DERING 3EN, AAL „MAAS- EN SCHELDEBDDE" van 26 Juni (2de blad). iljjlngen op .HARNIS, in het uur. S' Papendrecht. lewenscht. BESTUUR. iSglngen op ?EEDE, in Hote! i.T.) ravenhage :T BESTUUR. g der INDIAN, ondities. gelde voorraad Onderdeelen ellen. ssant lering ting- s I. Nu wij ons zetten om een bechrijving te geven van het ontstaan, de geschidenis en het gouden jubileum van het bekend Provinciaal Gereformeerde Weeshuis te Micdelharnis, zal het goed zijn, dat we eerst hef kort memo- reeren hoe in vroeger dagen v<or de weezen in ons land gezorgd werd. Door alle eeuwen heen heeft .nen in meer of mindere mate zich het lot der wezen aangetrok ken. Het Christendom heeft ock in zijn slecht ste tijden steeds gevoeld, dat dewees een schep sel is, wiens lot God de Heee Zich bijzonder aantrektZoowel in het Nieuwe als in het Oude Testament vindt men scherp; waarschuwingen om den wees niet te verdrukken en aan zijn lot DE HEER BOS, stichter en schenker van het Weeshuis. f over te laten. ,,Kom aan den akker der weezen niet", zegt de Spreukendichter, en het woord; „God is een /ader der weezen" houdt in zich, dat Hij ook als een Vader bijzonderlijk over hen waakt. Hoe stonf het in de middeleeuwen Vóór 14'Ö schijnt de zorg der weezen tot de werkzaanheden van Burgemeesters en Raden te hebben jehoord. Zij hadden het beheer over de goederei der weezen en zorgden zoo noodig ior huisvesting en goede verpleging. Het onder houd hing af van het achter gebleven kapitaal. Het was seeds gemakkelijker verzorgers te vin den voor kinderen met een voldoend inkomen, dan voor de arme weezen, die in kommervolle omstandigieden achter bleven. Van weeshuizen schijnt to;n nog geen sprake te zijn geweest. In een pbkkaat van Karei V dd. 7 Oct. 1531 heet het: „Ende insgelijks sullen de jonge wee- sen ende de gevonden kinderen van der voor- schrevei aalmoesen (n.l. de gecollecteerde) ghe- voedt inde onderhouden worden." Weeshuizen wordei daar nog niet genoemd. Toch zijn ze spoedg daarna in het aanzijn geroepen. In de zestiuide eeuw worden ze herhaaldelijk aan getroffen. Naar de kronieken melden, hadden de kinderen het in die weeshuizen over het alcemeen goed. De verzorging was best, voor zoover ercontanten waren. En daar schijnt het wel eens aan ontbroken te hebben Toch deed men wel zijn best om voor inkomsten te zorgen. Zoo waren vroeger een bekende bron van inkomsten de „Nieuwjaarscollecten" en de baten van de tooneelspelen bij de kermissen. Die Nieuwjaarscollecten werden opgehaald door de weezen onder de burgerij, terwijl zij een Nieuwjaarslied aanboden. Bekende dichters heb ben hun talenten hiervoor gegeVen Wij vinden o.m. het volgende van Jakob Kortebrant ,,D' Opvoeding, wak'kre vlijt, beknopte zuinigheid, Lees-, schrijf- en rekenkunst en 't noodig huisbeleid Beschaven hier 't vernuft der armen burgerweezen; De mededeelzaamheid verschaft hun onderstand, De Godvrucht wijst hun 't pad naar 't Hemelsch Vaderland. Daar nimmer drukkend kruis of armoe is te vreezen. Der weezen Vader koom dit heilzaam werk te baat, Dan houdt het Weeshuis stand zoolang de wereld staat." DE HEER SCHOONEJONGEN, voormalig directeur van het Weeshuis. Eigenaardig is, dat oudtijds de weezen zelf vcor verschillende inkomsten diensten moesten bewijzen. Het bezemgeld was een inkomst voor het veegen van de markt. Weezen moesten met een botergoot de boter in de vaten boren en laten keuren; zij moesten de peulen, aard appelen en knollen 'en het zout meten, voor de tonnen zorgen, het vlas wegen, de beestenmarkt van touwen en palen voorzien; de leermarkt moesten ze in- en uitluiden, de stallen, kramen en tafels zetten, enz. Zelfs komt in een der oude rekeningen van een weeshuis voor het rozenhoedgeld als vergoeding vo°r het ver sieren van lijken en doodkisten Weeskinderen waren stadskinderen en werden als zoodanig door allerlei colleges voor bijzondere doeleinden gebruikt, doch altijd tegen betaling. Op de rekening van kerkmeesters van 1536/8/ komt de volgende post voor: „noch die weeskinderen gegeven om die Kercke te helpen schoenmaken als doe wilde Ieren daarin geweest zijn". Het schijnt, dat die „wilde Ieren" in die kerk nog al huisgehouden hebben, want schoonmaken alleen was niet voldoende, maar ook moest er wierook en jeneverbessen aan te pas komen, zeker om de „lucht" er uit te halen Zooals we zeiden hadden de kinderen het over het algemeen best in de weeshuizen. Na tuurlijk moet men niet vergeten, dat ook de weeshuizen d'en geest des tijds niet ontginnen In de zestiende en zeventiende eeuw gingen onze vaderen streng te werk. Heeft „Vader Cats" niet eens gezegd: „Je mag wel veel van je kinderen houden, maar laat ze het volstrekt niet merken, want dan ben je weg" Daarom zou het niet ondienstig geweest zijn, indien men ook boven de weeshuizen van dien tijd geschreven had wat Hooft boven het oude spin huis van Amsterdam liet zetten „Schrik niet. Ik wreek geen quaet, maar dwing tot goet, Straf is mijn hant; maer lieflijk mijn gemoet" 1 Toch schijnt, dat strenge straffen niet veel gebaat hebbenWe lezen, dat in de Wees huizen de „geeselbank" gebruikt werd En bij voorkeur op Zondag werd deze „liefderijke kastijding" toegediend Voorts werd veel ge bruik gemaakt van het doen dragen van schand- kleederen of zotskleederen, bestaande in bonte, harkelijnachtige pakken. Dat men tot 'in de vorige eeuw van die strenge straffen nut ver wachtte, blijkt uit het volgende: In 1832 had een weesjongen eens te lang in zijn bed gelegen en een suppoost beleedigd. Daarvoor werd hij veroordeeld om gedurende een maand thuis te blijven, aan het blok „opgezet" te worden, twee avonden rondgeleid te worden, versierd met roode muts, waarop een roode luiaard was ge schilderd 's Zondags moest hij te pronk staan en 8 dagen bij de kinderen eten Toch hebben die vaderlijke kastijdingen niet afdoende geholpen. Dat blijkt uit de vele klach ten, die ter oore van de heeren magistraten kwamen. Het bezoeken van herbergen, ja zelfs van slechte huizen kwam niet zelden voor. Het gebeurde, dat weezen voor diefstal en ontucht rondborstig verklaarde van die zoo zeer ge smade Afgescheidenen nimmer eenigën hinder te ondervinden. Helaas vermochten de dorpspotentaten van de andere eiland-gemeenten zich niet tot zulk een standpunt op te werken. In Stellendam bijvoorbeeld werd een scherp boycot-systeem toegepast: vele Afgescheidenen werden in hun stoffelijk bestaan aangetast, en de keuterboertjes mochten niet langer hun vee weiden op de domeingronden. In 't begin der veertiger jaren zou deze grond door den Staat verkocht worden. De mannen van 't geld maakten zich op allen grond in eigendom te verkrijgen dan eerst zou men de macht volkomen in handen hebben en was 't lot der Afgescheidenen voor goed bezegeld. De toepassing der zoo hoog geloofde verdraag zaamheid is uit die gedenkwaardige jaren vol doende bekend. Maar de heeren kregen een leelijke streep door hun rekening. Want ook de heer Bos reisde naar Den Haag 'enkocht alle Staats- gronden van de haven van Stellendam tot de haven van Dirksland. 't Werd ook hier weer een bevestiging van de oude waarheid: wat de menschen ten kwade hadden gedacht, keerde de Heere ten goede. De heer Bos bood de om 't geloof vervolgden en verdrukten de reddende hand. Op zijn land kregen zij arbeid, en voor billijken prijs mochten de kleine boertjes er hun vee weiden. Een opmerkelijk verschijnsel mag worden ge noemd, dat schier al deze menschen later tot welstand zijn gekomen. In de zestiger jaren werd te Middelharnis een Chr. Geref. Gemeente gesticht en de heer Bos sloot zich bij haar aan. De boezemvriend van Bos was de heer Hendrik Schoonejongen Jac.zn. Met dezen besprak hij meermalen de vraag wat bij zijn overlijden met zijn groot vermogen moest geschieden. Gehuwd was hij niet en van fijn familie waren slechts eenige verre bloedver wanten over. Vooral het lot der weezen was in di'en tijd droevig, en dat lot ontroerde het gevoelige hart van den heer Bos. Een oogenblik dacht hij er aan een gedeelte van zijn vermogen te vermaken aan de bekende Toch 't moestEn daarom werd tegelijk met 't Weeshuis een Christelijke School op gericht. Als straks de feestklok luidt over Middel harnis, als op 25 Juni met dank aan den Heere mag worden herdacht wat rijken zegen Hij in 't Weeshuis schonk dan zal 't tevens feest zijn voor de Christelijke School aan deze Stich ting verbonden. Dan viert ook de eerste Christelijke School van Flakkee 't gouden jubileum mee. Een dubbele reden om feest te vieren Het jubileum. Maandag en Dinsdag 24 en 25 Juni werd het gouden jubileum op feestelijke wijze gevierd. Verschillende genoodigden, afgevaardigden, weezen en oud-weezen waren naar Flakkee ge komen om dit jubileum mee te maken. Evenals bij het 45-jarig jubileum werd het feest ingezet met een gebedsure in de Geref. Kerk. Deze werd Maandagavond 7 uur gehouden onder leiding van den voorzitter van het be stuur der inrichting. Ds. Akkerhuis te Maassluis. De gebedsure. Het samenzijn werd geopend met het zingen van Ps. 136 1 en 3, waarna Ds. Akkerhuis zijn rede aanving met er op te wijzen, dat tegen woordig in schier onafgebroken aaneenscha keling het eene jubileum op het andere volgt, waarbij spr. inzonderheid wijst op het jubileum van onze zeer te waardeeren Koningin-Moeder, waarbij een spontane uiting gebleken is van ons Nederlandsche volk, en op de Theologische School te Kampen, die haar 75-jarig jubileum op schitterende wijze mocht herdenken. Thans mag ons Provinciaal Gereformeerd Weeshuis te Middelharnis met groote dank baarheid zijn halve eeuwfeest vieren. In verge lijking met beide voorafgenoemde jubilea is deze herdenking van veel minder omvang. Het geldt hier geen kring van het geheele Nederlandsche volk, maar het feit wordt begrensd door de natuurlijke grenzen van de provincie Zuid-Hol land en nog nader uitgestippeld door degenen die in genoemde Provincie behooren tot de Ge reformeerde Kerk. Maar dit neemt niet weg, HET PROV. GEREFORMEERD WEESHUIS TE MIDDELHARNIS. naar het tuchthuis overgebracht moesten wor den In 1683 heeft men zelfs in een weeshuis een lokaal als een soort gevangenis ingericht. Gelukkig moest deze weer spoedig opgeheven worden Gelukkig zijn we dien tijd te boven. En de praktijk heeft bewezen, dat ook zonder de tuchtroede der middeleeuwen het kind, ook het weeskind nog wel te regeefen is Maar we moeten van het algemeene terrein afstappen hoe interessant het ook is om tot het bijzonder doel van ons geschrijf te komen Het Weeshuis te Middelharnis. We lezen in de Christelijk Encyclopaedie van J. H. Kok over het Weeshuis te Middelharnis het volgende: Van 1879 tot 1927 werden in de stichting 252 weezen verpleegd, 128 meisjes en 124 jongens. De meisjes worden opgeleid voor de huishouding. De jongens in verschillende vakken als: timmerman, smid, schilder, bakker, schoenmaker, kleermaker, tuinman enz. (Ook wordt nog vermeldbouwkundig teekenaar, drukker en onderwijzer, maar dat zal wel meer theorie dan de praktijk zijn). Het ontstaan. Hoe komt Middelharnis aan dit gesticht en hoe komen de Gereformeerde Kerken van Zuid- Holland er aan We vonden in ons zusterblad „De Rotter dammer" voor eenige weken een mooie be schrijving van het ontstaan van het Weeshuis. We ontleenen er (benevens de cliché's, die ons door dat blad welwillend werden afgestaan) het volgende aan Het Provinciaal Gereformeerd Weeshuis heeft zijn ontstaan te danken aan Dirk Bos, ge boren 18 Juli 1803 te Sommelsdijk. Deze heer Bos was de eenige zoon van welgestelde ouders; degenen, die hem gekend hebben, getuigen van hem, dat hij van zijn vroegste jeugd den Heere zocht. Omstreeks 1840 werkte de Afscheiding ook door op 't eiland Flakkee en daar de Afge scheidenen geen kerkgebouw bezaten, besloot de heer Bos hun de behulpzame hand te bieden. Hij liet aan d'en weg, die de grens vormt tus- schen Middelharnis en Sommelsdijk, een complex gebouwen zetten, waarvan hij de achterzijde als woning betrok; de middelste ruimte werd voor kerk bestemd. Dit voorbeeld werkte aanstekelijk op zekeren Ds. Luther, destijds aldaar predikant. Deze toog aan de andere zijde van den weg ook aan 't bouwen, en toen er weldra een hoog, vierkant gebouw verrees, noemde de spraakmakende ge meente dit gewrocht zeer kernachtig: „het fort van Luther". De Afscheiding won steeds meer aan invloed; een hevige vijandschap was ontketend, die zich op t westelijk en oostelijk deel van 't eiland in al haar ruwheid openbaarde. Middelharnis bleef echter voor die ramp ge spaard, omdat de burgemeester dezer gemeente Neerbosch-Stichting, die toen in haar opkomst was. In den kring der toenmalige Chr. Geref. Ker ken werd nog weinig voor de weezen gedaan; andere zaken stonden toen in 't brandpunt der belangstelling; bovendien ontbraken de geldelijke middelen. En zoo rijpte bij den heer Bos 't plan, dat hij weldra testementair beschrijven liet. Hij stierf 5 Sept. 1876 te Middelharnis; den 21sten van die maand werd als zijn uiterste wil ken baar gemaakt, dat de door hem gestichte ge bouwen zouden dienen als Weeshuis voor de Geref. Kerken in Zuid-Holland (toen nog niet in noordelijk en zuidelijk gedeelte gesplitst). Hij schonk daarvoor de gebouwen, de daarbij behoorenden grond en de helft van zijn ver mogen. Tevens werd daarbij bepaald, dat zijn boezemvriend Schoonejongen als directeur der Stichting zou optreden. Met groote dankbaarheid werd door de Par ticuliere Synode van Zuid-Holland deze vorste lijke erflating aanvaard. En spoedig werd met den arbeid een aanvang gemaakt. 4 April 1878 werd van de nieuwe gebouwen de eerste steen gelegd, waarbij 't woord werd gevoerd door den bekenden Ds. J. H. Donner (destijds lid der Tweede Kamer) en den pastor- loei Ds. J. Juch. In 't volgend jaar werd de bouw voltooid en 25 Juni 1879 had de officieele opening plaats. De belangstelling in heel de provincie was zeer groot. Een reis naar Middelharnis wilde toen nog meer zeggen dan thans. En daarom zou van Rotterdam af een extra-boot varen om de feest gangers naar Flakkee te bréngen. Ongeveer 200 menschen uit alle deelen der provincie maakten van deze gelegenheid een gretig gebruik; onder de feestgangers bevond zich niemand minder dan de Vader der Af scheiding: docent A. Brummelkamp Sr. Toen de boot Middelharnis had bereikt, trok men in optocht naar de Stichting onder een geweldige donder- en regenbui. De plechtige samenkomst werd geopend met een rede van Ds. Donner; docent Brummelkamp eindigde met dankzegging. De Stichting werd al aanstonds bevolkt door 26 kinderen, 13 jongens en 13 meisjes. Ook een school 1 Zoo was dan het Provinciaal Gereformeerd Weeshuis te Middelharnis opgericht. In 1879 dus een jaar na de beruchte wet- Kappeijne. t Viel toen niet mee een Christelijke School te stichten En toch stond voor de oprichters van meet af vastde weezen te Middelharnis moeten Christelijk Onderwijs ontvangen. Maar hoe moest dat Op heel 't groote eiland Flakkee was niet één Christelijke School. dat er niet minder reden is om aan den avond van dezen dag met groote dankbaarheid de weldaden te herdenken, die onze trouwe Bonds god aan deze Stichting heeft bewezen. Spr. heeft niet zonder schroom, maar wel met harte lijke toegenegenheid de uitnoodiging van het bestuur aanvaard, om deze herdenkingsure te leiden. Spr. zegt: niet zonder schroom, want reeds meer dan 42 jaren van deze Stichting war'en voorbijgesneld eer hij haar wat meer na derbij leerde kennen. Een gedetaileerde historie beschrijving van de voorbijgesnelde halve eeuw is dus van spr. niet te verwachten. Daar velen dit toch misschien verwacht hadden, heeft spr. zijn taak met schroom aanvaard. Maar de har telijke toegenegenheid tot het Weeshuis en de weezen heeft het gewonnen. Hierop leest spr. den tekst, waarbij hij zijn hoorders in deze ure wenscht te bepalen: Ps. 101 1, Een Psalm van David. Ik zal van goedertierenheid en recht zingenU zal ik psalmzingen, o Heere, Hierop gaat spr. voor in gebed. In dezen' Psalm, zegt spr., die door Luther „Davids regentenspiegel" wordt genoemd, legt de Koning de zedelijke en godsdienstige grond lijnen bloot van zijn regeering, en eischt hij van zijn onderdanen een leven, waarin de van God gewilde heiligheid tot openbaring komt. Zijn levenslied wil hij den Heere wijden, die in „goe dertierenheid en recht" de twee leidsvrouwen gegeven heeft, welke richting hebben te geven aan het do'en van ieder mensch. De eerste toon, die wij hier beluisteren van den Koninklijken harpenaar is: „Ik zal zingen". Het psalmgezang ter eere zijns Gods achtte hij een eerste behoefte, een voornaam deel van zijn levenstaak. Hij achtte het een dure roeping den eisch des Heeren, waarvan de Christen niet aflaten mag. Der vromen tent moet weergalmen van hulp en heil ons aangebracht. De inhoud van Davinds lied is: „Ik zal van goedertieren heid en recht zingen." Niet alleen zalige erva ringen, maar ook beproevingen en rampen, ga ven hem stof voor zijn psalm. Dit is het onder scheid tusschen het lied van den wereldling en van den Christen. Juist de vereeniging van goe dertierenheid en recht maakt het lied zoo zeld zaam welluidend, zoo Godverheerlijkend, maar ook zoo moeilijk. Bij de herdenking van het 50-jarig bestaan van ons Weeshuis willen we zingen van goeder tierenheid en van recht. Aan ons geestesoog gaat voorbij de breede stroom van zegeningen, waarmede de Heere ons heeft beweldadigd. We weten niet waar we de opsomming beginnen moeten. Gezegend heeft God de vele weezen, die hier verpleegd mochten worden, die hier hun opvoeding hebben genoten, die hier de eerste vorming verkregen hebben, om als nut tige leden in de maatschappij op te treden. Ge zegend heeft de Heere bovenal daarin, dat Hij de opvoeding heeft willen gebruiken tot gees telijk welzijn van zoovelen, die geleerd hebben hunne knieën te buigen voor den Vader der weezen. Gezegend heeft de Heere ons ook hier in, dat Hij ons meermalen degelijke echtparen heeft geschonken, die met al de liefde van hun hart en de energie van hun ziel in de gezonde Gereformeered atmosfeer onze kinderen hebben geleid en gevormd. Spr. zal die goede hoedanig heden niet opsommen, maar wil zingen van de goedertierenheid des Heeren, die ons dit alles deed toevloeien. Van die goedertierenheid des Heeren wil spr. ook zingen als hij denkt aan wijlen broeder Schoonejongen, die 46 jaar directeur van het Weeshuis was, en waarvan Dr. Impeta in de Chr. Encyclopaedie vermeldt: „Onder leiding van den directeur H. Schoonejongen kwam de Stichting tot grooten bloei". HET ECHTPAAR VAN DER WIEL, voormalig vader en moeder in het Weeshuis. Van de goedertierenheid des Heeren, wil ook spr. zingen, omdat Deze het bestuur in staat stelde, om als Deputat'en aan de Particuliere Synode van Zuid-Holland leiding te geven bij al het werk, dat ten bate van het Weeshuis moest volbracht worden. Met groote dankbaar heid gedenkt spr., hetgeen onderscheidene broe ders in den loop der jar'en voor deze Stichting hebben verricht. Maar bovenal herdenkt spr. de goedertieren heid des Heeren ten opzichte van onzen God zelf, die op zoo heerlijke wijze Zijn Woord bevestigde, dat Hij een „Vader der weezen" is. Maar een gezang wordt eerst welluidend, wanneer er onderscheidene klanken in samen smelten. Het zijn de eigenaardige wisselingen en vallen, de schijnbaar tegenstrijdige toonen, die, tot een harmonie ineengevloeid, aan een lied het welluidende en wegsleepende aanbren gen, waarvan zoo machtige invloed op ons hart uitgaat. Een gezang van één toon, is het een tonige lied der wereld, zij kan alleen zingen van voorspoed, zij heeft maar één snaar op haar harp. Maar het Davidslied is veelstemmig en vol wisselende accoorden. De hooge toon van goedertierenheid en de lage stem van het recht smelten tot een hartroerend schoone me lodie ineen. Luister: „Psalmzingt den Heere, gij zijne gunstgenooten, en zegt lof ter gedachtenis Zijner heiligheid. Want een oogenblik is er in Zijn toorn, maar een leven in Zijn goedgunstigheid; des avonds vernacht het geween, des morgens is er gejuich." „Looft gij volken, onze God, en laat hooren de stem Zijns roems, die onze zielen in het leven stelt, en niét toelaat dat onze voet wankele. Want Gij hebt ons beproefd, o God, Gij hebt ons gelouterd, gelijk men het zilver loutert." De wereld doet haar best de geleden smart te vergeten, maar de Christen teekent het op in 't dagboek zijner levenservaring. De beproevingen zijn niet aangenaam, maar ze zijn leerzaam voor degenen, die den Heere vreezen. De Chris ten leert door de onderscheidene levenervarin gen de deugden Gods alzijdig kennen. De beproevingen zijn ook voor het Wees huis niet uitgebleven. Menigmaal werden ver schillende weeskinderen door ernstige krankhe den aangegrepen. Meermalen werdén wij door overlijden van onze weeskinderen getroffen. Wat een beproeving soms, wanneer de leiding van het weezengezin minder gunstig uitviel en de Stichting daardoor in discrediet raakte. Welk DE HEER GIDEON, directeur van het Weeshuis. een beproevingen, wanneer de zware stormen de zilte wateren opjoegen en de landerijen der stich ting geruimen tijd onvruchtbaar waren. Welk een beproevingen, wanneer jongens of meisjes, in of buiten het Weeshuis, van den God huns Doops afweken en 't pad der zonde kozen boven den nauw en weg ten eeuwigen leven. Welk een beproeving, wanneer het scheen, alsof het groo te gezin trouwe leiding en verzorging zou moe ten missen. Alleen wanneer wij zingen van de goeder tierenheid 'en het recht des Heeren, kan ons lied zijn ter verheerlijking van den Naam on zes Gods. Dat was ook het begin en het einde van David's levenslied. Voor goedertierenheid en voor recht bracht hij den Heere lof toe. En er was reden toe. Al de weg, dien de Heere met hem gehouden had, was ten goede uitgeloopen en diende tot grootmaking van Gods Naam,

Krantenbank Zeeland

Maas- en Scheldebode | 1929 | | pagina 5