4® r VOOR DEN ZONDAG ~j ZB, wtéuer. Zadel- en GareelmaBer 209 - Sommen L UIT HET WOORD J J. H. BUMS C. WARNAER, Dirksland, Ds. C. VAN DER WAL, Dirksland, A. H. VAN YPEREN, Herkingen en Os. G. VAN DER ZEE, Den Bommel, Eindredacteur PREDIKBEURTEN snleenbank Geestelijke Opbouw schetsen uit de kerkgeschiedenis ALLERLEI IIMIMl ■IIIMIM'TI ONDER REDACTIE VAN is en platen altijd ruim n den Boekhandel' OP ZONDAG 9 JUNI 1929 u? 9HISSOfyilKlELSDIJK" leent gelden aan leden pCt. 's-jaars. Ze neemt :egen 3,84 pCt. 's-jaars, et-leden. Voorschotten gelijks aangevraagd een der leden van het elegenheid tot inbreng- taling van gelden eiken Urildagauond van 6—a uur m den kassier 0. JOPPE GZ. >DIJK. 29569 andbouwers! STICHTELIJKE OVERDENKING :stigd te Solothurn ornaamste horloge- ages in 3 Standaard- Idingen. Deze hor- teit en hebben een e geschiedt in Serie, van tijdaanwijzing iAG. ^ederl. publiek te gratis beschikbaar tegen een geringe g. Wij hebben een onzer uurwerken, r horloge, hetwelk tikoopen uit Uw U in aanmerking -eiding gelieve U tt vermelding van alle verscheidenheid bij en. Zeer billijk in prijs liede bewerking. over 't heele eiland te pnthieden. efd aanbevelend, 3DELHARNIS ifoon No. 236. dagelijks 8V2 tot 10 uur tr behalve 's Maandags» volgens afspraak, 1SÏËÜS en en middagmalen in de otterdamsche restaurants stie van vertrouwen is, UP vertrouwen vindt in ger»a£fai;e URANT P. SIMONS >erenvischmarkt 12 >ote Kerk, Telefoon 6341 U? prima kwaliteit en ook it gegeven wordt, U? de oudste zaak is van a cn dat u daar net en iegen matige prijzen kunt UI commentaar overbodig. is weer in 't land. NED. HERV. KERK. Sommelsdijk, v.m. leesdienst en 's av. Ds. van Ameide. Middelharnis, v.m. Ds. Vlasblom van Oude Tonge en 's av. leesdienst. Stad aan 't Haringvliet, v.m. Ds. Polhuijs en n.m. leesdienst. Den Bommel, v.m. 9,30 Ds. v. d. Zee en 's av. 6 uur leesdienst. Ooltgensplaat, v.m. 9.30 leesdienst en 's av. 6 uur Ds. Polhuijs van Stad. Oude Tonge, v.m. leesdienst en n.m. Ds. Vlas blom. Nieuwe Tonge, v.m. leesdienst en 's av. 6 uur Ds. v. d. Wal van Dirksland (Doop). Dirksland, v.m. 9 uur (o.t.) Ds. v. d. Wal en 's av. 5.30 uur (o.t.) leesdienst. Herkingfen, v.m. 9.30 en 's av. 6 uur de heer Van Yperen. Melissant, 's av. 6 uur Ds. v. d. Zee van Den Bommel. Stellendam, v.m. en 's av. de heer Bouman. Goedereede, v.m. 10 uur (n.t.) Ds. v. Ameide Ouddorp, v.m. leesdienst en n.m. 2 uur Ds. van Ameide." GEREF. KERK. Middelharnis, v.m. en 's av. Ds. Lanning van Fijnaart. Stad aan 't Haringvliet, v.m. en n.m. Ds. de Graaff. Den Bommel, v.m. en n.m. Ds. Schaafsma. Ooltgensplaat, v.m. 9.30 en 's av. 6 uur Ds. de Lange (hulpkerk) (Voorb. H. A.). Melissant, v.m. en n.m. Ds. Drost van Utrecht. Stellendam, v.m. en 's av. leesdienst. Ouddorp, v.m. en 's av. leesdienst. QEREF. GEMEENTE. Middelharnis, v.m. en 's av. leesdienst. Dirksland, v.m. en 's av. Ds. de Blois. Herkingen, v.m. 9, n.m. 2 en 's av. 6 uur leesdienst in de hulpkerk. Ouddorp, v.m. en n.m. leesdienst. OUD-GEREF. GEMEENTE. Herkingen, v.m. 9 en n.m. 2 uur leesdienst. Van de overige gemeenten geen opgaaf. MMELSDIJK. BBBBBBBBBBBB BB BBBBBBBBBBBB EEN WIJS HART. Leer ons alzoo onze dagen tellen, opdat wij een wijs hart bekomen. Ps. 90 vs. 12. Als de Schrift op menige bladzijde en in zonderheid in Psalm 90 ons teekent de kort stondigheid des levens, dan wordt deze woor den klem bijgezet op het zien van een sterf bed. Dan zijn onze dagen geteld en is het de vraag of ook wij onze dagen tellen. Wie dez'en wijzen raad van Mozes opvolgt, staat bij iederen dag dien hij beleeft even stil, gelijk men bij elk voorwerp dat men telt, even stil staat, al is het nog zoo kort. Van datgene waar het op meer of minder niet aankomt maakt men door globaal over zicht eene schatting, daar gaat het om het geheel en niet om de deelen, Hoe meer echter iets van waarde is, des te nauwkeuriger dient opgelet. Niet het minst in ons dagelijks leven is dat het geval met het geld, dat naar zijne waarde in muntstukken bepaald, nauwkeurig in een cijfer wordt uitgedrukt. Volgens de Schrift is er namelijk iets, dat nog van grooter waarde is dan het geld. 't Is ons leven, 't Is onze onsterflijke ziel. Want wat baat het e'en' mensch, zoo hij al de geheele wereld gewint, en zijner ziele zou schade lijden Wie vijandig staat tegenover de waarheid van Gods Woord, is zonder zichzelf dit bewust te zijn, reeds een toestemmer geworden, daar hij om het leven te rekken er alles voor over heeft. Er is echter nog oneindig veel meer. Mozes bedoelt met het tellen der dagen het geregeld stilstaan bij de genadegave Gods des dagelijkschen levens. Wie zal dan de zegeningen in goede orde verhalen Niemand. Zijne barm hartigheden zijn iederen morgen nieuw. Doch aangezien de mensch dit van nature niet ziet, en tot murmureer'en geneigd is vanwege zijn zondig hart, wil Mozes ons vermanen tot het tellen onzer dagen, neen, schooner nog: hij, bidt tot God, den Toevlucht van geslacht tot ge slacht, of de Heere Zelf ons dit wil leeren. Hier gaapt de kloof, die ons scheidt van God. Overbrugt Hij die, dan telt de mensch iederen dag als een gave Gods, let op Gods daden van Majesteit en daden van genade, en vóór hij het zich bewust is, blijkt dit zijn doen een voortvloeisel te zijn van een wijs hart. Mozes zag het volk Israels in zijn geheel aan als een volk dwalende van hart, Gods wegen niet kennende. De dwaas zegt in zijn hart: Er is geen God. En waar hij het einde van dezen ■weg ziet, uitloopend op eeuwige rampzaligheid, maakt hij van het eeuwig zieleheil een zaak des gebeds. Leer ons alzoo onze dagen tellen, opdat wij een wijs hart bekomen. Een wijs hart let op alle dingen. Niet het minst op de kortstondigheid en broosheid des levens. Duizend jaren zijn in s Heeren oog als de vervlogfen dag van gisteren, neen, nog erger, als een voorbijgegane nachtwake. Wat is dan de doorsnede van des menschen hoogste leeftijd, bestaande in zeventig of tachtig jaren 't Is een damp En daarbij gevoegd de broos heid des leVens, dan zien wij dat er maar één schrede is tusschen ons en den dood. Somber is het getuigenisGij hebt onze dagen een handbreed gesteldDroevig voor de wereld- ling deze uitspraak der Schrift: De gedaante dezer wereld gaat voorbij Dwazen van hart, die deze waarheid poogt weg te duwen uit uwe gedachten. De Almach tige overweldigt ons. 't Is alles gelijk een slaap, spoedig voorbij, als een kleed, ras verouderd. Wie zijne dagén telt als gebedsverhooring, telt die dagen naar de meening des Geestes al dus: Iedere dag klaagt mij aan, iedere dag heb ik alles verbeurd, iedere dag heeft God recht op mij, om terug te eischen in ongeschonden staat wat Hij eens in ongeschonden staat gaf als geleend goed. Zien wij het niet om ons heen, dat steels- gewijze menschen van alle leeftijden worden weggeraapt De wereld bazelt zoo iets van natuurlijke oorzaken, ziekte, gebreken en ouder dom. Alsof de Almachtige geen andere middelen heeft om Zijn volk tot heerlijkheid te brengen Henoch werd weggenomen en Elia voer ten ■hemel. Neen, gij wereldwijze, 't is de zonde, die de oorzaak is van alle ellende, en daarbij voegt zich onze zonde, dat wij tegen Gods straf in verzet komen. Maar wie een wijs hart heeft, eerbiedigt God in Zijn bestuur, en leert zijne dagen God na tellen, die Hij hem voortelt. Dan leert hij alles genade achten, en niet het minst, dat God ook dien dag geteld heeft, een dag van eeuwige beteekenis, waarop Jezus Christus Zijne ziel heeft uitgestort in den dood. Als alle onze dagen geteld zijn is het einde daar, en dit einde is het begin der eeuwigheid. Het is den mensch gezet te sterv'eri, zoover ge tuigt heel de menschheid uit ervaring, doch de ervaring houdt op waar de Schrift verder gaat. Deswege is de ervaring ook in de kennisse Gods slechts van tweeden rang. Het Woord der openbaring, de Heilige Schrift, gaat er bo ven uit en zegt: Het is den mensch gezet te sterven en daar na het oordeel. De wereld zegt: priesterbedrog en bangma kerij. Leef goed en schik U in het lot. Arm zalige enGodevijandige wereld Sterven en dan het oordeel. Wie heeft een wijs hart Hij let hierop, niet in de ure des doods, maar in zijne gezonde dagen. Want de wijzen van hart zien d'en gezegenden en van God getelden dag, dat de Borg in het gericht is weggenomen, d. i. is ten ondergegaan voor Zijn volk (Jes. 53 vs. 8). Hij is onder het oordeel Gods bezweken, op dat degenen, die in Hem gelooven, in dit schrik kelijke oordeel niet zouden ten onder gaan. Be vrijd van de straf, worden zij als rechtvaardigen gesteld, en bij alle levensdagen tellen zij den dag, waarop God hen tegtenkwam met Zijne troostrijke verzekering: Uw dagen zijn geteld, en de dag uws doods is de dag des levens. Mijn lezers, hebt gij een wijs verstand of een wijs hart Een wijs verstand is voor een tijd, een wijs hart voor de eeuwigheid. Een wijs verstand richt zich op louter aard- sche zaken, en de negeering van Christus' vol komen werk, wijst op den duivelschen oor- sprong. Een wijs hart daarentegen richt zich op de hemelsche dingen, vindt in Christus het één en het al, en is per slot van rekening een vrije genadegift Gods. De dagen die nog vóór U liggen, heeft God geteld, hebt gij reeds acht geslagen op Uw ver leden Zoo ja, hoe gelukkig, uit Uw wijze hart in ootmoed dien Christus te mogen belijden; zoo neen bidt nog heden of Hij die barmhartig is, U tellen leert, opdat gij een wijs hart be komt, en de dood U eene verrassing is van de edelste soort. D. B. G. v. d. Z. BBBBBBBBBil^^^BSiiSaEi BB DE HEERLIJKHEID VAN DEN MIDDELAAR. VIII. De Eereplaats. Het geloofsartikel: „zittende ter rechterhand Gods, des Almachtigen Vaders", is gelijk alle andere geloofsartikelen ontleend aan de Heilige Schrift, en steunt o.a. op Efeze 1 vs. 20, waar de Apostel zegt: Die Hem uit de dooden heeft opgewekt 'en Hem heeft gezet aan zijne rechterhand in den hemel. De volgende drie slotverzen van dit hoofdstuk leggen dan verder van des Middelaars hemelsche heerlijkheid het onbetwistbaar getuigenis af. Zondag 19, hierover handelend, leert ons dat Christus aldaar zich bewijst te zijn het Hoofd Zijner kerk, door hetwelk de Vader alle dingen regeert; voorts komende tot den persoonlijken mensch, dat Hij Zijne Geéstesgaven hen rijkelijk toedeelt en de Zijnen beschermt, om ten slotte met de wederkomst te beëindigen. Wij zagen hoe de Opstanding en de Hemel vaart ook het deel is geweest van enkele zeer bijzondere persorien. Sommigen werden uit de dooden opge wekt, niemand dan Christus al leen stond als macht hebbende over het afleggen en terugnemen van het leven, uit zichzelf op. En ook al is Henoch weggenomen en Elia op gevaren, van niemand, dan van den Christus der Schriften alleen wordt getuigd, dat Hij zit ter rechterhand Gods. Voor Hem alleen dus deze heerlijkheid. De Schrift spreekt hiervan op menschelijke wijze om ons deze dingen duidelijk te maken, terwijl ze nochtans veel schooner zijn. Geen kloek begrip of stoute verbeelding ver mag hier zich een zuivere voorstelling te vor men van deze heerlijkheid, daar God een Geest is 'en alzoo geen rechterhand heeft. Toch be dient de Heere zich zelf van deze beelden om onze zwakheid tegemoet te komen. Als dan ook Paulus in den geest is opgetrokken geweest in den hemel der heerlijkheid heeft hij daar dingen gehoord en gezien, die het niet geoorloofd zijn uit te spreken. Wat de Schrift dan bedoelt met de rechter hand is duidelijk. De rechterhand is de hand der eere en der kracht. Wij groeten elkaar met de rechterhand en de eerste greep tot den arbeid geschiedt met de rechterhand. In Esthers geschiedenis is deze rechterhand des konings de eereplaats en ook is de Heere zelf de schaduw van Zijn volk aan de rechterhand (Ps. 121), gelijk ook David dit profetisch van Christus getuigt in Ps. 110 vs. 1. Deze eereplaats dankt de Middelaar aan Zijne gehoorzaamheid, volbracht in daden van macht en daden van lijden. Niets was bij Hem e'en lot, dat Hem overkwam of overviel, doch 't was alles een welbewuste daad. Zie, Ik kom om Uwen wil te doen, o God was het woord op Hem gesproken. Maar omdat het nu zoon geweldige vernedering voor Hem was, zoowel de verschijning in het vleesch, als het verworpen worden door eigen volk, is het te meer te be wonderen, dat Hij onder het lijden Zijne almacht verborg. Velen spijzigde Hij met weinig, legde de wind het zwijgen op, en tot troost der lijdende mensch heid genas Hij allerlei zieken, toont alzoo met terdaad macht te bezitten, ja zegt tot Pilatus, dat e'en legioen engelen op Zijn verzoek Hem kan bijstaan, doch ziet, Hij verbergt zijn Maje steit om Zijns volks wil, dat de Vader Hem van eeuwigheid gegeven heeft. Deze zelfbeheersching behoort ook tot Zijn heerlijkheid. Wie zichzelf overwint is sterker dan die een stad inneemt. Die zichzelf beheer- schen kan is bekwaam over anderen te heer- schen. Naar de menschelijke zijde blijkt dit nu in volkomenheid bij Jezus in Zijn lijden. Is Mo zes, het gesar moede, zich eens te buiten ge gaan aan de rots, heeft Paulus na geslagen te zijn zich het scheldwoord laten ontvallen „gij gewite wand", bij Jezus niets van dit alles. Hij was het schaap, stom voor het aangezicht Zijner scheerders, het lam, dat willig ter slach ting zich leiden liet. Was Mozes zachtmoedig meer dan eenig mensch op den aardbodem, Jezus zelf getuigde dat men dit van Hem kon ieeren. Deswege heeft de Vader Hem, die zich ver nederen liet, uitermate verhoogd, 'en aan Hem het eindoordeel overgegeven. Nu is Hij het Hoofd van Zijn Kerk, door hetwelk de Vader alle dingen regeert. Straks blijkt Hij te zijn de groote Rechter, die beide levenden en dooden oordeelen zal. Van niemand is dan ook de wederkomst voor speld. Gold al de meening onder de Joden, dat Elia zou wederkomen, in eigen persoon is dat nimmer bedoeld. Want deze plaats uit Maleachi past Jezus zelf toe op Johannes den Dooper. Het is alleen de Christus Gods, die wederkomen zal, wijl Hij een geheel eenig persoon is in de ge schiedenis der menschheid. Ook dit betreft zijn eereplaats, onvergelijke lijk met alle grooten dezer aarde, die te samen opgewogén niet meer zijn dan ijdelheid. VAN DEN BOMMEL door Ds. G. VAN DER ZEE. XLIV. DE TIJD VAN Ds. P. BONTE. Varia. Daar de kerk het proces gewonnen had kwam er jaarlijks uit Ooltgensplaat een flink bedrag binnen, waardoor de schuld van eenige duizen den aan de Diaconie spoedig was afgelost en wij alhier flinke reparaties konden verrichten en geld konden beleggen. In 1758 was de ker kelijke administratie weer vrij man. Daarbij kwam, dat in 1757 en 1758 bijna 1200. samen uit deu Boedel Bigge vloeide, zoowel voor de Kerk als voor de Diaconie, hetgeen tot heden jaarlijks ongeveer 200..gemiddeld beliep. Na dien was het wederom zoon bedrag. Deze twee jaren was het om mij onbekende redenen zoo hoog, hetgeen ons zeer te stade kwam, daar wij een nieuwen toren op het Kerk gebouw noodig hadden, waarover later. De kerkeraad, des avonds vergaderende onder het genot van een lange pijp en een glas wijn, en gezeten bij het kaarslicht, geplaatst op twee houten standaarden, hield een wakend oog over de stoffelijke en geestelijke belangen. Bitter wa rén de 'kwesties met Ooltgensplaat, die lang durige vergaderingen eischten en langwijlige stukken vorderden. Daar werd nota bene bij de drie bestaande kwesties: Oortjesgeld, begraaf- geld en Bigge, nog' wat bijgevoegd: ook het meegeld werd in 1761 weer geweigerd, doch slechts voor één jaar. Het volgend jaar was de schuld totaal afgelost. Wat de Diaconie betreft, deze maakte beste jaren. De diakenen lieten geen spek uitdeelen, doch gaven aan behoeftige menschen elk een varkentje, vijf in getal, voor de som van 123. samen. Daar men goed bij kas was, doordat ook 'enkele geldleeningen binnen kwamen, ging men over tot landaankoop. Zoo kochten wij voor de Diaconie op 13 Oct. 1758 van Jan van de Leur, beurtschipper te Ooltgensplaat, varende op Rotterdam, 11 gemeten 244 roeden in De Groote Blok, tegen den toenmaligen hoogen prijs van 195.het gemet, zijnde met kosten voor 2366-18-6. Het volgend jaar wordt dit aangeduid als: 12 gem. yilVz R. Oude blok, en zoo ieder volgend jaar. Zoo'n verschil is wel meer voorgekomen. Den 22 Sept. 1760 kocht de Diaconie van zekeren Coymans 16 gem. 250 roeden a 157.. per gemet, gelegen in d'en Grooten Blok, later Oude Blok genoemd, tezamen met kosten 2866.55. Van het eerste perceel werd IJsbrand van de Tonnekreek pachter voor 101.60 te hoop en van het tweede Johs. van Putten voor 160.-. Eigenaardig is voorts hoe bij het wisselen van goud- en zilvergeld men in het eigen vader land aan schade onderhevig was. Zoo werden in 1760, toen men het geld ging besteden voor land, 217 ducaten ingewisseld, die een geza- m'entlijk onderwicht hadden ten bedrage van niet minder dan 40.10. Mén spreke maar ge rust van den goeden ouden tijd Wat het schoolgaan betreft, de kerkeraad hield een wakend oog over de kinderen van de bedeelden, die herhaaldelijk verplicht werden de kinderen naar de school te zenden, daar toch de Diaconie het leergeld betaalde. Zoo b.v. omstreeks 1760 voor 18 kinderen 42-5-6. De kerkeraad besloot bij nalatigheid den steun in te trekken en verzocht den heer Van Weel, Schoolmeester, om des Zondags na de predi katie in de Kerkekamer verslag uit te brengen van het schoolbezoek. De notulen van 27 Nov. 1761 luiden te dezen opzichte aldus Op voorstel des Predikants is geresolveert, dat men dese en gene arme luyden nog eens sal aanmanen om naarstiger in de Godsdienst te koomen en haar te herinneren dat sij alle haare kinderen, die schoolgaan, kunnen, sullen moeten laten schoolgaan op soodanige wijse, dat bij versuym voor iedere dag of school tijd van ieder kint sullen versteeken zijn van een broot, tenzij het kint thuis blijft met be williging van de Schoolmeester, die op ons verzoek sal berigten aan Jan Thiel hoeveel brood'en hij de arme Luyden minder sal moe ten geeven, waarvan we Jan Thiel onse bak ker verwittigen sullen, opdat die zig volgens die bekentmaaking des Schoolmeesters ge- draage. Eindelijk is aangaande dese zaak besloten, dat de arme luyden, kinderen die schoolgaan, de eerste Maandag in de maand voor eenige onser kerkeraadsleden in de consistorie zullen laten komen, opdat we mogen nagaan wat se en hoe zij vorderen, waartoe gecommit- teert sijn de Dom., de oudste ouderling en de regerende Diacon., die sulks op sig ge nomen hebb'en. Ook is nog gedagvaard Mulder, over het uitdeeleu van 't spek; hij heeft bekend zijn zoon niet genoeg te hebben laten werken. Marie van Zeggelen en Adriaantje van Gelderen zijn be straft over het schoolverzuim hunner kinderen. Zoo werd ook Cybille van Manen onder cen suur gezet, daar zij als lidmaat in heel een jaar niet in de kerk was geweest. Ten slotte nam de kerkeraad nog een besluit, dat wie lid maat werd, tijdens de bevestiging niet meer onder de preekstoel behoefde te zitten, doch in de ouderlingenbank mocht plaats nemen. Eindelijk zijn nog vermeld, dat de huiseige naren van Den Bommel, waaronder ook de Diaconie was begrepen, een collectief contract slofen om geen huurder te accepteeren of hij moest de achterstallige huur bij zijn vorigen verhuurder geheel hebben aangezuiverd. Het schijnt, dat de wanbetalers zelf deze strenge maatregel door hun niet-betalen in het leven hebben geroepen. (Wordt vervolgd) BBBBB KBBBE SOMMELSDIJK.* Ds. G. van Montfrans, voorheen predikant te dezer plaatse, thans te Barneveld, werd beroepen bij de Ned. Herv. Geme'erite te Oud-Beijerland. De heer J. Jonker, onderwijzer aan de Bijz. lagere school alhier, heeft voor zijne benoeming naar Lisse bedankt. NIEUWE TONGE. Op een voordracht voor onderwijzeres aan de O. L. School te Kethel komt voor Mej. A. Andeweg. MELISSANT.* De rekening en verantwoor ding van de Ned. Herv. Kerk ligt vanaf 3 tot 11 Juni voor een ieder ter inzage. HERKINGEN. A.s. week zullen de catechi saties in de Ned. Herv. Kerk weder worden gehouden. STELLENDAM. Voor het beroep, uitge bracht door de Geref. Kerk alhier op Ds. J. Snoek te 's-Grevelduin-Capelle, heeft deze be dankt. HET ORGEL EN DE HEILIGE SCHRIFT. Laat zich 't orgel overal Bij het juichend vreugdgeschal Tot des Heeren glorie paren Ging de vloed der zonde door, zoodat om 's menschen wil de aarde vervloekt werd en zij doornen en distelen voortbrengt, toch bleef er in het rijk der schepping veel heerlijks, 't Is er mee als met den mensch zelf. Deze werd door de zonde wel van zijne gave beroofd, maar bleef toch mensch, ook in zijn diepen val nog toonend de sporen van zijn vroegere glorie. Zelfs zijn die overblijfselen nog van zooveel beteekenis, dat oppervlakkige beschou wing den mensch verkeerd beoordeelt en nog enkel grootheid in hem meent te zien. Zoo draagt nu ook de Schepping nog vele ken- teekenen van vroegere schoonheid, en zoozeer blinkt die vroegere heerlijkheid nog in talrijke dingen uit, dat we, ons bevindend midden in het rijk der natuur, soms een wijle denken zou den, dat de zonde hier niets had verdorv'en. In rijke tonen ruischt de scheppingshymne, met vol accoord zingend den lof des Almachtigen. De schepselen werken ook nu nog dingen, heer lijker dan zij zelf zijn. Het lied van den leeuwe rik, die bij het aanlichten van het morgenrood zijn jubel schallen doet, gaat in schoonheid boven de gestalte van het vogelken uit. Ook nu nog giet God schoonheid uit over de werken zijner handen. Schoonheid in het licht, dat in zooveel kleuren breekt. Schoonheid der zonne, die uitgaat in den morgen als een bruidegom, die uit zijn slaapzaal treedt, als een held, die uittrekt ten strijde. Schoonheid als het avond rood alles in gloed zet, of als straks het zilveren maanlicht glijdt over de velden en de sterren schitteren aan het diepe azuur van den hemel, dansend in den blauwen vloed. Schoonheid in de kleuren van de bloemen des velds, nu eens glanzend geel, als het goud schitterend warm en vroolijk; of gloei'end purperrood, als de vuurvlam rijk aan leven en kracht; dan weer blauw als de hemel; en zacht-groen in de sprieten der lente, sprekend van jeugd en ver wachting en hope; of moederlijk zorgend bruin als de aarde, die het alles voortbrengt en draagt. Heerlijkheid in lucht en licht; in het rimpelend watervlak en in den gierenden storm, die de zee opzweept, en "haar wild de rotsen doet beuken. Heerlijkheid op de bergen, op de glet- schers van eeuwig ijs, op de witte velden der sneeuw; heerlijkheid in de dalen, gedekt met het tapijt van lachend groen. Heerlijkheid in de wereld der planten, en in de wereld der dieren. Een lied ruischt er in alle rijken der Schepping, een lied de macht en de wijsheid bezingend van Hem, die het al formeerde, voor elk ding de wetten stelde, en de glorie van Zijn eigen zijn uitblinken deed in hetgeen Hij schiep. O ne'en, het is niet een doode, met stomheid geslagene, zwijgende schepping, maar een schep ping, die leeft, die een toon uitgeeft. En wie een oor ontving om die taal en dien toon der schep ping te verstaan, geeft ze een ruischenden stroom van aanbidding te beluisteren. Vandaar, dat in de Heilige Schrift de schepping ook wordt opgeroepen om God te loven. Al Zijne werken, aan alle plaatsen Zijner heerschappij. moeten Zijn naam verheerlijken. „Looft Hem, zon en maan, Looft Hem, alle gij lichtende sterren„Looft den Heere, gij sneeuw en damp, en gij stormwind, die Zijn woord doet". De bergen en de heuvelen, de cederboomen op den Libanon, en evenzoo het wild gedierte, en al het vee, het kruipend gedierte en al het vogelenheir, dat tusschen de takken zingt, het moet al God groot maken, het moet overvloedige sprake uitstorten. Geen volk en geen taal mag er zijn, waar hun stem van lof en prijs niet wordt gehoord. „O Heere, onze Heere, hoe heerlijk is Uw Naam op de gansche aarde I" De toon der schepping nu stemt saam met den toon en de taal der aanbidding in het hart der menschen. Ja, alle kind des menschen moet Gods Naam verheerlijken. Te midden van eene schepping staande, waarvan een toon uitgaat, die tot het loven van God uitlokt, zijn we als mensch geroepen om God te prijzen. Wie dan ook niet doof is voor het lied der schepping, kent roerselen in zijn hart tot het prijzen en verheerlijken van den God van alle leven. Tusschen de roerselen van eigen hart en de toongolvingen in de schepping heeft God de Heere nu een band gelegd in de gevoelssfeer ■der tonenwereld, in de weelde der toonkunst, in den levensschat der geheiligde muziek. En zoo roept de Heilige Schriftuur ons dan ook op niet alleen om de stem des Heeren in de schepping te beluisteren, maar ook om zelf met menschstem uw God te verheerlijken. Hoe plechtig en indrukwekkend kan het zijn, als een lofverheffing in het bedehuis met enkel menschenstemmen opstijgt. Om echter nog rijker in Gods lof en aanbidding te genieten, en Hem door de tonenwereld met uw ziel nog meer naderbij te komen, heeft de Heere er voor ge zorgd, dat „de keel zich kan paren aan het geluid der snaren". Orgel en snarenspel zijn alzoo geen bijzaak, maar een onmisbaar bestanddeel in de aanbidding, een van God geboden middel om de menschelijke zang in waarde te do'en stijgen, in uitwerking te doen winnen. Door het vreugdegeluid van de harp, door de klankvolle bazuin, door de heerlijke orgeltonen wordt de menschelijke zang verfijnd en ontwikkeld. Als vandaar de keel de wondere tonenwereld in beweging zet, wordt deze ver rijkt als tegelijk de hand het instrument be speelt, verrijkt te meer als anderen tegelijk met u instemmensen zoo uw lof en aanbidding door zang en orgelspel met de hunne tot één machtigen stroom van aanbidding saamvloeit. O, dan is het alsof die lof en aanbidding zich vanuit deze aarde voortplant, de hemelen door, tot in de sferen, waar de Engelen de gouden cithers tokkelen en alles uitvloeit in één oceaan der aanbidding om Gods troon. Hoe is het ons dan, als of we met God zelv'en in nadere gemeenschap worden gebracht. Heer lijk daarom als ons aller stem zich mag ver eenigen met orgel en snarenspel, met de luit en de harp, met vroolijk klinkende cimbalen. Wonderbaar is reeds des menschenstem. Geen vreugdgeluid is er, dat op aarde het schoon van de menschenstem te boven gaat. Een gave, ongelijk verdeeld. Zuidelijk zijn de volkeren met schooner klank in de keel begaafd dan in kouder streken; en in dezelfde streek wat hemelsbreed verschil tusschen de onwelluidende klanken, valsch in maat en toon van een straatzanger en de rytmisch ontwikkelde stem van den keurigen zanger. Maar wat verschil zich ook moge open baren, de menschelijke stem blijft in haar aan leg een vreugdegeluid van hemelschen oor sprong; en eerst in het rijk der heerlijkheid, dat komt, zal ze al haar zuiverheid, al haar weelde te beluisteren geven. En toch, die men schelijke stem op zich zelf laat een leemte over en daarom schonk God ons een wondere aan vulling in het instrumant. God zelf heeft ze d'en mensch verordend ten einde de menschelijke stem te steunen en het menschenhart in saamstemming te brengen met de tonenwereld, die ons omringt. Het wekt ons op door vreugdegeluid uit de keel en van de harp Hem groot te maken, wien in volstrekten zin de majesteit en mogendheid is. L. C. VAN LEEUWEN. Vlaardingen, 1 Juni 1929. DE GODSDIENST HEEFT AFGEDAAN. Voor mij ligt een communistisch blad, waarin verteld wordt, dat in de Sovjet-Unie, waar een nieuwe maatschappij wordt gevormd, natuurlijk voor de kerk geen plaats meer is te vinden. En de jeugd, het nieuwe geslacht, groeit athe- istisch op, vrij van elk religieus vooroordeel. Hier wordt gezegd „Het is maar niet toevallig, dat de kerk zooveel werk maakt van het beïnvloeden der jeugd. Hier in Holland hebben we daarvan de voorbeelden voor het opscheppen. Men begint al met de nog niet schoolplichtige kinderen op kinderspeelplaatsen 'en Zondags scholen onder te brengen. De kerk neemt daarmee het werk van den Staat en van de gemeenten over, die ze van deze plichten ontlast. Christelijke en nationalistische jeugdvereeni- gingen schieten als paddestoelen uit den grond. Met alle middelen trachten de zwartrokken de jeugd te beïnvloeden, m'en kan op vele wijzen zalig worden en een plaatsje in den hemel verwerven De kerk hecht de grootste waarde aan het doordringen van alle opvoeding met kerkelijke en godsdienstige begrippen. Maar Toch wijzen de teekenen er op, dat het voor de kerk steeds moeilijker wordt om haar positie te handhaven èn de jonge arbeiders voor haar godsdienstige ideeën te winnen." De godsdienst is de vijand van het proletariaat en van een gezonde samenleving 'en dus: weg er mee. Verstaan wij, wat deze dingen ons practisch zeggen Houdt de jeugd vast, de gedoopte jeugd Laat haar nooit los Maar ook, praat niet alleen over de gevaren van communisme en atheïsme 's Zondags, als ge uit de kerk komt, onder het genot van een kop koffie en een goede sigaar, maar pakt mee aan in den strijd. Hier ziet men christenen zich al maar oefen'en in de sport om andere christenen een beentje te lichten. Daar ziet men ze achter de kachel, of bij den haard indommelen. Gij slapenden, ontwaaktgij ontwaakten, waakt (Rb. v. 's-Gr.) J. H.

Krantenbank Zeeland

Maas- en Scheldebode | 1929 | | pagina 9