ERRALH
lel, Rotterdam
Orgaan
voor de Zuidhollandsche en Zeeuwsche Eilanden.
;straat
p van
ISTOF-
rijdag
Antirevolutionair
lerschijnt
No. 3542
ZATERDAG 1 JUNI 1929
44ste JAARGANG
aringvliet
IN HOC SIGNO VINCES
EERSTE BLAD.
Op den Uitkijk.
m aardappel"
zijn verkrijgbaar bij
:n aan de eischen
h is, speciaal wat
*g**ïjk beter.
;luitend ge-
5 K.G. met
Fa. W. BOEKHO¥EN Z0NEM
Het nadrukken van den inhoud van dit Blad is verboden overeenkomstig de Wet op het Auteursrecht.
Verkeerde voorstelling
Hoe men de Kiezers
voorlicht.
Ie Solothurn
hste horloge-
13 Standaard-
n. Deze hor
hebben een
biedt in Serie,
tijdaanwijzing
'R.
rl. publiek te
lis beschikbaar
In een geringe
rij hebben een
er uurwerken,
rloge, hetwelk
ppen uit Uw
aanmerking
ng gelieve U
brmelding van
vering geheel op proef.
voeder.
Deze Courant verschijnt eiken WOENSDAG en ZATERDAG.
ABONNEMENTSPRIJS per drie maanden franco per post f 1.- b? vooruitbetaling.
BUITENLAND b( vooruitbetaling f 8.50 per faar.
AFZONDERLIJKE NUMMERS 5 CENT.
UITGEEFSTER:
SOMMELSDIJK
Telef. Interc. No. 202 Postbus No. 2
ADVERTENTIËN 20 cent, RECLAMES 40 cent, BOEKAANKONDIGING 10 ceat per regel
DIENST A AN VRAGEN en DIENSTAANBIEDINGEN t 1.- per plaatslHg.
Groote letters en vignetten worden berekend naar de plaatsruimte die zg beslaan.
AdvertentiSn worden Ingewacht tot DINSDAG- en VRIJDAGMORGEN 10 uur.
Mijuw i inn n
Wij hebben er reeds meer op gewe
zen, dat het de taak der Overheid niet
zijn kan om te weren en uit te roeien
allen valschen godsdienst en afgoderij.
Dat verbiedt de H. Schrift, die er
tegen waarschuwt, met den sterken arm
der Overheid het onkruid uit den akker
uit te trekken, opdat met het onkruid
ook de tarwe niet uitgerukt worde.
Toch houdt de S.G.P. aan dit woord
vast en het is in deze verkiezingsactie
haar schibboleth geworden, waaraan zij
den waren Christen toetst.
Opmerkelijk is, dat deze richting
J steeds in gebreke blijft zich op Gods
Woord zelf te fundeeren. Zij bepaalt
er zich toe zich te beroepen op de vade
ren, die deze woorden in art. 36 der ge
loofsbelijdenis opnamen en in de prak
tijk toepasten.
„Toepasten" zooals de S.G.P. dat
verstaat.
En wij gelooven dat zij zich hiervan
een geheel verkeerde voorstelling
maakt.
Om toch maar te doen zien dat het
onze vaderen ernst was met dat weren
en uitroeien wordt er alles aan te pas
gebracht. Men beroept zich op uitlatin
gen van oude schrijvers, op de Dordt-
sche leerregels, op oude geschriften en
wat dies meer zij.
Maar juist dat aanhalen van allerlei
citaten toont dat de leiders der S.G.P.
zich een geheel verkeerde voorstelling
f vormen van de praktijk der vaderen.
Zij vergeten dat het geheele open
bare leven in de zeventiende en acht
tiende eeuw zoogenaamd gereformeerd
was.
Wanneer men zich voor art. 36 op
de Dordtsche leerregels beroept, waar
om wil men dan in de Staatk. Geref.
kring dan niets van den zoogenaamden
„vroegdoop" weten die er toch ook in
bevolen wordt en door onze oud-vaders
streng toegepast werd Waarom wil
men er in den Staatk. Geref. kring dan
niets van weten dat alle belijdende lid
maten ook aan het H. Avondmaal moe
ten aanzitten en anders gecensureerd
moeten worden, wat toch ook door de
oud-vaders geleerd en streng toegepast
werd
Wij zouden zoo verschillende zaken
kunen noemen, waarin de Staatk.Geref.
van de leer der oud-vaders sterk afwij
ken. En daarom begrijpen wij niet dat
ze juist op dit ééne punt aan de leer
der vaderen vasthouden.
Wij zeiden het reeds, het moet voort
vloeien uit geheel verkeerde voorstel
ling, die men zich in St. Geref. kring
van de practijk der oud-vaderen vormt.
We zouden zoo zeggenmen moet
toch eigenlijk het eene doen en het an
dere dat van zuiver kerkelijken en
theologischen aard, dus van hooger or
de is niet nalaten.
Maar we zeiden reeds, men stelt zich
de dingen anders voor dan ze waren.
Men krijgt zoo den indruk, als men St.
Geref hoort en leest alsof onze vaderen
precies in dezelfde omstandigheden en
gewoonten leefden als wij in onze da
gen, plus practische toepassing van art.
36.
Maar men ziet over het hoofd, dat
in den tijd van onze vaderen het pu
blieke leven een gereformeerd karakter
droeg. Men had behalve de Roomsche
en de Lutherschen en Remonstrantsche
kerk geen andere kerk dan de Her
vormde (Gereformeerde). En die laat
ste kerk vormde de groote meerderheid
Het was de Staatskerk.
Tot weren en uitroeien van de Room
sche of Lutersche of Remonstrantsche
kerk zijn onze vaderen nooit overge
gaan. Integendeel zij vonden in ons
land bescherming, waar ze elders ver
volgd werden.
Zelfs kregen ze eigen scholen, zoodat
ze niet verplicht waren hun kinderen
gereformeerd onderwijs te doen geven.
Het eenige wat naar art. 36 zweemde
was. dat, wilde met voor eenig publiek
ambt in aanmerking komen, men belij
dend lid der Herv. kerk moest zijn.
Wie klokkeluider, doodgraver, burge
meester of magistraat wilde zijn moest
lid der Hervormde (Gereformeerde)
kerk zijn.
Nu zal men van St. Gereformeerde
zijde kunnen zeggen, dat was toch al
heel wat, zoover hebben wij het in on
zen tijd toch niet gebracht.
Maar dan brengen wij bier tegen
tweeërlei onder het oog.
In de eerste plaats Hoe zou men dat
in onzen tijd willen toepassen, stel al
dat we het billijk noemen en het den
liberalen, die het ook geprobeerd heb
ben nooit hebben kwalijk genomen. Het
is immers bij de steeds grooter worden
den afval een onmogelijkheid
Maar in de tweede plaats is het ook
niet gewenscht en zelfs hoogst gevaar
lijk.
We hebben dat gezien in de Her
vormde kerk der achtienae eeuw.
Juist door dat systeem is die kerk
volkskerk geworden.
D.w.z. een kerk waarvan ieder lid
werd (en dus ook aan den Heiligen
Disch aanzat, want dat viel in die da
gen nog samen) die naar een publiek
baantje hunkerde. Alles stroomde toe
en het werd dë ondergang van de kerk,
der „Vaderlandsche kerk'Wooral hier
aan is te wijten dat Willem I, zonder
protest van de zijde der kerk, op uit
zondering van de kerk van Amsterdam
een synodale organisatie kon maken.
Dat is de vrucht van de practijken
zooals de S. G. P. die als eisch van
het beginsel voorstelt.
Men maakt zich van die woorden
uit art. 36 een verkeerde voorstelling.
Het was in de dagen toen het pu
bliek nog gebonden was aan het gere
formeerd beginsel reeds een onmoge
lijkheid om art. 36 te handhaven.
Maar kan men het in onze dagen
toepassen
Het beginselprogram der S. G. P.
zegt in art. 3, dat de overheid geroepen
is, in alle samenkomsten te verbieden
het verbreiden van beginselen die de
eere Gods en het gezag der overheid
aanranden. Maar dan kan de overheid
wel beginnen om de Tweede Kamer,
waarvan Ds. Kersten zelf lid is te slui
ten want schier dag aan dag predikt
de S. D. A. P. en de communist daar
beginselen die de eere Gods en het ge
zag der Overheid aanranden.
Men gevoelt dë onmogelijkheid van
dien eisch.
En hoe staat het met de S. G. P.
zelve
Art. 36 kent slechts één zuivere leer.
Maar de S. G. P. doet haar uiterste
best, ze spant alle krachten in om uit
alle kerken stemmen te halen. Zij heeft
candidaten voor de Kamer gesteld uit
de Hervormde, de Chr. Geref. kerken
en de Gereformeerde gemeenten om
toch maar te doen zien, dat ze een
interkerkelijke partij is.
Maar is art. 36 interkerkelijk
Als het mogelijk ware dat de over
heid den eisch der S. G. P. kon inwil
ligen, welke kerk moet dan de kerk der
Overheid zijn, die waarvan Ds. Zandt
lid is, die van Ds. Kersten, of de Chr.
Geref.
Men ziet reeds hieruit, dat dëfë.G.P.,
die art. 36 in haar vaan schrijft, in
eigen boezem dat art. verloochent. Ze
kan het niet eens in eigen politieke for
matie handhaven.
En wij nemen haar dat niet kwalijk.
Want ze kan niet anders.
Maar de inconsequentie vloeit voort
uit de verkeerde voorstelling, die men
zich maakt van de dingen, waarover
men het zoo druk heeft.
Veilig gaan we als we ons houden
aan het Woord des Heeren, dat Kerk
en Overheid gescheiden houdt, dat aan
beiden een eigen terrein toekent en
dat uitdrukkelijk den eisch stelt, dat het
geestelijk leven door het zwaard des
Geestes en des Woords moet gediend
worden.
Liever dan aan het woord der S.G.P.
houden we ons aan het woord' van den
bekenden Dordtschen vader Trigland,
die het zwaard van Maurits afwees en
zeide: geef ons slechts vrijheid en we
zullen de Remonstranten dood pre
diken!
Het ligt in den Hollandschen volksaard om
te mopperen, heb ik eens hooren zeggen.
En wie zijn oor te luisteren legt, gelooft het.
Er wordt door onze menschen heel wat af-
gemopperd.
Er wordt gemopperd over den patroon en
over den arbeider, over de mevrouwen en over
de dienstboden, over de buren en over de
ambstdragers in kerkelijke en wereldlijke be
diening, over toestanden in het politieke en
maatschappelijke leven, over wetgeving en
volksvertegenwoordiging.
Zoo kan men doorgaan zonder einde.
Ik zou haast geneigd zijn het den Profeet na
tezeggen: „Wat klaagt gij een ieder klage
vanwege zijn zonde
Over eigen zonden: Ja, daar hoort men maar
zelden over
En toch ligt daar eigenlijk het begin der
breuk.
Vandaar, dat Christus tot de pharizeeërs, die
over de overspelige vrouw kwamen klagen, zegt:
„Wie van u zonder zonde is werpe het eerst
dën steen op haar."
En ze dropen allen zonder uitzondering af
En Christus, die het hart des menschen kent,
klaagde niet over haar.
Evenwel nochtans geef ik gaarne toe, dat
er heel wat reden tot klagen is.
Het is niet alles zoo het wezen moet.
Trouwens, als dat zoo ware zou deze wereld
de wereld niet meer zijn.
Toch moesten we die specifiek Hollandsche
eigenschap, om altijd maar te klagen, eens wat
tegen gaan.
Wij, Hollanders, hebben immers naast alle
reden tot klagen, nog oneindig veel reden meer
om dankbaar te zijn.
Dat zien we te veel over het hoofd.
Of liever, dat zien we veelszins heelemaal
niet.
Dat komt door onzen beperkten gezichtskring.
We zijn zoo geneigd ons leventje met een
muurtje te omringen en wat daar binnen is als
de wereld te beschouwen. Wat er buiten valt
bestaat voor ons niet.
Bij den een is dat kringetje wat wijder dan
bij den ander, de een betrekt er zijn dorpje in,
de ander zijn gewest, een derde zelfs z'n pro
vincie, een vierde die al een groote horizont
heeft ons landje, maar wie beziet de verhou
dingen internationaal.
Wie?
En toch moesten we eigenlijk dat allemaal
doen.
We zijn toch schepselen dezer aarde
Hadden we onder Gods bestel niet even goed
als Duitscher, Franschman, als Rus of als Chi
nees geboren kunnen worden
Zijn we tenslotte niet allemaal leden van één
en hetzelfde menschelijk geslacht
Welke reden hebben we er dan toe ons
kringetje van de groote, wijde wereld af te
zonderen
Geen enkele 1
En daarom is het onze plicht, dat we zoo
nu en dan ook eens trachten een stapje buiten
ons nauwe kringetje te do'en en wat verder
te zien dan het muurtje, dat we opgetrokken
hebben.
En dan moeten we eens gaan vergelijken
met die duizenden en millioenen anderen, die
óók deel uitmaken van het menschelijk geslacht 1
Ik geloof, dat vele klachten verstommen
zouden.
We zijn zoo gewend te klagen over onze
overheid 'en haar wetgeving, over de weinige
Christelijke beginselen, die feitelijk aan onze
wetgeving ten grondslag liggen.
We klagen over de Christelijke partijen, over
hun politiek, hun optreden in de Kamers, Staten
en Raden.
En ik stem toe, en er is veel reden tot klacht.
De zonden, waaraan we allen onderworpen
zijn, bederft zoo heel veel.
Maar toch, bij dit alles zien we ons politieke
leven nu eens internationaal, dan verstommen
plots al die klachten 'en er gaat een juich- en
danktoon op 1
Dan plots zien we, dat we in een zeer be
voorrechte positie leven.
We weten ongeveer wat er in Rusland plaats
heeft.
Nog pas las ik, dat de Regeering 300.000
kilogram koper te koop aan bood, het was
hetklokkemetaal van de honderden kerken
die gesloten waren.
Zegt ons dat niet veel
In Duitschland is het niet veel beter.
Het Socialisme heerscht daar in anti-Chris-
telijken geest. Het heeft gepoogd alle scholen
van den Bijbel en den godsdienst te berooven.
En er is een schoolstrijd ontstaan, die wij
reeds voor 50 jaren streden.
De onzedelijkheid 'en de ongerechtigheid ne
men er hand over hand toe, veel erger en
brutaler en veel meer van bovenaf gesanction-
neerd dan ten onzent.
En dan Frankrijk
De Christen zucht daar in slavernij 1
Het onderwijs is er anti-godsdienstig.
Het is daar bij de wet verboden aan onder
wijzer en onderwijzeres, deel te nemen aan de
Godsdienstoefeningen anders dan haar gewoon
bij te wonen. Het is den onderwijzer verboden
het orgel te bespelen in de kerk, deel uit te
maken van een kerkelijk koor. Het is ouders
verbod'en' aan den geestelijke, predikant of pas
toor, op te dragen onderwijs in den godsdienst
te geven op de openbare school, buiten de ge
wone schooluren. De geestelijke mag er de
school niet binnen treden. Hij wordt geschuwd
als ware hij melaatsch. Maar de ouders zijn
wel verplicht hun kinderen te zenden naar de
neutrale school want vrije scholen zijn er
niet overal en hun kinderen dus over te
geven aan onderwijzers, die spotten met dën
godsdienst en zich beijveren de kinderen de
moraal en het geloof der Bolsjewisten te Ieeren
en te trachten hen ongeloovig te maken, zooals
ze zelf zijn.
Aan de publieke zijde van den weg mag geen
enkel burger eenig religieus embleem aan
brengen.
Het is een Franschman, die het ons vertelt.
Maar hij zegt nog meer
De Fransche Staat, zoo klaagt hij, is gevallen
in handen der vrijmetselaars, in handen der
atheïsten, dergenen, die er op uit zijn om alle
religie te vernietigen, weg te vagen uit het volk.
De „leeken-staat", zooals zij dien wilden en
hebben gevormd, is gekeerd tegen den gods
dienst en bestrijdt de Christelijke religie.
Een ambtenaar, die het wagen zoude een
godsdienstoefening te volgen in de kerk waartoe
hij behoort, zou onmiddellijk gehouden worden
voor een clericaal. Voor een reactionair. Als
zoodanig zou hij voor altijd zijn geteekend en
verworpen door de machthebbers. Zijn bevor
dering zou worden gekeerd, hij zou onder
worpen zijn allerlei plagerij, boven al in de
kleinere gemeenten, waa de „Loge" haar spion
nen heeft, die de burgerij bewaken en grooten
invloed oefenen op de adminisratie. Men moest
het eens zien, dat een prefect, een Minister, een
President der Republiek, het waagde naar de
mis te gaan, of zelfs, dat een veldwachter het
aandurfde om bij een processie het baldakijn
boven den priester te helpen dragen.
Maar ook de Volksvertegenwoordiger is
niet vrij. Een Senator, een lid der Kamer, een
lid der Pronvinciale Staten of van den Gemeen
teraad durft maar zeer zeldën uit te komen
voor zijn geloof, als hij dit nog heeft.
Hij wacht er mee tot de dood aan de poort
klopt.
Dat is de bange klacht van een Fransch
Christen
Verstomt dan niet al ons klagen
En beseffen we niet ,dat we in bevoorrechte
positie leven
Want Frankrijk moge al ver gevorderd zijn
op den weg naar het modern paganisme, het
nieuw opkomend heidendom, de andere landen
volgen op den voet.
Socialisme en Communisme winnen veld.
In kleinere landen als Denemarken en België
gaaat het precies zoo.
Nog pas las ik van de kleine groep Gerefor
meerden in Servië, het gedeelte, dat van het
Hongaarsche volk is afgenomen. Geheel af
gesneden van hun moederland en ook van hun
moederkerk, hebben die broeders daar een har
den strijd voor de instandhouding van hun
eeredienst.
Met giften uit ons vaderland is het die broe
ders gelukt tot den bouw van een eigen bede
huis over te kunnen gaan. Volgens de predikant
uit die gemeente schrijft naar Holland, dat de
eerste steenlegging een dag van rijken zegen
was; uit alle drie de gemeenten waren oud en
jong saamgekomen en menige traan, getuige van
dank en lof, vloeide over de wangen.
Maar in een andere gemeente, waar tot dus
ver des Zondags saamgekomen werd in een
staatsschool, was tegelijk weer teleurstelling.
Het ministerie van Eeredienst verbood dat ge
bouw voor den vervolge. Plotseling kwam dit
besluit af van de regeering „en zij ziet met leede
oogen, dat deze Gereformeerde broederen aan
hun kerk getrouw blijven.
En nu komt de bede wéér tot ons Hollandsche
Gereformeerde volk om hulp
Zóó staat het in Servië.
Wat leven wij dan in een rijk land.
Socialisme 'en Communisme zijn nog sterk in
de minderheid, en ons godsdienstig leven is
derhalve nog vrij
En bij ons is het niet alleen mogelijk, dat
een Christen-Minister, doch dat een Christelijk
Ministerie optreedt, alsde rechtsche groepen
tenminste minder klagen en meer eensgezind
optreden.
Als links hier de lakens uitdeelt en de anti-
Christelijke beginselen in practijk brengt, is het
niet hun macht, doch de rechtsche verdeeldheid
die haar dat mogelijk maakt.
Wij hebben nog een school naar dën wensch
der oudersWij hebben vrijheid van Gods
dienst én Godsdienstbelijdenis naar buitenWij
hebben nog een wetgeving in Christelijken geest.
Met eere dragen vele hooge staatsambtenaren
en bestuurders van land, gewest en stad en
dorp nog hun godsdienstige overtuiging.
Inderdaad, zien we buiten de grenzén, dan
worden we er van overtuigd, dat wij ten onzent
nog in een bevoorrechte positie leven.
Bij al het klagen, dat we doen, mogen we
daar ook wel eens aan denken.
En dan beseffen, dat het in den middelen weg
alleen de samenwerking der groote rechtsche
partijen was, die ons die bevoorrechte positie
schonk.
Zonder dat zouden we even ver weg zijn als
de landen rondom ons 1
Nu het tegen de verkiezing gaat mogen we
dat wel eens. in overweging nemen
UITKIJK.
„Het Volk" van 24 Mei j.l. noemt, wat ik
schreef over het wetsontwerp-Duys „zenuw
achtig geraas" en meent, dat het „alle teekenen
van hooge koorts vertoont." Aangezien ik „Het
Volk" nooit anders dan voor een politieken
kwakzalver heb aangezien, zal ik mij over deze
diagnose van mijn gezondheidstoestand maar
niet verontrusten. De rest der beweringen wil
ik echter nog wel even onder de oogen zien.
„Het Volk" verwijt mij, dat ik zelf „met
schaar en lijmpot" heb gewerkt, n.l. door aan
haling uit het Voorloopig Verslag. Jawel I maar
dat heb ik er bii vermeld. De heer Duys even
wel verzweeg het een diende het als eigen werk
aan. Vermoedelijk heeft hij dat ook verzwegen
voor de vrienden, die hij liet teekenen. En dan
begin ik bij mijn knipmethode niet zulke
blunders als de heer Duys.
Voorts zegt „Het Volk", dat „de volstrekte
nietigheid der in het V. V. geopperde kritiek
reeds in de memorie van antwoord was aan
getoond". Eilieve, waarom heeft „Het Volk"
door middel van schaar en lijmpot niet even
een staaltje van die „afdoende" weerlegging
gegeven Dat ik er geen nota van nam, vond
eenvoudig zijn oorzaak in het feit, dat die
memorie van antwoord nog niet was versche
nen, toen ik mijn artikel schreef. Ik beschikte
toen nog slechts over het Voorloopig Verslag.
En wat mij daarbij bijzonder trof. Dit, dat dit
verslag, waaruit ik citeerde, was onderteekend
door niet minder dan drie sociaal-democraten,
de heeren Vliegen, Drop en Van Braambeek en
twee antirevolutionairen, de heeren Duymaer
van Twist en Van den Heuvel. De meerderheid
bestond dus uit vrienden van de voorstellers.
Hoe hebben die dan zulke „volstrekt nietige
kritiek" zonder .afdoende weerlegging" in het
V. V. laten passeeren Waren ze al evenmin
als de mede-onderteekenaars op de hoogte van
het overhaaste én onvoldoend voorbereide werk
van den voorsteller „Het Volk" informeere
maar eens, hoe deze rapporteurs er mee in
zaten, toen het verslag moest worden opgesteld.
Ze hebben zich bij de geopperde kritiek de
oogen uit het hoofd geschaamd en niet vriende
lijk over collega Duijs gedacht. Maar wat de
deur dicht doet het zaakje was zóó onbe
holpen, dat de heer Duys zelf, die toch anders
voor geen klein geruchtje vervaard is, bij de
mondelinge verdediging in de Kamer tot de er
kentenis moest komen „wij willen ook wel er
kennen, dat aan ons voorstel fouten en onvol
komenheden kleven."
Eindelijk beweert „Het Volk" dat de verte
genwoordigers der visschersorganisaties ook na
de verschijning (van het w.o. Dijys) er hun
warme instemming mee betuigen."
In hoevere dit waar is, bleek uit wat de heer
Duymaer van Twist opmerkte bij de openbare
behandeling
„De grootst mogelijke meerderheid van de ne-
venbedrijven der Zuiderzeevisscherij is van het
wetsvoorstel van den heer Duys c.s. niet ge
diend. Zij geven een verstandig voorstel, dat niet
in de richting gaat van het wetsvoorstel Duys
c.s. Zij voegen aan hun ontwerp dit nog toe
„Door wijziging der wet in dezen (onzen)
zin, zou aan de gerechtvaardigde wenschen
van belanghebbenden, zoowel visschers als
nevenbedrijv'eii, tegemoet gekomen worden,
en een einde gemaakt worden aan den nu
reeds zoo lang heerschenden toestand van
onzekerheid."
De belanghebbenden zelf vragen dus aan de
Kamer om het wetsvoorstel-Duys c.s. niet aan
te nemen. Zij geven een ander voorstel in over
weging. Zij deelen daarbij mee, dat het grootste
deel, zoowel van de visschers als van de neven-
bedrijven, met het project van het adres in
stemmen."
„Het Volk" make zich geen illusies betref
fende de „trouwe antirevolutionaire kiezers"
onder de Zuiderzeevisschers. En wij „zitten, er
volstrekt niet leelijk mee in."
R. A. d. O.