mm
:len
OER
1 uit het woord j
C. WARNAER, Dirksland, Ds. G. VAN DER WAL, Dirksland, A. H. VAN YPEREN, Herkingen en Ds. G. VAN DER ZEE, Den Bommel, Eindredacteur
mdvoer
D. 15,-. 20 Kg. II"
BOK EZ.
DDORP.
PREDIKBEURTEN
S STICHTELIJKE OVERDENKING
■■■■■■■■naai bbbbbbbbbbbb
ÜiS ALLERLEI HS:
bbbb BB
1'
ONDER REDACTIE VAN
'enstr. 28
Tegenouer de
Oosterherft
50 ct.
nkerfransstr. 72
ij, Dirksland
63351
machine,
naarder,
hine,
Harlngvlist.
fonds van 8,30-8,30 uur
kent u al dit Wa-
robeer het eens en
mder meer.
u dit franco huis.
enhouwep'l
175 - R'dam
OP ZONDAG 2 JUNI 1929
vJISXÏ
SCHETSEN UIT DE
KERKGESCHIEDENIS
i
VOOR DEN ZONDAG "i
I
beschermen afdoende
:aden en gewas.
(fijne maas) 9 ct. per Ms.
TEN 10 ct» per Ma.
getaand, lang gebruik.
IJMUIDEN OOST
IUMULATOREN
ekten, Bloedarmoede,
gedeponeerde middelen
GENEESMIDDELEN
ïOOTJES, Oude Tonge
urder maar niet beter!
lessen en 5 f~M tv
f lOftj^
slechts t 25,-
Landrol,
f 25,-
f 30,-
oorjaars werktuigen, als
kt.
MSJLAMD
Arts
VOOR»
amatlek, Jicht,
las - Neuralgiën
REN i O *S
dag 1,30-4 uur.
lerdag 1,30—4 uur.
dag 1,30-4 uur en
ERFRANSSTRAAT
ROTTERDAM
k B.O.K.
d aanbevelend,
en middagmalen in de
erdamsche restaurants
van vertrouwen is.
I?
vertrouwen vindt in
•affaire
IANT P. SIMONS
envischmarkt 12
e Kerk, Telefoon 6341
ima kwaliteit en ook
gegeven wordt,
oudste zaak is van
:u dat u daar net en
en matige prijzen kunt
I
mmentaar overbodig-
'ELEF. 1005 en 1946
NED. HERV. KERK.
Sommelsdijk, v.m. dhr. v. d. Pauw en s av.
Ds. van Ameide.
Middelharnis, v.m. Ds. v. d. Wal van Dirksland
en 's av. dhr. v. d. Pauw.
Stad aan 't Haringvliet, v.m. 9 uur Ds. Polhuijs
en n.m. 2 uur leesdienst.
Den Bommel, v.m. 9.30 leesdienst en s av. 6
uur Ds. v. d. Zee.
Ooltcjensplaat, v.m. 9.30 leesdienst en s av.
6 uur Ds. Vlasblom van Oude Tonge.
Oude Tonge, v.m. Ds. Vlasblom en s av. lees
dienst.
Nieuwe Tonge, v.m. 9.30 uur Ds. van Ameide
van Sommelsdijk en n.m. 2 uur leesdienst.
Dirksland, v.m. 9 uur (o.t.) leesdienst en n.
5.30 (o.t.) Ds. v. d. Wal.
Herkingen, v.m. 9.30 en s av. 6 uur de heer
Van Yperen.
Melissant, 's av. 6 uur Ds. Polhuijs van Stad
aan 't Haringvliet.
Stellendam, v.m. en 's av. de heer Bouman.
Goedereede, v.m. 10 uur (n.t.) Ds. v. d. Zee
van Den Bommel.
Ouddorp, v.m. leesdienst en n.m. Ds. v.
Zee van Den Bommel.
GEREF. KERK.
Middelharnis. v.m. 10 en 's av. 6.30 uur Ds.
Veltenaar van Tholen.
Stad aan 't Haringvliet, v.m. 9.30 en n.m. 5.30
uur Ds. de Graaff.
Den Bommel, v.m. 'en n.m, Ds. Schaafsma.
Ooltgensplaat, v.m. 9.30 en 's av. 6 uur lees
dienst in de hulpkerk.
Melissant, v.m. en n.m. de heer Jansen van
Doorn.
Stellendam, v.m. en 's av. Ds. de Lange van
Ooltgensplaat (H. A.)
Ouddorp, v.m. en n.m. leesdienst.
GEREF. GEMEENTE.
Middelharnis, v.m. 10 en 's av. 6.30 uur lees
dienst.
Maandagavond 7 uur (n.t.) Ds. Kok v. Gouda.
Dirksland, v.m. en 's av. Ds. de Blois.
Herkingen, v.m. 9, n.m. 2 en 's av. 6 uur
leesdienst in de hulpkerk.
Ouddorp, v.m. 9 en 's av. 6 uur (o.t.) Ds. Kok
van Gouda.
OUD-GEREF. GEMEENTE.
Herkingen, v.m. 9 en n.m. 2 uur leesdienst.
EISCH EN BELOFTE.
Maakt u een nieuw hart en een
nieuwen geest; want waarom zoudt gij
sterven, o huis Israels
Want Ik heb geenen lust aan den
dood des stervenden, spreekt de Heere
HEERE daarom bekeert u en leeft.
Ezechiël 18 31b, 32.
En Ik zal u een nieuw hart gev'en
en zal eenen nieuwen geest geven in
het binnenste van u; en Ik zal het
steenen hart uit uw vleesch wegnemen,
en zal u een vleezen hart geven.
En Ik zal mijnen Geest geven in
het, binnenste van u.
Ezechiël 36 26, 27a.
Pinksterfeest spreekt van vernieuwende kracht
Ziet het slechts aan de discipelen.
Zijn dat die ongeleerde Galileërs, wier voor
naamste woordvoerder kort geleden op de vlucht
sloeg, toen zijn spraak hem openbaar maakte
Zijn schijnen wel geheel nieuwe menschen
geworden.
Nieuw talen geeft de Geest hen te spreken.
Een nieuwe bedeeling der eene, heilige, al-
gemeene Christelijke kerk gaat in.
De apostelen wekken de scharen in Jeruzalem
op tot levensvernieuwing.
Wat Petrus, gedreven door den Geest des
Heeren eischt vinden wij bij duizenden door
de kracht van dienzelfden Geest tot stand ge
bracht.
Harten worden veranderd.
Vijanden des kruises in liefhebbers van den
loekruiste omgezet.
Vervolgers worden straks martelaren.
Dooden worden levenden.
Dat is het werk van dien Geest, die alle
dingen nieuw maakt.
Die het gelaat des aardrijks vernieuwt.
Die in Ezechiël's visioen in het 37ste hoofd
stuk uit dorre beenderen levende lichamen for
meert
Die zondige m'enschenkinderen wederbaart ten
eeuwigen leven.
Deze vernieuwing is hoodzakelijk.
wï S.r9eboorte 9een ingan9 in 'het
na?iivWOrdt ,°ok door God met kracht en
nadruk geeischt.
jU 200 klinkt het ons op schier
elke bladzijde van het Woord Gods tegen.
wordt teLbeWïjZ£' dat hiermede niet bedoeld
°3' ,at W1J zoo goed mogelijk onze uit-
endige levensgedragingen hebben in te richten
om dan verder schouderophalend te zeggen nu
heb ik gedaan, wat ik kan, nu moet God m'^ar
doen, wat ik niet kan", roept de Heere dooï*
den profeet Ezechiël ons toe; „Maakt Veen
nieuw hart en een nieuwen geest l"
Een nieuw hart het duidt aan een geheel
nieuw levensbeginsel. Uit het hart zijn immers
de uitgangen des levens.
En als Elisa de wateren van Jericho, die
kwaad zijn en het land onvruchtbaar maken
gezond zal maken en de Heere straks zeggen
zak „Ik heb dit water gezond gemaakt daar
zal geen dood, noch onvruchtbaarheid' meer
van worden dan geschiedt dit door de nieuwe
schaal met zout niet in de afgeleidde wateren
maar m de waterwel zelve te werpen
Het snoeien maakt den wortel niet anders
Het polijsten maakt den steen, ook het steenen
hart niet zachter.
„Uit het hart des menschen komen voort",
zegt de Heere, „doodslagen, hoererijen, dieve
rijen
Wij zullen de lijst maar niet voortzetten,
want de eigengerechtige heeft al genoeg ge
hoord om zich te ergeren.
Het Farizeïsme van alle eeuw heeft zich im
mer hiertegen gekant. Het heeft den maatstaf
van Gods wet altijd zooveel willen verkorten,
dat men er aan beantwoordde.
Het heeft haar verblindend schijnsel steeds
in zulk een mate willen bedekken, dat men
zich onder het licht er van kan stellen.
Het heeft de kracht dier wet altoos willen
ontzenuwen.
In het gunstigste geval heeft men zich uit
het geweten en het zedelijk oordeel een meet
instrument willen scheppen, dat echter gelijk
is aan een gebroken seismograaf, waarmede de
aardbevingen worden geregisteerd; die nog wel
bij buitengewone schokken even in beweging
wordt gebracht, maar die honderden trillingen,
die de aarde bewegen, niet meer gevoelt.
De mensch ziet aan wat voor oogen is, maar
de Heere ziet het hart aan en peilt het tot
in zijn diepsten grond.
En tegenover dat Farizeïsme, dat in de laat
ste eeuwen van Israels volksbestaan, van de
wetgeving op d'en Sinai een feest had kun
nen maken, dat het op den Pinksterdag her
dacht, omdat het meende door de werken der
wet zalig te kunnen worden, treedt de Heere
Jezus op, gekomen om de wet te vervullen, en
het hart des menschen onder het ongebroken
licht van Gods heilige wet stellende, zegt hij:
Uit het hart des menschen komen voort; dood
slagen, dieverijen, hoererijen, kwade begeer
lijkheden.
Heiligheid tot in de minste roerselen van
ons zieleleven, liefde tot God en den naaste,
zelfs tot den vijand, in onze gansche levens
openbaring, hetzij wij eten, hetzij wij drinken,
hetzij wij iets anders doen, het al te doen ter
eere Gods, zoo luidt de eisch.
Onze gaven en onze goederen, onze krachten
en onze talenten, ons hart en ons verstand, alles
op het altaar.
Onze vreugde en ons leed, alles den Heere
geheiligd.
Altijd en in alles alleen eenswillend met Gods
wil.
Zegge wie kan, dat het hart daartoe bereid is.
Het kost den mensch veel, heeft Luther ge
zegd, dat hij God waarlijk God laat. Veel,
ja teveel.
Zelfs de rijke jongeling gaat bedroefd henen
tot zijne goederen.
En toch moet het.
Het is de rechtstreeksche eisch van den le
venden God: Maakt u een nieuw hart en maakt
u een nieuwen geest.
Het is een billijke eisch God heeft er
recht op.
Het is een besliste eisch de Heere speelt
niet met woorden.
Het is een liefdevolle eisch waarom zoudt
gij sterven, o huis Israels
Het is een onmogelijke eisch de zondaar
kan niet anders willen -dan hij wil. Hij wi 1
niet en daarom kan hij niet. Het is juist zijn
wil, die verkeerd is, zijn gezindheid, die ver
dorven is.
En toch blijft die eisch daar staan.
Onverbiddellijk en onve randerlijk, want zij
zegt niet wat de mensch kan, maar wel wat
God eischt.
En daarom: hfoort des Heeren Woord
Dat Woord, dat zich niet ophoudt met uwe
platvloersche verstandsredei leering: „als het dan
toch onmogelijk is, begin ik; er maar niet aan."
De eisch des Heeren duldt geen tegenspraak,
maar gaat door tot wanhopig makens toe.
Opdat daar in de rauwe werkelijkheid van
het zondaarsbestaan de schrikkelijke tegenstel
ling rijze van het „moeten" en het „niet
kunnen".
Lezer,, kent gij iets van dit pijnlijkste van
alle conflicten
Van die botsing, waarin de Farizeër Paulus
leerde de begeerlijkheid zonde te zijn; waarin
de zonde, geprikkeld door en zich verzettend
tegen den eisch der wet, bij hem zelfs weder
levend werd; waarin hij het wel afleerde de
wetgeving op Sinai feestelijk te herdenken, om
dat de wet Gods hem kennis der zonde gaf;
waarin zijn hooghartig, eigengcrechtigd „ik"
stierf
Bezwaart u dat ou.de steenen hart reeds
Hebt gij met den eisch der bekkering reeds
vollen ernst leeren maken in uw leven
Kent gij iets van het beklemmende: „Wat
moeten wij doen, mannen broeders Of van
Paulus klacht: „Ik ellendig mensch, wie zal
mij verlossen van het lie haam dezes doods
Hebt gij reeds moeite gekregen met dat oude
hart, dat maar altijd naar beneden trekt, het
eigen ik verheft, eigen wagen en eigen wijsheid
kiest boven Gods wegen en God's wijsheid, dat
ongehoorzame, onreine, harde, steenen hart?
Zie, dan hebben wij n iet alleen een meedoo-
genlooze eisch, maar oo'k een oveTrijke belofte
voor u.
De belofte van Ezechiël 36: „Ik zaf'u een
nieuw hart geven en zal een nie'uwen geest
geven in het binnenste s -an u. I k zal het steenen
hart uit uw vleesch wegnemen ,eu I k zal
Mijnen Geest ge ven in het binnenste
van u."
Het is alsof de Hm re het zulk e'en mot-ge
streden ziel toeroept: „'Werp al uwe bekommer"
nis op Mij, want Ik zorg voor u. Zie, Ik ver
vul den hemel en de aarde, zou iets voor Mij
te wonderlijk zijn
Bij menschen onmogelijk.
Bij God mogelijk.
Hij kan het doen Hij, de Almachtige.
Hij w i 1 het doen Hij, die in Christus de
wereld met Zichzelven verzoenende was, en
nu de bede doet utgaan.: Laat u met Mij ver
zoenen.
Hij schenkt om niet heit nieuwe hart
en den nieuwen geest, ja alles wat de mensch
tot zijne zaligheid noot lig heeft.
Hij opent om met de belijdenis* onzer kerk
te spreken' het hart, .dat gesloten is; vermurwt,
wat hard is; besnijdt, v ;at onbesned'e n is; 'in den
wil stort' Hij nieuwe hoedanigheden in en
maakt, dat die wil, die dood was, levend wordt; i
die niet wilde, nu meitterdaad wil; die weder-
spannig was, gehoorza am wordt; e n versterkt
dien wil alzoo, dat b dj als een gi oede boom
gpede vruchten, kan vi oortbrengen,
En dat alles is het werk des Heiligen Geestes,
die de harten wederbaart, die in alle waarheid
leidt, die overtuigt van zonde, gerechtigheid en
oordeel, die vernieuwt, die het geloof werkt
door middel van de prediking des Woords.
De Heilige Geest is het, die de gifte des
Vaders en het werk des Zoons toepast en vol
tooit in de harten van zondaren.
Zoodat Pinksteren ons leert, dat het werk
der zaligheid, het werk van den Drieëenigen
God, Vader, Zoon 'en Heiligen Geest, volkomen
genade is en in Zijne hand vast ligt.
En zoo predikt ons de uitstorting des Heili
gen Geestes den troost van het door het Ge
reformeerd Protestantisme zoo juist begrepen
leerstuk der verkiezing Gods en het ware te
wenschen, dat temidden van allerlei onbillijkheid
en onzekerheid, de groote schoonheid en de
diepe troost, die daarin gelegen is, beter werd
verstaan.
En dat niet aan de eene zijde de tegenwerping
nog steeds werd herhaald, die zoo oud is als
het Evangelie, dat deze leer zorgelooze en god-
delooze menschen maakt en aan de andere zijde,
dat dit leerstuk niet langer misbruikt werd tot
allerlei lijdelijkheid.
Want de belofte van Ezechiël 36 doet de
eisch van Ezechiël 18 niet te niet; evenmin
als de eisch van Ezechiël 18 de belofte van
Ezechiël 36 overbodig maakt.
Integendeel. De Wet is juist een tuchtmeester
tot Christus.
Niemand heeft recht over het leerstuk der
verkiezing te spreken, die niet met den zoo
liefdevol en krachtig gestelden eisch der hart-
vernieuwing vollen ernst gemaakt heeft.
Maar niemand, die door de Wet zichzelven
als zondaar voor God heeft leeren kennen, zal
ergens anders troost in vinden, dan in de be
lofte: „Ik zal u een nieuw hart geven en Ik zal
een nieuwen geest geven in het binnenste van
u en Ik zal het steenen hart uit uw vleesch
wegnemen en u een vleezen hart geven en Ik
zal Mijnen Geest geven in het binnenste van u
Zorgeloozen hoort de eisch
Bekommerden hoort de belcJfte
D.
C. v. d. W.
VAN DEN BOMMEL
door
Ds. G. VAN DER ZEE.
XLIII.
DE TIJD VAN Ds. P. BONTE.
1756—75.
Kwesties met Ooltgensplaat.
Na het vertrek van Ds. Hogendorp verkreeg
de kerkeraad al spoedig toestemming om te
beroepen. Dit werk kreeg zijn beslag den 30
Dec. 1756, toen de Leidsche proponent Petrus
Bonte een bezoek van den kerkeraad kreeg, die
na deugdelijke informatie bij de professoren het
.beroep ontving. Dit reisje kostte in den goeden
oudën tijd circa 50.— voor twee personen.
Hij nam dit beroep aan en werd 3 Mei 1757
door de Classis te Brielle geëxamineerd, al waar
naar oude gewoonte gecommitteerden van onzen
Kerkeraad ook tegenwoordig waren, die daarna
op de vergadering verslag uitbrachten.
De bevestiging geschiedde door Ds. Ulrich
Teller van Herkingen, die tot tekst koos Ezech.
2 vs. 7, terwijl de intree des middags plaats
had met een woord uit Hebr. 13 vs. 18.
De Kerkeraad had de pastorie flink onder
handen genomen, zoodat alles er keurig netjes
uitzag. De dominee zijn moeder scheen in alles
nog al behagen te scheppen, en waar de liefde
niet van één kant kan komen, schonk zij aan
de kerk een tafellaken en vier servetten voor
des Heeren Tafel, hetwelk op uitdrukkelijk ver
zoek van den Kerkeraad in het boek moest
worden opgeteekend. Dit was geheel en al in
Bonte's geest, niet omdat dit geschenk van zijn
moeder was, doch om alles bij te houden.
Vanaf den beginne bleek hij een goed archi
varis te zijn, die ook den Kerkeraad wees op
het nut van een goede bewaarplaats der ker
kelijke stukken, welke door hem herhaaldelijk
werden uitgezocht,^ geschift, gerangschikt en ge
catalogiseerd. Inderdaad gevoel ik mij aan dezen
man zeer verplicht en verwant.
Aan hem danken wij alles wat wij nog weten
vanaf de stichting, daar hij in Den Briel uit
de oudste acta-boeken alles heeft overgeschre
ven wat Dén Bommel betreft. Hij legde lijsten
aan van predikanten, kerkeraadsleden en kerk
meesters. Hij legde registers aan op de acta-
notulen) boeken. „Voor Memorie en uyt lief
hebberij hebbe ik Petrus Bonte dat gedaen."
Al spoedig werd hij in een pachtkwestie ge
wikkeld: Jac. M. Braber was de pachter van
het Vroonland. Juist was de pacht uit en kwam
hij te sterven. Hij gaf alles over aan zijn zoon
Pieter Jac. Braber. Nu was al het land, dat
bij zijn hofstede hoorde, voor Biggeland en
voor een J4 Diaconieland. Tegen deze stil
zwijgende overgave aan zijn zoon werd protest
aangeteekend, met gevolg, dat het alles publiek
kwam en Jac. C. Tigchelman pachter werd
tegen 6.— het Diaconie- en 10.— het Bigge
land per gemet.
Over billijk of onbillijk oordeel'en wij hier
niet, doch Ooltgensplaat had veel in handen
en stond ons sedert het verloren proces ver
bazend scherp. Geregeld werden wij gedeukt
en gedrukt en in onze rechten gekort. Zoo
weigerde de Schout uit plagerij het derde part
oortjesgeld te betalen (1757), en ontving een
schrijven, dat het zoo niet vrijwillig kwam, weer
een proces zou aanvangen. Ellenlange brieven
met vriendelijke woorden, waaruit het venijn
omhoog springt. Ze bedreigen elkaar met de
rechtbank en bevelen elkaar in Gods genade
aan.
De Plaat begon te weigeren uit nijd over de
5100.— schadevergoeding, hun door het Hof
van Holland opgelegd, waarmee het reeds be
schreven proces over het Dorpswaaggeld ten
gunste van Den Bommel was beslist. Deze pil
zat Ooltgensplaat dwars.
En gelijk als bij het Meestoofgeld zoo be
gon nu ook de Schout bij het Oortjesgeld eerst
te weigeren met de uitbetaling, en op de vraag
van Den Bommel waartoe dit diende, ons te
vragen naar de bewijzen onzer rechten op dit
aandeel.
Wij kunnen ons dit allicht indenken. Plaat en
Bommel waren twee dorpen, twee kerkelijke,
doch één burgerlijke gemeente, St. Adolfsland
geheeten met den Ambachtsheer tot hoofd. De
Schout, woonachtig te Ooltgensplaat, voelde
voor dit grootere dorp meer dan voor het in
zijn oog weerbarstige Bommel, die toch zijn zin
had gekregen. In burgerlijke zaken had Den
Bommel veel minder te zeggen, gelijk dat zich
ook afspiegelt in den Boedel Bigge, dan de
Plaat, hetgeen natuurlijk alleszins billijk is.
Maar dit was nu juist het kleine, dat de
Schout, vader over twee kinderen, de eene
voortrok boven den ander, want het was toch
één gemeente. Doch hiermee zijn wij er
nog niet. De kwestie was tot 1644 eenvoudig,
maar sedert de zelfstandig verklaring van de
k e r k e 1 ij k e gemeente Den Bommel konden
er moeilijkheden ontstaan, aangezien de terreinen
van wereldlijke 'en kerkelijke zaken niet genoeg
zaam waren afgebakend. Toch bleef aan de
andere kant de vraag of onder scheiding van
Kerk en Staat, ook scheiding gedoogde.
De Plaat, die finantieel voordeel zag in de
scheiding, vroeg nu naar onzen rechtsgrond ten
opzichte van het Oortjesgeld. Hier behoefde
echter niet naar gevraagd te worden, daar men
dit van oudsher had uitbetaald, en bij de ker
kelijke scheiding geen enkele bepaling was ge
maakt, daar deze zaken niet kerkelijk, doch
wereldlijk werden aangevoeld, ook al genoot
de kerk de voordeelen uit deze belasting. Echter
ging Ooltgensplaat op dezen ingeslagen weg
voort, want bij de Oortjesgeld-kwestie voegde
zich in 1761 eene begrafeniskwestie. Ooltgens
plaat ging zich n.l. beklagen, dat de Kerk
reeds jaren door Den Bommel was te kort ge
daan in hare rechten. De inwoners n.l. van den
Galath. dijk, Kranendijk, Gr. Blok polder, Nieu
we blok en Crammer werden bij overlijden van
oudsher begraven te Den Bommel. De Plaat
wenschte hier een eind aan te maken, en vaar
digde een verbod uit. Onze kerkeraad ging hier
tegen in, en eischte bij begraving in Ooltgens
plaat nochtans het kerkerecht van 6.per
lijk op voor Den Bommel. De zaak werd aan
hangig gemaakt bij den Ambachtsheer als
scheidsrechter. Wij wezen op de oude gewoonte,
Ooltgensplaat wees op de kerkelijke gescheiden
heid.
De ambachtsheer vroeg om de acte van
grensscheiding, doch Den Bommel was hierover
niet gesticht, en gaf den Heer te kennen, dat
hij ge'en rechter, doch een vriend was, die in
kerkelijke zaken (het begraven was tot 1 Jan.
1829 een kerkelijke plechtigheid en nadien een
burgerlijke aangelegenheid) niets te zeggen had.
Intusschen bleef de zaak hangen.
Toen er dan ook iemand uit dat gebied stierf,
werd hij te Ooltgensplaat begraven, doch werd
Meester Van Weel er op afgestuurd om het
begrafenisrecht voor Den Bommel op te eischen.
Een derde kwestie werd de zaak Boedel
Bigge.
Naar onze inzichten was het bestuur niet in
goede handen.
Reparaties geschiedden op groote schaal zon
der voldoende kennisgeving, en kreeg men al
bericht, dan werd dat niet een jaar te voren
besproken, doch kwam er 23 Nov. een brief
uit de Plaat van den administrateur Du Sart,
dat zus en zoo gehandeld was. Er schoot dus
voor den 25sten zoo goed als geen tijd over
om daarover te spreken.
Ook werd ons verzoek afgewezen om des
morgens te vergaderen, daar wij tegen de
middag vergaderingen bezwaar hadden met
het oog op de reisgelegenheid in het donker,
dat gevaar opleverde van overvallen en beroofd
te worden, iets dat voor deze tijd'en zeer tee
kenend is en wij geenszins hadden kunnen ver
moeden.
Zoo waren er dus allerlei moeilijkheden, die
ook weer op zijn tijd verdwenen, niet het minst
door de scheiding der burgerlijke gemeenten in
het begin der 19e eeuw.
Hoe de vorige kwesties beëindigd zijn, hopen
wij later met een enkel woord te vermelden.
(Wordt vervolgd).
iiiiiiiinaiuiiiiiHHiiNi
bbbbbbbbbbbbbbbbbbbbbbbbbbbb
STAD AAN 'T HARINGVLIET. De Pink
stercollecte voor de Zending heeft in de Geref.
Kerk alhier opgebracht ruim 70.
OOLTGENSPLAAT.* Ds. G. C. Severijn
te Waarder bij Woerden heeft voor het beroep
naar de Ned. Herv. Gem. alhier bedankt.
NIEUWE TONGE. De heer W. F. garrière,
onderwijzer alhier, is als no. 1 op de voor
dracht geplaatst voor een zoodanige betrekking
te Naarden.
STELLENDAM. Bij den Raad dezer ge
meente is thans van den kerkeraad der Ned.
Herv. gemeente een aanvraag ingekomen om
voor de stichting van een bijzondere lagere
school de benoodigde gelden uit de gemeente
kas te verstrekken.
De heer Joh. Ronkema, onderwijzer alhier,
die sedert enkele maanden aan de O. L. school
als kweekeling is werkzaam geweest, is door
den Raad dezer gemeente met ingang van 1 Mei
j.l. voor vast aangesteld.
Tot onderwijzer met verplichte hoofdacte
is met ingang van I Juli a.s. benoemd de heer
N. L. de Nooijer te Pijnacker, thans tijdelijk
hoofd te Schiebroek.
THOMAS A KEMPIS.
Er zijn in den laasten tijd zooveel groote
Nederlanders herdacht. Laat mij eens herdenken
het feit, dat het in dit jaar waarschijnlijk vijf
en een halve eeuw geleden is ,dat iemand, die
voor de vermoeiden van alle eeuwen zoo'n
grooten steun is geweest, in Kempen, een dorpje,
wat oostelijk van Venlo, geboren werd. Ik be
doel Thomas Hemeken of anders Thomas a
Kempis.
Meer dan 2000 drukken beleefde zijn boek
van eenvoudige levens- en stervenswijsheid,
Imitatio Christi, de navolging van Christus.
En hoeveel zullen er nog wel niet volgen
Van dit boek, geschreven voor alle eeuwen,
voor alle beschavingstijdperken.
Reeds op jeugdigen leeftijd kwam Thomas
in 't Deventer fraterhuis, waaruit later het, voor
al door Thomas a Kempis beroemd geworden,
Windesheimer klooster voorkwam. Een klooster
dat onder leiding van Thomas en zoo vele
andere grooten de Nederlanden zoowel als de
oostelijk aangrenzende streken van Westfalen
en Saksen van een geest van devotie doortrok.
die zeer veel goeds heeft bewerkt.
Parijs en de wereld hebben voor Thomas
Kempis nooit bestaan. Een Zwolsch klooster
was zijn hoogeschool, een cel zijn universiteit.
Het gevoels- en gemoedsleven werd in de fra
terhuizen en de kloosters der Windesheimer
congregatie als een kasplant gekweekt. Er
heerschte veel klein puritanisme, geestelijke
dressuur, verstikking van den lach en de ge
zonde aandriften, veel piëtistische onnoozelheid.
En daaruit moet ook worden verklaard, dat
Thomas nooit jong, werkelijk jong geweest is.
Geen kracht, geen élan, geen diepte en vol
heid komt uit de Imitatio. Het is alles effen en
gedrukt, alles en minieur: er is slechts vrede,
rust, stil gelaten verwachting en troost.
Gedurende twee en dertig jaren, van 1424
tot 1456, had Thomas graaf Rudolph van Die-
pholt tot bisschop. Reeds dadelijk bij Rudolph's
verkiezing ging het onstichtelijk toe. Er was
een mededinger, Zweder van Kuilenburg, die
zich van den kerkelijken zetel een tijd lang
met geweld meester maakte en over het geheel
Boven-Sticht, Deventer, Kampen, Zwolle, waar
toe ook het klooster van Thomas behoorde,
den grooten banvloek uitsprak. Een lid der
Utrechtsche regeering, aanhanger van Rudolph,
werd op last van Zweder vermoord; en slechts
met moeite kon men dezen weerhouden, zelf
den weerspannigen burgemeester den dolk in
het hart te stooten. Achttien samenzweringen,
door Zweder van Kuilenburg tegen zijn mede
dinger gesmeed, werden achtereenvolgens ont
dekt. Acht jaar duurde die strijd. Ten laatste
wikkelde zich Rudolph in een 'oorlog met
Munster.
Thomas a Kempis beleefde ook de regeering
van bisschop Frederik van Blankenheim, „de
beschermer der welgezinden en de schrik der
kwaadwilligen", die Coevorden veroverde, Rij-
nestein en Eversitein met den grond gelijk
maakte en door platbranden Schoterwerf tot
rede bracht.
Kortom, Thomas maakte een veelbewogen
tijd mee in de geschiedenis van het Utrechtsche
bisdom.
En in zijn kronieken, hij spreekt er nauwelijks
over.
Thomas a Kempis, de stille, de eenzelvige,
vol teerheid voor het miswonder en met de
smalste opvattingen van het godsbestuur, kende
niets van de fe(le verontwaardiging over kerk
bestuur of wereldleven, zooals het de preekers
bezielde.
Hij zocht maar de rust in alle dingen. En
deze rust heeft hij gevonden. Zijne in vrij
grooten tale bewaarde brieven, getuigend voor
zijn beminnelijke persoonlijkheid en zijn zedelijke
reinheid, munten uit door den schoonen vorm.
Geen élan. Maar juist het eentoonige rhythme
maakte zijn geschriften, „als een zee op een
zachten regenavond" of het zuchten van den
wind in den schrijver van dat guldenboek, dat
herfst."
Mochten we aan Thomas a Kempis, die na
den bijbel het meest vertaald werd, nog in
allerlei taal en bij allerlei menschen troost en
stichting weet te geven, niet eens eenige plaats
ruimte voor herdenking wijden H.
STAAN BIJ HET BIDDEN.
In „De Kamper Kerkbode" schreef onlangs
Ds. Impeta over het staan bij bidden van het
mannelijk deel der gemeente bij het gebed in
de samenkomsten der Gemeente.
Gelukkig, zoo schreef hij, is er van de mannen
en jongelingen en jongens in onze gemeente
een aanmerkelijk gedeelte, dat bij het bidden
in de kerk staat. Niet alleen bij eig'en persoon
lijk gebed bij het binnenkomen, maar ook onder
het z.g.n. '„groote gebed" en het dankgebed
en (ten deele) de formuliergebeden bij Doop
en Avondmaal.
Toch wordt dit staan nog door velen nage
laten.
Het is een vorm, goed. Maar een vorm lang
niet zonder beteekenis.
Het is een betuiging van eerbied voor den
allerhoogsten God.
Wie in 't leger door zijn meerdere wordt aan
gesproken of tot zijn meerdere spreekt, staat.
Wie tot onze Koningin in audiëntie wordt
toegelaten om een verzoek te doen, staat.
En voor dén Vorst der Vorsten zouden we
blijven zitten?
Gelukkig wordt hier in onze gemeente zelden
gezien wat in plattelandskerken geen zeld
zaamheid is het bovendien nog eens het
hoofd leggen op de handen die lui liggen op de
bank.
Dat is het toppunt van oneerbiedigheid.
Maar ook het blijven zitten verraadt weinig
gevoel van wat betaamt, in eerbiedsbetooning
ten opzichte van den hoogsten Koning.
Nu zou m'en zoo zeggen: op de catechisatie
gaan steeds allen staan, reeds onze knapen
van 11, 12 jaar, onder het gebed. Op de Jon-
gelingsvereeniging gaan allen staan, als de voor
zitter bidt. Het staan komt er dus reeds jong in.
En> toch slijt blijkbaar later de goede ge
woonte bij velen nog weer uit.
Waar ligt dat toch aan
Zou men zich weer schamen, later, voor wat
men jong zich wende
Het is haast niet te denken.
Is 't dan een betooning van traagheid Die
komt toch in Gods huis niet te pas.
Niemand meestert hier en zegt: zoo moet 't
en zoo zal 't.
Ook ik niet. Allerminst.
Maar ik wil hier nog eens den wensch uit
spreken: laat iedere knaap, jongeling en man
onder ons zich, als 't gebed of de dankzegging
begint, innerlijk genoopt en gedrong'en gevoelen
om te gaan staan, vol eerbied, voor den Heere,
voor Wiens aangezicht we ons al biddend
plaatsen.
Hij is 't toch waarlijk waard, als we de z i e 1
tot Hem opheffen, dat het lichaam zich voe
ge in de houding, die 't meest betamelijk mag
heeten, tegenover de hemelsche majesteit Gods
SABBATHSLEVEN.
Vele menschen denken zich den Sabbath zoo
in, dat er zes dagen voor den mensch zijn en
één dag voor den Dienst des Heeren.
Zoo staat het echter niet.
De zes werkdagen moeten een voorbereiding
voor den Sabbath zijn, zooals geheel ons leven
een voorbereiding voor de naderde eeuwigheid
moet zijn, zal het wel met ons wezen.
De Catechismus zegt ons dan ook, dat wij
ons geheele leven, ook de zes werkdagen, zóó
in te richten en te beleven hebben, dat de
eeuwige Sabbath reeds in dit leven bij ons
aanvange