmaar benauwder. Men stikt in Europa welhaast van de benauwdheid. Nooit is 't in Europa, nooit is 't in de wereld zoo benauwd geweest als heden ten dage het geval is. Er is dan ook nimmer een tijd geweest, die zooveel indivi» dualisten voo tgebracht heeft als onze tijd. Het individualiseeringsproces is heden ten dage op 't hoogtepunt gekomen, de platheid en de grofheid is algemeen geworden, Zonder te generaliseeren, is te zeggen, dat Europa bevolkt wordt door een welhaast ein» delooze troep benauwdheden, dien het er slechts om te doen is hun zinnigheid en zin» nelijkheid, kortom, hun gansch verkeerde na» tuurlijkheid ten volle uit te leven en daarvan mateloos en eindeloos te genieten. Heden staat Europa in 't feeken van het eindelooze genot, wat tevens de verklaring in zich houdt, van de eindelooze verveling in Europa. Want ook het genot op zichzelf is bepaald, begrensd en daarmee benauwd en geeft daarom den mensch in werkelijkheid geen voldoening Het is juist geteekend, eer te zwak dan te sterk. Europa lacht weer. als het zich maar niet dood lacht 1 De moderne mensch geniet, geniet van zich» zelf en van zijn intellect, zijn techniek, maar tegelijk zoekt hij de behoeften van zijn hart te vullen met deD draf der zwijnen. Arme'rijke wereld, rijke»arme christen!

Krantenbank Zeeland

Maas- en Scheldebode | 1929 | | pagina 9