DERING
3EN,
AAL
„MAAS- EN SCHELDEBDDE" van 26 Juni (2de blad).
iljjlngen op
.HARNIS, in het
uur.
S'
Papendrecht.
lewenscht.
BESTUUR.
iSglngen op
?EEDE, in Hote!
i.T.)
ravenhage
:T BESTUUR.
g der INDIAN,
ondities.
gelde voorraad
Onderdeelen
ellen.
ssant
lering
ting-
s
I.
Nu wij ons zetten om een bechrijving te
geven van het ontstaan, de geschidenis en het
gouden jubileum van het bekend Provinciaal
Gereformeerde Weeshuis te Micdelharnis, zal
het goed zijn, dat we eerst hef kort memo-
reeren hoe in vroeger dagen v<or de weezen
in ons land gezorgd werd.
Door alle eeuwen heen heeft .nen in meer of
mindere mate zich het lot der wezen aangetrok
ken. Het Christendom heeft ock in zijn slecht
ste tijden steeds gevoeld, dat dewees een schep
sel is, wiens lot God de Heee Zich bijzonder
aantrektZoowel in het Nieuwe als in het Oude
Testament vindt men scherp; waarschuwingen
om den wees niet te verdrukken en aan zijn lot
DE HEER BOS,
stichter en schenker van het Weeshuis.
f
over te laten. ,,Kom aan den akker der weezen
niet", zegt de Spreukendichter, en het woord;
„God is een /ader der weezen" houdt in zich,
dat Hij ook als een Vader bijzonderlijk over
hen waakt.
Hoe stonf het in de middeleeuwen
Vóór 14'Ö schijnt de zorg der weezen tot
de werkzaanheden van Burgemeesters en Raden
te hebben jehoord. Zij hadden het beheer over
de goederei der weezen en zorgden zoo noodig
ior huisvesting en goede verpleging. Het onder
houd hing af van het achter gebleven kapitaal.
Het was seeds gemakkelijker verzorgers te vin
den voor kinderen met een voldoend inkomen,
dan voor de arme weezen, die in kommervolle
omstandigieden achter bleven. Van weeshuizen
schijnt to;n nog geen sprake te zijn geweest.
In een pbkkaat van Karei V dd. 7 Oct. 1531
heet het: „Ende insgelijks sullen de jonge wee-
sen ende de gevonden kinderen van der voor-
schrevei aalmoesen (n.l. de gecollecteerde) ghe-
voedt inde onderhouden worden." Weeshuizen
wordei daar nog niet genoemd. Toch zijn ze
spoedg daarna in het aanzijn geroepen. In de
zestiuide eeuw worden ze herhaaldelijk aan
getroffen. Naar de kronieken melden, hadden
de kinderen het in die weeshuizen over het
alcemeen goed. De verzorging was best, voor
zoover ercontanten waren. En daar schijnt
het wel eens aan ontbroken te hebben Toch
deed men wel zijn best om voor inkomsten te
zorgen. Zoo waren vroeger een bekende bron
van inkomsten de „Nieuwjaarscollecten" en de
baten van de tooneelspelen bij de kermissen.
Die Nieuwjaarscollecten werden opgehaald door
de weezen onder de burgerij, terwijl zij een
Nieuwjaarslied aanboden. Bekende dichters heb
ben hun talenten hiervoor gegeVen
Wij vinden o.m. het volgende van Jakob
Kortebrant
,,D' Opvoeding, wak'kre vlijt, beknopte
zuinigheid,
Lees-, schrijf- en rekenkunst en 't noodig
huisbeleid
Beschaven hier 't vernuft der armen
burgerweezen;
De mededeelzaamheid verschaft hun onderstand,
De Godvrucht wijst hun 't pad naar 't
Hemelsch Vaderland.
Daar nimmer drukkend kruis of armoe is
te vreezen.
Der weezen Vader koom dit heilzaam werk
te baat,
Dan houdt het Weeshuis stand zoolang de
wereld staat."
DE HEER SCHOONEJONGEN,
voormalig directeur van het Weeshuis.
Eigenaardig is, dat oudtijds de weezen zelf
vcor verschillende inkomsten diensten moesten
bewijzen. Het bezemgeld was een inkomst voor
het veegen van de markt. Weezen moesten
met een botergoot de boter in de vaten boren
en laten keuren; zij moesten de peulen, aard
appelen en knollen 'en het zout meten, voor de
tonnen zorgen, het vlas wegen, de beestenmarkt
van touwen en palen voorzien; de leermarkt
moesten ze in- en uitluiden, de stallen, kramen
en tafels zetten, enz. Zelfs komt in een der
oude rekeningen van een weeshuis voor het
rozenhoedgeld als vergoeding vo°r het ver
sieren van lijken en doodkisten Weeskinderen
waren stadskinderen en werden als zoodanig
door allerlei colleges voor bijzondere doeleinden
gebruikt, doch altijd tegen betaling. Op de
rekening van kerkmeesters van 1536/8/ komt
de volgende post voor: „noch die weeskinderen
gegeven om die Kercke te helpen schoenmaken
als doe wilde Ieren daarin geweest zijn".
Het schijnt, dat die „wilde Ieren" in die kerk
nog al huisgehouden hebben, want schoonmaken
alleen was niet voldoende, maar ook moest er
wierook en jeneverbessen aan te pas komen,
zeker om de „lucht" er uit te halen
Zooals we zeiden hadden de kinderen het
over het algemeen best in de weeshuizen. Na
tuurlijk moet men niet vergeten, dat ook de
weeshuizen d'en geest des tijds niet ontginnen
In de zestiende en zeventiende eeuw gingen onze
vaderen streng te werk. Heeft „Vader Cats"
niet eens gezegd: „Je mag wel veel van je
kinderen houden, maar laat ze het volstrekt
niet merken, want dan ben je weg" Daarom
zou het niet ondienstig geweest zijn, indien
men ook boven de weeshuizen van dien tijd
geschreven had wat Hooft boven het oude spin
huis van Amsterdam liet zetten
„Schrik niet. Ik wreek geen quaet, maar
dwing tot goet,
Straf is mijn hant; maer lieflijk mijn gemoet" 1
Toch schijnt, dat strenge straffen niet veel
gebaat hebbenWe lezen, dat in de Wees
huizen de „geeselbank" gebruikt werd En bij
voorkeur op Zondag werd deze „liefderijke
kastijding" toegediend Voorts werd veel ge
bruik gemaakt van het doen dragen van schand-
kleederen of zotskleederen, bestaande in bonte,
harkelijnachtige pakken. Dat men tot 'in de
vorige eeuw van die strenge straffen nut ver
wachtte, blijkt uit het volgende: In 1832 had
een weesjongen eens te lang in zijn bed gelegen
en een suppoost beleedigd. Daarvoor werd hij
veroordeeld om gedurende een maand thuis te
blijven, aan het blok „opgezet" te worden, twee
avonden rondgeleid te worden, versierd met
roode muts, waarop een roode luiaard was ge
schilderd 's Zondags moest hij te pronk staan
en 8 dagen bij de kinderen eten
Toch hebben die vaderlijke kastijdingen niet
afdoende geholpen. Dat blijkt uit de vele klach
ten, die ter oore van de heeren magistraten
kwamen. Het bezoeken van herbergen, ja zelfs
van slechte huizen kwam niet zelden voor. Het
gebeurde, dat weezen voor diefstal en ontucht
rondborstig verklaarde van die zoo zeer ge
smade Afgescheidenen nimmer eenigën hinder
te ondervinden.
Helaas vermochten de dorpspotentaten van
de andere eiland-gemeenten zich niet tot zulk
een standpunt op te werken.
In Stellendam bijvoorbeeld werd een scherp
boycot-systeem toegepast: vele Afgescheidenen
werden in hun stoffelijk bestaan aangetast, en
de keuterboertjes mochten niet langer hun vee
weiden op de domeingronden.
In 't begin der veertiger jaren zou deze grond
door den Staat verkocht worden. De mannen
van 't geld maakten zich op allen grond in
eigendom te verkrijgen dan eerst zou men
de macht volkomen in handen hebben en was
't lot der Afgescheidenen voor goed bezegeld.
De toepassing der zoo hoog geloofde verdraag
zaamheid is uit die gedenkwaardige jaren vol
doende bekend.
Maar de heeren kregen een leelijke streep
door hun rekening. Want ook de heer Bos
reisde naar Den Haag 'enkocht alle Staats-
gronden van de haven van Stellendam tot de
haven van Dirksland.
't Werd ook hier weer een bevestiging van
de oude waarheid: wat de menschen ten kwade
hadden gedacht, keerde de Heere ten goede.
De heer Bos bood de om 't geloof vervolgden
en verdrukten de reddende hand. Op zijn land
kregen zij arbeid, en voor billijken prijs mochten
de kleine boertjes er hun vee weiden.
Een opmerkelijk verschijnsel mag worden ge
noemd, dat schier al deze menschen later tot
welstand zijn gekomen.
In de zestiger jaren werd te Middelharnis een
Chr. Geref. Gemeente gesticht en de heer Bos
sloot zich bij haar aan.
De boezemvriend van Bos was de heer
Hendrik Schoonejongen Jac.zn. Met
dezen besprak hij meermalen de vraag wat bij
zijn overlijden met zijn groot vermogen moest
geschieden. Gehuwd was hij niet en van fijn
familie waren slechts eenige verre bloedver
wanten over.
Vooral het lot der weezen was in di'en tijd
droevig, en dat lot ontroerde het gevoelige hart
van den heer Bos.
Een oogenblik dacht hij er aan een gedeelte
van zijn vermogen te vermaken aan de bekende
Toch 't moestEn daarom werd tegelijk
met 't Weeshuis een Christelijke School op
gericht.
Als straks de feestklok luidt over Middel
harnis, als op 25 Juni met dank aan den Heere
mag worden herdacht wat rijken zegen Hij in
't Weeshuis schonk dan zal 't tevens feest
zijn voor de Christelijke School aan deze Stich
ting verbonden.
Dan viert ook de eerste Christelijke School
van Flakkee 't gouden jubileum mee.
Een dubbele reden om feest te vieren
Het jubileum.
Maandag en Dinsdag 24 en 25 Juni werd het
gouden jubileum op feestelijke wijze gevierd.
Verschillende genoodigden, afgevaardigden,
weezen en oud-weezen waren naar Flakkee ge
komen om dit jubileum mee te maken.
Evenals bij het 45-jarig jubileum werd het
feest ingezet met een gebedsure in de Geref.
Kerk.
Deze werd Maandagavond 7 uur gehouden
onder leiding van den voorzitter van het be
stuur der inrichting. Ds. Akkerhuis te Maassluis.
De gebedsure.
Het samenzijn werd geopend met het zingen
van Ps. 136 1 en 3, waarna Ds. Akkerhuis
zijn rede aanving met er op te wijzen, dat tegen
woordig in schier onafgebroken aaneenscha
keling het eene jubileum op het andere volgt,
waarbij spr. inzonderheid wijst op het jubileum
van onze zeer te waardeeren Koningin-Moeder,
waarbij een spontane uiting gebleken is van ons
Nederlandsche volk, en op de Theologische
School te Kampen, die haar 75-jarig jubileum
op schitterende wijze mocht herdenken.
Thans mag ons Provinciaal Gereformeerd
Weeshuis te Middelharnis met groote dank
baarheid zijn halve eeuwfeest vieren. In verge
lijking met beide voorafgenoemde jubilea is deze
herdenking van veel minder omvang. Het geldt
hier geen kring van het geheele Nederlandsche
volk, maar het feit wordt begrensd door de
natuurlijke grenzen van de provincie Zuid-Hol
land en nog nader uitgestippeld door degenen
die in genoemde Provincie behooren tot de Ge
reformeerde Kerk. Maar dit neemt niet weg,
HET PROV. GEREFORMEERD WEESHUIS TE MIDDELHARNIS.
naar het tuchthuis overgebracht moesten wor
den In 1683 heeft men zelfs in een weeshuis
een lokaal als een soort gevangenis ingericht.
Gelukkig moest deze weer spoedig opgeheven
worden
Gelukkig zijn we dien tijd te boven. En de
praktijk heeft bewezen, dat ook zonder de
tuchtroede der middeleeuwen het kind, ook het
weeskind nog wel te regeefen is
Maar we moeten van het algemeene terrein
afstappen hoe interessant het ook is om
tot het bijzonder doel van ons geschrijf te
komen
Het Weeshuis te Middelharnis.
We lezen in de Christelijk Encyclopaedie van
J. H. Kok over het Weeshuis te Middelharnis
het volgende: Van 1879 tot 1927 werden in de
stichting 252 weezen verpleegd, 128 meisjes en
124 jongens. De meisjes worden opgeleid voor
de huishouding. De jongens in verschillende
vakken als: timmerman, smid, schilder, bakker,
schoenmaker, kleermaker, tuinman enz. (Ook
wordt nog vermeldbouwkundig teekenaar,
drukker en onderwijzer, maar dat zal wel meer
theorie dan de praktijk zijn).
Het ontstaan.
Hoe komt Middelharnis aan dit gesticht en
hoe komen de Gereformeerde Kerken van Zuid-
Holland er aan
We vonden in ons zusterblad „De Rotter
dammer" voor eenige weken een mooie be
schrijving van het ontstaan van het Weeshuis.
We ontleenen er (benevens de cliché's, die ons
door dat blad welwillend werden afgestaan)
het volgende aan
Het Provinciaal Gereformeerd Weeshuis heeft
zijn ontstaan te danken aan Dirk Bos, ge
boren 18 Juli 1803 te Sommelsdijk.
Deze heer Bos was de eenige zoon van
welgestelde ouders; degenen, die hem gekend
hebben, getuigen van hem, dat hij van zijn
vroegste jeugd den Heere zocht.
Omstreeks 1840 werkte de Afscheiding ook
door op 't eiland Flakkee en daar de Afge
scheidenen geen kerkgebouw bezaten, besloot
de heer Bos hun de behulpzame hand te bieden.
Hij liet aan d'en weg, die de grens vormt tus-
schen Middelharnis en Sommelsdijk, een complex
gebouwen zetten, waarvan hij de achterzijde als
woning betrok; de middelste ruimte werd voor
kerk bestemd.
Dit voorbeeld werkte aanstekelijk op zekeren
Ds. Luther, destijds aldaar predikant. Deze toog
aan de andere zijde van den weg ook aan 't
bouwen, en toen er weldra een hoog, vierkant
gebouw verrees, noemde de spraakmakende ge
meente dit gewrocht zeer kernachtig: „het fort
van Luther".
De Afscheiding won steeds meer aan invloed;
een hevige vijandschap was ontketend, die zich
op t westelijk en oostelijk deel van 't eiland
in al haar ruwheid openbaarde.
Middelharnis bleef echter voor die ramp ge
spaard, omdat de burgemeester dezer gemeente
Neerbosch-Stichting, die toen in haar opkomst
was.
In den kring der toenmalige Chr. Geref. Ker
ken werd nog weinig voor de weezen gedaan;
andere zaken stonden toen in 't brandpunt der
belangstelling; bovendien ontbraken de geldelijke
middelen.
En zoo rijpte bij den heer Bos 't plan, dat
hij weldra testementair beschrijven liet. Hij
stierf 5 Sept. 1876 te Middelharnis; den 21sten
van die maand werd als zijn uiterste wil ken
baar gemaakt, dat de door hem gestichte ge
bouwen zouden dienen als Weeshuis voor de
Geref. Kerken in Zuid-Holland (toen nog niet
in noordelijk en zuidelijk gedeelte gesplitst).
Hij schonk daarvoor de gebouwen, de daarbij
behoorenden grond en de helft van zijn ver
mogen. Tevens werd daarbij bepaald, dat zijn
boezemvriend Schoonejongen als directeur der
Stichting zou optreden.
Met groote dankbaarheid werd door de Par
ticuliere Synode van Zuid-Holland deze vorste
lijke erflating aanvaard. En spoedig werd met
den arbeid een aanvang gemaakt.
4 April 1878 werd van de nieuwe gebouwen
de eerste steen gelegd, waarbij 't woord werd
gevoerd door den bekenden Ds. J. H. Donner
(destijds lid der Tweede Kamer) en den pastor-
loei Ds. J. Juch.
In 't volgend jaar werd de bouw voltooid
en 25 Juni 1879 had de officieele opening
plaats.
De belangstelling in heel de provincie was
zeer groot.
Een reis naar Middelharnis wilde toen nog
meer zeggen dan thans. En daarom zou van
Rotterdam af een extra-boot varen om de feest
gangers naar Flakkee te bréngen.
Ongeveer 200 menschen uit alle deelen der
provincie maakten van deze gelegenheid een
gretig gebruik; onder de feestgangers bevond
zich niemand minder dan de Vader der Af
scheiding: docent A. Brummelkamp Sr.
Toen de boot Middelharnis had bereikt, trok
men in optocht naar de Stichting onder een
geweldige donder- en regenbui.
De plechtige samenkomst werd geopend met
een rede van Ds. Donner; docent Brummelkamp
eindigde met dankzegging.
De Stichting werd al aanstonds bevolkt door
26 kinderen, 13 jongens en 13 meisjes.
Ook een school 1
Zoo was dan het Provinciaal Gereformeerd
Weeshuis te Middelharnis opgericht.
In 1879 dus een jaar na de beruchte wet-
Kappeijne.
t Viel toen niet mee een Christelijke School
te stichten
En toch stond voor de oprichters van meet
af vastde weezen te Middelharnis moeten
Christelijk Onderwijs ontvangen.
Maar hoe moest dat Op heel 't groote eiland
Flakkee was niet één Christelijke School.
dat er niet minder reden is om aan den avond
van dezen dag met groote dankbaarheid de
weldaden te herdenken, die onze trouwe Bonds
god aan deze Stichting heeft bewezen. Spr.
heeft niet zonder schroom, maar wel met harte
lijke toegenegenheid de uitnoodiging van het
bestuur aanvaard, om deze herdenkingsure te
leiden. Spr. zegt: niet zonder schroom, want
reeds meer dan 42 jaren van deze Stichting
war'en voorbijgesneld eer hij haar wat meer na
derbij leerde kennen. Een gedetaileerde historie
beschrijving van de voorbijgesnelde halve eeuw
is dus van spr. niet te verwachten. Daar velen
dit toch misschien verwacht hadden, heeft spr.
zijn taak met schroom aanvaard. Maar de har
telijke toegenegenheid tot het Weeshuis en de
weezen heeft het gewonnen.
Hierop leest spr. den tekst, waarbij hij zijn
hoorders in deze ure wenscht te bepalen: Ps.
101 1, Een Psalm van David. Ik zal van
goedertierenheid en recht zingenU zal ik
psalmzingen, o Heere,
Hierop gaat spr. voor in gebed.
In dezen' Psalm, zegt spr., die door Luther
„Davids regentenspiegel" wordt genoemd, legt
de Koning de zedelijke en godsdienstige grond
lijnen bloot van zijn regeering, en eischt hij van
zijn onderdanen een leven, waarin de van God
gewilde heiligheid tot openbaring komt. Zijn
levenslied wil hij den Heere wijden, die in „goe
dertierenheid en recht" de twee leidsvrouwen
gegeven heeft, welke richting hebben te geven
aan het do'en van ieder mensch.
De eerste toon, die wij hier beluisteren van
den Koninklijken harpenaar is: „Ik zal zingen".
Het psalmgezang ter eere zijns Gods achtte hij
een eerste behoefte, een voornaam deel van zijn
levenstaak. Hij achtte het een dure roeping den
eisch des Heeren, waarvan de Christen niet
aflaten mag. Der vromen tent moet weergalmen
van hulp en heil ons aangebracht. De inhoud
van Davinds lied is: „Ik zal van goedertieren
heid en recht zingen." Niet alleen zalige erva
ringen, maar ook beproevingen en rampen, ga
ven hem stof voor zijn psalm. Dit is het onder
scheid tusschen het lied van den wereldling en
van den Christen. Juist de vereeniging van goe
dertierenheid en recht maakt het lied zoo zeld
zaam welluidend, zoo Godverheerlijkend, maar
ook zoo moeilijk.
Bij de herdenking van het 50-jarig bestaan
van ons Weeshuis willen we zingen van goeder
tierenheid en van recht. Aan ons geestesoog
gaat voorbij de breede stroom van zegeningen,
waarmede de Heere ons heeft beweldadigd. We
weten niet waar we de opsomming beginnen
moeten. Gezegend heeft God de vele weezen,
die hier verpleegd mochten worden, die hier
hun opvoeding hebben genoten, die hier de
eerste vorming verkregen hebben, om als nut
tige leden in de maatschappij op te treden. Ge
zegend heeft de Heere bovenal daarin, dat Hij
de opvoeding heeft willen gebruiken tot gees
telijk welzijn van zoovelen, die geleerd hebben
hunne knieën te buigen voor den Vader der
weezen. Gezegend heeft de Heere ons ook hier
in, dat Hij ons meermalen degelijke echtparen
heeft geschonken, die met al de liefde van hun
hart en de energie van hun ziel in de gezonde
Gereformeered atmosfeer onze kinderen hebben
geleid en gevormd. Spr. zal die goede hoedanig
heden niet opsommen, maar wil zingen van de
goedertierenheid des Heeren, die ons dit alles
deed toevloeien.
Van die goedertierenheid des Heeren wil spr.
ook zingen als hij denkt aan wijlen broeder
Schoonejongen, die 46 jaar directeur van het
Weeshuis was, en waarvan Dr. Impeta in de
Chr. Encyclopaedie vermeldt: „Onder leiding
van den directeur H. Schoonejongen kwam de
Stichting tot grooten bloei".
HET ECHTPAAR VAN DER WIEL,
voormalig vader en moeder in het Weeshuis.
Van de goedertierenheid des Heeren, wil ook
spr. zingen, omdat Deze het bestuur in staat
stelde, om als Deputat'en aan de Particuliere
Synode van Zuid-Holland leiding te geven bij
al het werk, dat ten bate van het Weeshuis
moest volbracht worden. Met groote dankbaar
heid gedenkt spr., hetgeen onderscheidene broe
ders in den loop der jar'en voor deze Stichting
hebben verricht.
Maar bovenal herdenkt spr. de goedertieren
heid des Heeren ten opzichte van onzen God
zelf, die op zoo heerlijke wijze Zijn Woord
bevestigde, dat Hij een „Vader der weezen" is.
Maar een gezang wordt eerst welluidend,
wanneer er onderscheidene klanken in samen
smelten. Het zijn de eigenaardige wisselingen
en vallen, de schijnbaar tegenstrijdige toonen,
die, tot een harmonie ineengevloeid, aan een
lied het welluidende en wegsleepende aanbren
gen, waarvan zoo machtige invloed op ons hart
uitgaat. Een gezang van één toon, is het een
tonige lied der wereld, zij kan alleen zingen
van voorspoed, zij heeft maar één snaar op
haar harp. Maar het Davidslied is veelstemmig
en vol wisselende accoorden. De hooge toon
van goedertierenheid en de lage stem van het
recht smelten tot een hartroerend schoone me
lodie ineen.
Luister: „Psalmzingt den Heere, gij zijne
gunstgenooten, en zegt lof ter gedachtenis Zijner
heiligheid. Want een oogenblik is er in Zijn
toorn, maar een leven in Zijn goedgunstigheid;
des avonds vernacht het geween, des morgens
is er gejuich." „Looft gij volken, onze God, en
laat hooren de stem Zijns roems, die onze
zielen in het leven stelt, en niét toelaat dat onze
voet wankele. Want Gij hebt ons beproefd, o
God, Gij hebt ons gelouterd, gelijk men het
zilver loutert."
De wereld doet haar best de geleden smart
te vergeten, maar de Christen teekent het op in 't
dagboek zijner levenservaring. De beproevingen
zijn niet aangenaam, maar ze zijn leerzaam
voor degenen, die den Heere vreezen. De Chris
ten leert door de onderscheidene levenervarin
gen de deugden Gods alzijdig kennen.
De beproevingen zijn ook voor het Wees
huis niet uitgebleven. Menigmaal werden ver
schillende weeskinderen door ernstige krankhe
den aangegrepen. Meermalen werdén wij door
overlijden van onze weeskinderen getroffen.
Wat een beproeving soms, wanneer de leiding
van het weezengezin minder gunstig uitviel en
de Stichting daardoor in discrediet raakte. Welk
DE HEER GIDEON,
directeur van het Weeshuis.
een beproevingen, wanneer de zware stormen de
zilte wateren opjoegen en de landerijen der stich
ting geruimen tijd onvruchtbaar waren. Welk
een beproevingen, wanneer jongens of meisjes, in
of buiten het Weeshuis, van den God huns
Doops afweken en 't pad der zonde kozen boven
den nauw en weg ten eeuwigen leven. Welk een
beproeving, wanneer het scheen, alsof het groo
te gezin trouwe leiding en verzorging zou moe
ten missen.
Alleen wanneer wij zingen van de goeder
tierenheid 'en het recht des Heeren, kan ons
lied zijn ter verheerlijking van den Naam on zes
Gods. Dat was ook het begin en het einde van
David's levenslied. Voor goedertierenheid en
voor recht bracht hij den Heere lof toe. En er
was reden toe. Al de weg, dien de Heere met
hem gehouden had, was ten goede uitgeloopen
en diende tot grootmaking van Gods Naam,