IHHHHnnBnKHnü ONDER REDACTIE VAN MHBgBMflHnBBHHM 1
L UIT HET WOORD J
'tl
C. WARNAER, Dirksland, Ds. C. VAN DER WAL, Dirksland, A. H. VAN YPEREN, Herkingen en Ds. G. VAN DER ZEE, Den Bommel, Eindredacteur
PREDIKBEURTEN
ALLERLEI ■55!
No.. 3547
OP ZONDAG 16 JUNI 1929
SCHETSEN UIT DE
KERKGESCHIEDENIS
ijl
r VOOR DEN ZONDAG ~i
NED. HERV. KERK.
Sommelsdijk, v.m. 10 leesdienst en 's av. 6.30
uur Ds. van Ameide (Doop).
Middelharnis, v.m. 10 leesdienst en 's av. 6.30
uur de heer Vetter van Langstraat.
Stad aan 't Haringvliet, v.m. Ds. Polhuijs en
n.m. leesdienst.
Den Bommel, v.m. 9.30 uur Ds. v. d. Zee en
's av. 6 uur leesdienst.
Ooltgensplaat, v.m. 9.30 leesdienst en 's av.
6 uur Ds. v. d. Zee van Den Bommel.
Oude Tonge, v.m. Ds. Vlasblom en n.m. lees
dienst.
Nieuwe Tonge, v.m. leesdienst en n.m. 2 uur
Ds. Vlasblom van Oude Tonge.
Dirksland, v.m. Ds. v. d. Wal en 's av. lees
dienst
Herkingen, n.m. 2 uur Ds. Polhuijs van Stad
aan 't Haringvliet.
Melissant, n.m. 2 uur Ds. van Ameide van
Sommelsdijk.
Stellendam, v.m. Ds. van Ameide van Som
melsdijk (Doop) en 's av. de heer Bouman.
Ouddorp, v.m. leesdienst en n.m. Ds. v. d. Wal
van Dirksland.
GEREF. KERK.
Middelharnis, v.m. en 's av. Ds. Drost van
Utrecht.
Stad aan 't Haringvliet, v.m. en n.m. Ds. de
Graaff.
Den Bommel, v.m. en n.m. Ds. Schaafsma.
Ooltgensplaat, v.m. 9.30 uur (H. A.) en 's av.
6 uur Ds. de Lange.
Melissant, v.m. en 's av. Ds. Bouma van Rijs-
senburg.
Stellendam, v.m. en 's av. cand. Middelkoop
van Vijfhuizen.
Ouddorp, v.m. leesdienst en n.m. cand. Middel
koop van Vijfhuizen.
GEREF. GEMEENTE.
Middelharnis, v.m. en 's av. leesdienst.
Dinsdagavond 7 uur Ds. van Dijke van Nieuw-
Beijerland.
Dirksland, v.m. 'en 's av. Ds. de Blois.
Herkingen, v.m. 9, n.m. 2 en 's av. 6 uur
leesdienst in de hulpkerk.
Ouddorp, v.m. en n.m. leesdienst.
Woensdagavond 6.30 uur Ds. van Dijke van
Nieuw-Beijerland.
OUD-GEREF. GEMEENTE.
Herkingen, v.m. 9 en n.m. 2 uur leesdienst.
Van de overige gemeenten geen opgaaf.
STICHTELIJKE OVERDENKING
PAULUS' BEKEERING.
Handelingen 9 vs. 1—9.
Het gaat over Paulus' bekeering.
We weten, wie hij is geweest vóór zijn be
keering. We treffen hem aan bij de steeniging
van Stéfanus en heeft daar mede een groot
welgevallen in diens marteldood.
Verder schrijft hij zelf aan de Filipenzen in
het derde hoofdstuk over zijn leven vóór zijn
bekeering.
Hij heette eerst Saulus; die naam beteekent
begeerde; later wordt hij Paulus genoemd, dat
wil zeggen: klein, gering.
Geboren te Tarsen in Cilicië, Jood uit den
stam van Benjapjin, is hij, na in zijn geboorte
plaats onderwijs te hebben ontvangen, naar
Jeruzalem gegaan om onderwijs te ontvangen
van den beroemden Wetgeleerde Gamaliel.
Zoo is hij geworden een Farizeeër uit de
Farizeeërs.
Van zijn jeugd af aan heeft hij naar de nauw
gezetste wijze de geboden onderhouden en
meende daardoor gerechtvaardigd te worden,
Hij dacht ongetwijfeld, dat zijn verhouding
tegenover God niets te wenschen overliet. Ste
keblind voor den staat, waarin hij verkeerde.
Want hij kende God niet en Jezus Christus
niet. Hoe zou 't ook kunnen Hij k'en'de zich
zelf nietNooit is hij arm en ellendig zondaar
voor God geworden Behoefte aan een Borg
en Middelaar had hij dus ook niet
IntegendeelHij was een bitter vijand van
God en Zijn volk.
We weten, hoe hij gewoed heeft tegen de
ware geloovigen.
Hij had zich ten doel gesteld de Christenen
geheel uit te roeien. En in blinden ijver voor
dev aderlijke inzettingen meende hij daarmee
een Gode welgevallig werk te verrichten.
Niettegenstaande zijn groote geleerdheid en
kennis van de Heilige Schrift, verstond hij niets
er van. Met zijn door de zonde! verduisterd
verstand wist hij niet, dat Jezus gekomen was
om de Wet en de Profeten te vervullen. Hij
wist niet, dat een Christen een vermaak in
de Wet Gods heeft naar den inwendigen
mensch, dat het zijn lust en begeerte is daarnaar
te leven. Zoo streed hij in onwet'endheid, zooals
hij zelf betuigt, tegen Christus en Zijn Kerk.
Daar bestond voor hem maar één vraag en
wel deze: hoe roeien we die volgelingen van
Jezus zoo spoedig mogelijk uit
Arme Paulus
Maar zoo is het met ieder mensch van nature
gesteld
We zijn allen haters van God en Zijn volk
Velen willen daar met Paulus vóór zijn be
keering niet van hooren
Maar die bij zijn hart heeft leeren leven,
acht geeft op de uitgangen van dat hart, stemt
het aanstonds toe.
Geboren onder een verbroken werkverbond
trachten we ons met onze goede werken bij
God aangenaam te maken, terwijl we vijanden
zijn van waarachtige bekeering en geloof, aarts
vijanden vooral van de leer van vrije genade.
Vijanden van hen, die gerechtvaardigd worden
om niet, die het alleen op Jezus en genade
laten aankomen.
Onze leuze is: zelf ons best doen. We willen
ons liever, met eerbied gezegd, dood werken,
dan om genade smeeken.
Zoo staat ieder mensch in zijn eigen kracht,
als hij nog onbekeerd is, zoo leeft hij voort
in de zonde met de beste gedachten over zich
zelf, over zijn vroomheid, over het nauwgezet
vervullen van zijn plichten en zoo blijft hij
voortleven, totdat God hem aanziet, in het
hart grijpt, ontdekt, te sterk wordt, neerwerpt,
waardoor hij als een krachtelooze, als e'en eeu
wig verlorene in zichzelf, uit de diepte van zijn
hart en uit diepte van ellenden tot God gaat
roepen en om genade en ontferming gaat smee
ken en straks op de school van den Heere
Jezus meer en meer Ieer£ verstaan: „Uit genade
zijt gij zalig geworden, door het geloof, en dat
niet uit u, het is Gods gave. Niet uit de wer
ken, opdat niemand roeme. Die roemt, roeme
in den Heere
In onze tekstwoorden meent Paulus bijzonder
sterk te staan. Immers, hij heeft brieven van aan
beveling van den Hoogepriester bij zich en nu
zal hij dan onder de christenen te Damaskus
een verwoesting aanrichten als nooit te voren is
geschiedt.
Zoo gaat hij op reis.
Zou 't een wonder geweest zijn, als de Heere
hem in een eeuwige verwoesting had neerge
stort, als de aarde zich geopend had en hij was
als Korach, Dathan en Abiram levend ter helle
verslonden
Neen, geen wonder.
Maar de Heere zal een andere verwoesting
aanrichten in Paulus zelf. Hij zal hem neer
werpen en verbrijzelen, zijn kracht breken en
hem brengen aan den troon der genade.
O, welk een eeuwig wonder staat te ge
beuren.
Maar dat geldt niet alleen van Paulus, dat
geldt van iedere zondaar die wordt toegebracht,
die ook niet anders dan de hel heeft verdient.
We zien hier allereerst de waarheid beves
tigd „De wind blaast, waarheen hij wil."
God is een verrassend God.
De een vindt Hij op het bed van zorgeloos
heid gelegen, den ander brengt Hij tot staan
op het pad van stille gerustheid 'en een derde
grijpt Hij te midden van zijn ijdelheden.
Paulus wordt op het onverwachts tot staan,
gebracht. Eensklaps omscheen hem snellijk een
licht van den hemel. En aanstonds valt hij als
een krachtelooze ter aarde. Geen wonder. Wie
zal bestaan, als God Zijn Hoogheid toont. En
ter verantwoording wordt geroepen
Bevend is Paulus ter aarde gevallen, want
de Heere maakt het licht om hem aan zijn zon
de te ontdekken. De Heere maakt het echter
ook licht om te geven verlichting van de ken
nis der heerlijkheid Gods in het aangezicht van
Jezus Christus.
Door den Heere ter verantwoording geroe
pen, kan hij zich niet verdedigen. Hij kan, hoe
wel nog niet wetende wie met hem spreekt,
geen 'enkelen grond voor zijn vervolgen opnoe
men. Het gaat hem als eiken zondaar die in
Gods vierschaar wordt gebracht, ten slotte de
ooren niet meer kan stoppen voor de beschuldi
gingen, maar moet toestemmen aan al Gods
geboden schuldig te staan.
Paulus weet niet beter te doen, dan te vra
gen „Heere wie zijt Gij
Hij wil zijn Rechter leeren kennen, zooals
ieder, die met zijn zonde te doen krijgt.
Maar dan met Paulus te hooren krijgt„ik
ben Jezus, Dien gij vervolgt."
Neen niet eerst„Ik ben Jezus en gekom'en
om u genade te bewijzen." Eerst moet de zon
daar wel inzien, dat hij ook den Middelaar ver
worpen heeft.
Want allen hebben wij in Adam gezondigd
en ook Jezus Christus vervolgd.
En als nu ons gevraagd wordt„Waarom
vervolgd gij Mij wat zult gij dan als reden
opgeven Wat heeft de Heere ons voor kwaad
gedaan Immers niet anders dan goed Welnu
dan waarom vervolgen wij Hem dan
O, merken we op deze stem, die tot ons komt!
Maken we er ernst mee, wandelaars naar
dood en graf.
„Het is u hard de verzenen tegen de prikkels
te slaan".
Wendt u naar Jezus he'en
Zoo zag dan Paulus een heilig en rechtvaar
dig God boven zich, en een gapenden afgrond
beneden zich, waarin hij ieder oogenblik voor
eeuwig kan neerstorten! Bovendien hoort hij een
vervolger te zijn van Hem, die alleen hem red
den kan.
O, wat moet Paulus nu aan
„O Heere", zoo roept Paulus uit, „wat wilt
Gij, dat ik doen zal 7"
En daarmee legt hij als een overwonnen
vijand de waperien van verzet af.
Hij weet nu zelf niets meer, hij begeert van
den Heere geleerd te wordenWeg is zijn
ijver voor de vaderlijke wet, nu wordt hij eens-
willend met God.
Gebroken in eigen kracht, geen enkel goed
werk overgehouden, arm en ellendig, zoekt Hij
door genade behouden te worden. Als hij op
gestaan is, is hij blind, aan de hand moet hij
geleid worden, zoo is de beul in een zacht
moedig lam verkeerd.
Zoo is Paulus bekeerd 1
Zijn wij ook al bekeerd
Dat is de groote levensvraag Anders zullen
we het Koninkrijk Gods niet binnengaan
Gaat het ons misschien, als degerien, die met
Paulus reisden en zagen niets, hoewel zij de
stem hoorden en ter aarde vielen, ja zeer ver
baasd stonden
Zijn er niet velen, die zelf beschenen worden
door het licht des Evangelies, telkens de stem
des Heeren tot bekeering mogen vernemen, maar
alleen verbaasd staan, als een ander tot be
keering komt, daar veel over pratende en er
zelf niet mee te do'en krijgen
O, „heden dan, zoo gij Zijn stemme hoort,
verhardt u niet, laat u leiden
Gij moet, al is het onder andere omstandig
heden (er zijn trouwens geen twee bekeeringen
gelijk) arm zondaar voor God worden en Jezus
tot uw deel krijgen.
Zoo worde het dan uw bede: „Heere, bekeer
ons, zoo zullen wij bekeerd zijn
Wat een onuitputtelijk voorrecht: bekeerd te
zijn
Laten Gods kinderen dat voorrecht veel over
denken.
Maar ook vragen: „Heere, wat wilt Gij, dat
ik doen zal
Wil dan door de genade des Heeren, in Gods
kracht den Heere Jezus dien'en, door het geloof.
Laat u door den Heere leeren, u door Hem
geleiden.
Ja, Hij zal u geleiden tot den dood, ja over
dood en graf tot in eeuwigheid.
H. v. Y.
VAN DEN BOMMEL
door
Ds. G. VAN DER ZEE,
XLV.
DE TIJD VAN Ds. P. BONTE.
Eenige merkwaardige brieven van en aan
den Ambachtsheer.
Het acta-boek bevat de copie van eenige brie
ven van en aan den Ambachtsheer, die kenmer
kend zijn voor de onderlinge verhouding en
achtenswaardig om hun bijzonderen stijl.
Een brief van den Ambachtsheer de dato
1 Juni 1761
Eerwaarde Heeren,
„Dewijl het den Almogënden God, na
zijn onveranderlijk Raadsbesluit mijne vrouw
Moeder, de Hoog Edele WelGeboore Vrouw
Mevrouw Maria Baronesse van Aerssen van
Wernhout, Baronesse Douarrière van dén
Hoog WelEd. geboren Heer Francois Baron
van Aerssen van Sommelsdijk, Heere van
Sommelsdijk, St, Adolphsland, dat men noemt
Ooltgensplaat en Den Bommel, vrijheere van
Spijk, voor een derde part eygenaar in de
geoctroyeerde Sociëteit van Suriname, Ri
vieren en districten van dien, mitsgaaders in
leven vice-admiraal van Holland en West
vriesland etc., naar eenige dagen bedleege-
ninge heden morgen de klokke omtrent half
tien uyre in den ouderdom van 79 jaar 'en
twee maanden uyt dit tijdelijke tot zig in Zijn
eeuwig Koninkrijk over te haaien; soo heb
van mijn, pligt geacht Uw Eerw. van dit
mijn smertelijk verlies kennis te geeven, niet
twijfelende of Uw Eerwaarde zult in dit
mijn verlies part en deel neemen, wenschende
dat de goede God Uw Eerwaarde en familie
nog lange voor sulke en diergelijke rampen
zal gelieven te bewaaren. Waarmede ver-
blijve Eerwaarde Heeren Uwer Eerwaardens
onderdanige en bedroefde F. C. Van Aerssen
van Sommelsdijk."
De kerkeraad oordeelde, dat de „burgerlijk
heid vereyschte" hierop een vriëndelijken brief
te schrijven, die aldus luidt
HoogEdele WelGeboore Heer,
Dewijl we ons vereert vinden met een brief
van communicatie aangaande het voor U
Hoog Edelheids smertelijk verlies en over
lijden van Uw HoogEdelheids Moeder, Me
vrouw Maria Baronesse van Aerssen, [hierna
alle titels] soo nemen wij de vrijheid bij U
HoogEd. met dese wey'nige ons van onse
pligt te kwijten, wanneer we door deselve
betuygen deel te nemen in Uw HoogEdel
heids onaangenaam verlies en daarbenevens
naar tijdsgeleegentheid wenschen en bidden,
dat de Heer van leeven 'en dood U en Uw
HoogEdelheids weg en omstandigheeden
troosri, dat Hij, wi'ens Hand niemand afslaan
kan U betamelijk en heylsaam doe genieten
de waarheid van Mosis beede, die er is
Psalm 90 vs. 12, dat Hij U in staat stelle
om alle Uwe gangen soo te rigten en Uwe
HoogEdeles Heerlijkheid soo te appliceeren,
dat een sterfuur geen tijd van beklag zij,
nog te vroeg kome, maar inteegendeel een
tijd zij van zaaligende blijdschap en gegronde
vertroosting van wegens de verwagting eener
sodanige Heerlijkheid, welke de giants van
alle ondermaansche Hoogheid doet verdooven,
eeuwig duure_ stooreloos zig bevinde, ge-
leegen sij in 't hoogste Adeldom, en bestaande
in daadelijke volzalige genieting van de Drie-
e'ene-Verbonds God, tot volkomene en be
stendige heyliging, onvergelijkelijke vervro
lijking en onuitsprekelijk geluk.
Uw HoogEdele accepteere dese hertgron
dige wensch soo liefderijk als se uit een be
minnenswaardig beginsel voortkomen. Liefde
tot onse pligt en tot Uw HoogEdelh. Heyl
is doch de bron onser werksaamheden en in
dit gestel betuygen we, na smeekinge van
al wat voor Uw HoogEd. dierbaar is, met
hoogachting te zijn (de Kerkeraad van D. B.)
5 Juni 1761.
Den 28 October 1761 ontving de kerkeraad
een „gedrukten brief", gedateerd 23 October,
luidende als volgt
Eerwaarde Heeren,
Alsoo wij voorneemens zijn, onder inwach
ting van des Heeren zege met toestemminge
en goedkeuring van ouders en nabestaanden
met elkander een wettig huwelijk aan te gaan
waarvan de eerste proclamatie op aanstaan
de Sondag den 25ste deses staat te geschieden,
soo hebben wij van onsen pligt geagt, Uw
Eerw. hiervan kennis te geven, niet twijfe
lende of Uw Eerw. sal in deese onse vreugt
wel deel willen neemen; wij hebben de eer
ons in Uw Eerwaarde seer geëstimeerde
vriendschap te recommandeeren en blijven met
uyterste hoogachting Uw Eerwaarde onder
danige Dienaar en Dienaresse,
F. C. van Aersen van Sommelsdijk.
E. P. Gravinne van Hogendorp.
Wederom oordeelde de Kerkeraad „dat de
burgerlijkheid vereyschte om deese brief in seer
beleefde termen te beantwoorden." Als volgt
Hoog Edele WelGebore Heer
en Jonkvrouwe
Tot onse overgroote vreugt zien wij dat
Uw Hoog Edelheden ons ten hoogste ver
eeren met de bekendmaking dat U voornemens
zijt met goedkeuringe van U Hoog Edel-
heedens Ge-eerde geslagten een wettig Hu
welijk aan te gaan, daarvan de eerste ge
wone bekentmaaking laatstleede Sondag ge
schied sij; wij betuygen hertgrondig geneygt
te zijn in dese U Hoog Ed. vreugde deel
te neemen, waarom we de algenoegsame Oor
sprong van al wat buyten Hem bestaat en
diesweegens ook van al wat naar Ziel en
lighaam in tijd en eeuwigheid vermaakelijk
heylsaam en verheerlijk'ent is; smeeken, dat
Hij Uw Hoog Ed. Personen uyt de Hoorn
sijner goddelijke volheid overstorte, beweldaa-
dige en vrolijke en verheerlijke, overeenkom
stig de prijselijke begeertens en betamelijke
inwagting van U HoogEdelheeden, alsook dat
Hij U H. Ed. agtervolge met de allerge-
wenschte en tot in lange daage stooreloose
zeegen des Huwelijks, onderlinge reyne liefde,
en al 't geene tot vermaak en eer van U
H.Ed. geslagten en Personen strekken kan en
soodanig laat 'en spruyte Die den heerlijke
Geslagten van U H.Ed. meer en meer in
luyster verheffe, en ter sijner tijd bewijsen
geeven moogen hoedanig Edel bloed haar Ed.
aangeboren en welke beginselen haar Ed.
ingeboesemt zijn, en die ten voorstaanders
en bevorderaars verstrekken van de twee
ons soo dierbaare en gewenschte panden van
vrijheid: in de Burgerstaat en de handhaaving
van de waare Gereformeerde Religie, en dat
wij in 't bijsonder onder Haar Ed. bestuur
moge behouden en genieten die vreedsame
en lang wenschen te blijven genieten.
Geeft God dit, wij sullen onse hertewensch
hebben, en de Huizen en Geslagten van U
HoogEdelheedens zullen haar luyster ver-
toonen meer dan ooit. Gelijk wij ons U
H.Ed. ons soo aangename vriendschap en toe-
geneegentheid aanbevelen, soo betuygen wij
ten bewijs van onse hoogachting voor U
H.Ed. dat wij onder toewensching van de
keure van Gods zegeningen waarlijk met
eerbied zijn.
(De Kerkeraad van D. B.)
(Wordt vervolgd).
WERKING DER MUZIEK.
De muziek is eene bron van onweerstaanbare
indrukken, waarvoor wel niet iedereen vatbaar
is; niet iedereen, hoe overigens ook begaafd
naar verstand en hart, streelt de muziek het
oor; voelt als het ware een rilling door zijne
leden, wanneer hij een talentvolle speler de
zoetste accoorden aan zijn instrument hoort
ontlokken.
Toch zijn er bij sommige menschen wel de
bewijzen van, op wien de muziek geestver
heffend werkt; die door het hooren van muziek,
door een meesterhand voortgébracht, in eene
geheel andere stemming gebracht kunnen
worden.
Zie het aan koning Saul; hoe is hij vertoornd,
hoe aan zichzelf overgelaten, omdat de Geest
des Heeren van hem geweken is, en een booze
geest hem verschrikt.
Hoe zoeken zijne knechten hem op te beuren,
tot eindelijk de toevlucht genomen wordt tot de
muziek, tot David, de harpspeler: Zie mij toch
naar eenen man uit, zoo zegt hij, die wèl (goed)
spel'en kan. En David kwam en speelde; dit
was voor Saul een verademing, ja, zelfs de
booze geest week van hem.
Hoe had Eliza behoefte aan een speelman,
opdat de hand des Heeren, op hem kwam.
Stel u voor een mensch, vermoeid van de zorgen
des levens, en uitgeput door den feilen strijd
om het bestaan, niet wetende, wat de dag van
morgen hem baren zal.
Ziet, hoe bedroefd hij zijn weg vervolgt, tot
hij eindelijk in de nabijheid van een dorpskerk
zich neerzet, in diep gepeins verzonken. Hij
gelooft wel in zijn God, maar Met gaat hem
als Petrus, die met een „Heere, behoud mij"
een oogenblik het bewijs geeft van zijn klein-
geloof. Wat gaan er niet menigvuldig veel ge
dachten in hem om. „Zou God Zijn gena ver
geten", zoo vraagt hij zich af„zou Hij, Die
alle dingen in Zijn hand heeft en Wien alle
werken van eeuwigheid bekend zijn, mij maar
zoo aan mijn lot overlaten
Zoo spreekt de twijfelmoedige, tot hij eindelijk
uit zijne overpeinzingen wordt opgeschrikt door
het orgelspel en gezang, 't welk uit het kerkje
tot zijn oor doordringt. Hij staat op en gaat
het kerkje binnen. Daar vindt hij in het gezang
der gemeente en in het orgelspel, dat zoon
diepe indruk op hem maakt, het antwoord op
zijn vraag, zooeven in zijn troostloozen toe
stand geuit, of God nog wel genadig is, door
dat de gemeente aanheft het: „Maar de Heer
zal uitkomst geven," enz.
Dat verkwikt zijn ziel. De prediking van
het Woord, het orgelspel, het psalmgezang en
het gebed der gemeente, 't is alles het middel
in Gods hand om hem weer standvastig te
do'eii worden in het geloof.
Hij verlaat met de gemeente het kerkgebouw,
verkwikt en versterkt, bemoedigd en gerust ge
steld, wetende, dat de Heere God is, en dat
Hij niet laat varen de werken Zijner handen.
Nu kan hij met blijdschap de toekomst tegen
gaan, met het oog op zijn Leidsman en Vol
einder des geloofs. En mocht zijn geloof weder
wankelen, dan zal hij gedurig terugdenken aan
die ure, hoe God hem voorkwam met Zijn
gunst, dan zal hij niet toegeven aan de werking
van Satan, maar met den Psalmdichter uit
roepen: „In God is al mijn heil, mijn eer", enz.
Doch evenals de muziek op den mensch kan
werken, om hem in een opgewekte stemming
te brengen, zoo kan ze ook het tegendeel uit
werken.
Hoe kan b.v. het spelen op een viool, de
zielen der hoorders in beroering brengen; hoe
klinken soms de tonen, aan dit zoo schoone
instrument ontlokt, ons als een vraag in de
ooren; ja werkelijk aan weerszijden kan de
muziek e'en machtigen indruk op den zoo diep
gevallen mensch maken.
We mogen God daarom wel dankbaar zijn,
dat Hij ons deze schoone gave nog heeft over
gelaten, Laten we daarom de talenten, door
God ons geschonken, niet in een zweetdoek
verbergen, maar er mede woekeren.
Jammer, dat de wereld deze schoone gave
zoo misbruikt, en als het ware God er mede
in het aangezicht slingert, doordat zij ze ge
bruikt om hare goden te bewierrooken.
Ziet, hoe doet de wereld haar best en hoe
groot het terrein is, dat ze op het gebied der
muziek in beslag neemt. Ziet, hoe Satan zijn
vangarmen uitstrekt om, door middel der mu
ziek, zijn slachtoffers te maken.
Maar gelukkig de mensch, die begiftigd is
met zulke! schoone muzikale talenten, en die
deze wil besteden in dienst van zijn Schepper.
Gelukkig de mensch, die met den Psalmdichter
uit wil roepen; „Looft God met het geklank
der bazuin, met snarenspel en orgel, met hel
klinkende cimbalen en met cimbalen van vreug
degeluid, ja, alles wat adem heeft, love den
Heere."
L. C. VAN LEEUWEN.
Vlaardingen, 1 Juni 1929.
„BRIEVEN ZONDER ADRES".
In „Kerkblad der Ger. Kerken van 's-Graven-
hage" schrijft J. H. in zijn „brief zonder adres":
Dezer dagen ontmoette ik m'n ouden vriend
Criticus Jr. weer eens. Hij schudde meewarig
z'n hoofd over me en voegde me wat zuur-zoet
toe: „Ik kan merken, dat je ouder wordt 1"
Nu ben ik van dat feit als zoodanig ook wel
overtuigd, maar ik heb toch liever niet, dat
iedereen het zoo maar merkt. Trouwens, dat
heb ik, naar 'k geloof, met meer menschen
gemeen. Daarom informeerde ik bescheiden
„Hoe merk je dat zoo
„Wel", zei hij, „je „preekt" tegenwoordig zoo.
Vroeger had ik nog eens hoop, dat je de zaak
wat op stelten zou zetten, maar het is niets
gedaan, je schijnt alles maar goed 'en mooi te
vinden, je wordt oud."
Daar stond ik nu te kijk. 't Is wel goed, als
een mensch zoo nu en dan eens te hooren krijgt,
dat ie toch feitelijk maar een stakker is, doch
prettig is het niet altijd.
Nu kan ik Criticus Jr. veel vergeven. Elk
vogeltje zingt nu eenmaal zooals het gebekt is
en ik houd niet van koekoek-één-zang. Variatie
is altijd; aangenaam. Daarbij bedoelt hij, net
als anderen, het lang niet altijd zoo erg, als
hij het zegt en hij weet, dat ik best tegen een
stootje kan. In de politiek wordt een mensch
z'n huid er in den regel niet dunner en gevoeliger
op en ook in het kerkelijk levën leert een mensch
wel wat slikken. Zoolang we overal met
menschen moeten werken van het slag als we
zelf zijn, zal dat wel zoo blijven. Maar toch
laat ik dat verwijt niet zoo op me zitten.
Hoor ik tot de menschen, die alles maar
„goed en mooi" vinden, ook in het kerkelijk
leven en in de kerkelijke wereld Absoluut niet.
'k Zou iedere week kunnen toornen tegen dit,
of kunnen wijzen op dat, wat niet in orde is.
En Criticus Jr. zou dat waarschijnlijk mooi
vinden 'eri zeggen: Toe maar! trek er maar
op los
Maar, geloof me, ik vind mezelf ook lang
niet altijd „goed en mooi" en als ik dus eerlijk
wilde zijn, zou ik dus telkens bij mezelf moeten
beginnen en ik zou ook Criticus Jr. onder handen
moeten nemen. Nu heb ik vroeger ouderen wel
eens hooren zeggen, dat Jezus ons wel een
exempel gegeven heeft, om elkander de voeten
te wasschen, maar niet om elkander de ooren
te wasschen. Telkens moet ik oppassen, want
in de sport van het ooren wasschen van anderen
geloof ik het ver te kunnen brengen (dat doet
jezelf niets geen pijnmaar in het wasschen
der voeten van anderen ben ik nog maar bij
de a en het is de vraag, of ik ooit de z haal.
Wanneer we onzen ouden Bijbel lezen, dan
krijgen we daarin veel onderricht in wat dienen
kan om te stichten en om op te bouwen en
weinig in de kunst van sloopen en afbreken.
Ja, als het om de waarheid gaat, dan wijken
we niet, als het gaat om de eere van den Naam
des Heeren, dan geven we niet toe. Maar als
het gaat om den vree van Jeruzalem, om het
welvaren van het Sion Gods, dan ben ik ruim.
Dan mogen we disputeeren over dit 'en! over
dat, we zoeken daarin elkander te leeren en
niet te verderven.
Daarom heb ik ook zoo'n hekel aan menschen,
die voor alles maar één maat en maar één
weegsteen hebben. En stond daar dan altijd
nog maar op de ijk van den H. Geest, doch
het is meest die van den vromen mensch. Er
zijn geen twee kinderen Gods precies gelijk, er
worden er ook niet twee precies eender geleid.
Genade wederbaart wel dén mensch, ook z'n
karakter, maar het is en blijft een ten deele.
God is en blijft vrij, om te geven en ook om
te onthouden. Hij is ons geen rekening en ver
antwoording schuldig.
Nu lijkt het mij een tamelijk gemakkelijk
werk, om altijd maar met een brandblusscher
gewapend rond te trekken, maar het lijkt me
veel moeilijker, om met geduld en zachtmoedig
heid onder de asch te zoeken, of er ook een
vonkske is, om dan te trachten dat aan te
blazen.
Ik spreek als e'en onwijze, maar het is grooter
genade, om één ziel een stapje nader tot den
hemel te brengen, dan om er tien uit te houden.
Men verstaat mij wel. Vooral als iemand
een karakter heeft, dat hij graag critiseert en
afbreekt, moet hij zich in de christelijke zelf
tucht oefenen, om juist te bouwen en te ver
sterken. Zoo gaat het ook in het kerkelijk en
in het huiselijk leven. De beste stuurlui staan
meestal aan den wal.
En onze zeelui zeggen terechtals storm op
komst is, moet men ophouden met touw te
pluizén.
Wij moeten in dezen tijd de gelederen sluiten
De kerk komt meer en meer te staan in den
hoek, waar de slagen vallen. En nu moeten wij
oppassen, dat wij door ruzie te maken onder
elkaar of te disputeeren ten einde toe, de vij
anden niet te veel vat te geven binnen de
muren der veste.
Och, Criticus Jr. is dat feitelijk met me eens,
hij is zoo kwaad niet. Maar hij houdt niet van
zoo'n dooie boel, hij vindt, dat het karpet zoo
nu en dan e'ens uitgeklopt moet worden.
Eerlijk gezegd, er is mij van dat soort „leven"
genoeg. Ik wilde wel, dat er wat minder van
was. We hebben „kwesties" genoeg en we
praten heusch genoeg. Als we niet oppassen,
worden we geestelijk zoo droog als kurk. Ik
heb een vrouw gekend, die altijd aan het boenen
en plassen was en het met het netjes houden
van haar huis en het oppoetsen van haar „af
goden" zoo druk had, dat het er zoo ongezellig
was, als het maar kon en de kinderen veel liever
bij e'en ander waren dan. thuis. Misschien snapt
men wel, wat ik bedoel.
Wij hebben elkander noodig, niet om elkander
uit te dagen en elkaar knock-out te slaan, maar
om samen op de bres te staan in de gescheurde
muren van Sion. Met de troffel in de ééne en
desnoods met het zwaard in de andere hand,
maar we blijven dicht bij elkaar, omdat we
elkander noodig hebben. En dan kan ik er nog
wel bij hebbed die „linksch" zijn, want dat
was Ehud ook.
De Kerk des Heeren heeft altijd, maar het
is met name ook in onze dagen zoo, veel meer
behoefte aan -menschen, die willen bouwen,
dan aan afbrekers en sloopers. Bouwers zijn
ge'en zoete jongens, die alles slikken, maar het
zijn lui met pit in het lijf, die geleerd hebben,
dat het mogen zijn van een werktuig in de
handen van Hem, die zorgt voor het vast ge
bouw naar het gemaakt bestek, de grootste ge
nade is die ons beschoren kan worden.
Deze Coura tt vetschi
ABONNEMnNTSPRIJ
BUITENLAND bfl vo
AFZONDERLIjKE NL
Mie stukt
„ZOOVER DIT
Smalend sprak Ds.
Sommelsdijk over de A
die de beginselen wi.
kan". Dat dit een onjui
is .behoeft nauwelijk:
Partij stelt haar begu|
zoowel in de Kamer al.
meeleeft kan dit telkt
beginsel in alle maatr
bestuur niet steeds Wi
voor rekening der Am
Kamerzetels kan men
er over minstens éénj
hebben daarom in d'
malen te streven naar
dat doet de S. G. P.
de heeren Kersten t
die ze ook gaarne
zagen, en dan mogen
•nals onze Kamerlij
i ook vóór, omd,
dan niets, 'en terech
Maar dan is het
de Anti-Rev. Partij
ginselen trachten toe
Te meer als men e
bijmaakt als Ds. Za
vergeleek bij de Lil
de beginselen wilde
Dat is grievend.
A. R. Partij vergele!
Ongeloof. Een treur
te treuriger, omdat
woorden
Dezer dagen gaf
orgaan van den Ge
Kerk, echter weer
van Ds. Kersten, s|
„De Waarheidst
Igertde
„Opmerkelijk
Staatkundig-Gere
korte handhavim
aan de clausule
om te weren
en valschen gc
anti-christ te
met alle kracht
in zijn orgaan
schrijft: zoov
k a n."
Terecht zegt
van groote beteel
Art. 36 is het
Gereformeerden,
voornaamste begii
willen schipperen
te willen houden,
Maar als Ds.
beginsel gaat zee
de praktijk kan,
strekt niet om eei
immers als het
volgen van het
doet de S. G. F
het hoofdbeginsel
trekt zij het oori
EEN VOL
Dr. Severijn,
de vorige week
Het leitmotief
staand woord v
Hij bracht oi|
politieken strijd,
zi'en waarlangs
staatkunde gaa.
Hij raakte de
ons in deze ve
houden.
En die wort
Dat Woord i
krijgen, dat V
heerschen, ook
ren we de vei
gevoelen we di
we op ons legg
tóch uiteen g<
Eén volk,
Moge het
Dordtsch'en pr
brengen, wat
hoort