L UIT HET WOORD J C. WARNAER, Dirksland, Ds. C. VAN DER WAL, Dirksland, A. H. VAN YPEREN, Herkingen en Ds. G. VAN DER ZEE, Den Bommel, Eindredacteur PREDIKBEURTEN ONDER REDACTIE VAN OP ZONDAG 7 JULI 1929 SCHETSEN UIT DE KERKGESCHIEDENIS I VOOR DEN ZONDAG I NED. HERV. KERK. Sommelsdijk, v.m. leesdienst en 's av. Ds. van Ameide. Middelharnis, v.m. en 's av. de heer Dekker van Bleiswijk. Stad aan 't Haringvliet, v.m. 9 uur Ds. Polhuijs en n.m. 2 uur leesdienst. Den Bommel, v.m. 9.30 leesdienst en n.m. 2 uur de heer Van Yperen van Herkingen. Ooltgensplaat, v.m. 9.30 leesdienst en 's av. 6 uur Ds. Vlasblom van Oude Tonge. Oude Tonge, v.m. Ds. Vlasblom (Doop) en n.m. leesdienst. Nieuwe Tonge, v.m. leesdienst en n.m. 2 uur Ds. van Ameide van Sommelsdijk. Dirksland, v.m. 9 uur (o.t.) Ds. van Ameide van Sommelsdijk en 's av. 5.30 (o.t.) lees dienst. Herkingen, v.m. 9.30 en 's av. 6 uur de heer Van Yperen. Melissant, 's av. 6 uur Ds. Polhuijs van Stad aan 't Haringvliet. Stellendam, v.m. en 's av. de heer Bouman. Goedereede, v.m. 9 uur (o.t.) Ds. v. d. Zee van Den Bommel (Doop). Ouddorp, v.m. leesdienst en n.m. Ds. v. d. Zee van Den Bommel (Doop). GEREF. KERK. Middelharnis, v.m. en 's av. Ds. van Velzen van Doesburg. Stad aan 't Haringvliet, v.m. 9.30 en n.m. 5.30 uur Ds. de Graaff. Den Bommel, v.m. en 's av. Ds. Schaafsma. Ooltgensplaat, v.m. 9.30 en 's av. 6 uur Ds. de Lange. Melissant, v.m. en n.m. Ds. Westerhuis van Hellevoetsluis. Stellendam, v.m. 'en 's av. cand. J. Koppe van Groningen. Ouddorp, v.m. en n.m. leesdienst. GEREF. GEMEENTE. Middelharnis, v.m. en 's av. leesdienst. Dirksland, v.m. en 's av. Ds. de Blois (Doop). Herkingen, v.m. 9, n.m. 2 en 's av. 6 uur leesdienst. Ouddorp, v.m., n.m. en 's av. de heer van Schothorst van Lunteren. Woensdagavond 6.30 uur Ds. Barth van Vlaar- dingen. OUD-GEREF. GEMEENTE. Herkingen, v.m. 9 en n.m. 2 uur leesdienst. Van de overige gemeenten geen opgaaf. STICHTELIJKE OVERDENKING DE LEVENSVRAAG! Wat moet ik doen, opdat ik zalig worde Hand. 16 30b. Paulus, Silas en Lukas zijn te Filippi in den kerker geworpen. Wonderlijke Weg, die de Heere met de Zijnen houdt. Is dat nu het loon voor al hun arbeid en moeite Zal nu het einde de dood zijn, nadat er slechts één, Lydia is bekeerd geworden Zoo redeneert ons natuurlijk verstand. Maar, Gods wegen zijn hooger dan onze wegen en Gods gedachten zijn hooger dan onze gedachten. Neen, zij worden in „den binnensten kerker'' geworpen, met de voeten in den stok, na vooraf gegeeseld te zijn, opdat hun geloof beproefd en straks versterkt zal worden, meer nog, opdat hun geloof tot heerlijke openbaring zal komen en anderen tot heilige jaloursheid zal verwekken. Maar, dat niet alleen zij worden in de gevan genis opgesloten, omdat er straks nog anderen, die nu nog in de boeien van Satan gevangen Zitten, moeten worden toegebracht. Heerlijk komt bij Paulus en zijn medgezellen het geloof tot openbaring als zij te midden van hun smart lofzangen zingen midden in den nacht ter eere Gods. Zóó sterkten zij zich in den Heere hunen God En niet alleen hooren de medegevangenen aandachtig naar hun gezang, maar ook hoort de Heere zelf in deiï HemelEn daarvan zal Hij getuigen op de aarde De Heere gaat spreken in een aardbeving. De aarde dreunt en trilt. Alles beweegt zich en alles wordt uit zijn voegen gelicht. Ook de zware deuren der gevangenis springen open en de stokken worden verbroken Groote siddering grijpt den stokbewaarder aan, als hij ziet, dat de deuren van de gevange nis open staan. Hij meent, dat de gevangenen zijn gevlucht. En bevreesd, dat hij straks waar schijnlijk als een ontrouwe bewaarder aange klaagd en veroordeeld zal worden, wil hij liever dan dat, een einde maken aan zijn leven. Daarom grijpt hij zijn zwaard om zelfmoord te plegen. Maar Paulus, die zeker zijn wanhoopskreten heeft gehoord, roept hem toe „Doe u zelf geen kwaad, want wij zijn allen hier." Dat komt hem echter ongelooflijk voor En toch als hij licht geëischt heeft en gaat zien, blijken alle gevangenen tegenwoordig te zijn .Maar nu staat de stokbewaarder dan ook ge heel verplet. Dat kan geen toeval zijn Dat moet een werk zijn van den Almachtige, van Wien Paulus en zijn reisgezellen dienstknechten zijn, en waarvan hij ook wel gehoord heeft. En andermaal wordt de stokbewaarder zeer bevreesd, nu onder den indruk van de Majesteit des Heeren En hij roept in zijn angst uit„Wat moet ik doen, opdat ik zalig worde En met deze vraag legt hij zijn heelen toestand open Ongetwijfeld heeft hij zichzelf ook als zondaar voor God leeren kennen, want zonder kennis van zonde en ellende is er ge'en' vragen naar verlos sing Innerlijk vernietigd valt hij aan de voeten van Paulus neer en in 't besef van zijn zonden vraagt hij of er nog een weg tot ontkoming is. Hebben wij daar ook reeds bevind e- lijke kennis aan De vraag van den stokbewaarder is d e le vensvraag Geen zondaar kan buiten die vraag. Niemand kan er buiten, want we zijn allen verdoemelijke Adamskinderen, van Gods zalige gemeenschap vervreemd en we kunnen alleen aanspraak maken op de eeuwige rampzaligheid Of meent ge, dat we geen vijanden Gods zijn en haters van onzen naaste Denktge, dat het niet waar is, dat we ge vangenen van Satan zijn en op onverantwoor delijke wijze Gods wet hebben geschonden en nog dagelijks schenden Meent ge, dat we de zaligheid deelachtig wor den, als we weieens ontroerd worden onder de predikatie of het lezen der Schrift O, als dat genoeg is tot zaligheid, dan is Achat ook in den hemel Rekent ge er op, dat we de zaligheid deelach tig zullen worden, als we onze plichten trouw vervullen Dat is best, maar zonder -wedergeboorte des harten, is dan nog op ons van toepassing, dat we van buiten schoon zijn, doch van binnen vol doodsbeenderen en onreinheid O, stellen we ons toch niet tevreden met aller lei drogredenen Rusten we niet op valsche gronden voor de eeuwigheid Bekennen we onszelf, dat we zondafen zijn Belijden we onze zonden voor God Vragen we den Heere, dat Hij ons de belang rijkheid van deze vraag „Wat moet ik doen, opdat ik zalig worde", doe inzien. Niemand kan buiten die vraag die straks niet voor eeuwig wil buiten blijven, maar wil zalig worden En die ernstig de zaligheid zoekt, w i 1 ook niet buiten die vraag. Maar dan bedoelen we natuurlijk een ontdekte ziel. Van nature willen we de zaligheid niet, al thans niet in den weg, die Gods Woord voor schrijft. Maar die van zonde, gerechtigheid en oordeel overtuigd wordt, gaat de zaligheid willen. Die wordt uitgedreven uit zich zelf en henen gedreven naar Christus. In het besef van hel en doemwaardigheid gaat het bekommerde hart vanzelf vragen „Wat moet ik doen, opdat ik zalig worde?" Ja, dat wordt de vraag van iéder, die gebo gen gaat onder een last van zonden en het ver staat, dat hij Gode het rantsoen niet kan geven. Hij werpt zich ais een gansch verlegene voor den Heere neer, en terwijl onder tranen de schuld beleden wordt, gaat uit diepte van el lende de vraag omhoog „Wat moet ik doen, opdat ik zalig worde En dan komt niemand bedrogen met die vraag uit. Want daar is een afdoend antwoord op voor verloren zielen. „Geloof in den Heere Je zus Christus en gij zult zalig worden." Daar is een volkomen Zaligmaker, die de zielen redt van den dood, die door Zijn dier baar lijden een algeheele verlossing heeft te weeggebracht en die verlossing meedeelt aan allen, die zich aan Hem toevertrouwen. Ziet, die komen niet in de verdoemenis en zullen deel hebben aan de zaligheid, welke ge openbaard zal worden aan alle verslagenen van geest. Maar eeuwig bedrogen zullen uitkomen al len, die de vraag „Wat moet ik doen, opdat ik zalig worde niet tot de hunnen hebben willen maken. Dat dan niemand volharde in de zonden, dat niemand de genadetijd verspille. Leeft ge nog voort op het zondepad, ga er niet op voort Roept nog in de kracht des Heiligen Geestes tot den Heere. Ja laat èn de gerechtigheid èn de barmhartigheid Gods u de vraag nog in het hart er op de lipp'en leggen „Wat moet ik doen, opdat ik zalig worde Gij kent, bekommerde zielen, die vraag Hoe vaak hebt ge ze al geslaakt? En nog zijt ge niet verlost Legt gij misschien te veel nadruk op „d o e n"? Meent ge zeis iets te moeten doen? O, ge hebt niets te doen, dan te gelooven in den Heere Jezus Christus. Bidt om den Geest des Geloofs Wordt uw geloof bestreden, laat u niet ontmoedigen door de aanvallen en weet, dat een onbestreden ge loof geen geloof is. Is er het getuigenis in uw hart, dat ge alleen door vrije genade kunt gered worden, geloof dan, dat dit een werk van den Heere is. Weest dan niet ongeloovig, maar, „Gelooft in den Heere Jezus Christus," en strakszult ge betuigen „het leven is mij Chrustus 's Heeren kinderen weten het, dat het ant woord op de vraag „Wat moet ik doen, opdat ik zalig worde niet uitblijft. Heerlijke rust in Christus is een der vruchten. Ja, zij prijzen den Heere, dat zij door vrije genade deel hebben gekregen aan al de goederen der genade. Dat weet gij, volk des Heeren, door het g e- 1 o o f. Bouwt u zelf op in het allerheiligst geloof overwin door het geloofreinig door het geloof uw diep bedorven hart. En hoewel gij niets tot zaligheid hebt ge daan en nog kunt doen, nochtans wordt gij tot doen geroepen. Hoe staat het met uw doen? Leeft ge tot eer en tot verheerlijking van God? Ziet. dat doende, zult ge eenmaal, als het geloof zal verwisseld zijn in aanschouwing, den vollen oogst der zaligheid genieten tot in alle eeuwigheid. H. v. 'Y. VAN DEN BOMMEL door Ds. G. VAN DER ZEE. XLVIII. DE TIJD VAN Ds. P. BONTE. 1757—1775. Daar het dorp zeer klein was en in den oogst tijd veel werkzaamheden te verrichten waren in de meestoven, vestigden zich hier ieder najaar eenige huisgezinnen, die na eenige maanden weer vertrokken. Het lidmatenboek leert ons verder, dat om streeks 1760 de gewoonte is opgekomen om alleen met Paschen openbare geloofsbelijdenis af te leggen, hetgeen vroeger te allen tijde ge schiedde. Tevens zien wij hoe bij sommigen eene opmerking staat vermeld bij overlijden als b.v. bij Dina van Noorddijk „eene moeder in ons Israel", 'en 1786 Jan van Schouwen, „zalig in den Heere gestorven." Deze Jan van Schouwen heeft ergens in een boek de volgende aanteekening gemaakt Op den 12 December 1770 is een seer ster ke en sware stormwijnt geweest, waardoor seer veel schade is veroorsaakt aan huysen en sterke gebouwen, soo te lant als te water. De Heere deet de winden uit zijn schat- kameren voorkomen en soo toont Hij hoe magtig Hij is, een godt die seer te vresen is, voor wien te sidderen en beven moest, als de Heere sijn magt opwekt, o, dan moet het Rerte des menschen beven. Jan Cornelisse van Schouwen. Bij deze gelegenheid is tevens de haan van den toren gewaaid en onherstelbaar op den grond terecht gekomen. Tevens trof den toren van Ooltgensplaat zware schade. Onze notulen verhalen als volgtis ook gesproken over de zeer geweldige storm uit het Noordwesten, toen des morgens elf ure de haan van onse spits is afgewaaid, met de gehele ijseren staaf en vergulde appel aan de veeren van het ijser, enz. Na breedvoerige be spreking had men eindelijk de zaak weer voor elkaar en een behendig timmerman gevonden, waarvan het volgende staat opgeteekend hierop is een nieuwe haan gemaakt, nadat we nog beproeft hadde om de ouwe bekwaam te maken, dog te vergeefsch, welke nieuwe haan door Corst. van de Werken op de toorn gezet is den 28e December en dat op deze wijze, dat hij om de toorn sloeg of over de spits heen bragt een stellagie van vier vier kante planken, welke hare rusting alleen op de tooren hadde; dit heeft die man tot elks verwondering met de grootste behendigheid en spoed gedaan. In 1763 woonde alhier de chirurgijn Vink, van wien vermeld staat, dat hij de vrouw van Rokus Wolfert „in haar dooddreygende barens nood" 5Ö.~ afdwong. Deze vrouw was bij den kerkeraad gunstig bekend, genoot een vrije stoel voor het schoonhouden van het kerkhof pad, doch was overigens arm. Er moest onmiddellijk besloten worden. Ds. Bonte zag zich gedwongen om toe te geven, en werd dan ook ook door den kerkeraad, later bijeengekomen, in het gelijk en schadeloos ge steld. Deze praktijk heeft den dokter echter in dis- crediet gebracht, en zoo zien wij later, dat de geneesheer van Middelharnis hier iedere week een dag zitting hield. Wij herinneren ons de deftige en breedspra kige brieven van 'en aan den Ambachtsheer, zoo bij het overlijden zijner moeder als bij zijn hu welijk met Jonkvr. van Hogendorp. Terloops vermeld het acta-boek hoe het jonge echtpaar een reis maakte naar de Heerlijkheid St. Adolphsland. Te Den Bommel aangekomen, werd'en zij op de Polderskamer feestelijk ont vangen. Ds. Bonte begroette deze „edelmoedige vriendschap met uitgebreide zegenwenschen met een stamelende tong, en soo al gebrekkig, dan toch hertelijk." Deze toespraak zal van respectabele lengte geweest zijn, daar Ds. Bonte van alle kleinig heden uitvoerige aanteekeningen gemaakt heeft, zelfs tot vervelens toe, waarbij af en toe tus- schen den text dat hij e'en „pijpje opstak." (Wordt vervolgd). EEN OORDEEL OVER HET KAARTSPEL. De redactie van „Het -Zoeklicht" zag zich de vraag voorgelegd, of het kaartspel ook is af te keuren als het alleen wordt beoefend uit tijdpasseering en derhalve niet gepaard gaat met winstbejag. Zij beantwoordt deze vraag, aan welk antwoord wij het volgende ontleenen „Oppervlakkig gezien is het kaarspel op zichzelf even onschuldig als andere familie spelletjes, doch in de practijk is het afdoende gebleken, dat de benaming „des duivels pren tenboek" nog niet zoover naast de waarheid is. Het kaartspel is een van die spelen, die men moeilijk als „spel op zichzelf" schijnt te kunnen beoeferien. Er komen allerlei elementen bij, die dit spel tot een der gevaarlijkste en daarom meest verwerpelijke dingen maken. Duizenden zijn door het kaartspel tot ondergang gebracht, niet alleen stoffelijk, maar bovenal naar de ziel. Terecht is het ook genoemd een der „poorten der hel". Door het kaartspel schijnen de demo nische invloeden in het bijzonder vat op iemand te krijgen. Het wekt de hartstochten op, de winzucht, de prikkelbaarheid, naijver, twist en krakeel. Iemand, die er aan verslaafd is, zou er zijn nachtrust voor geven, zijn eten, zijn drinken laten staan. Wij weten dat helaas uit eigen ervaring. Wie wil weten wat het kaart spel van een mensch maakt, moet maar eens getuige zijn van de kaartpartijen in-' kroegen en vooral tegenwoordig ook in de treinen. Wat het laatste betreft, het ware te wenschen, dat de Overheid in verbinding met de Spoorwegmaat schappij eens een bijzondere controle ging in stellen op het kaarspelen in sommige treinen, waardoor menig leven met ondergang bedreigd wordt. Let ook eens op de achterbuurten, waar zelfs kleine kinderen onder vloeken en zwetsen op stoepen en banken er mee bezig zijn. Waar het kaartspel zoodanig besmet is, kan men verstaan, dat het voor een christen beter is, er verre vandaan te blijven, ook al kan hij zijn argumenten tegenover andere onschuldige spelletjes, die ook met kaarten geschieden, niet logisch voor elkaar krijgen. Het kaartspel, zoo als dat onder het volk bekend is, is ook al geschiedt het niet om geld (wat zelden voor komt) gevaarlijk en men kan door zijn voor beeld ernstige gevolgen teweeg brengen. Ds. Mahler beschreef in zijn boekje „Poorten der hel"; „Men vindt respectabele, zelfs vrome menschen, die „whist" spelen en voor hen is het misschien geen zonde. Anderen echter zien het en wijzende op het voorbeeld van Neef A. of Oom B. 'en Mej. C. doen zij het ook en die strik werd hun tot een val, die in de hel eindigt. Neef A. enz. hebben wind gezaaid en storm geoogst, zonder het te wenschen. En dan haalt hij het volgende voorbeeld aan Een vrome weduwe had een zoon, die haar steun was en die haar veel vreugde gaf. Er kwam een jonge leeraar; de zoon voelde zich tot hem aange trokken en bracht zijne avonden in gezelschap van dien leeraar door. Die leeraar hield veel van kaartspelen (gelijk de gewoonte is in zekere Engelsche kerken), natuurlijk niet om te dob belen, maar als een gezellig tijdverdrijf; en zijn jonge vriend kreeg er ook smaak in. Dit ver ontrustte de moeder en zij ging er den leeraar over spreken. Hij zeide, dat ze te ouderwetsch was; kaarspelen was zeer onschuldig en zij behoefde voor haren zoon niet te vreezen. Zij ging heen, maar met een bekomerd hart, want zij zag hoe verzot haar zoon werd op de kaar ten. Wat zij. vreesde, gebeurde, en haar zoon werd een dobbelaar en moest vluchten. De leer aar hoorde het, ging den jongeling achterna, vond hem, maar het was te laat. De jongeman spotte met den leeraar 'en zeide hem, dat dit de oogst was van zaad door den leeraar zelf gezaaid. In wanhoop moest de leeraar teruggaan. Hij had wind gezaaid en storm gemaaid. Er zijn nu eenmaal dingen in de wereld, die men moeilijk kan omschrijven en waarvan men den verderfelijken invloed ook niet naar vast staande regels en logische bewijsgronden kan aantoonen. Zooiets is ook het kaartspel. Als men vraagt op welken grond men rustig een of ander kwartet- of ander gezelschapsspel met kaarten kan aanbevelen en die 32 kaarten, die men gewoonlijk „het kaartspel" noemt, in den ban doen dan is de theorie in den regel niet in staat voldoende argumenten aan te bren gen. Maar de praktijk zoowel in mijn eigen onbekeerde jeugdervaring opgedaan, als die nog heden ten dage in de grofste kringen van goddeloosheid is waar te nemen overtreft elke theoretische zwakheid in deze en roept ons luide toe,- dat inderdaad het kaartspel „des duivels prentenboek" is, waarvan de demonische indrukken niet licht worden wegevaagd bij hen, die zich er eenmaal aan overgeven.", Men geve hier aandacht aan. De gereformeerde praktizijns hebben in hunne werken altijd tegen het kaartspel gewaar schuwd, omdat het een g e 1 u k s s p e 1 is, waar christenen om de eere Gods en hunne eigen zaligheid zich niet mee kun nen bemoeien. De naam van kaartspeler is voor den christen een schandnaam. LEERRIJKE CIJFERS. In de „Geldersche Kerkbode" schrijft Ds. Renting In het Statistiek-Zakboek dat bij de Alge- meene Landsdrukkerij is verschenen zijn ver schillende cijfers opgenom'en, waardoor een dui delijk beeld wordt gegeven van den vooruitgang of den achteruitgang op verschillend kerkelijk gebied. Ook voor het kerkelijke leven werden ge gevens versterkt. Jammer, dat deze nog niet verder gaan dan tot het jaar 1920. We gelooven echter, dat nietttemin door deze cijfers de richting wordt aangegeven, waarin in 't algemeen ook heden nog zich 't kerkelijk leven beweegt. Sedert 1899, dus over'een periode van 20 jaar, ging het ledental der Ned. Herv. Kerk procentsgewijze sterk achteruit. In het eerstgenoemde jaar bedroeg het per centage van de 100 mannen 48.29 en van de 100 vrouwén 48.43, in 1920 waren deze cijfers gereduceerd tot 40.49 en 41.40. Door elkaar genomen verminderde dus het percentage der Ned. Hervormden, gerekend op de geheele be volking, met ruim 7 procent. Vooruitgang vond men in diezelfde periode bij de R. Katholieken, welke ruim een half piocent wonnen. Tot de Gereformeerde Kerken behoorden in 1899 7.03 procent der mannelijke en 7.10 pro cent der vrouwelijke bevolking van ons land. In 1920 waren die cijfers resp. geworden 8.20 en 8.46, e'en vooruitgang van 1)4 procent. De Chr. Gereformeerden gingen een kwart procent achteruit. Een bedroevende winst moet worden geboekt voor hen, die „tot geen kerkgenootschap be- hooren". Van 2.55 van de mannen en 1.97 voor de vrouwen werd dit 8.60 procent voor de eersten en 6.95 procent voor de laatstgenoemden. We gelooVen, dat we niet al te ver mistasten, wanneer we veronderstellen, dat de 7 procent verlies in de Ned. Herv. Kerk en de 5)4 pro cent, dergenen, die allen band met de Kerk braken, in nauw verband met elkander staan. Een bedroevend verschijnsel. Niet minder bedroevend is het cijfer der echtscheidingen. Op de 1000 echtparen kwamen in verhou- dingscijfers uitgedrukt in 1875 0.2, in 1900 0.7 en in 1927 1.8 echtscheidingen voor. We verblijden ons, dat de Gereformeerde Kerken in deze statistiek geen slecht figuur maken. Al zijn we 8 jaar verder en is er in dien tijd heel wat gebeurd, we gelooven niet, dat de uitwendige bloei van onze Kerken afge nomen is. Dat stemme ons tot dank Van hooggevoelendheid of van zelfoverschat ting mag echter geen sprake zijn. Het getal zegt ten slotte niets, als de liefde ontbreekt en de geestelijke groei niet met de toename van het ledental gelijken tred houdt. Werke de Heere krachtig met Zijnen Geest in onze Kerken en bouwe Hij Zijn Gemeente in Zijn gunst op door rijke vrucht op den arbeid te schenken. Maar moge ook Zijn Koninkrijk komen aller- wege, de afval worden gestuit en zoowel binnen als buiten de muren onzer Kerken, hoe langer hoe meer de behoefte worden gewekt en worden gevoeld, om persoonlijk, maar óók in het ker kelijk leven den Heere te dienen naar Zijn Woord ën den goeden strijd te strijden tegen alles, wat den Koning der Eere mishaagt en schade toebrengt aan de komst van Zijn Rijk. HET EERSTE JAAR VAN HET „NIEUWE" ZEISTER ZENDINGSGENOOTSCHAP. Zooals bekend is het Zendingsgenootschap der Evangelische Broedergemeente opgericht in 1793 en was het slechts een hulpvereeniging voor Herrnhut. In 1928 werd het echter in een zelfstandig zendingsgenootschap omgezet, om van Herrnhut, dat door de oorlogsjaren en den inflatietijd verarmd was, den zendingsarbeid in Suriname over te nemen. Het lag voor de hand, dat de Zeister Broeder gemeente alleen deze taak niet zou kunnen vol voeren er zou immers geregeld jaarlijks 65.000.— meer samengebracht moeten worden dan tot nu toe in de beste jaren te Zeist binnen kwam. Daarom richtte Zeist zich in begin 1928 met een circulaire tot alle Protestantsche ge meenten, om voor de zoo veel zwaarder ge worden taak hulp te vragen. Deze circulaire mocht de hartelijke instemming van de geheele Protestantsche Zending in Nederland verwerven. Thans ligt het eerste jaar van het „nieuwe" Z.Z.G. achter ons. Zooeven is No. 4 van „Ons Suriname", het orgaan van het genootschap, verschenen, bevattende het jaarverslag met sta tistiek en de jaarrekening over 1928. (Belang stellenden ontvangen op aanvraag gaarne losse nummers van het: Zendingsgenootschap der Evangel. Broedergemeente, Zeist, Broederplein No. 27). Wat is nu de geldelijke uitkomst van dit eerste jaar Uit Nederland mochten wij voor den zendingsarbeid in Suriname in 1928 iets minder dan 96.000-ontvangen, dat is on geveer 36.000meer dan in 1927. Dit feit vervult onze harten met groote dankbaarheid jegens God, die zoo veel meer harten en handen voor Suriname heeft willen openen, en jegens alle gevers en geefsters zeiven. Maar, de be- noodigde 65.000.— aan hoogere inkomsten zijn helaas niet bereikt; de jaarrekening 1928 sluit met een ongedekt tekort van ruim 27.000 Dat drukt te meer op de schouders van Zeist, omdat tot nu toe de loopende uitgaven van 10.000.per maand in 1929 door de inkom sten ook niet ten volle gedekt werden. Het Zeister Zendingsbestuur meent zich der halve nog eens tot de Protestanten in Neder land te mogen w enden met het dringend verzoek voor den zendingsarbeid der Evangelische Broe dergemeente in Nederl. Suriname, die thans ge heel rust op het Zeister Zendingsgenootschap, een breedere NederJandsche basis te helpejTV vormen. Het heeft daartoe de bemiddeling deJW Predikanten en Kerkeraden ingeroep'en en ver oorlooft zich daarnevens, te zamen met den Raad van Bijstand, alle belangstellenden op te wekken den arbeid in Suriname te willen steunen. Nadere inlichtingen worden desgewenscht gaarne door het Zeister Zendingsbestuur ver strekt. Het gironummer van het Z.Z.G. is 24696. Namens het Zeister Zendingsbestuur Ds. H. G. STEINBERG. Voorzitter. Namens den Raad van Bijstand G J.. STAAL, Oudgouverneur van Suriname. JONGGESTORVEN KINDEREN. In onze Gereformeerde belijdenisschriften wordt door onze kerken beleden, dat god- zalige ouders niet twijfelen moeten aan dciilfi verkiezing en zaligheid hunner kinderen, welke God in hun kindsheid uit dit leven wegneemt. Godzalige ouders, zoo staat er. Want ouders, die niet godzalig zijn, vinden in Gods beloften geen troost. Maar welk een troost ligt daarin. Hoevele kinderen sterven reeds jong, eerdat ze tot hun verstand zijn gekomen. Eer ze hun eigen vader en moeder leerden kennen. Hoeveel minder den hemelschen Vader als ook hun Vader om Christus, Zijns Zoons wil. Sommigen plaatsen dan al die jonggestorven kinderkens in den hemel. Maar op welken vasten grond dat geschiedt Sommigen plaatsen al die jonggestorven kin derkens in de h e 1. Maar op welken vasten grond dat geschiedt Godvreez'ende ouders mogen evenwel op goeden grond hun jonggestorven lievelingen zalig in den hemel vertrouwen. En dat niet omdat ze een stem uit den hemel hebben ge had. Of een g e z i c h t. Of een droom. Zoo sprak de Heere voortijds tot de vaderen. Maar in de laatste tijden na de komst van Christus spreekt Hij tot ons door het W oord. Want die jonggestorven kinderkens van god zalige ouders hebben de belofte van het Woord des Heeren. Ik ben de God uws z a a d s. En ze hebben die belofte niet kunnen verwer pen. Zooals we kinderen, die voor de ouders gespaard blijven, dikwijls dat wel hebben zien doen. De Heere heeft deze jonggestorvenen weggenomen vóór den dag des kwaads. Want de oorzaak, dat christenkinderen ver loren gaan, is, dat zij evenals Ezau de belofte verwerpen. Dat is de dag des kwaads, wanneer een kind van geloovige ouders de belofte verwerpt. Men zegt dan wel; ja maar, wanneer die jonggestorven kinderen nu eens groot waren geworden, wie weet, wat ook zij dan wel zouden hebben gedaan. Maar ze z ij n niet groot geworden naar 's Heeren voorzienig bestel. Ze zijn weggenomen vóór den dag des kwaads Ze behooren niet tot de verwerpers. Ze hebben het verbond Gods niet geschonden. En de belofte Gods niet met voeten ver treden. Dat is Gods voorzienig bestel met die jong gestorven kindertjes geweest. Zijn vaderlijke zorg heeft hen voor die groote zonde bewaard. Dan moeten we niet vragen, wat anders zou hebben kunnen gebeuren. Maar we moeten zien, op wat gebeurd i s niet toevallig, maar naar Gods wil en raad. O, het is smartelijk, die kleintjes te moeten verliezen. Maar ze hebben toch zooveel vóór. Ze zijn den strijd al te boven, vóórdat die strijd voor hen gekomen is. Jong gestorven, zijn ze vroeg bij God. Doch alleen godzalige ouders hebben daar wat aan. Geen ongeloovigen. Geen twijfelaars. Schied. Kerkbl.

Krantenbank Zeeland

Maas- en Scheldebode | 1929 | | pagina 6