AAN
EDING
L UIT HET WOORD J
TROM
ie prijzen.
WEN?
»ir
dekking tegen 13.-
ïndvoer
C. WARNAER, Dirksland, Ds. G. VAN DER WAL, Dirksland, A. H. VAN YPEREN, Herkingen en Ds. G. VAN DER ZEE, Den Bommel, Eindredacteur
PREDIKBEURTEN
Geestelijke Opbouw
schetsen uit de
kerkgeschiedenis
[ipstraat 70
f8,-
•ij, Dirksland
63351
■ten zooals 2
;ht compleet Ches-
pn solide 55.00,
sent bestaands
kkaat voor don
ix, Schrijftafels en
|bileering. Bezoekt
liet alleen de beste
kocht de stief
•t Vaan III
ONDER REDACTIE VAN
OP ZONDAG 12 MEI 1929
renstr. 28
I
m 42
;el, ROTTERDAM.
10,80, 3>deelig matras,
iten Ledikanten t 5,75
ijken vanaf f 4,90
(OEDERËN.
J,75, f 10,80 enz.
n ouds om zijn goede
daar ook.
f 55,-
25,—f 30,— en hooger
f 5,90
DEKEN CADEAU
TERDAM, Tel. 55121
ïOOTJES, Oude Tonge
lurdec maar niet beter I
SNLEENBAiNK
)UDDORP.«
ent gelden aan leden tegen
Zij neemt gelden opte.
's.jaars ook van niet.leden.
n kunnen dagelijks wor.
igd by een der leden van
2, 16 en 30 Mei, des
uur, ten huize van den
N OOSTENBRUGGE.
J?
en middagmalen in de
tterdamsche restaurants
ie van vertrouwen is.
J?
vertrouwen vindt in
er.affaire
RANT P. SIMONS
renvischmarkt 12
te Kerk, Telefoon 6341
u?
rima kwaliteit en ook
t gegeven wordt,
U?
e oudste zaak is van
cn dat u daar net en
gen matige pryzen kunt
UI
ommentaar overbodig.
giog tot verbe-
an bet Rundvee
ïverflakkee
Goeree.
ngewone goede afstamming
nelkgifte en vete
LIS Jx. te Sommelsdijk-
aan wetd op de district»
oond met een premie t5ü,
HET BESTUUR
I
VOOR DEN ZONDAG
I
NED. HERV. KERK.
Sommelsdijk, v.m. leesdienst en 's av. Ds. van
Ameide.
Middelharnis, v.m. en 's av. dhr. Dekker van
Bleiswijk (collecte).
Den Bommel, v.m. 9.30 Ds. v. d. Zee en s av.
6 uur leesdienst.
Ooltgensplaat, v.m. 9.30 leesdienst en s av.
6 uur Ds. v. d. Zee van Den Bommel.
Oudi Tonge, v.m. Ds. Vlasblom, n.m. lees
dienst.
Nieuwe Tonge, v.m. leesdienst en n.m. 2 uur
Ds. Vlasblom van Oude Tonge.
Dirksland, v.m. leesdienst en s av. Ds. van
der Wal.
Herkingen, v.m. 9.30 en 's av. 6 uur de heer
Van Yperen.
Melissant, v.m. 9.30 uur Ds. ,van Ameide van
Sommelsdijk.
Stellendam, v.m. en 's av. de heer Bouman.
Goedereede, n.m. 2 uur dhr. Bouman van Stel
lendam.
Ouddorp, v.m. Ds. v. d. Wal van Dirksland
(H. A.) en 's av. leesdienst.
GEREF. KERK.
Middelharnis, v.m. en 's av. de heer De Vries
van Poortvliet.
Stad aan 't Haringvliet, v.m. en n.m. Ds. de
Graaff.
Den Bommel, v.m. en n.m. Ds. Schaafsma.
Ooltgensnlaat, v.m. 9.30 en 's av. 6 uur Ds.
de Lange (bev. nieuwe leden).
Stellendam, v.m. en 's av. de, heer Brouwer
cand. te Vlaardingen.
Ouddorp, v.m. en n.m. leesdienst.
GEREF. GEMEENTE.
Middelharnis, v.m, en 's av. leesdienst.
Dirksland, v.m. en 's av. leesdienst.
Herkingen, v.m. 9 uur (bev. lidmaten) en 's av.
6 uur Ds. de Blois, en n.m. 2 uur leesdienst.
Ouddorp, v.m. en n.jn. leesdienst.
OUD-GEREF. GEMEENTE.
Herkingen, v.m. 9 en n.m. 2 uur leesdienst.
Van de overige gemeenten geen opgaaf.
STICHTELIJKE OVERDENKING 5
HEMELVAART.
En als Hij dit gezegd had, werd
Hij opgenomen, daar zij het zagen, en
eene wolk nam Hem weg van hunne
oogen. Hand. 1 9.
De Hemelvaartsdag bekleedt gelukkig onder
ons nog zijn plaats met eere, meer dan de
goede Vrijdag.
Hoe het komt 't Is van deze door-de-week-
sche-dagen eigenlijk moeilijk te zeggen, daar
toch de Goede Vrijdag evenzeer van ontzag
lijke beteekenis is.
Tot op het laatste toe bezig zijnde in de
dingen Zijns Vaders, is daar dan eindelijk de
veertigste dag na de Opstanding uit de»dooden
aangebroken.
Het verzoeningswerk bij God was tot stand
gebracht. De genade was voor het heidendom
ten toon gespreid. Christus had gehoorzaamheid
getoond tot in den bitteren en smadelijken dood
'des kruises, en God de Vader had Zijn zelf-
offerande aangenomen.
Nu was er wat anders op handen, en wel
eene nadere uitwerking van Gods heilsbemoeie-
nis. In de Opstancjmg lag het bewijs van Zijn
almacht, Zijn triomfeeren over dood en graf, en
in Zijne verschijning veertig dagen lang aan
onderscheidene personen, lag het bewijs, dat
Hij inderdaad uit het graf verrezen was, om
dan ook der menschheid de blijken daarvan
te toonen.
Als dan de dag is aangebroken spreekt Hij
nog met Zijne jongeren over bet Koninkrijk
Gods, die van hun kant de ontstellende vraag
doen of Jezus dezer dagen mogelijk het konink
rijk van Israel zal oprichten.
Beide dingen botsen en veroorzaken een ake-
hg geknars. Jezus is daar als de Verheerlijkte
borg, die de schuld geboet heeft. Hij leed, stierf,
stond op, vertoonde zich, staat gereed ten hemel
te varen; Zijn werk is af. De verzoening is
teweeg gebracht. Goddelijke dingen bracht Hij
voor menschen tot stand. Zijn onderwijs in
woorden gedurende drie jaren was kracht bij
gezet door Zijn daden. Zij allen waren ge-
tuigen geweest, hoe Hij nooit had aangestuurd
op een aardsch Koninkrijk. Wilden zij Hem
koning maken. Hij -was hen ontweken. Alles
bewees, dat Zijn Wezen van hooger orde, Zijn
doen majesteit en heerlijkheid was, en ziet
het resultaat Dit aanvankelijk pover resultaat,
dat zij het nóg niet hadden begrepen en nóg
vroegen naar de oprichting van een aardsch
Koninkrijk.
Dit was geheel naar den geest der wereld,
en daartegenover stelt de vertrekkende Jezus
nu de gave van den blijvenden Geest Gods,
die straks uitgestort zou worden als vervulling
van Joël's profetie.
Door dien Geest zouden zij als kinderen Gods
worden geleid en de dingen bedenken, die boven
zijn.
Gelijk vroeger, zoo ook thans, snijdt de Hei
land alle bewijzen van aardsche gezindheid af.
Maar voorheen was dit bestraffend, als b.v.
tot Petrus; ga weg achter mij, Satanas of ver
wijtend, als b.v. tot de Emmaüsgangers; O,
onverstandigen en tragen van harte 1 maar nu,
met het gezicht op den hemel, is alle bestraffing
en verwijt geweken, en is kortweg de boodschap
tot de aardschgezinden: Gij zult ontvangen de
kracht des Heiligen Geestes.
Tji deze gemoedstoestand verlaat hen de
Heiland. Hij vaart ten hemel, om aldaar de
Voorbidder te zijn van Zijn volk en deszelfs
Plaatsbereider. Hij verlaat hen met de rijke
belofte van de gave des Heiligen Geestes. En
terwijl Hij opvaart staren zij Hem na, of zij
Hem nog grijpen mochten. Zij staren, zoolang
2ij kunnen, en ziet 1 een wolk nam Hem weg.
Het bijbelverhaal is sober en eenvoudig. Het
geeft ons de feiten weer van datgene wat met
den Grootsche aller grooten is 'geschied. Het
verstand zegt, neen't Is onmogelijk. Maar
datzelfde verstand vond nog nimmer eene op
lossing voor eehig natuurverschijnsel. Wie de
feiten der Schrift loochent, stelt de schrijvers
tot opzettelijk leugenaars, ja nog erger, wie
het getuigenis Gods niet bijvalt, heeft den Hei
lige zelf tot een leugenaar gemaakt.
De verheerlijkte Heiland kon op aarde niet
blijven. Dit was aanvankelijk een schijnbaar
betreurenswaardig feit. Immers ging de wereld
het Licht missen; de maatschappij dierf haar
Weldoener, de jongeren werden verstoken van
hun Meester.
Straks echter werd dit rouwgeschrei ver
anderd in een blijden rei. Dan zien de jongeren
en verkondigen zij als apostelen de hemelvaart,
noodzakelijk tot heil van Gods Kerk.
Wie uit den hemel nederdaalde, ter helle
voer, moest ook wederom opstijgen, zoowel uit
het graf als van de aarde.
Gelijk als dit Zijn leven nu van voorberei
dende beteekenis is geweest voor al Zijn volk,
zoo zal ook dit Zijn volk den Meester in alle
opzichten volgen.
Met Hem zullen zij* verdrukking en vervolging
lijden, en zoo zij dit ook met Hem willen lijden,
zullen zij ook met Hem verheerlijkt worden.
Daartoe door Gods Geest bereid, zullen zij
ook eenmaal in heerlijkheid worden opgenomen.
Hiervan spreekt Zondag 18, vraag 49.
Het nut van Christus' hemelvaart is hierin
gelegen, dat Hij voor het aangezicht Zijns
Vaders onze Voorspreker is.
Hij bepleit daar onze zaak. Maar dan moet
ook in den mensch zelve het verlangen hemel
waarts zijn. Een vreemdeling hier beneden, met
het uitzicht op het eeuwig tehuis. Immers is
Hij het hoofd, en waar het Hoofd is, moeten
ook de leden zijn. Dij alles nu wordt in het
hart bewerkt door den Heijigen Geest, die als
onderpand ons gegeven is, door wiens kracht
wij de dingen zoeken, die uit God zijn; gees
telijke dingen. Dan begeeren wij geen aardsch
Koninkrijk.
Luther zeide; Geen aardsche macht begeeren
wij, die gaat al ras verloren Is de hemel onze
toekomst, dan moet daar nu reeds zijn een
dagelijksch opvaren in het gebed, een dage-
lijksch zoeken van Zijn aangezicht, opdat wij
tot dien heerlijken staat mogen worden toe
bereid, en het eens tot ons moge klinken krach
tens het werk van den Plaatsbekleeder en Plaats
bereider: Gaat in, in de vreugde Uws Heeren
D. B. G. v. d. Z.
mm
DE HEERLIJKHEID VAN DEN
MIDDELAAR.
VI.
Tot heil der menschheid.
De heerlijkheid van den Middelaar strekte
zich voorts uit tot heil der menschheid. Dit is
mogelijk voor sommigen te ruim. Zij hooren
liever dat wij zeggen: tot heil voor Gods volk
Toch zullen zij ons aanstonds bijvallen, als
wij dit heil onderscheiden in tijdelijk en eeuwig
heil. Het eerste was voor allen, die hulp zoch
ten, het laatste voor allen die genade vinden.
Waar de gegevens der Heilige Schrift over
vloedig rijk zijn, kunnen wij daarvan slechts
een gedeelte van aanstippen.
In den grond van de zaak is des Middelaars
komst op aarde tot verzoening. Maar buiten
deze verzoening met God is er nog zooveel
geweest, waardoor de glans Zijner heerlijkheid
duidelijk werd ten toon gespreid.
De verzoening met God, waardoor het werk
van den Satan vernietigd werd, was het aller
eerst aangekondigd en wonderlijk genoeg het
allerlaatst verstaan. En toch was dit het
centrale punt Zijner heerlijkheid, dat echter
langzamerhand aan het licht trad. Christus zelf
wijst er op in de gesprekken met Zijne jongeren
vóór Zijn lijden, en in het gesprek met de
Emmaüsgangers n a Zijn opstanding.
De profeet Jesaja wees er op vóór Zijn komst
in het vleesch en de apostel Paulus wijst er op
na Zijn hemelvaart. Maar t ij d e n s Zijn om
wandeling is de gedachte een gansch andere, wijl
de van nature aardschgezinde mensch aanziet
wat voor oogen is, en in Zijn wonderteekenen
en daden van almacht geheel en al opgaat.
Ongetwijfeld behoorde deze zijde ook tot
des Middelaars heerlijkheid, welke niet mag
worden verwaarloosd. Het heil echter, door
deze daden van almacht gewrocht, was er tot
tijdelijke uitredding, tot verbreking van Satans
geweld, en niet het minst tot eere Gods.
Waar men Jezus' wonderen niet loochent, of
de historische feiten tot ideeën verdampt, daar
zijn er desondanks nog velen, die zeggen, dat
ook anderen dergelijke dingen gedaan hebben.
En onder dezen zijn er weer twee soorten
le. aanhalers van Bijbelsche, en 2e. aanhalers
van buiten-Bijbelsche voorbeelden.
De kwestie is deze. De heerlijkheid van den
Middelaar strekte zich naar luid der Evangelie
verhalen uit tot het rijk der natuur als Hij b.v.
het water in wijn verandert (Joh. 2). De één
zegt: onmogelijk Water blijft water. Zulk een
mensch is een loochenaar. Een tweede zegt
Water in wijn veranderd, dat staat geschreven,
doch dat moet men geestelijk opvatten Hoe
't is mij nooit recht duidelijk geweest. Deze
ongeestelijke vergeestelijking leidt tot verdam
ping van de historische feiten.
Zoo doen de vrijzinnigen met de opstanding
des Heeren en met Zijn hemelvaart evenzeer.
Zij zeggen: de mensch staat dagelijks op en
vaart dagelijks ten hemelDe wereld is iederen
dag een nieuwe schepping en vergaat desgelijks
iederen dag. Wij gevoelen echter, dat de H.
Schrift toch iets anders leert.
Nog zijn er die er op wijzen, dat het Jezus
niet alleen geweest is, die wonderen deed, doch
buiten-Bijbelsche personen., krachtige religieuse
persoonlijkheden deden desgelijks. Voorts wijst
men op Bijbelsche mannen, die teekenen ver
richtten, als b.v. Mozes, die water in bloed
veranderde, Eliza, die een doode opwekte.
Nu moet er bij den eenigen waren Middelaar
toch wel een verschil zijn, en dat is er inder
daad ook.
In de eerste plaats is er uit de H. Schrift
nergens een' tijd bekend, waarop de Satan dus
danig zijn vernielende macht openbaarde als I
tijdens Jezus' omwandeling op aarde. Als Hij I
komt om de werken der duisternis te verbreken,
staat de Satan gereed om in den mensch te
varen, en maakt hen uitzinnig en krankzinnig.
Dan werpt de Heiland duivelen uit, d.w.z.
aangezet en bij tijden moedeloos waren, doch
En niet gelijk Mozes, die eerst openbaringen
of opdrachten ontvangen moest; niet gelijk Elia
of Elisa, die eerst daartoe moesten worden
aangezeten bij tijden moedeloos waren, doch
rechtstreeks en altijddoor zichzelven ge
lijk blijvende verrichtte Jezus Christus wonderen
tot heil der lijdende menschheid, en Hij deed
het meestentijds door Zijn machtwoord. Hij
genas zieken, herstelde hen van kwalen, richtte
geraakten (verlamden) op, deed zelfs dooden
uit het graf lichamelijk te verrijzen.
Hij spijzigde velen met weinig tot verzadiging
en overhoudens toe, en beheerschte den storm
wind en woedend golfgeklots.
Dit alles is in dergelijken glans nimmer ten
toon gespreid, en al hebben dan sommigen
krachten gedaan, Petrus, Johannes en Paulus
ontleenden deze krachten aan Hem, wiens ge
tuigen zij waren.
En deden andere dergelijke teekenen, Mozes
en Elia verrichten ze naar aanleiding van be
paalde gevallen, tijdelijk met deze krachten toe
gerust.
Doch Jezus Christus was van den beginne
af bezig in de dingen Zijns Vaders, had macht
in Zichzelf, ook zelfs over zijn eigen leven,
om dat af te leggen en weder terug te nemen,
gelijk de geschiedenis klaarlijk heeft bewezen.
En in deze qualiteit nu heeft Hij de Mid
delaar Gods en der menschen ook als Heiland
tijdelijk heil aangebracht en verlichting van
lijden door lichaamssmarten. De jongeling van
Naïn, het dochtertje van Jaïrus, Lazarus zijn
vriend, ze zijn allen gestorven. Maar het feit,
dat zij eens in het leven weer teruggeroepen
werden, was om Zijn almacht te toonen en
droefenis weg te nemen. Zoo was het ook met
de genezingen en andere vreugde aanbrengende
en verbazing-wekkende wonderen, zij dienden
tot heil der menschheid en tot aanvankelijke
vertooning van des Middelaars heerlijkheid.
VAN DEN BOMMEL
door
Ds. G. VAN DER ZEE.
XL.
PROCES WAAGGELD (vervolg).
De kerkeraad had zich alzoo om hulp gewend
tot den Ambachtsheer. Reeds veertig jaar eerder
had de Schout geweigerd het derde part uit
te keeren, n.l. in 1692, waarbij in het rekening
boek staat aangeteekend, dat het wel uitge
keerd wordt, mits er verandering van regeering
in De Plaat kwam. Korte jaren daarop kwam
dan ook de uitkeering, doch thans, in 1731,
was daarvan voorloopig geen sprake.
Het request aan den Ambachtsheer doet ons
duidelijk de dorpstoestanden kennen, en laten
ons verstaan hoe men eigenlijk buiten deze in
komsten niet bestaan kon, afgezien nog van
het onrecht op ons gepleegd.
Van onzen kant bleef men aanhouden.
De kerkmeester Cornelis van der Veer was
in deze kwestie een ijverig persoon, die in
plaats van af te treden, telkens om dit proces
in zijn dienst werd aangehouden, en die dan
ook talloos veel stukken moest lichten uit de
boeken om die over te schrijven. Tevens koos
men tot procureur Barend Vooijerman, die tegen
den Schout Johan de Jongh het proces aan
ving, Maar aangezien het hooge kosten met
zich meebracht, protesteerde de predikant als
voorzitter des kerkeraads om verder te gaan.
Ds. van Vianen had er in 1743 een zwaar hoofd
in. Toch ging men, na uitwijzen der stemming
hierover, op den ingeslagen weg voort, ondanks
het rekeningen regende.
Bovendien kostte het ontzaglijke moeiten val
reizen naar Den Briel, Den Haag en Rotter
dam, hetgeen Van der Veer echter niet moede
maakte.
Alle stukken betreffende dit proces zijn in
gebonden in perkamenten band en zijn een
groot-folio boekdeel van circa zeven centimeter
dik.
Iu 1741 kwam de eerste conclusie, waarbij
Den Bommel in het gelijk werd gesteld.
Echter was hiermede de zaak nog niet af
gehandeld, wijl de Schout betoogde, dat de uit
keering wel een gewoonte was, doch geen
recht. Integendeel, hij eischte nu alle uit-
keeringen van vroeger terug.
Tevens bleek, dat de reden van intrekking
van het Bommelsche aandeel hierin bestond,
dat Ooltgensplaat zich finantieel in moeilijke
positie bevond en in 1742 een leening had ge
sloten.
Om kort te gaan, het Hof van. Holland stelde
den 7 Mei 1749 Den Bommel in het gelijk.
Mr. Thierry de Bije feliciteerde schriftelijk
onzen Kerkmeester.
Echter ging de toenmalige Schout Johs. van
de Water in hooger beroep bij den Hoogen
Raad. Deze bekrachtige 3 April 1751 het vonnis
en veroordeelde Ooltgensplaat tot betaling aan
Den Bommel een som van 5100.zijnde
het bedrag plus rente tegen 4 alsmede in
den vervolge het derde part prompt uit te be
talen.
Hierop schreven Schout en Schepenen ons
een brief om alles in der minne te schikken,
waaorp wij antwoordden, dat men dit met den
Procureur maar moest regelen.
En waar men achterwege bleef met de pen
ningen, werd de. Schout in gijzeling gezet, den
4 October 1751, totdat de eerste termijn van
de een en vijftig honderd gulden betaald was.
Elf jaren heeft de Plaat noodig gehad om
het recht te herstellen door ziin schuld aan
te zuiveren, zoodat in 1762 alles was ver
effend, te weten het bedrag, plus rente en alle
kosten.
(Wordt vervolgd).
klaring van den bekenden Herderpsalm 23 in
verhalenden vorm, verlucht met 16 fraaie pen-
teekeningen van den kunstenaar H. J. Buschen-
henke.
Het is een getrouwe beschrijving van het
natuurlijke herdersleven in het Oosten naar een
verhaal van een Syriër.
Artistiek uitgevoerd, op mooi papier gedrukt
en in modern bandje gebonden, is de prijs
uiterst laag gesteld, n.l. 0.70 ing. en 1.35
geb., opdat ieder in de gelegenheid zij het zich
aan te schaffen. Alle eeuwen dqor is bij ons
Christenvolk deze Psalm zeer geliefd geweest.
Het boekje zal verkrijgbaar zijn in eiken so-
lieden boekhandel en bij den uitgever.
PSALM 23.
Binnen enkele weken verschijnt bij den Uit
gever J, N. Voorhoeve, Den Haag, een ver-
GAMAHEL'S RAAD.
Het heeft al dikwijls veel verwarring gesticht,
dat men in de Schrift niet nauwkeurig onder
scheidde tusschen historisch gezag en
normatief gezag. Wat hiermee bedoeld
is, wil ik trachten met 'enkele voorbeelden op
te helderen. Als vader Jacob polygamist is,
d. w. z. met meer dan een vrouw gehuwd,
dan staat voor ons dit feit onomstootelijk
vast. Niemand, die den bijbel als Gods Woord
aanvaardt, denkt er ook maar aan, de waarheid
van dit historische feit in twijfel te trekken.
Wij nemen dit aan, omdat de bijbel het zegt.
Wij gelooven het, op gezag van de Schrift. Én
dit is het nu, wat wij verstaan onder historisch
gezag, dat n.l. alles wat de Schrift ons als
gebeurde feiten meedeelt, ook metterdaad zóó
gebeurd is. In dit geval dus: wij nemen aan,
dat Jacob meer dan één vrouw had, op grond
van het historisch gezag der Heilige Schrift.
Zoo is het, meen ik wel duidelijk. Maar nu
komt een tweede kwestie. Vader Jacob was
een aartsvader, en een vroom man. .Mogen wij
nu zeggen: Jacob was een kind Gods en deed
aan veelwijverij, d u s ik mag het ook doen
Ieder voelt, dat dit niet opgaat. Wat hij deed,
staat wel historisch vast, maar zijn handeling in
dezen is daarom nog geen maatstaf voor
ons handelen. Wij mogen maar niet zoo direct
het doen en laten der bijbelheiligen als maat
staf aanleggen voor ons doen en laten. Goed
is niet alles wat vrome menschen deden en
omdat zij het ook deden. Maar goed is al
leen wat Gods wet zegt. Wij hebben hun han
delingen dus te toetsen aan de zedewet, en
die handelingen onomwonden af te keuren, als
ze met Gods wil in strijd zijn, ook al wordt
die afkeuring in het geschiedverhaal zelf met
zooveel woorden niet gegeven.
Niet alle daden der bijbelheiligen zijn dus
voor ons maatstaf voor hetgeen wij te doen
hebben. Aangezien nu het vreemde woord voor
maatstaf norm is, kunnen wij 't ook zóó zeg
gen: niet al hun handelingen zijn voor ons
normatief of maatgevend. En dat is het,
wat wij verstaan onder normatief gezag. In
het gegeven geval dus: dat Jacob meerdere vrou
wen had, heeft wel historisch, maar
geen normatief gezag, of wilt ge: het
is wel gebeurd, maar mocht niet gebeuren,
en ook door ons niet nagevolgd. Het is goed
hier even de aandacht op te vestigen, want ik
koos nu een sterk sprekend geval van veel
wijverij, maar de neiging bestaat bij velen, alles
wat de bijbelheiligen deden persé goed te keuren
en dat is ongeoorloofd.
Het spreekt we! vanzelf, dat alles wat van
de daden -gezegd is, ook geldt van de woorden.
Zoo hebben bijvoorbeeld alle woorden, die de
vrienden van Job beliefden te zeggen, voor ons
allerminst normatief gezag. Ze redeneerden van
uit hun theologisch standpunt, maar dat stand
punt was fout, en daarom sloegen ze de plank
mijlenver mis. Hetzelfde geldt van het woord
van den blindgeborene, als hij zegt: „en wij
weten, dat God de zondaars niet hoort" (Joh.
9 31). Dit was de gedachte der Farizeërs,
maar wij weten, dat zij het mis hadden, en dat
God de zondaars wél hoort. Als dus een dominé
dit woord van den blindgeborene tot tekst koos,
dan zou hij wel over een woord uit den bijbel
preeken, maar niet Gods Woord brengen. Want
dit woord is het woord van een dwalend mensch
en moet getoest aan het Woord van den waren
God, Het heeft geen normatief gezag. Het is
geen maatstaf voor ons geloof. Aan de woor
den van dwalende menschen hebben wij in de
kerk geen behoefte; preeken over „zalfpotjes"
en voor of tegen Kuyper doen geen enkele
nuttigheid, maar het Woord des Heeren be
staat tot in eeuwigheid.
Hetzelfde nu geldt ook van de bekende raad
geving van Gamaliel in den hoogen Raad. Men
weet, dat het Sanhedrin Petrus en de apostelen
wilden dooden, maar dat Gamaliel toen tot be
zinning maande met deze woorden: Laat hen
gaan, want indien deze raad of dit werk uit
menschen is, zoo zal het gebroken worden, maar
indien het uit God is, zoo kimt gij dit niet
breken; opdat gij niet bevonden wordt ook tegen
God te strijden.
Gamaliel was een leeraar der wet, ip waarde
gehouden bij al het volk, en ook tegenwoordig
vindt hij nog vele aanhangers, en wordt zijn
raadgeving „in waarde gehouden bij al het
volk". Ze schijnt dan ook wijs en nuchter, aan
het slot vooral vroom en zalvend: „Opdat gij
niet mischien bevonden wordt ook tegen God
te strijden". Het kost vooral bij zulke schijn-
vroontheden eenige moeite,' om uit te vinden,
in hoeverre zoo'n woord nu maatgevend is
of niet. Ik herinner mij, bij meer dan een ge
legenheid reeds gewezen te hebben op het slech
te en zondige van Gamaliel's raad, omdat de
1 ij d e 1 ij k h e i d er boven op ligt. Immers het
Sanhedrin was de vergadering van ambstdra-
gers. Waren de apostelen dwaalleeraars, dan
was 't sanhedrin ambsthalve verplicht tucht
uit te oefenen. De Gamalielsraad: de dingen
hun beloop laten, afwachten wat Gód doen zal,
is verloochening van het ambt, miskenning van
het feit, dat God medearbeiders heeft,
en door middel van kerk en ambt
verbreekt of bouwt. Zoo is echt lijde
lijk afwachten wat God zal doen verloochening
van menschelijke plicht en verantwoordelijk
heid.
C a 1 v ij n, die onder ons zeker wel autoriteit
heeft, oordeelt hier niet anders over. Hij zegt:
„Indien wij zijn woorden naar behooren be
proeven, blijkt dat zijn uitspraak een verstandig
man onwaardig is. Ik weet wel, dat hij door
velen voor een orakel gehouden wordt; doch
dat dezen onbedacht oordeelen blijkt wel
daaruit, dat men op deze wijze zich van alle
straf moest onthouden, en nooit eenige misdaad
verbeteren. Wij moeten veeleer opmerken wat
God van ons eischt. God heeft de ouderlingen
over Zijn kerk gesteld, om de moedwilligen tot
de orde te dwingen, en niet te dulden, dat er
straffeloos een vrijheid om te zondigen heerscht"
Nu dezer dagen het 'mooie boek van Dr.
Wielenga: „Van Jeruzalem naar Rome" in mijn
bezit kwam, was ik nieuwsgierig, hoe hij zou
oordeelen over de Gamalielspolitiek. Zijn oor
deel is vernietigend. Na eerst gewezen te heb
ben op het sympathieke in Gamaliel tegenover
de andere Sanhedristen, schrijft hij: „maar ge
toetst naar de Wet Gods is het leelijk
en laf (n.l. zijn uitspraak: indien het uit
God is)Het is voor Gamaliel nog een kwes
tie, of het werk der discipelen een werk van
beneden dan wel van boven is. Maar Gamaliel
is juist daarin schuldig, dat hij een probleem
maakt van hetgeen Jezus als waarheid aan
Israël had' verkondigd. Jezus had door Zijn
werken gesproken. Tegenover deze werken een
neutrale, afwachtende houding aan te nemen,
is zonde, verharding.
In vergelijking met zijn collega's steekt Ga
maliel eenigszins gunstig af, maar naar Jezus'
woord geoordeeld, is hij een ridder van de
droevige figuur. De politiek van het laisser
fair laisser aller (laat de dingen hun beloop)
moge misschien op een ander terrein somstijds
verstandig zijn, maar tegenover het Woord
van God is lijdelijkheid ongehoor
zaamheid. Vooral, wanneer de Overheid
zich passief gedraagt Gamaliel heeft van God
een ambt gekregen. Hij zit in het regeerings-
gestoelte. Hij heeft de roeping, deze macht te
gebruiken in dienst van God en tot zegen van
het volk. Het woord der lijdelijkheid heeft soms
een vromen klank, maar het komt op uit den
wortel der goddeloosheid. Gamaliel zit in den
Raad, niet om af te wachten, maar om vóór
te gaan, niet om te zien hoe de dingen loopen,
maar om te regeeren.
Zoowel formeel als naar wezen is dus de
Gamalielspolitiek afkeurenswaardig. Zij is on
christelijk, naturalistisch, revolutionair. Het libe
ralisme heeft deze politiek ingevoerd in de
„moderne" wereld als gevolg en ook als teeken
van de uitbanning der religie uit het staatkundig
leven. De Gamalielspolitiek is de politiek van
den atheistischen „staat".
Ook voor hen, die de lijdelijkheidspolitiek
voor hun geestelijk leven huldigen, mogen deze
dingen iets te denken geven. Tevens moge een
ieder duidelijk zijn, hoe noodig het is voor ons
allen de Heilige Schrift grondig te onderzoeken,
want er is vaak een weg, die iemand recht
schijnt, maar het einde van die zijn paden des
doods. H. V.
„Kerkbl. v. Kral. Veer".
ELKANDERS LASTEN EN Z'N
EIGEN PAK.
Ieder aandachtig bijbellezer zal zich wel eens
verwonderd hebben bij het lezen van het 6e
hoofdstuk van den Galatenbrief. Daar schrijft
Paulus in vs. 2 draagt elkanders lasten,
en een paar regels verder (vs. 5) schijnt hij
er weer een streep door te halen, door te ver
klaren want een iegelijijk zal zijn eigen pak
dragen. Wij, die gelooven aan de inspiratie
van de Heilige Schrift, spreken hier natuurlijk
niet van een tegenstrijdigheid, maar toch komt
de vraag boven: hoe zit dat nu Als wij e 1-
k a n d e rs lasten dragen, hoeft niet ieder z'n
eigen pak te dragen, en moet ieder z'n eigen
pak dragen, dan heeft het dragen van elkanders
lasten geen zin. Wat is nu waar, vs. 2 of vs.
5 En het antwoord moet luiden: vs. 2 én
vs. 5, beide uitspraken zijn volkomen met el
kaar in overeenstemming, als we ons maar
even de moeite doen, ze in het verband te
lezen van den tekst.
Draagt elkanders lasten. Met die lasten be
doelt Paulus hier niet de aardsche beslom
meringen, maar het voorafgaande vs. 1 wijst
genoegzaam uit, dat geestelijke bezwaren
zijn bedoeld.
Indien een vereeniging tot onderlinge hulp
verleening in ziekte of zoo dan ook tot devies
voert: draagt elkanders lasten, met kennelijke
terugwijzing naar deze tekst, is dat ongetwijfeld
onjuist. Immers, het gaat over het helpen van
iemand, „die door eenige misdaad overvallen
is." Een mensch dus, die de verleiding geen
weerstand kan bieden, en in de strikken des
Satans is verward. Breng zoo iemand terecht,
zegt Paulus, en veroordeel hem niet uit de
hoogte. Laat hem niet links liggen; hij is blijk
baar zwak, en heeft het erg met den duivel
te kwaad. Zijn zwakke rug kan die last niet
dragen, nu laat zoo iemand toch niet alleen
tobben en wijs hem niet met de vinger achter
na. Hij heeft geen behoefte aan uw critiek,
maar aan uw steun. Geef hem die ruggesteun;
een ernstig woord, een teedere vermaning, sa
men eens bidden draagt elkanders lasten.
Zoo wordt dit eerste woord wel duidelijk,
en niemand zal zeggen, dat hij geen aanleiding
heeft, er mee tot zichzelven in te keeren. Tot
die zelf-inkeer maant ook de apostel in vs. 3.
Zoo iemand meent iets te zijn, meent boven
den ander uit te steken, die mist alle zelf
kennis, dat de kiem van elke zonde ook schuilt
in eigen hart, en die bedriegt zichzelven. Die
't hardst critiseeren over anderen, wandelen
in den regel vroolijk rond met balken in eigen
oog, zooals Jezus niet zonder ironie zegt. En
die zijn niets, voegt Paulus er aan toe.
Met een ander hebt ge trouwens niets te
maken, zoo dringt Paulus op verdere zelfcritiek
aan: een eigelijk beproeve zijn eigen werk;
en alsdan zal hij aan zichzelven alleen roem
hebben, en niet aan een ander." Die laatste
woorden klinken weer wat onduidelijk, maar
Paulus' bedoeling komt hierop neer: vergeleken
bij zwart en grijs nog een lichte kleur, maar
wit is anders. Welnu: vergeleken bij hen, die
in een of andere zonde gevallen zijn, kunnen
we heele pieten lijken en uitnemend schijnen:
we hebben dan „roem aan een ander", maar
daar schieten we bedroefd weinig mee op,
want 't is niet de vraag, wie we zijn in ver
gelijking met andere, maar wie we zijn in ver
gelijking met Gods wil en wet.
En hierop volgt heel logisch het. loodzware
woord: want een eigelijk zal zijn eigen pak
dragen (n.l in het oordeel). God gaat in Zijn
oordeel óók niet vergelijkend te werk. Schijn
bare uitnemendheid boven anderen, waarmee
we gaarne onze consciëntie in slaap wiegen,
geeft niets. God vraagt naar wat we zijn, ieder
is daarin voor zichzelf verantwoordelijk, en
„zal z'n eigen pak dragen". En dan geeft niet
de volmaaktheid, maar de oprechtheid
den doorslag. De groote vraag is en blijft, of
wij Hem liefhebben. Al ware het, dat ik de
talen van menschen en engelen sprak en de
liefde niet had, ik ware niets. We kunnen veel
hebben en niets zijn.
(Kerkbl. v. Kral. Veer). H. V.