ill FEUILLETON Pil nufnmi mm Op den Uitkijk. V erkoopingen. Het huisje aan den Zeedijk Zatei TWl 'f1 WAAROM? Waarom o.m. stem ik op de Anti-revolutionaire partij OMDAT zij erkent de groote beteekenis van het huisgezin en daarom met kracht opkomt voor de heiligheid van het huwelijk en het behoud van het gezin. Hoe men de Kiezers voorlicht. Wie den Godsdienst erkent voor 't volksleven moet hem ook erkennen voor de Staatkunde, die vooral in onzen zoo ernstigen en veelbewogen tijd 't volksleven zelfs overheerscht. SCH 1 1Pf t n o| <4. iEK II m'l< WSÏS'i e of hij niet zal zinken, dan zegt de Heere tot hem: „gij kleingeloovige, waarom hebt gij ge* wankeld." En zoo ook, als iemand eenige ongunstige gelegenheden laat voorbij gaan en er anderen voor laat optrekken en dan eindelijk de kans schoon ziet en de meerderheid kan uittellen en zich alzoo van den uitslag heeft verzekerd, dan kan ik de handigheid zeker waardeeren, maar het absoluut niet goedkeuren, dat zulk een daad als een geloofsdaad voor te stellen niet alleen, maar daarmede zelfs reclame te maken. Het zal nog moeten blijken, wat dit voor een daad geweest is, ook al ben ik eveneens op grond van het toenmalige program van actie der A.-R. Partij geen voorstander van dit ge zantschap geweekt. De politiek der Staatk, Geref. Partij zal nog in de uitkomst gerecht vaardigd moeten worden. Van de geloofsdaad van Petrus, die den kreupele genas, staat in Hand. 4 14 geschreven.' „ziende den mensch bij hen staan, die genezen was, hadden zij niets daartegen te zeggen". Zal dit ook gezegd kun nen worden van deze felle politieke actie, die zonder eenig positief doel staat, dat voor ons Christenvolk van belang is? Ik meen dit voorshands nog te moeten be twijfelen. Natuurlijk heeft de A.-R. ook niet alles goed gedaan en zal niemand er mij van verdenken, dat ik met al wat zij deed, heb ingestemd en met al wat in haar naam gezegd wordt, instem. Maar ik ben dan ook van oor deel, dat wij in de politieke actie te doen hebben met werk van menschen, dat dus gebrekkig en met zonde bevlekt is. Op grond van Gods Woord geloof ik, dat het beter is elkander te zoeken dan de ver deeldheid hoe langer hoe grooter te maken. Maar in geen geval kan ik er mij mede ver eenigen daden van zuiver politieke berekening uit reclamezucht voor te stellen als daden des geloofs. Het geloof als een verborgenheid des geestelijken levens, leent zich daarvoor niet. Ik acht dit ongeoorloofd. Zie hier, geachte Redactie van „De Banier", hetgeen ik U naar aanleiding van Uw oproep tot rekenschap meen te moeten antwoorden. Hoogachtend heb ik de eer te zijn Uw dw. dr. H. VISSCHER. Huis ter Heide, 17 Juni 1929. Het is bekend, dat de S. D. A. P. voor de ontwapening of de weerloosmaking van ons volk is. En wie het nog niet wist, zal er dezer dagen wel achter komen Groote verkiezings biljetten aan de muren en propagandisten op de volksmeeting vertellen er van. Zij schilderen in schrille kleuren de vreeselijkheid van den oorlog en de onmenschelijkheid van den strijd tusschen het eene volk en het andere. „Oorlog aan den oorlog' heet het dan. En ze meenen, dat het beste middel tegen den oorlog is om zelf alvast maar te gaan ontwapenen. Oorzaak en gevolg derhalve schromelijk met elkander verwarrend„Weerloosheid is de beste be wapening", zeggen ze. Jammer, dat de socia listen in het buitenland er heel anders over denken Mac. Donald vindt het uitstekend, dat Nederland ontwapend, alleen maar, zelf zal Engeland ook onder socialistische regeering er volstrekt niet aan beginnen Intusschen, wij hebben met de brave Neder- landsche socialisten te maken. En zij prediken de weerloosheid aan als het beste middel om den oorlog uit te bannen. Maar nu krijg ik het officieel orgaan van de S. D. A. P. van verleden week Maandag onder de oogen. En wat lees ik daar Op de eerste pagina staat met vette letters als koeien (de roode heeren werken veel met dikke, vette letters): „Gluiperige vuilspuiters aan den slag." Dat klinkt al direct erg vredelievend, niet waar Wat is er gebeurd Van Zaterdag op Zondag hebben de Actua- listen of de Nederlandsche Fascisten, al de reclamebiljetten van de S. D. A. P. ondergeklad en weggewerkt door er een soort teer op te spuiten. Ik geef direct toe, dat dit niet heel prettig is voor de roode broeders. Men moet daar eerst maar eens nachten aaneen bezig geweest zijn om die papieren er op te plakken en er veel geld aan gespandeerd hebben om die reclame, die volgens „Het Volk" nog al zoo mooi was, in orde te krijgen, en dan zien, dat al dat werk in een paar uurtjes ongedaan gemaakt wordt 1 Dat valt niet mee 1 Maar waar zijn nu de heeren „ontwapenaars"? Ze hebben nu een pracht gelegenheid om te toonen, dat 't hun ernst is met de ontwapening Weerloosheid is de beste verdediging, zeg gen ze 1 Welnu dan 1 Niets er van Ze schelden en tieren en razen op de eerste pagina van „Het Volk" als echte vechters bazen, ze ballen de vuisten en zeggen: kom maar op als je durft I Ze schelden op de Politie te Amsterdam, om dat die niet beter uitgekeken heeft, en na die scheldpartij volgt er een stukje, dat te belang rijk is om het hier niet over te nemen. Letter lijk toch schrijft het hoofdkwartier van deze brave weerloosheidsmenschen, n.l. de redactie van „Het Volk" „Het doet ons genoegen te vernemen, dat Maandag de voorzitter onzer Partij-Federatie, onze vriend; S. R. de Miranda, zich tot de betrokken autoriteiten zal wenden en volledige klaarheid eischen. Met de grootse belangstelling wachten wij en, wij weten het, duizenden met ons het resultaat van dat onderhoud af. Wij verfoeien het geweld in den politieken strijd. De demokratische middelen van propaganda, overreding, argumenteering, zijn ons genoeg. Wij hebben vertrouwen in den invloed van ons woord, in de werfkracht onzer idealen, in de aantrekelijkheid onzer urgente eischen. Maar lammeren zijn wij niet. Als de overheid de neiging gaat vertoonen een groep krapeul vrij spel te laten bij de beschadiging en vernieling van wat ons toebehoort en lief is, dan zullen wij, als het niet anders kan, dat zelf weten te beschermen. Wij spreken de verwachting, de vurige hoop uit, dat het in Amsterdam daartoe niet zal be hoeven te komen. Maar dan moet de volks massa precies weten wat zij aan haar overheid heeft. Maar lammeren zijn wij niet 1" Hebt gij het goed verstaan, onnoozele lezer De Roode Heeren zijn geen lammeren „Lammeren", we weten het, dat zijn die on schuldige beestjes, die je in 't voorjaar in de wei aantreft, dat mollige goed, dat geen enkel verdedigingsmiddel tot haar beschikking heeft. Maar dat zijn onze brave Socialisten niet Integendeel 1 Wie dat gelooven mocht zullen die Heeren het wel anders vertellen Het zijn stoere kerels, die met gebalde vuisten het hunne weten te verdedigen. Wanneer de Amsterdamsche politie, misschien misleidt door zekere weerloosheidspropaganda, meenen mocht, dat deze ontwapenaars ont wapend zijn, dan heeft zij het wel deerlijk mis Het mocht wat. Neen, lammeren zijn we niet Als de overheid meent, dat dit ,-,krapuul" vrij spel moet gelaten worden, dan zullen wij Ontwapenaars, het ze wel anders leeren Wij zullen hetgeen ons toebehoort en lief is verdedigen En die verdediging zal niet malsch zijn Dat beloven we ze 1 Want we hebben de volks klasse achter ons 1 De massa „Duizenden met ons Ziedaar de taal der heeren ontwapenaars En het gaat hier over een stukje papier, dat aan de muur geplakt zit Een paar verkiezingsbiljetten En nou springt de wolf al uit zijn lammeren- huid De natuur gaat boven de leer 1 Maar het is om te onthouden Want als wij, die geen ontwapening prediken, en de eenzijdige weerloosheid verfoeien, omdat we willen verdedigen desnoods tot den laatsten ademtocht onzen haard, ons goed, onze vrou- Wn en kinderen, dan worden we uitgescholden voor vechtjassen, dan wordt ons al de ellende van den oorlog voorgehouden, alsof w ij dien wilden Maar nu gaat het om een stukje verkiezings papier, en nu vliegen de Heeren Ontwapenaars op en met gebalde vuisten staan ze tegenover de politie, die te laks geweest is, en nu dreigen ze: als je niet zorgt, dat de daders aan het licht gebracht worden, dan zullen we ze zelf weten te vinden; dat krapuul 1 We zijn geen lammeren. We zijn niet weerloos We zullen weten te verdedigen wat het onze en wat ons lief is. Daar hebt ge de theorie en de praktijk De natuur en de leer De heeren ontwapenaars zijn geen lammeren Het staat te lezen op de eerste pagina van „Het Volk", het hoofdorgaan der S. D. A. P. Laten we het onthouden Want in dit: „Wij zijn geen lammeren" hoort ge het rinkelen van den sabel in de schede van hen, die dag in dag uit roepen „de wapens neder 1" En voor de zooveelste maal wordt het be vestigd: de socialisten zeggen tot ons volk: de wapens neer, maar ze bedoelen: de wapens „hier"UITKIJK. Ik moet ditmaal met eenige voorzichtigheid te werk gaan, want ik ga thans niet af op een authentiek stuk, zelfs niet op een persverslag, doch sltchts op mededeelingen in particuliere correspondentie. 't Gaat over het optreden van den leider van den Vrijz. Democratischen Bond, Mr. Mar- chant, verleden week in Assen. Nu is het van ouds bekend, dat men van vrijz. dem. zijde in Assen hetl wat aandurft. Men herinnert zich nog, dat zij in 1925 aan de boomen terzijde van den weg, waarlangs ver moed werd, dat de heer Colijn het stadje zou inkomen, biljetten hadden geplakt, waarop de antirevolutionaire leider zoo ongeveer als con current van de bolsjewieken werd voorgesteld. Als 't alles waar is, wat men mij thans heeft medegedeeld va ndes heeren Marchants optreden dan heeft hij ditmaal wel het record geslagen van geestigheid, maar ook vanonwaarach tige kiezersvoorlichting. De „geestigheid" bestond hierin, dat de spre ker zijn hoorders op de mouw spelde, dat de A. R. partij, die vroeger voor gezinshoofden kiesrecht geijverd had, thans de voorkeur gaf aan een kiesrecht, door vereenigingen en orga nisaties uit te oefenen, zooalszangvereni gingen, t.b.c. vereenigingen enz U voelt de onovertreffelijke geestigheid, lezer? Een man, die ondanks zijn cholerisch tem perament, er toch wel prijs op zal stellen als een ernstig politicus te worden aangezien, ver oorlooft zich op deze manier een voorstelling te geven vaneen organisch-maatschappelijk kiesrecht Wat zegt U, lezer In het debat naar het bewijs gevraagd, ver telde de heer Marchant zulks in „De Standaard" te hebben gelezen. Verzocht om het nummer te vermelden, luidde zijn uitvlucht: Ik lees „De Standaard" goed, maar ik heb het nummer na tuurlijk niet bij mij. Dit „natuurlijk" is niet afdoende. Wie met zulke beweringen uitgaat, dient een advocaat procureur zeker- de bewijsstukken te kunnen overleggen. Mag ik den heer Marchant dan nog eens uit- noodigen tot levering van bewijs Ik zou „De Standaard" wel kunnen gaan nazoeken, maar heb daar, nu ik, evenals de heer Marchant, dag aan dag op het oorlogspad ben, geen tijd voor. En de leider van den V. D. B. is het aan zijn eere en aan die van zijn partij verplicht, het bewijs te leveren vóór 3 Juli a.s. Als hij dat kan Een tweede bewering van den heer Marchant ditmaal niet geestig was: Als de A. R. nog vóór gezinshoofdenkiesrecht waren, kon hij hen niet feliciteeren. Zij hadden bij de grond wetsherziening van 1917 hun principe verdedigd. Een tweetal herinneringen uit dien tijd mogen het geheugen van den heer Marchant, die de Standaard „goed" leest en in de Kamer de ooren steeds goed open heeft, opfrisschen. Ie. „De Standaard" schreef op 16 September 1916: „Zoo staan w ijdan ook nu weer voor geheel hetzelfde probleem, waarvoor wij ons in 1887 geplaatst zagen. Er heerscht een atomatisch kiesrecht, en al wat in dat kiesrecht veranderd staat te worden, is, dat het thans opnieuw zekere uitbreiding zal ondergaan. Ten deze nu is in 1887 onze houding geweest, dat wij wel beproefden een organisch kiesrecht aan de orde te stellen, maar dat we, toen dit niet gelukte, ons voorts alleen de vraag hebben ge steld, of het m i n voor ons boven het meer voorkeur verdiende. Gelijk steeds hebben wij toen in democratischen zin aan het meer on zen steun geboden. En zoo zullen wij dan ook nu aan ons verleden getrouw blijven, indien wij allereerst beproeven op organisch kiesrecht aan te sturen, maar ook, dat we, zoo dit niet lukt en blijkt niet te kunnen, voor zoover de uitkomst mee aan onze stem hangt, altoos weer in democratischen zin verder opereeren. Of het kiesrecht algemeen of beperkt is, kan voor ons de zaak nimmer beslissen. Voor ons blijft de principieele tegenstelling een orga nisch of een individualistisch kies recht." 2e. In de Tweede Kamer werd bij het debat over de Grondwetsrevisie door een drietal A.R. het woord gevoerd. De heer Ru t g e r s sprak o.m. „De wijziging in het kiesstelsel, die wij thans behandelen, is niet een overgang naar het or ganisch kiesstelsel en bevredigt de wenschen, die ten aanzien van het kiesrecht dezerzijds leven, dan ook in geenen deele. Intusschen is het tot stand komen van die wijziging voor ons te dragen, omdat de toestand niet erger wordt dan hij op eht oogenblik is, omdat door de wijziging, dié nu wordt vastgesteld, niet een slechter stelsel gekozen wordt dan het thans vigeerende. Er is niet gekozen voor een or ganisch kiesstelsel, maar wat nu gebeurt is op het gebied van het kiesrecht niet het laatste woordWij, antirevolutionairen, blijven voor den organischen Staat opkomen en voor het organisch kiesrecht het pleit voeren. Al moge heti waar zijn, dat voor een volledige doorvoering daarvan in den eersten tijd wel niet veel meer te wachten is, het geldt hier niet een zaak van enkele jaren, maar een zaak, die wachten kan op de toekomst, die zij voor zich heeft." De heer O os t e r b a a n zeide Reeds in die dagen stuurde Dr. Kuyper in de richting van beslist Christelijk democratische ontwikkeling en nu is het de vraag, die tot ons jongeren komt: wat hebben wij te doen? Dr. Kuyper is op dezen weg voorgegaan, en dan zeg ik met beslistheid: wij dienen aan te dringen op den voortgang der democratische ontwikke- lng. Wanneer deze Regeering komt met een voorstel tot uitbreiding van het keizerscorps, heeft dat vanzelf daardoor onze sympathie. Waar het kiesrechtvoorstel in democratische richting gaat, kan het niet anders of wij moeten ons in die richting bewegen. Wij kunnen niet afzakken in de stilstaande wateren van het con servatisme. Wanneer de linkerzijde het ons niet onmogelijk maakt dit voorstel te steunen, zullen wij inderdaad met sympathie in deze richting blijven gaan." De heer Brummelkamp merkte op „Daarom kan ik, indien het individueele kieS' recht voorloopg moet gehandhaafd blijven want wij moeten een ander kiesstelsel hebben maar één plausibele reden vinden om het alge meen te maken.' Het is het billijkheidsargument. Indien gij het bij de thans bestaande regeling toch eigenlijk rè'eds zoowat aan iedereen geeft, waarom dan nog allerlei uitsluitingen vol te houden, die in uw systeem niet passen en die eigenlijk een wettelijke tegenspraak met zichzelf mieten heeten Uit het aangehaalde blijkt, ten spijt van des heeren Marchants beweringen, dat alle A. R. woordvoerders in 1917niet alleen een de mocratisch standpunt innamen, maar ook, dat zij niet verzuimden het principe hunner partij ter zake van het kiesrecht duidelijk te demon- streeren. Dat ze er toen niet meer aan hebben gedaan, dan het parool uitspreken, ligt hieraan de heer Marchant weet dat ook zeer wel dat de grondwetsherziening van 1917 is tot stand gekomen tijdens den oorlogstoestand, toen door onderscheidene partijen in de Kamer bij onder linge overeenstemming tot den z.g.n. „gods vrede" was besloten, in welk accoord ook de heer Marchant en zijn fractie waren getreden. Is het nu, met dit feit voor oogen waar aan mr. Marchants hoorders vanzelf niet denken, maar dat hij zelf toch niet vergeten moest niet buitengemeen onwaarachtig op zoodanige kiezersvoorlichting uit te gaan Een derde vrijmoedige bewering van den heer Marchant schijnt de volgende te zijn geweest: Colijn heeft verklaard, dat hij tegen het pro tocol van Genève is in verband met de aan tasting van onze souvereiniteit. En dat zou in strijd zijn met wat Prof. Anema in „Schrift en Historie" omtrent dit protocol schreef. Vermoedelijk doelde deze mededeeling op wat deheer Colijn zeide in de vergadering der Eerste Kamer, 13 Maart j.l. „Het antirevolutionaire program voor de ver kiezingen gewaagt van: den eisch van hand having van onZe nationale zelfstandigheid. Ik denk thans daarbij niet aan handhaving dier zelfstandigheid door middel van inze gebruike lijke, door jarenlange practijk geijkte buiten- landsche Staatkunde. Een zelfstandigheid, die naar ons oordeel het best gewaarborgd is door voortzetting der zelfstandigheidspolitiek, die zich tot nog toe onthouden' heeft van elke alliantie, met welke andere Mogendheid ook. Ik zeg dat niet zonder bedoeling, omdat het niet onmoge lijk schijnt, dat in de komende jaren nog weer eens zou opduiken het z.g. protocol van Genève en ik er bij voorbaat tegen zou willen waar schuwen, ons op dien weg te laten meetrekken." De heer Anema schreef in „Schrift en His torie" „Deze regeling, belichaamd in het z.g. pro tocol van Genève, is toen op de vergadering van den Volkenbond met algemeene stemmen aangenomen. Al hebben echter de staten haar niet aanvaard en heeft zij geen rechtskracht gekregen, als blijk van totalen ommekeer in de algemeene overtuiging inzake het oorlogs recht blijft zij van groote beteekenis. Deze strooming beteekent in wezen een neiging tot terugkeer tot de opvattingen, steeds van chris telijke zijde verdedigd en verdient onzerzijds oprechten steun. Als is het niet alles goud wat hier blonk ik gaf in de Eerste Kamer op 24 Maart 1925 van een en ander een uit voerige bespreking de ontwikkeling gaat in de goede richting. Oogenschijnlijk is hier wel een flagrante te genstelling. Maar ook niet meer dan „oogen schijnlijk en wellicht niet het gros zijner hoorders, maar wel een man ais de heer Marchant, niet de eerste de beste, is in staat met oordeel des onderscheids in dezen te lezen. Prof. Anema verwijst zelf in bovenstaande naar zijn bedenkingen, geopperd in de Eerste Kamer op 24 Maart 1925. De sleutel ter oplossing van het raadsel ligt dus voor den heer Marchant klaar. Op 24 Maart 1925 sprak de heer Anema o.m. „Mijnheer de Voorzitter Als mijn eindoordeel over het protocol spreek ik met oprecht leed wezen uit, dat ik niet kan deelen het idealisme van zoovelen in ons land, die zeggen: Excel lentie ,teeken het Protocol nu maar en laat het door de Staten-Generaal ratificeeren. Moest ik mijn meening in een korte samenvatting weer geven, dan zou ik zeggen; deze regeling is te mooiMooi is het Protocol ongetwijfeld. Leest men het, met de toelichtingen en beraadslagin gen, voor en na tot stand gekomen, dan bekruipt ieder, die nog internationaal een hart in zijn lijf heeft, het gevoel: ja, zoo moest het zijn; alle geschillen vreedzaam opgelost; elke aanvals oorlog een misdaad en daartegen gezamenlijk verweer plicht; alle geweld voortaan in dienst vanhet recht; alle aanwending van geweld voor taan vooraf geijkt door onpartijdige rechtspraak. Zoo moet het zijn, maar hoe mooi ook, de regeling is te mooi. Immers, zij is niet gegrond op de rechtswerkelijkheid, zij is niet gegrond op de ontwikkeling en verdieping van het internationaal rechtsbesef. Denkbaar ware dit zeker geweest. Het had kunnen zijn, dat metterdaad de tijd voor een dergelijke regeling rijp ware geweest, het had kunnen zijn, dat de menschheid na den wereldoorlog metterdaad ontwaakt was tot den zin voor betere samenleving. Is er na den wereldoorlog ook een dergelijke wedergeboorte van de wereld te bespeuren Men kan geen naam noemen van welken Staat ook, of benauwende gedachten van het tegen deel dringen zich op. Daarom, het Protocol als thans te aanvaarden rechtsregeling is ten doode gedoemd en ik voor mij zal er geen rouw om dragen. Maar als Jf oproep tot een betere internationale samenleving heeft dat Protocol een schok door de volkeren doen gaan en geve God, dat door de volkeren die oproep worde ter harte genomen. Want het moge dan zoo zijn, dat de werkelijkheid het Protocol veroordeelt, in den waren en hoo- geren zin is het juist andersom, Veroordeelt dit Protocol met een vernietigend vonnis de on houdbare internationale werkelijkheid, waarin wij op dit oogenblik leven." R. A. d. O. Woensdag 3 Juli 1929 des voormiddags ten 10 uur (oude tijd) te Ooltgensplaat, in hotel Moelker aldaar publieke verkooping van het grasgewas van den Weipolder en van de kade van den Adriaanpolder, zooals vanouds. Notaris AKKERMAN. Verkooping van het Huis met Erf en Schuur aan den Ring te Middelharnis, groot 1 Are 72 centiaren; in twee perceelen en combinatie, op Donderdag 4 Juli bij inzet, op Donderdag 11 Juli bij afslag, telkens des avonds 7 uur (zomertijd) in het hotel Meijer te Middelharnis, ten verzoeke van den heer P. Verolme Jz. aldaar. Notarrs VAN BUUREN. Zaterdag 6 Juli, des avonds 6 uur, zomertijd, te Ouddorp, in het logement Akershoek, van diverse perceelen grasgewas en naët, onder Ouddorp en Goedereede. Notaris VAN DEN BERG. ROTTERDAM, 25 Juni 1929. Op de heden in ons Veilingslokaal, War» moezierstraat 37-39, gehouden Veiling, wer» den de volgende prijzen besteed Kipeierenf 4,75 tot f 7,10 Eendeieren4,50 tot 5 65 Aanvoer 250.000 stuks, DE ROTTERDAMSCHE VEILING doof IL ZEEBERG. 74) Haar vulpen grijpen was het werk van een oogenblik. En uit de volheid van haar hart schreef zij, na den datum boven aan de nieuwe bladzijde te hebben geplaatst: „Weer terug bij Grootmoeder, die het arm naar de wereld heeft, maar die schatrijk is in God. Weer terug in het kleine huisje, waar ik de zee hoor ruischen, een geruisch, dat als muziek in de ooren klinkt. Weer terug daar, waar ik, en dan voor goed God hoop te vinden, ik, ellendige zondares 1" Ondanks haar vermoeidheid, veroorzaakt door de reis en door de emoties van dezen avond, kon Lia den slaap niet vatten. Heel uit de verte kwam het geluid van de dorpsklok, die twaalf slagen hooien deed. Het was duidelijk hoorbaar door het geopende raampje. Het slaan der klok deed haar mijmeren over de pastorie, die naast de kerk stond, méér nog over haar bewoners, 't Was toch verbazend aardig van dominé en Hermien, om zóó gauw baar te verwelkomen Zij zou er morgen eens vlug heengaan, als Grootmoeder het goed vond en dat zou wel, in den voormiddag al. Zij ver langde er naar, het sympathieke gelaat van Me vrouw Meinema weer tegenover zich te zien, Mevrouw Meinema, die dezen winter als een moeder voor haar geweest was. Maar eerst moest zij toch naar oom Adriaan en tante Martje. Wat was het toch heerlijk, dat oom zoo veranderd wasHet zou nu dubbel prettig zijn op de boerderij Het was gek: van de boerderij dwaalden haar gedachten onmiddellijk weer naar de pastorie; wat vreemd en stil zou het zijn, dat Hans 'en Lies er niet waren. Want 't was toch buiten kijf, dat die twee de grootste vroolijkheid brach ten. Hermien was veel stiller van aard. 't Was waarlijk geen wonder, dat Lies de huishouding van Hans in Maarveen deed. Die twee waren voor elkaar geknipt. Toch kon zij zich moeilijk voorstellen, dat het zoo blijven zou. Eenmaal zou Hans zich toch wel een vrouw kiezen. Lia vond, dat die vrouw te benijden zou zijn. De vrouw van een predikant zij had het wel gezien aan Mevrouw Meinema had een heer lijke taak in het leven te vervullen. En als dat dan nog was aan de zijde van Hans, die, hoe jong hij dan ook nog was, in geloofszaken zoo vast in de schoenen stond, wel, het zou zijn, om jaloersch te worden op haar, die vroeg of laat, meesteres in de pastorie van Maarveen zou zijn. Zij dacht aan de lange wandelingen, die zij, in de gezonde winterkou, met Hans, Lies en Hermien had gemaakt. Dat waren uren geweest, die haar gansche leven haar bij zouden blijven, 't Was de onbezorgde jeugd geweest, die langs de wegen liep. Vroolijk had hun gelach geklon ken, gul en hartelijk, terwijl hun jeugdige stem men ópschalden. Maar tóch had ook de ernst niet ontbroken. En de kinderen van den pre dikant hadden haar verteld van hun zeker we ten, kinderen van God te zijn. En dan de wandelingen met Hans alleen 1 Als hij haar sprak van zijn idealen, straks in een pastorie te zijn en te mogen brengen het Evan gelie van Jezus Christus Toen had zij pas ge voeld, wat roeping was. En als zijn donkere oogen dan in de hare staarden, dan had zij, in verwarring, de hare wel eens neergeslagen. Maar neen, zij mocht dat niet denken. Hoe was het mogelijk, dat zij er toe kwam Hans, die nu predikant was, zou er geen oogèriblik aan denken, een vrouw te nemen, die zich niet een kind van den Heiland wist. Zij moest die gedachte uitbannen. Zij was hem niet waard. En hij had er, dat moest zij niet vergeten, er ook niet de minste aanleiding toe gegeven. Vriendschappelijk waren zij met elkaar omge daan, omdat zij vriendin des huizes van de 'pastoriebewoners was. Er was niet meer ge weest. Zou zij het anders willen. Lia wist zelf niet, waar op dat moment haar gedachten heen gin gen. Zij was blij, dat zij Hans niet zou ontmoeten, omdat hij nu met Lies een eigen pastorie be woonde. Maar aan den anderen kant hunkerde zij naar het oogenblik, dat hij, over vier weken zou het zijn, dat hij met vacantie komen zou. Wat waren dat voor tegenstrijdige gedachten Komaan, zij moest niet zoo dwaas zijnHet was al te gek Hoe kwam het in haar hersens op, aan Hans Meinema te denken Alsof hij ooit aan haar liefde schenken kon, aan haar, die in geestelijk opzicht zoo ver beneden hem stondDan een blos van schaamte steeg haar naar de kaken. Was zij dan hier gekomen, om bevrediging te vinden in aardsche liefde Of was het haar te doen om dat, wat in der eeuwigheid niet vergaat: om Gods liefde voor den zondaar Haar hoofd, nu moe geworden, was vol elkaar tegensprekende gedachten. En in die warreling viel Lia in een niet rustigen slaap. HOOFDSTUK XII. „Goeden morgen, vrouw Goedegebuure. Hoe maakt u het?" De buurvrouw, die aardappelen zat te schil len, veegde haar ruwe handen af aan haar werk- schort en gaf Lia, die juist binnengekomen was, de hand. „Dag, juffrouw. U is er dus ook weer 'k Had het wel gedacht." „Waarom glimlachte Lia. „Omdat u nog eens terug moest komen", meende de ander. Een niet-ingewijde zou dit orakel-taal hebben gevonden, maar Lia begreep de vrouw: terug komen, om God te vind'en en dan sterk te staan, Lia keek hét zindelijke vertrek rond. Een beklemming kwam over haar: den afgeloopen winter stond in gindschen hoek de teenen wieg... De vrouw van den landarbeider, wier kin deren, 'behalve 'de jongste die in het tuintje speelde, naar de school op het dorp waren, zag den blik. „De wieg is weg, juffrouw", zeide zij met een stem, die op een snik geleek. Het sneed Lia door de ziel. Zij wist niet, wat zij zeggen zou. „De Heere heeft het kindje tot Zich ge nomen", ging de vrouw verder. En zij zette het mes weer in een aardappel. „Grootmoeder vertelde het mij", hakkelde Lia. „Het was een slag voor u, vrouw Goedege buure." „Dat weet God alleen", zei de ander. „Ou ders verliezen niet gaarne een kind, al hebben zij er nog zooveel. Maar ik mag zeggen, dat de Heere mijn man en mij ook troost. Hij is als een moeder die troost. Op grond van Zijn be loften mogen wij vertrouwen, dat het schaap in den hemel is bij onzen Heiland. En waar kunnen wij beter zijn dan daar?" Het was een taal, die Lia niet in allen deele verstond. Hier sprak weer het eenvoudige geloof van menschen, die dicht bij God leefden. Zij gingen even gebukt onder den slag, maar richt ten zich dan ook weer op, omdat zij op God den Heere vertrouwden, 't Was, om er jaloersch op te worden Vrouw Goedegebuure schilde den laatsten aardappel, stond op, om den boel weg te bergen in het kleine keukentje en keerde weldra terug. ,,'k Zal eens vlug koffie zetten", zeide zij hartelijk. Lia had liever bedankt, daar zij bij Groot moeder reeds koffie had gedronken. Maar zij deed het niet, omdat het kwalijk genomen kon worden.Vrouw Goedegebuure, die in den morgen altijd alléén was, zette anders nooit koffie. Dat het nu wel gebeurde, was een uiting van de gastvrijheid, die in deze streken gevonden werd en die men op prijs had te stellen, wilde men de sympathie der bewoners niet verliezen. Dus dronk Lia koffie, terwijl de vrouw in het dialect van de streek ongedwongen met haar sprak. „Ja, u moest nog eens terugkomen", zeide zij. „Een mensch is maar niet in eenen het eigen dom van den Heere. Hij moet vechten tegen zijn vleesch 'en zijn bloed, 'k Heb het nog tot je grootmoeder gezegd: zij komt wel terug; een begeerig hart rust niet, tot het gevonden heeft. Wees maar gerust, juffrouw, het komt best in orde.'V t Waren weer diezelfde, vertrouwenwek kende klanken, die Lia gisteravond uit den mond van Grootmoeder had opgevangen. Al deze menschen, die zich niet aan haar hadden op gedrongen, maar die, door hun innige, vrome wijze van leven indruk op haar hadden gemaakt, zóó, dat zij zelf wilde bezitten, wat zij bezaten, begrepen haar strijd, om in te gaan, maar waren er ook allen van overtuigd, dat door haar de overwinning zou worden behaald. Hoe konden zij dat toch weten Zij kenden toch niet haar innerlijk-zijn Lia begreep natuurlijk niets van het bestaan van een mystieke band, kon ook niet begrijpen, dat deze menschen wel wisten te onderscheiden, of er bij haar sprake was van een vluchtig ver langen naar iets nieuws en iets anders, dan wel of een hart werkelijk en oprecht zocht van welk laatste zij hier overtuigd waren. Intusschen deed het haar ontzaggelijk goed, ook van deze eenvoudige vrouw, even eenvou dig als Grootmoeder, te vernemen, hoe men over haar dacht. En het was met groote, voor haar niet te verklaren vroolijkheid in het hart, dat zij afscheid nam, om spoedig daarna op haar fiets te stappen, die reeds vooruitgezonden was, en te peddelen naar de boerderij van Adriaan Blankert, waar zij met vreugde ontvangen werd. (Wordt vervolgd). Hebt U het complete boekwerk bij de Uit- geeEster dezes al besteld? Het kost vóór de verschijning f 2.25, daarna f 2,90 per stuk. Correspondent^ aan In probleej aardige blokkl van wit doorf De sleutelz 1 variant vind J wite interfere mogelijk word Andere vaq 1 1 1Tl In de varil kan nu mat dual is helaal uitkomst, da| zou moeten doet de duall afbreuk aan f klaar ligt na De comoo| daan de dua minder ernstil zet in 't andef er hier en blokkeeringerj Prob Wit: Kg6l b6, c4, c5, f Zwart: gL g7- Wit geef tl Geheele og 11 Juli. De stand I van den pr| Omtrent zie vorige r| gende eigen Plaats eeJ zwarten koil door den G| de Z. K. gel werking va\ naar a7. bestreken Z. K. niet n| van die piol Volgende! Iossingsweds 1. Ke6, 4. Kd7, Ka Met zwai 1. Ke7 ref K Wit; Kfg Zwart: Wit aan I Wit 1. Pf5, Of 1. P| 4. Th2|, Of 1. Pi F. C. L| stellingen No. 698.1 Uwe op| mij juist. Jos. Dwi| Dual na 1

Krantenbank Zeeland

Maas- en Scheldebode | 1929 | | pagina 2