Antirevolutionair
Orgaan
voor de Zuidhollandsche en Zeeuwsehe Eilanden.
IN HOC SIGNO VINCES
No. 3540
ZATERDAG 25 MEI 1929
44ste JAARGANG
EERSTE BLAD.
Samenwerking.
Op den Uitkijk.
Fa. W. BOEKHOVEN A ZONEN
Het nadrukken van den inhoud van dit Blad is verboden overeenkomstig de Wet op het Auteursrecht.
Hoe men de Kiezers
voorlicht.
Deze Courant versch$nt eiken WOENSDAG en ZATERDAG.
ABONNEMENTSPRIJS per drie maanden franco per post f 1.- bfl vooruitbetaling.
BUI PENLAND bi vooruitbetaling f 8.50 per jaar,
AFZONDERLIJKE NUMMERS 5 CENT.
UITGEEFSTER:
SOMMELSDIJK
Telef. Interc. No. 202 Postbus No. 2
ADVERTENT1ËN 20 cent, RECLAMES 40 cent, BOEKAANKONDIGING 10 cent per rege
DIENSTAANVRAGEN en DIENSTAANBIEDINGEN f 1.— per plaatsing.
Groote letters en vignetten worden berekend naar de plaatsruimte die z| beslaan.
AdvertentlSn worden Ingewacht tot DINSDAG- en VRIJDAGMORGEN 10 uur
BffWWWWlMUMI MIHIII —j
Er wordt in onze dagen weer druk
gesproken en geschreven over de
samenwerking der Rechtsche partijen.
De S.G.P. en de H.G.S. keuren die
samenwerking af en spreken van een
„monsterverbond tusschen Rome en
Dordt".
Nu moet men wel begrijpen welk
karakter die politieke samenwerking
in onze dagen heeft. Onder het oude
kiesstelsel was het zoo, dat er al vaste
samenwerking bestond vóór de stem
bus. Er waren districten waar Room-
schen de Protestanten en andere dis
tricten waar de Protestanten de Room-
i* schen helpen moesten tegen Links.
Dat is nu voorbij. De Evenredige
Vertegenwoordiging heeft hieraan een
eind gemaakt. Ieder partij gaat alleen
voor zichzelf den stembusstrijd in. Van
samenwerking in dien zin is dus geen
sprake meer.
Thans is alleen van samenwerking
sprake na het sluiten van de stembus,
wanneer er over de vorming van een
Kabinet gesproken wordt.
Men heeft dan allereerst te maken
met den stembusuitslag. Blijkt, dat de
meerderheid in Linksche handen komt,
door dat ze b.v. 51 of meer Kamer
zetels te bezetten krijgen, dan is er
voor Rechts geen reden om over sa
menwerking te spreken. Bij iedere zaak,
die behandeld wordt, blijkt dan van
zelf of er samenwerking der minder
heid is. En we kunnen ons voorstellen,
^dat Rechts dan zeker een aaneenge-
sloten colonne vormen zal, waarop zelfs
de S. G. P. geen uitzondering zal
maken.
Wat Links als meerderheid dan zal
trachten door te voeren, zal, waar het
beginselvraagstukken betreft, niet de
instemming van ééne partij ter rechter
zijde verwerven. En daaruit zal dan
blijken, dat er toch inderdaad wel een
gemeenschappelijke grondslag is, die
Rechts verbindt, al wordt dit thans
geloochend.
We zullen echter hopen, dat het zoo
ver niet komt Het zou voor velen wel
een leerzame, maar naar te vreezen
is voor ons Christenvolk algemeen een
zeer pijnlijke les worden
Anders staat het als Rechts de meer
derheid behaalt.
Het nieuwe Kabinet, dat er onge
twijfeld komen zal, draagt dan waar
schijnlijk ook de kleur van de Tweede
Kamer. Er zal in dat geval dus door
H. M. de Koningin getracht worden
iemand te vinden, die als kabinetsfor
mateur optreden wil en deze moet dan
zien zijn ministers te krijgen. Links is
vanzelf uitgeschakeld. De keus moet uit
Rechts gedaan worden.
Om nu een homogeen beginsel-ka
binet te krijgenmoet er onverbiddelijk
samenwerking zijn. Daar is geen andere
weg.
Een Kabinet enkel uit Roomschen,
enkel uit Christelijk-Hist. of enkel uit
Anti-Rev., behoort praktisch natuurlijk
tot de onmogelijkheden.
Er moet dus samenwerking zijn.
Maar juist die samenwerking willen
nu enkele kleine partijtjes niet.
Zij willen wel meedoen aan de ver
kiezingen, wel meedoen aan de can-
didaatstelling, wel meedoen aan de vor
ming der Tweede Kamer, maar als
H. M. de Koningin nu zegt: „helpt mij
nu ook aan ministers dan schudden
zij het hoofd en zeggen„neen, wij
willen wel kritiek uitbrengen, wel af
keuren, wel zeggen hoe het niet en hoe
het wel moet, maar U helpen doen wij
niet we willen geen samenwerking
Hoe hebben we nu over deze hou
ding te denken
Moet ons land niet geregeerd wor
den
Moet H. M. de Koningin geen mi
nisters hebben
Als het van die kleine partijtjes af
hing kreeg H. M. geen ministerie, bleef
ons volk regeeringloos. Daar komt het
praktisch op neer.
Gelukkig stellen de Roomsch-Kath.,
de Christel.-Hist. en de Anti-Rev. zich
op een ander standpunt. Deze partijen
beseffen, dat er geregeerd moet wor
den. En zij aanvaarden dus hun Kamer
lidmaatschap, doch ook de consequen
ties, die daaruit voortvloeien, en als
H. M. vraagt: geeft mij nu ook minis
ters, dan zal er in deze partijen samen
werking zijn om een oplossing te vin
den en aan het verzoek van H. M. te
voldoen.
En dan komt de samenwerking
De programs worden bij elkander
gelegd en de wenschen der drie partijen
vergeleken.
Uit de programs wordt één regee-
ringsprogram opgesteld, waarmee de
drie partijen zich vereenigen kunnen
en dan gaat het nieuwe Kabinet zee in.
Dan is er een Kabinet als gevolg
van samenwerking.
En die samenwerking onderstelt na
tuurlijk, dat er éénheid in de hoofd
punten gevonden is. En nu is juist dit
het mooie en de zegen in ons land, dat
in die hoofdpunten de drie partijen ter
Rechterzijde één zijn.
Groen van Prinsterer schreef eens
„In beginsel is elk Christen antirevo
lutionair". Hij bedoelde daarmee, dat in
dat beginsel, in die hoofdlijnen van het
waarachtige Christendom Roomschen
en Protestanten elkander, wat betreft
de Staatkunde, vinden.
Duidelijker zegt Groen dat nog als
hij opmerkt: „Dan constateer ik in de
eerste plaats, dat wij Antirevolutionai
ren, waar het gaat om de bevestiging
van den christelijken grondslag van ons
staatsleven, onze Roomsche landgenoo-
ten niet buiten het christelijke erf mo
gen sluiten." Volgens Groen behooren
de Roomsch-Kath. geschriften van La
Mennais, Halier, de Bonald, de Brogli
e.a. tot de uitnemendste Anti-Rev. lite
ratuur. En reeds in 1853 zei Groen in
de Tweede Kamer, dat antirevolutio
nair een naam is van een politieke rich
ting, „die niet binnen de grenzen der
Hervormde, zelfs niet der Protestant-
sche gezindheid beperkt is."
Dat Groen zóó spreken kon vloeit
hieruit voort, dat er op staatkundig ge
bied een diepere beginseleenheid is, die
gevolg is van de eenheid in belijdenis
der Apostolische Geloofsbelijdenis.
En juist op die eenheid in belijdenis
waar het gaat over de Christelijke
grondslagen, zal het steeds weer aan
komen.
Het gaat over het Gezags-
vraagstuk.
Het gaat over het o n d e r w ij s-
vraagstuk.
Het gaat over het vraagstuk der
publieke eerbaarheid.
Het gaat over het behoud van het
huwelijks- en gezinsleven, over de op
voeding van ons kind', over den Chris
telijken grondslag van ons strafrecht.
En over die vraagstukken, die nog
met meer uit te breiden zijn, is er een
heid in de drie Rechtsche partijen.
En op dien grondslag kan er dan
ook samenwerking zijn tot vorming van
een Kabinet.
Zóó zag Groen van Prinsterer het.
Zoo zagen alle groote Christenstaats
lieden het.
Zoo zag Schaepman het, en Kuyper,
en Lohman. Zóó zien in onze dagen
het nog de groote figuren uit ons po
litieke leven, wier blik niet belemmerd
wordt door locale dingen, maar die
den grooten geest van het moderne
leven proeven, een geest van antichris
telijkheid en Godverzaking, die in het
buitenland overheerscht, maar die God'e
zij dank door de eensgezindheid van
de groote Rechtsche partijen in onze
historie, nog belemmerd wordt in zijn
ontzettende uitwerking.
De samenwerking van Rechts heb
ben we dan ook niet te zien als een
vloek, doch als een zegen Gods,
waardoor ons land en volk en Vorsten
huis nog bevoorrecht werden boven
zoovele landen rondom
De vorige week zag ik in een plaatselijk blad
een ingezonden stukje, dat ik tweemaal overlas
en toen nog niet gelooven kon wat er werkelijk
stond.
Men zegt wel eens: „ik geloofde m'n eigen
oogen niet", maar dat zou ik hiervan haast
gezegd hebben.
't Was een stukje over de positie der land
arbeiders en onderteekend met: „Een landbou
wer".
Deze man, die blijkmaar al op gevorderden
leeftijd is, vergeleek het gehalte der landarbei
ders van thans met die van voor vijftig jaar,
en die vergelijking viel zeer in het nadeel der
tegenwoordige arbeiders uit.
Vroeger was er in de landarbeiderskringen
tevredenheid en dankbaarheid. Tevredenheid
zelfs als deze landbouwer z'n arbeider met
4.80 loon per week Zaterdags naar huis
stuurde en wanneer die week aan de beurt was,
dat de huishuur werd afgehouden en de „bak-
zak" verrekend werd, hij met ?én dubbeltje
thuis kwam. Dan nog nam die man z'n petje
af en zei „dankje baas". Dankbaarheid was
er zelfs als de vrouw een paar dagen bij de
boerin helpen mocht als het varken geslacht
werd en ze als loon een mand vol darmen mee
kreeg, of als het zoo te pas kwam een pannetje
afgekookt vet. Dan stonden zelfs de tranen
in de oogen van dankbaarheid
Nu is dat anders. De arbeider wil hetzelfde
eten als z'n baas hebben. De boer weet zelfs
niet waar hij met z'n oude broeken blijven moet,
want die willen de arbeiders tegenwoordig ook
al niet meer afdragen.
Zoo gaat het voort in dat stukje.
Heusch, ik overdrijf niet. Het stond er pre
cies zoo.
Het treurigste van alles was nog wel, dat
die landbouwer nog vrome woorden gebruikte
en betreurde, dat er tegenwoordig geen eerbied
meer was voor de machten, die God over de
arbeiders gesteld had, dat de arbeiders, die
toch onderworpen moesten zijn, geen ontzag
meer hadden voor hun patroon. En ten slotte
hoopte hij, dat de geestelijken van alle kerken
den arbeiders die zonden onder het oog zouden
brengen, opdat er terugkeer komen mocht tot
de oude paden.
Is het wonder, dat ik m'n oogen niet ge
looven kon
Maar toen ik aan 't denken ging, kwam ik
toch tot de conclusie: ja, die man meent het
zoo. Hij is er nog een van het vrome, oud-
liberale stempel. Het is een stem uit het graf
der vorige eeuw.
Vroeger waren de toestanden ten plattelande
zoo, als die landbouwer hier schrijft.
Ik had naar aanlieding van dit stukje een
gesprek met iemand, die zich ook gevallen her
innerde uit die dagen, toen de arbeider nog in
slavendienst bij den oppermachtigen boer was.
't Was toen gebeurd, dat als de boer een koe
slachtte voor den winter, de arbeider een paar
emmers pekel meekreeg, waarin z'n vrouw de
aardappels kookte, dat spaarde haar het zout
voor de aardappelen uit
Een ander geval is nog van recenten datum.
Een arbeider had zestig jaar bij denzelfden
boer gediend. Van z'n elfde jaar af.
Hij was dus nu één en zeventig.
De boer kon hem niet meer gebruiken en
de man stond op straat. Samen met z'n vrouw
had hij f 5.— ouderdomspensioen. Verder was
hij aangewezen op de kerkelijke en gemeentelijke
armenzorg.
Het zijn feiten
En zoo zijn er vele te noemen.
Ik herinner me het geval, dat Ds. Talma
mededeelde op de christelijk-sociale conferentie
in 1905 te Amsterdam. Hij vertelde daar het
volgende
„Ik was een paar maanden dominé, toen ik
een ervaring had, die mij diep schokte. Overal
in mijn gemeente was 't gewoonte, dat de men-
schen groote brooden bakten. Op een keer, op
huisbezoek uit, kwam ik bij een vrouw, die
bezig was brood te bakken en ik zag, dat zij
haar baksel veel smaller toebereidde. Ik vroeg
haar zoo, hoe zij daar zoo toe kwam. En 't
antwoord was: och dominé, ik geef den kinderen
altijd 's morgens en 's avonds twee boterham
men. 's Zomers heb ik ook het gewone, breede
brood. Maar 's winters is er geen geld voor en
dan bereid ik het langzamerhand wat smaller,
om den kinderen toch maar hun twee sneden
brood te geven."
Ds. Talma voegde er aan toe: „Dat heeft
mij ontzettend aangegrepen. Mijn dag was be
dorven. En van de Universiteit gekomen met
een heeleboel kennis, kreeg ik hier een kijkje
in toestanden, die mij heel vreemd waren, waar
van ik het bestaan wel wist in theorie, maar
't verschrikkelijke nog nooit zoo gevoeld had.
En dat heb ik alleen gezien. Niet onder
vonden als zoo menige vader, als zoovele
moeders, thuiskomende mét moede spieren en
afgepijnigde hersens, met een ledige maag dik
wijls, dat voelen moeten. Ik voelde dat alleen
maar zoo diep, als een jonge dominé -dat voelen
kan."
Hoe konden vroeger zulke toestanden be
staan
Ach, het was louter vrucht van de liberale
denkbeelden uit die dagen. „Vrijheid in het
sociale leven". Geen overheids-bemoeiïng.
Vrijheid van den patroon en vrijheid van
den arbeider
Maar men gaf er niet om, dat die vrijheid
alléén den patroon ten goede kwam, doch dat
die vrijheid 'voor den arbeider praktisch op
slavendienst neerkwam
Gelukkig is er ook in dit opzicht veel ver
anderd en verbeterd.
Niet door het socialisme
Wie dat meent bedriegt zich.
Het socialisme doet precies hetzelfde wat
vroeger het liberalisme deed: alles voor één
klasse. Het is ook bij het socialisme een kwestie
van macht. En dat gaat lijnrecht in tegen het
Woord,1 Gods, dat geen vrijmaking van den
mensch door macht, doch alleen door recht
kent.
Daarom zal ook het socialisme groot fiasco
lijden. De ellende, die dit stelsel over 't mensch-
dom brengt, zal niet minder groot zijn, dan die
het oude liberalisme gebracht heeft.
Trouwens het kan ook niet anders. Het zijn
geesteskinderen. Liberalisme en socialisme ko
men voort uit één en hetzelfde beginsel van
Revolutie en Ongeloof.
De verbetering, die er allengs gekomen is,
is te danken aan het ontwaken van het posi
tieve Christendom, dat begreep, dat het ook
een, dure roeping op het maatschappelijk en
sociale terrein des levens te vervullen had.
Lang voor het socialisme optrad werd door
onze menschen in de Kamer voor recht aan
de sociaal-misdeelden gepleit.
En niet weinig heeft wijlen Ds. Talma hierin
mogen bijdragen. Wij mogen gerust zeggen, dat
hij zijn leven geofferd heeft voor het heerlijke
levensdoel, dat hij zich stelde, toen hij met de
ellende der armen kennis gemaakt had.
Zeker, hij heeft toen eerst de socialistische
schrijvers bestudeerd. Maar hij voelde wel, dat
het dien weg niet op moest.
En reeds in zijn pastorie te Heinenoord maak
te hij kennis met de geschriften van Christenen,
die in Engeland, waar het vreesedijke industrie
leven nog veel harder op den arbeider drukte,
voor toepassing van het waarachtige Christen
dom gepleit hadden.
Het is zooals een schrijver van Talma's leven
zegt: „De jonge dominé van Heinenoord maakte
kennis met de harde werkelijkheid. Hij merkte
op, dat in zeer vele arbeidersgezinnen ook bij
harden arbeid de inkomsten te gering waren,
om zelfs op sobere wijze in het noodzakelijk
levensonderhoud te voorzien. In de pastorie
van Heinenoord werd gerekend: nagegaan
wat de levensmiddelen kostten en hoe hoog,
of liever hoe laag wel de loonen waren. Niet
alleen het verstand zocht naar een ant
woord op de maatschappelijke vragen, óók het
hart drong tot sociale studie. En straks tot
sociale daden. Talma leerde iets verstaan
van het „bewogen zijn met inerlijke ontferming
Ds. Talma heeft zegenrijk werk mogen doen.
Al is zijn leven onder dien arbeid verteerd. Al
moest hij vooral van desocialisten veel
tegenstand ondervinden
En nu zijn er in onze dagen weer die evenals
de oud-liberalen voor het laat-maar-waaien-sy-
steem der overheid pleiten.
Zij toonen zich vijanden van de sociale wetge
ving en willen tot de vroegere toestanden terug.
Onbegrijpelijk
Onmeedoogend
Onchristelijk
On-Bijbelsch
Onbegrijpelijk is hoe menschen die zich wat
de verhouding tuschen Overheid en Kerk be
treft, zoo gaarne bij voorkeur beroepen op het
Oude Testament en de Israëlitische wetgeving,
maar er niets van willen hooren, als de eisch
aan de Christelijke Overheid gesteld wordt dat
zij een roeping heeft ten aanzien van het sociale
leven, ofschoon de Israëlitische staatswetten
veel uitgebreider en veel concreter de roeping
der Overheid in dit opzicht vaststellen en het
sociale leven als het ware reglementeeren.
In ,Ons Program", waarin onze beginselen
worden uiteengezet, leest men echter
„Immers, de anti-revolutionair, die met Gods
ordinantiën rekent, kan noch zal in Israels so
ciale wetgeving, die toch God zelf tot auteur
had, de aanwezigheid voorbijzien van een breede
reeks bepalingen, die wel terdege de verhou
ding tusschen bezitter en niet-bezitter anders
maakten, dan die, bij overlating aan zichzelve,
ooit zou geworden zijn. De Israëlitische staats
wetten toch, rekende den woeker, het in pand
nemen, den schuldeischer, den daglooner, den
naoogst, het terugkeeren van het vervreemde
grondgebied aan den oorspronkelijken eigenaar,
de tienden, het overlaten van de vrucht des
lands om zeker aantal jaren aan de armen, en
zooveel meer, vormen een samenstel van maat
schappelijke inrichtingen, die er onloochenbaar
toe strekten om den machtige te beperken en
een schild over den zwakke op te heffen aldus
ook in het burgerlijk leven uitdruking aan het
hoogere beginsel van barmhartigheid te geven."
En nu is het waar dat we in onze samenleving
de Israëlitische staatswetten niet letterlijk kunnen
en moeten toepassen. Maar het beginsel dat
aan die wetten door God zelf is ten grondslag
gelegd, geldt nog in volle kracht. En daarom
is het dure roeping op grond van de H. Schrift
dat de Overheid in de maatschappelijke ver
houding ingrijpe.
Natuurlijk geen Overheidsbemoeiingen in
staatssocialistischen zin, maar in zuiver schrif
tuurlijken zin, d.w.z., dat de Overheid het
schild op heffe over den afhankelijke en het
zwakkere dat in den geweldigen economischen
strijd dreigt verdrukt en vernietigd te worden.
Daarom is het onbegrijpelijk dat er tegenwoor
dig weer menschen zijn die eenerzijds op gansch
verkeerde manier Oud-Testamentische toestan
den in onze samenleving wat betreft de verhou
ding tusschen Kerk en Staat willen indragen en
anderzijds juist waar het beginsel leeft ook voor
onzen tijd, omdat het buiten het kader van een
theocratisch koningschap valt de sociale wet
geving ver van zich wegwerpen.
Wie geeft op dit psychologisch, sociologisch
en theologisch raadsel een afdoend antwoord
Ik kan intusschen begrijpen dat m'n ingezon-
denstuken-schrijver„Een landbouwer" die z'n
arbeiders darmen, afgekookt vet en een ver
sleten broek cadeau doet, het met dit soort
menschen wel eens zal zijn. Het tijdperk van
het oud-liberalisme was voor hem het gulden
tijdperk
Maar ik denk aan het woord van Jacobus,
dje zijn vreeselijk anathema, zijn vernietigende
banvloek dezulken in het aangezicht slingert
„Zie het loon der werklieden die uwe landen
gemaaid hebben, hetwelk van U verkort is,
roept, en het geschrei dergenen die geoogst heb
ben, is gekomen tot in de ooren des Heeren Ze-
baöth
Vreeselijk zal het zijn, als we met zulk een
ontzettende verantwoordelijkheid voor Gods
Heilig aanschijn verschijnen moeten
UITKIJK
EEN KREUPEL HOBBELPAARD.
Bij het naderen van het verkiezingssteekspel
worden de paradepaarden in den electoralen
kring voorgeleid. Gelijk men weet, is vooral de
S.D.A.P. daar sterk in. In het voorjaar van 1925
reed de pikeur Ter Laan bijtijds uit op den ma-
geren knol van het roemruchte Ontwapenings-
ontwerp. Nu in de Meimaand van 1929 huppelt
„Meester" Duijs met blijden lach op 't gelaat
rond op zijn initiatief-ontwerp tot wijziging der
Zuiderzee-steunwet.
Een belachelijke vertooning, want wie goed
toeziet, ontwaart den langen vroolijken kwant
met slingerende beenen gezeten opeen al-
lermiserabelst kreupel hobbelpaard.
Daar heeft het Voorloopig Verslag een boek
je over open gedaan en ook de heer Duymaer
van Twist heeft er in de vergadering van j.l.
Dinsdagavond een woordje van gezegd, of
schoon de President zich aan de orde der ver
gadering verplicht rekende onzen afgevaardigde
te beletten het wanschapen creatuur moeder
naakt aan de kaak te stellen.
Het paradepaard, genaamd „Voorstel van
wet van den heer Duys c.s. tot wijziging der
Zuiderzeesteunwet" is, om te beginnen, één
stuk plagiaat. Het is zeer waarschijnlijk in elkaar
geflanst met schaar en lijmpot, naar de methode
van zooveelsterangs nieuwsblaadjes. Doodeen
voudige manier van wetgevenden arbeid. Niet
passend evenwel voor menschen, die in den re
gel over anderer werk een heel grooten mond
hebben.
Zie hier de klare historie.
Er lag in het archief des heeren Duys een
„Proeve van wetsontwerp-Zuiderzeesteunwet
met Memorie van Toelichting", in 1925 aan de
Kamer aangeboden door het Centraal Comité
der Zuiderzee-visschers en het Hoofdbestuur
van den Visschersbond St. Petrus.
Dat vergeelde stuk heeft „Meester" Duys
eenvoudig ter hand genomen, benevens een
knipschaar en een fleschje gluton met kwast.
Hij is aan het knippen getogen, heeft de knipsels
op een deftig vel folio-papier met vignet ge
plakt, is daarmee gegaan naar zijn vrienden, de
heeren Ingenieur Albarda, Doctor Cramer, Van
Zadelhoff, Brautigam s.s.t.t., Meester Sannes,
Kleerekoper zonder meer en last not least
Doctor Ingenieur Van der Waarden. Dezen,
in het volste vertrouwen op de diligentie van
„Meester" Duijs hebben het paradepaard met
hun handteekening vereerd en vervolgens is het
plechtiglijk en met veel vertoon in de box van
de Tweede Kamer gestald. Om te kunnen uit
rijden in de stembus-campagne.
Nu zou dit alles nog niets zijn, als de ros
sinant deugdzaam was, al was hij dan ook geen
volbloed. Maar't is, eilacie, een kreupel
hobbelpaard. En „Meester" Duijs heeft er zijn
vrienden, tot zelfs „Doctor Ingenieur Van der
Waerden als hekkesluiter vies mee ingeluisd,
't Is zelfs een mal geval. De schaar is n.l. wat
weelderig1 geweest en verder gegaan dan de