ill
FEUILLETON
Pil nufnmi
mm
Op den Uitkijk.
V erkoopingen.
Het huisje aan den Zeedijk
Zatei
TWl
'f1
WAAROM?
Waarom o.m. stem ik op de
Anti-revolutionaire partij
OMDAT zij erkent de groote
beteekenis van het huisgezin en
daarom met kracht opkomt voor
de heiligheid van het huwelijk en
het behoud van het gezin.
Hoe men de Kiezers
voorlicht.
Wie den Godsdienst erkent voor 't volksleven moet
hem ook erkennen voor de Staatkunde, die vooral
in onzen zoo ernstigen en veelbewogen tijd 't
volksleven zelfs overheerscht.
SCH
1
1Pf
t n
o|
<4.
iEK II
m'l<
WSÏS'i
e
of hij niet zal zinken, dan zegt de Heere tot
hem: „gij kleingeloovige, waarom hebt gij ge*
wankeld."
En zoo ook, als iemand eenige ongunstige
gelegenheden laat voorbij gaan en er anderen
voor laat optrekken en dan eindelijk de kans
schoon ziet en de meerderheid kan uittellen
en zich alzoo van den uitslag heeft verzekerd,
dan kan ik de handigheid zeker waardeeren,
maar het absoluut niet goedkeuren, dat zulk
een daad als een geloofsdaad voor te stellen
niet alleen, maar daarmede zelfs reclame te
maken.
Het zal nog moeten blijken, wat dit voor een
daad geweest is, ook al ben ik eveneens op
grond van het toenmalige program van actie
der A.-R. Partij geen voorstander van dit ge
zantschap geweekt. De politiek der Staatk,
Geref. Partij zal nog in de uitkomst gerecht
vaardigd moeten worden. Van de geloofsdaad
van Petrus, die den kreupele genas, staat in
Hand. 4 14 geschreven.' „ziende den mensch
bij hen staan, die genezen was, hadden zij niets
daartegen te zeggen". Zal dit ook gezegd kun
nen worden van deze felle politieke actie, die
zonder eenig positief doel staat, dat voor ons
Christenvolk van belang is?
Ik meen dit voorshands nog te moeten be
twijfelen. Natuurlijk heeft de A.-R. ook niet
alles goed gedaan en zal niemand er mij van
verdenken, dat ik met al wat zij deed, heb
ingestemd en met al wat in haar naam gezegd
wordt, instem. Maar ik ben dan ook van oor
deel, dat wij in de politieke actie te doen hebben
met werk van menschen, dat dus gebrekkig en
met zonde bevlekt is.
Op grond van Gods Woord geloof ik, dat
het beter is elkander te zoeken dan de ver
deeldheid hoe langer hoe grooter te maken.
Maar in geen geval kan ik er mij mede ver
eenigen daden van zuiver politieke berekening
uit reclamezucht voor te stellen als daden des
geloofs. Het geloof als een verborgenheid des
geestelijken levens, leent zich daarvoor niet.
Ik acht dit ongeoorloofd.
Zie hier, geachte Redactie van „De Banier",
hetgeen ik U naar aanleiding van Uw oproep
tot rekenschap meen te moeten antwoorden.
Hoogachtend heb ik de eer te zijn
Uw dw. dr.
H. VISSCHER.
Huis ter Heide, 17 Juni 1929.
Het is bekend, dat de S. D. A. P. voor de
ontwapening of de weerloosmaking van ons volk
is. En wie het nog niet wist, zal er dezer
dagen wel achter komen Groote verkiezings
biljetten aan de muren en propagandisten op
de volksmeeting vertellen er van. Zij schilderen
in schrille kleuren de vreeselijkheid van den
oorlog en de onmenschelijkheid van den strijd
tusschen het eene volk en het andere. „Oorlog
aan den oorlog' heet het dan. En ze meenen,
dat het beste middel tegen den oorlog is om
zelf alvast maar te gaan ontwapenen. Oorzaak
en gevolg derhalve schromelijk met elkander
verwarrend„Weerloosheid is de beste be
wapening", zeggen ze. Jammer, dat de socia
listen in het buitenland er heel anders over
denken Mac. Donald vindt het uitstekend, dat
Nederland ontwapend, alleen maar, zelf zal
Engeland ook onder socialistische regeering er
volstrekt niet aan beginnen
Intusschen, wij hebben met de brave Neder-
landsche socialisten te maken. En zij prediken
de weerloosheid aan als het beste middel om
den oorlog uit te bannen.
Maar nu krijg ik het officieel orgaan van
de S. D. A. P. van verleden week Maandag
onder de oogen. En wat lees ik daar
Op de eerste pagina staat met vette letters
als koeien (de roode heeren werken veel met
dikke, vette letters): „Gluiperige vuilspuiters
aan den slag."
Dat klinkt al direct erg vredelievend, niet
waar
Wat is er gebeurd
Van Zaterdag op Zondag hebben de Actua-
listen of de Nederlandsche Fascisten, al de
reclamebiljetten van de S. D. A. P. ondergeklad
en weggewerkt door er een soort teer op te
spuiten.
Ik geef direct toe, dat dit niet heel prettig is
voor de roode broeders. Men moet daar eerst
maar eens nachten aaneen bezig geweest zijn
om die papieren er op te plakken en er veel
geld aan gespandeerd hebben om die reclame,
die volgens „Het Volk" nog al zoo mooi was,
in orde te krijgen, en dan zien, dat al dat werk
in een paar uurtjes ongedaan gemaakt wordt 1
Dat valt niet mee 1
Maar waar zijn nu de heeren „ontwapenaars"?
Ze hebben nu een pracht gelegenheid om te
toonen, dat 't hun ernst is met de ontwapening
Weerloosheid is de beste verdediging, zeg
gen ze 1
Welnu dan 1
Niets er van
Ze schelden en tieren en razen op de eerste
pagina van „Het Volk" als echte vechters
bazen, ze ballen de vuisten en zeggen: kom
maar op als je durft I
Ze schelden op de Politie te Amsterdam, om
dat die niet beter uitgekeken heeft, en na die
scheldpartij volgt er een stukje, dat te belang
rijk is om het hier niet over te nemen. Letter
lijk toch schrijft het hoofdkwartier van deze
brave weerloosheidsmenschen, n.l. de redactie
van „Het Volk"
„Het doet ons genoegen te vernemen, dat
Maandag de voorzitter onzer Partij-Federatie,
onze vriend; S. R. de Miranda, zich tot de
betrokken autoriteiten zal wenden en volledige
klaarheid eischen. Met de grootse belangstelling
wachten wij en, wij weten het, duizenden met
ons het resultaat van dat onderhoud af. Wij
verfoeien het geweld in den politieken strijd.
De demokratische middelen van propaganda,
overreding, argumenteering, zijn ons genoeg.
Wij hebben vertrouwen in den invloed van ons
woord, in de werfkracht onzer idealen, in de
aantrekelijkheid onzer urgente eischen. Maar
lammeren zijn wij niet. Als de overheid de
neiging gaat vertoonen een groep krapeul vrij
spel te laten bij de beschadiging en vernieling
van wat ons toebehoort en lief is, dan zullen
wij, als het niet anders kan, dat zelf weten
te beschermen.
Wij spreken de verwachting, de vurige hoop
uit, dat het in Amsterdam daartoe niet zal be
hoeven te komen. Maar dan moet de volks
massa precies weten wat zij aan haar overheid
heeft.
Maar lammeren zijn wij niet 1"
Hebt gij het goed verstaan, onnoozele lezer
De Roode Heeren zijn geen lammeren
„Lammeren", we weten het, dat zijn die on
schuldige beestjes, die je in 't voorjaar in de
wei aantreft, dat mollige goed, dat geen enkel
verdedigingsmiddel tot haar beschikking heeft.
Maar dat zijn onze brave Socialisten niet
Integendeel 1
Wie dat gelooven mocht zullen die Heeren
het wel anders vertellen
Het zijn stoere kerels, die met gebalde vuisten
het hunne weten te verdedigen.
Wanneer de Amsterdamsche politie, misschien
misleidt door zekere weerloosheidspropaganda,
meenen mocht, dat deze ontwapenaars ont
wapend zijn, dan heeft zij het wel deerlijk
mis Het mocht wat.
Neen, lammeren zijn we niet
Als de overheid meent, dat dit ,-,krapuul" vrij
spel moet gelaten worden, dan zullen wij
Ontwapenaars, het ze wel anders leeren
Wij zullen hetgeen ons toebehoort en lief
is verdedigen
En die verdediging zal niet malsch zijn Dat
beloven we ze 1 Want we hebben de volks
klasse achter ons 1 De massa „Duizenden met
ons
Ziedaar de taal der heeren ontwapenaars
En het gaat hier over een stukje papier, dat
aan de muur geplakt zit
Een paar verkiezingsbiljetten
En nou springt de wolf al uit zijn lammeren-
huid
De natuur gaat boven de leer 1
Maar het is om te onthouden
Want als wij, die geen ontwapening prediken,
en de eenzijdige weerloosheid verfoeien, omdat
we willen verdedigen desnoods tot den laatsten
ademtocht onzen haard, ons goed, onze vrou-
Wn en kinderen, dan worden we uitgescholden
voor vechtjassen, dan wordt ons al de ellende
van den oorlog voorgehouden, alsof w ij dien
wilden
Maar nu gaat het om een stukje verkiezings
papier, en nu vliegen de Heeren Ontwapenaars
op en met gebalde vuisten staan ze tegenover
de politie, die te laks geweest is, en nu dreigen
ze: als je niet zorgt, dat de daders aan het
licht gebracht worden, dan zullen we ze zelf
weten te vinden; dat krapuul 1 We zijn geen
lammeren. We zijn niet weerloos We zullen
weten te verdedigen wat het onze en wat
ons lief is.
Daar hebt ge de theorie en de praktijk
De natuur en de leer
De heeren ontwapenaars zijn geen lammeren
Het staat te lezen op de eerste pagina van
„Het Volk", het hoofdorgaan der S. D. A. P.
Laten we het onthouden
Want in dit: „Wij zijn geen lammeren"
hoort ge het rinkelen van den sabel in de
schede van hen, die dag in dag uit roepen
„de wapens neder 1"
En voor de zooveelste maal wordt het be
vestigd: de socialisten zeggen tot ons volk: de
wapens neer, maar ze bedoelen: de wapens
„hier"UITKIJK.
Ik moet ditmaal met eenige voorzichtigheid
te werk gaan, want ik ga thans niet af op een
authentiek stuk, zelfs niet op een persverslag,
doch sltchts op mededeelingen in particuliere
correspondentie.
't Gaat over het optreden van den leider
van den Vrijz. Democratischen Bond, Mr. Mar-
chant, verleden week in Assen.
Nu is het van ouds bekend, dat men van
vrijz. dem. zijde in Assen hetl wat aandurft.
Men herinnert zich nog, dat zij in 1925 aan de
boomen terzijde van den weg, waarlangs ver
moed werd, dat de heer Colijn het stadje zou
inkomen, biljetten hadden geplakt, waarop de
antirevolutionaire leider zoo ongeveer als con
current van de bolsjewieken werd voorgesteld.
Als 't alles waar is, wat men mij thans heeft
medegedeeld va ndes heeren Marchants optreden
dan heeft hij ditmaal wel het record geslagen
van geestigheid, maar ook vanonwaarach
tige kiezersvoorlichting.
De „geestigheid" bestond hierin, dat de spre
ker zijn hoorders op de mouw spelde, dat de
A. R. partij, die vroeger voor gezinshoofden
kiesrecht geijverd had, thans de voorkeur gaf
aan een kiesrecht, door vereenigingen en orga
nisaties uit te oefenen, zooalszangvereni
gingen, t.b.c. vereenigingen enz
U voelt de onovertreffelijke geestigheid, lezer?
Een man, die ondanks zijn cholerisch tem
perament, er toch wel prijs op zal stellen als
een ernstig politicus te worden aangezien, ver
oorlooft zich op deze manier een voorstelling
te geven vaneen organisch-maatschappelijk
kiesrecht
Wat zegt U, lezer
In het debat naar het bewijs gevraagd, ver
telde de heer Marchant zulks in „De Standaard"
te hebben gelezen. Verzocht om het nummer
te vermelden, luidde zijn uitvlucht: Ik lees „De
Standaard" goed, maar ik heb het nummer na
tuurlijk niet bij mij.
Dit „natuurlijk" is niet afdoende. Wie met
zulke beweringen uitgaat, dient een advocaat
procureur zeker- de bewijsstukken te kunnen
overleggen.
Mag ik den heer Marchant dan nog eens uit-
noodigen tot levering van bewijs Ik zou „De
Standaard" wel kunnen gaan nazoeken, maar
heb daar, nu ik, evenals de heer Marchant, dag
aan dag op het oorlogspad ben, geen tijd voor.
En de leider van den V. D. B. is het aan zijn
eere en aan die van zijn partij verplicht, het
bewijs te leveren vóór 3 Juli a.s.
Als hij dat kan
Een tweede bewering van den heer Marchant
ditmaal niet geestig was: Als de A. R.
nog vóór gezinshoofdenkiesrecht waren, kon hij
hen niet feliciteeren. Zij hadden bij de grond
wetsherziening van 1917 hun principe verdedigd.
Een tweetal herinneringen uit dien tijd mogen
het geheugen van den heer Marchant, die de
Standaard „goed" leest en in de Kamer de ooren
steeds goed open heeft, opfrisschen.
Ie. „De Standaard" schreef op 16 September
1916:
„Zoo staan w ijdan ook nu weer voor geheel
hetzelfde probleem, waarvoor wij ons in 1887
geplaatst zagen. Er heerscht een atomatisch
kiesrecht, en al wat in dat kiesrecht veranderd
staat te worden, is, dat het thans opnieuw
zekere uitbreiding zal ondergaan. Ten
deze nu is in 1887 onze houding geweest, dat
wij wel beproefden een organisch kiesrecht aan
de orde te stellen, maar dat we, toen dit niet
gelukte, ons voorts alleen de vraag hebben ge
steld, of het m i n voor ons boven het meer
voorkeur verdiende. Gelijk steeds hebben wij
toen in democratischen zin aan het meer on
zen steun geboden. En zoo zullen wij dan ook
nu aan ons verleden getrouw blijven, indien
wij allereerst beproeven op organisch kiesrecht
aan te sturen, maar ook, dat we, zoo dit niet
lukt en blijkt niet te kunnen, voor zoover de
uitkomst mee aan onze stem hangt, altoos weer
in democratischen zin verder opereeren.
Of het kiesrecht algemeen of beperkt is, kan
voor ons de zaak nimmer beslissen. Voor ons
blijft de principieele tegenstelling een orga
nisch of een individualistisch kies
recht."
2e. In de Tweede Kamer werd bij het debat
over de Grondwetsrevisie door een drietal A.R.
het woord gevoerd.
De heer Ru t g e r s sprak o.m.
„De wijziging in het kiesstelsel, die wij thans
behandelen, is niet een overgang naar het or
ganisch kiesstelsel en bevredigt de wenschen,
die ten aanzien van het kiesrecht dezerzijds
leven, dan ook in geenen deele. Intusschen is
het tot stand komen van die wijziging voor
ons te dragen, omdat de toestand niet erger
wordt dan hij op eht oogenblik is, omdat door
de wijziging, dié nu wordt vastgesteld, niet een
slechter stelsel gekozen wordt dan het thans
vigeerende. Er is niet gekozen voor een or
ganisch kiesstelsel, maar wat nu gebeurt is op
het gebied van het kiesrecht niet het laatste
woordWij, antirevolutionairen, blijven
voor den organischen Staat opkomen en voor
het organisch kiesrecht het pleit voeren. Al
moge heti waar zijn, dat voor een volledige
doorvoering daarvan in den eersten tijd wel niet
veel meer te wachten is, het geldt hier niet een
zaak van enkele jaren, maar een zaak, die
wachten kan op de toekomst, die zij voor zich
heeft."
De heer O os t e r b a a n zeide
Reeds in die dagen stuurde Dr. Kuyper in
de richting van beslist Christelijk democratische
ontwikkeling en nu is het de vraag, die tot ons
jongeren komt: wat hebben wij te doen? Dr.
Kuyper is op dezen weg voorgegaan, en dan
zeg ik met beslistheid: wij dienen aan te dringen
op den voortgang der democratische ontwikke-
lng. Wanneer deze Regeering komt met een
voorstel tot uitbreiding van het keizerscorps,
heeft dat vanzelf daardoor onze sympathie.
Waar het kiesrechtvoorstel in democratische
richting gaat, kan het niet anders of wij moeten
ons in die richting bewegen. Wij kunnen niet
afzakken in de stilstaande wateren van het con
servatisme. Wanneer de linkerzijde het ons niet
onmogelijk maakt dit voorstel te steunen, zullen
wij inderdaad met sympathie in deze richting
blijven gaan."
De heer Brummelkamp merkte op
„Daarom kan ik, indien het individueele kieS'
recht voorloopg moet gehandhaafd blijven
want wij moeten een ander kiesstelsel hebben
maar één plausibele reden vinden om het alge
meen te maken.' Het is het billijkheidsargument.
Indien gij het bij de thans bestaande regeling
toch eigenlijk rè'eds zoowat aan iedereen geeft,
waarom dan nog allerlei uitsluitingen vol te
houden, die in uw systeem niet passen en die
eigenlijk een wettelijke tegenspraak met zichzelf
mieten heeten
Uit het aangehaalde blijkt, ten spijt van des
heeren Marchants beweringen, dat alle A. R.
woordvoerders in 1917niet alleen een de
mocratisch standpunt innamen, maar ook, dat
zij niet verzuimden het principe hunner partij
ter zake van het kiesrecht duidelijk te demon-
streeren.
Dat ze er toen niet meer aan hebben gedaan,
dan het parool uitspreken, ligt hieraan de
heer Marchant weet dat ook zeer wel dat
de grondwetsherziening van 1917 is tot stand
gekomen tijdens den oorlogstoestand, toen door
onderscheidene partijen in de Kamer bij onder
linge overeenstemming tot den z.g.n. „gods
vrede" was besloten, in welk accoord ook de
heer Marchant en zijn fractie waren getreden.
Is het nu, met dit feit voor oogen waar
aan mr. Marchants hoorders vanzelf niet denken,
maar dat hij zelf toch niet vergeten moest
niet buitengemeen onwaarachtig op zoodanige
kiezersvoorlichting uit te gaan
Een derde vrijmoedige bewering van den heer
Marchant schijnt de volgende te zijn geweest:
Colijn heeft verklaard, dat hij tegen het pro
tocol van Genève is in verband met de aan
tasting van onze souvereiniteit. En dat zou in
strijd zijn met wat Prof. Anema in „Schrift en
Historie" omtrent dit protocol schreef.
Vermoedelijk doelde deze mededeeling op wat
deheer Colijn zeide in de vergadering der
Eerste Kamer, 13 Maart j.l.
„Het antirevolutionaire program voor de ver
kiezingen gewaagt van: den eisch van hand
having van onZe nationale zelfstandigheid. Ik
denk thans daarbij niet aan handhaving dier
zelfstandigheid door middel van inze gebruike
lijke, door jarenlange practijk geijkte buiten-
landsche Staatkunde. Een zelfstandigheid, die
naar ons oordeel het best gewaarborgd is door
voortzetting der zelfstandigheidspolitiek, die zich
tot nog toe onthouden' heeft van elke alliantie,
met welke andere Mogendheid ook. Ik zeg dat
niet zonder bedoeling, omdat het niet onmoge
lijk schijnt, dat in de komende jaren nog weer
eens zou opduiken het z.g. protocol van Genève
en ik er bij voorbaat tegen zou willen waar
schuwen, ons op dien weg te laten meetrekken."
De heer Anema schreef in „Schrift en His
torie"
„Deze regeling, belichaamd in het z.g. pro
tocol van Genève, is toen op de vergadering
van den Volkenbond met algemeene stemmen
aangenomen. Al hebben echter de staten haar
niet aanvaard en heeft zij geen rechtskracht
gekregen, als blijk van totalen ommekeer in
de algemeene overtuiging inzake het oorlogs
recht blijft zij van groote beteekenis. Deze
strooming beteekent in wezen een neiging tot
terugkeer tot de opvattingen, steeds van chris
telijke zijde verdedigd en verdient onzerzijds
oprechten steun. Als is het niet alles goud
wat hier blonk ik gaf in de Eerste Kamer
op 24 Maart 1925 van een en ander een uit
voerige bespreking de ontwikkeling gaat in
de goede richting.
Oogenschijnlijk is hier wel een flagrante te
genstelling. Maar ook niet meer dan „oogen
schijnlijk en wellicht niet het gros zijner
hoorders, maar wel een man ais de heer
Marchant, niet de eerste de beste, is in staat
met oordeel des onderscheids in dezen te lezen.
Prof. Anema verwijst zelf in bovenstaande
naar zijn bedenkingen, geopperd in de Eerste
Kamer op 24 Maart 1925.
De sleutel ter oplossing van het raadsel ligt
dus voor den heer Marchant klaar.
Op 24 Maart 1925 sprak de heer Anema
o.m.
„Mijnheer de Voorzitter Als mijn eindoordeel
over het protocol spreek ik met oprecht leed
wezen uit, dat ik niet kan deelen het idealisme
van zoovelen in ons land, die zeggen: Excel
lentie ,teeken het Protocol nu maar en laat het
door de Staten-Generaal ratificeeren. Moest ik
mijn meening in een korte samenvatting weer
geven, dan zou ik zeggen; deze regeling is te
mooiMooi is het Protocol ongetwijfeld. Leest
men het, met de toelichtingen en beraadslagin
gen, voor en na tot stand gekomen, dan bekruipt
ieder, die nog internationaal een hart in zijn
lijf heeft, het gevoel: ja, zoo moest het zijn;
alle geschillen vreedzaam opgelost; elke aanvals
oorlog een misdaad en daartegen gezamenlijk
verweer plicht; alle geweld voortaan in dienst
vanhet recht; alle aanwending van geweld voor
taan vooraf geijkt door onpartijdige rechtspraak.
Zoo moet het zijn, maar hoe mooi ook, de
regeling is te mooi. Immers, zij is niet gegrond
op de rechtswerkelijkheid, zij is niet gegrond
op de ontwikkeling en verdieping van het
internationaal rechtsbesef. Denkbaar ware dit
zeker geweest.
Het had kunnen zijn, dat metterdaad de tijd
voor een dergelijke regeling rijp ware geweest,
het had kunnen zijn, dat de menschheid na den
wereldoorlog metterdaad ontwaakt was tot den
zin voor betere samenleving.
Is er na den wereldoorlog ook een dergelijke
wedergeboorte van de wereld te bespeuren
Men kan geen naam noemen van welken Staat
ook, of benauwende gedachten van het tegen
deel dringen zich op.
Daarom, het Protocol als thans te aanvaarden
rechtsregeling is ten doode gedoemd en ik voor
mij zal er geen rouw om dragen. Maar als Jf
oproep tot een betere internationale samenleving
heeft dat Protocol een schok door de volkeren
doen gaan en geve God, dat door de volkeren
die oproep worde ter harte genomen. Want
het moge dan zoo zijn, dat de werkelijkheid
het Protocol veroordeelt, in den waren en hoo-
geren zin is het juist andersom, Veroordeelt dit
Protocol met een vernietigend vonnis de on
houdbare internationale werkelijkheid, waarin
wij op dit oogenblik leven."
R. A. d. O.
Woensdag 3 Juli 1929 des voormiddags ten
10 uur (oude tijd) te Ooltgensplaat, in hotel
Moelker aldaar publieke verkooping van het
grasgewas van den Weipolder en van de kade
van den Adriaanpolder, zooals vanouds.
Notaris AKKERMAN.
Verkooping van het Huis met Erf en Schuur
aan den Ring te Middelharnis, groot 1 Are
72 centiaren; in twee perceelen en combinatie,
op Donderdag 4 Juli bij inzet, op Donderdag
11 Juli bij afslag, telkens des avonds 7 uur
(zomertijd) in het hotel Meijer te Middelharnis,
ten verzoeke van den heer P. Verolme Jz.
aldaar.
Notarrs VAN BUUREN.
Zaterdag 6 Juli, des avonds 6 uur, zomertijd,
te Ouddorp, in het logement Akershoek, van
diverse perceelen grasgewas en naët, onder
Ouddorp en Goedereede.
Notaris VAN DEN BERG.
ROTTERDAM, 25 Juni 1929.
Op de heden in ons Veilingslokaal, War»
moezierstraat 37-39, gehouden Veiling, wer»
den de volgende prijzen besteed
Kipeierenf 4,75 tot f 7,10
Eendeieren4,50 tot 5 65
Aanvoer 250.000 stuks,
DE ROTTERDAMSCHE VEILING
doof
IL ZEEBERG.
74)
Haar vulpen grijpen was het werk van een
oogenblik. En uit de volheid van haar hart
schreef zij, na den datum boven aan de nieuwe
bladzijde te hebben geplaatst: „Weer terug bij
Grootmoeder, die het arm naar de wereld heeft,
maar die schatrijk is in God. Weer terug in het
kleine huisje, waar ik de zee hoor ruischen, een
geruisch, dat als muziek in de ooren klinkt.
Weer terug daar, waar ik, en dan voor goed
God hoop te vinden, ik, ellendige zondares 1"
Ondanks haar vermoeidheid, veroorzaakt door
de reis en door de emoties van dezen avond,
kon Lia den slaap niet vatten. Heel uit de
verte kwam het geluid van de dorpsklok, die
twaalf slagen hooien deed. Het was duidelijk
hoorbaar door het geopende raampje.
Het slaan der klok deed haar mijmeren over
de pastorie, die naast de kerk stond, méér nog
over haar bewoners, 't Was toch verbazend
aardig van dominé en Hermien, om zóó gauw
baar te verwelkomen Zij zou er morgen eens
vlug heengaan, als Grootmoeder het goed vond
en dat zou wel, in den voormiddag al. Zij ver
langde er naar, het sympathieke gelaat van Me
vrouw Meinema weer tegenover zich te zien,
Mevrouw Meinema, die dezen winter als een
moeder voor haar geweest was.
Maar eerst moest zij toch naar oom Adriaan
en tante Martje. Wat was het toch heerlijk, dat
oom zoo veranderd wasHet zou nu dubbel
prettig zijn op de boerderij
Het was gek: van de boerderij dwaalden haar
gedachten onmiddellijk weer naar de pastorie;
wat vreemd en stil zou het zijn, dat Hans 'en
Lies er niet waren. Want 't was toch buiten
kijf, dat die twee de grootste vroolijkheid brach
ten. Hermien was veel stiller van aard.
't Was waarlijk geen wonder, dat Lies de
huishouding van Hans in Maarveen deed. Die
twee waren voor elkaar geknipt. Toch kon zij
zich moeilijk voorstellen, dat het zoo blijven
zou. Eenmaal zou Hans zich toch wel een vrouw
kiezen.
Lia vond, dat die vrouw te benijden zou zijn.
De vrouw van een predikant zij had het wel
gezien aan Mevrouw Meinema had een heer
lijke taak in het leven te vervullen. En als dat
dan nog was aan de zijde van Hans, die, hoe
jong hij dan ook nog was, in geloofszaken zoo
vast in de schoenen stond, wel, het zou zijn,
om jaloersch te worden op haar, die vroeg of
laat, meesteres in de pastorie van Maarveen
zou zijn.
Zij dacht aan de lange wandelingen, die zij,
in de gezonde winterkou, met Hans, Lies en
Hermien had gemaakt. Dat waren uren geweest,
die haar gansche leven haar bij zouden blijven,
't Was de onbezorgde jeugd geweest, die langs
de wegen liep. Vroolijk had hun gelach geklon
ken, gul en hartelijk, terwijl hun jeugdige stem
men ópschalden. Maar tóch had ook de ernst
niet ontbroken. En de kinderen van den pre
dikant hadden haar verteld van hun zeker we
ten, kinderen van God te zijn.
En dan de wandelingen met Hans alleen 1
Als hij haar sprak van zijn idealen, straks in een
pastorie te zijn en te mogen brengen het Evan
gelie van Jezus Christus Toen had zij pas ge
voeld, wat roeping was.
En als zijn donkere oogen dan in de hare
staarden, dan had zij, in verwarring, de hare
wel eens neergeslagen. Maar neen, zij mocht dat
niet denken. Hoe was het mogelijk, dat zij er
toe kwam Hans, die nu predikant was, zou er
geen oogèriblik aan denken, een vrouw te nemen,
die zich niet een kind van den Heiland wist.
Zij moest die gedachte uitbannen. Zij was hem
niet waard.
En hij had er, dat moest zij niet vergeten,
er ook niet de minste aanleiding toe gegeven.
Vriendschappelijk waren zij met elkaar omge
daan, omdat zij vriendin des huizes van de
'pastoriebewoners was. Er was niet meer ge
weest.
Zou zij het anders willen. Lia wist zelf niet,
waar op dat moment haar gedachten heen gin
gen.
Zij was blij, dat zij Hans niet zou ontmoeten,
omdat hij nu met Lies een eigen pastorie be
woonde. Maar aan den anderen kant hunkerde
zij naar het oogenblik, dat hij, over vier weken
zou het zijn, dat hij met vacantie komen zou.
Wat waren dat voor tegenstrijdige gedachten
Komaan, zij moest niet zoo dwaas zijnHet
was al te gek Hoe kwam het in haar hersens
op, aan Hans Meinema te denken Alsof hij
ooit aan haar liefde schenken kon, aan haar,
die in geestelijk opzicht zoo ver beneden hem
stondDan een blos van schaamte steeg
haar naar de kaken. Was zij dan hier gekomen,
om bevrediging te vinden in aardsche liefde
Of was het haar te doen om dat, wat in der
eeuwigheid niet vergaat: om Gods liefde voor
den zondaar
Haar hoofd, nu moe geworden, was vol elkaar
tegensprekende gedachten.
En in die warreling viel Lia in een niet
rustigen slaap.
HOOFDSTUK XII.
„Goeden morgen, vrouw Goedegebuure. Hoe
maakt u het?"
De buurvrouw, die aardappelen zat te schil
len, veegde haar ruwe handen af aan haar werk-
schort en gaf Lia, die juist binnengekomen was,
de hand.
„Dag, juffrouw. U is er dus ook weer 'k Had
het wel gedacht."
„Waarom glimlachte Lia.
„Omdat u nog eens terug moest komen",
meende de ander.
Een niet-ingewijde zou dit orakel-taal hebben
gevonden, maar Lia begreep de vrouw: terug
komen, om God te vind'en en dan sterk te
staan,
Lia keek hét zindelijke vertrek rond. Een
beklemming kwam over haar: den afgeloopen
winter stond in gindschen hoek de teenen wieg...
De vrouw van den landarbeider, wier kin
deren, 'behalve 'de jongste die in het tuintje
speelde, naar de school op het dorp waren,
zag den blik.
„De wieg is weg, juffrouw", zeide zij met een
stem, die op een snik geleek.
Het sneed Lia door de ziel. Zij wist niet, wat
zij zeggen zou.
„De Heere heeft het kindje tot Zich ge
nomen", ging de vrouw verder.
En zij zette het mes weer in een aardappel.
„Grootmoeder vertelde het mij", hakkelde Lia.
„Het was een slag voor u, vrouw Goedege
buure."
„Dat weet God alleen", zei de ander. „Ou
ders verliezen niet gaarne een kind, al hebben
zij er nog zooveel. Maar ik mag zeggen, dat de
Heere mijn man en mij ook troost. Hij is als
een moeder die troost. Op grond van Zijn be
loften mogen wij vertrouwen, dat het schaap in
den hemel is bij onzen Heiland. En waar kunnen
wij beter zijn dan daar?"
Het was een taal, die Lia niet in allen deele
verstond. Hier sprak weer het eenvoudige geloof
van menschen, die dicht bij God leefden. Zij
gingen even gebukt onder den slag, maar richt
ten zich dan ook weer op, omdat zij op God
den Heere vertrouwden, 't Was, om er jaloersch
op te worden
Vrouw Goedegebuure schilde den laatsten
aardappel, stond op, om den boel weg te bergen
in het kleine keukentje en keerde weldra terug.
,,'k Zal eens vlug koffie zetten", zeide zij
hartelijk.
Lia had liever bedankt, daar zij bij Groot
moeder reeds koffie had gedronken. Maar zij
deed het niet, omdat het kwalijk genomen kon
worden.Vrouw Goedegebuure, die in den morgen
altijd alléén was, zette anders nooit koffie. Dat
het nu wel gebeurde, was een uiting van de
gastvrijheid, die in deze streken gevonden werd
en die men op prijs had te stellen, wilde men
de sympathie der bewoners niet verliezen.
Dus dronk Lia koffie, terwijl de vrouw in het
dialect van de streek ongedwongen met haar
sprak.
„Ja, u moest nog eens terugkomen", zeide zij.
„Een mensch is maar niet in eenen het eigen
dom van den Heere. Hij moet vechten tegen
zijn vleesch 'en zijn bloed, 'k Heb het nog tot
je grootmoeder gezegd: zij komt wel terug; een
begeerig hart rust niet, tot het gevonden heeft.
Wees maar gerust, juffrouw, het komt best in
orde.'V
t Waren weer diezelfde, vertrouwenwek
kende klanken, die Lia gisteravond uit den mond
van Grootmoeder had opgevangen. Al deze
menschen, die zich niet aan haar hadden op
gedrongen, maar die, door hun innige, vrome
wijze van leven indruk op haar hadden gemaakt,
zóó, dat zij zelf wilde bezitten, wat zij bezaten,
begrepen haar strijd, om in te gaan, maar waren
er ook allen van overtuigd, dat door haar de
overwinning zou worden behaald. Hoe konden
zij dat toch weten Zij kenden toch niet haar
innerlijk-zijn
Lia begreep natuurlijk niets van het bestaan
van een mystieke band, kon ook niet begrijpen,
dat deze menschen wel wisten te onderscheiden,
of er bij haar sprake was van een vluchtig ver
langen naar iets nieuws en iets anders, dan
wel of een hart werkelijk en oprecht zocht van
welk laatste zij hier overtuigd waren.
Intusschen deed het haar ontzaggelijk goed,
ook van deze eenvoudige vrouw, even eenvou
dig als Grootmoeder, te vernemen, hoe men over
haar dacht. En het was met groote, voor haar
niet te verklaren vroolijkheid in het hart, dat
zij afscheid nam, om spoedig daarna op haar
fiets te stappen, die reeds vooruitgezonden was,
en te peddelen naar de boerderij van Adriaan
Blankert, waar zij met vreugde ontvangen werd.
(Wordt vervolgd).
Hebt U het complete boekwerk bij de Uit-
geeEster dezes al besteld? Het kost vóór de
verschijning f 2.25, daarna f 2,90 per stuk.
Correspondent^
aan
In probleej
aardige blokkl
van wit doorf
De sleutelz
1
variant vind J
wite interfere
mogelijk word
Andere vaq
1
1
1Tl
In de varil
kan nu mat
dual is helaal
uitkomst, da|
zou moeten
doet de duall
afbreuk aan f
klaar ligt na
De comoo|
daan de dua
minder ernstil
zet in 't andef
er hier en
blokkeeringerj
Prob
Wit: Kg6l
b6, c4, c5, f
Zwart:
gL g7-
Wit geef tl
Geheele og
11 Juli.
De stand I
van den pr|
Omtrent
zie vorige r|
gende eigen
Plaats eeJ
zwarten koil
door den G|
de Z. K. gel
werking va\
naar a7.
bestreken
Z. K. niet n|
van die piol
Volgende!
Iossingsweds
1. Ke6,
4. Kd7, Ka
Met zwai
1. Ke7 ref
K
Wit; Kfg
Zwart:
Wit aan I
Wit
1. Pf5,
Of 1. P|
4. Th2|,
Of 1. Pi
F. C. L|
stellingen
No. 698.1
Uwe op|
mij juist.
Jos. Dwi|
Dual na 1