AAN EDING L UIT HET WOORD J TROM ie prijzen. WEN? »ir dekking tegen 13.- ïndvoer C. WARNAER, Dirksland, Ds. G. VAN DER WAL, Dirksland, A. H. VAN YPEREN, Herkingen en Ds. G. VAN DER ZEE, Den Bommel, Eindredacteur PREDIKBEURTEN Geestelijke Opbouw schetsen uit de kerkgeschiedenis [ipstraat 70 f8,- •ij, Dirksland 63351 ■ten zooals 2 ;ht compleet Ches- pn solide 55.00, sent bestaands kkaat voor don ix, Schrijftafels en |bileering. Bezoekt liet alleen de beste kocht de stief •t Vaan III ONDER REDACTIE VAN OP ZONDAG 12 MEI 1929 renstr. 28 I m 42 ;el, ROTTERDAM. 10,80, 3>deelig matras, iten Ledikanten t 5,75 ijken vanaf f 4,90 (OEDERËN. J,75, f 10,80 enz. n ouds om zijn goede daar ook. f 55,- 25,—f 30,— en hooger f 5,90 DEKEN CADEAU TERDAM, Tel. 55121 ïOOTJES, Oude Tonge lurdec maar niet beter I SNLEENBAiNK )UDDORP.« ent gelden aan leden tegen Zij neemt gelden opte. 's.jaars ook van niet.leden. n kunnen dagelijks wor. igd by een der leden van 2, 16 en 30 Mei, des uur, ten huize van den N OOSTENBRUGGE. J? en middagmalen in de tterdamsche restaurants ie van vertrouwen is. J? vertrouwen vindt in er.affaire RANT P. SIMONS renvischmarkt 12 te Kerk, Telefoon 6341 u? rima kwaliteit en ook t gegeven wordt, U? e oudste zaak is van cn dat u daar net en gen matige pryzen kunt UI ommentaar overbodig. giog tot verbe- an bet Rundvee ïverflakkee Goeree. ngewone goede afstamming nelkgifte en vete LIS Jx. te Sommelsdijk- aan wetd op de district» oond met een premie t5ü, HET BESTUUR I VOOR DEN ZONDAG I NED. HERV. KERK. Sommelsdijk, v.m. leesdienst en 's av. Ds. van Ameide. Middelharnis, v.m. en 's av. dhr. Dekker van Bleiswijk (collecte). Den Bommel, v.m. 9.30 Ds. v. d. Zee en s av. 6 uur leesdienst. Ooltgensplaat, v.m. 9.30 leesdienst en s av. 6 uur Ds. v. d. Zee van Den Bommel. Oudi Tonge, v.m. Ds. Vlasblom, n.m. lees dienst. Nieuwe Tonge, v.m. leesdienst en n.m. 2 uur Ds. Vlasblom van Oude Tonge. Dirksland, v.m. leesdienst en s av. Ds. van der Wal. Herkingen, v.m. 9.30 en 's av. 6 uur de heer Van Yperen. Melissant, v.m. 9.30 uur Ds. ,van Ameide van Sommelsdijk. Stellendam, v.m. en 's av. de heer Bouman. Goedereede, n.m. 2 uur dhr. Bouman van Stel lendam. Ouddorp, v.m. Ds. v. d. Wal van Dirksland (H. A.) en 's av. leesdienst. GEREF. KERK. Middelharnis, v.m. en 's av. de heer De Vries van Poortvliet. Stad aan 't Haringvliet, v.m. en n.m. Ds. de Graaff. Den Bommel, v.m. en n.m. Ds. Schaafsma. Ooltgensnlaat, v.m. 9.30 en 's av. 6 uur Ds. de Lange (bev. nieuwe leden). Stellendam, v.m. en 's av. de, heer Brouwer cand. te Vlaardingen. Ouddorp, v.m. en n.m. leesdienst. GEREF. GEMEENTE. Middelharnis, v.m, en 's av. leesdienst. Dirksland, v.m. en 's av. leesdienst. Herkingen, v.m. 9 uur (bev. lidmaten) en 's av. 6 uur Ds. de Blois, en n.m. 2 uur leesdienst. Ouddorp, v.m. en n.jn. leesdienst. OUD-GEREF. GEMEENTE. Herkingen, v.m. 9 en n.m. 2 uur leesdienst. Van de overige gemeenten geen opgaaf. STICHTELIJKE OVERDENKING 5 HEMELVAART. En als Hij dit gezegd had, werd Hij opgenomen, daar zij het zagen, en eene wolk nam Hem weg van hunne oogen. Hand. 1 9. De Hemelvaartsdag bekleedt gelukkig onder ons nog zijn plaats met eere, meer dan de goede Vrijdag. Hoe het komt 't Is van deze door-de-week- sche-dagen eigenlijk moeilijk te zeggen, daar toch de Goede Vrijdag evenzeer van ontzag lijke beteekenis is. Tot op het laatste toe bezig zijnde in de dingen Zijns Vaders, is daar dan eindelijk de veertigste dag na de Opstanding uit de»dooden aangebroken. Het verzoeningswerk bij God was tot stand gebracht. De genade was voor het heidendom ten toon gespreid. Christus had gehoorzaamheid getoond tot in den bitteren en smadelijken dood 'des kruises, en God de Vader had Zijn zelf- offerande aangenomen. Nu was er wat anders op handen, en wel eene nadere uitwerking van Gods heilsbemoeie- nis. In de Opstancjmg lag het bewijs van Zijn almacht, Zijn triomfeeren over dood en graf, en in Zijne verschijning veertig dagen lang aan onderscheidene personen, lag het bewijs, dat Hij inderdaad uit het graf verrezen was, om dan ook der menschheid de blijken daarvan te toonen. Als dan de dag is aangebroken spreekt Hij nog met Zijne jongeren over bet Koninkrijk Gods, die van hun kant de ontstellende vraag doen of Jezus dezer dagen mogelijk het konink rijk van Israel zal oprichten. Beide dingen botsen en veroorzaken een ake- hg geknars. Jezus is daar als de Verheerlijkte borg, die de schuld geboet heeft. Hij leed, stierf, stond op, vertoonde zich, staat gereed ten hemel te varen; Zijn werk is af. De verzoening is teweeg gebracht. Goddelijke dingen bracht Hij voor menschen tot stand. Zijn onderwijs in woorden gedurende drie jaren was kracht bij gezet door Zijn daden. Zij allen waren ge- tuigen geweest, hoe Hij nooit had aangestuurd op een aardsch Koninkrijk. Wilden zij Hem koning maken. Hij -was hen ontweken. Alles bewees, dat Zijn Wezen van hooger orde, Zijn doen majesteit en heerlijkheid was, en ziet het resultaat Dit aanvankelijk pover resultaat, dat zij het nóg niet hadden begrepen en nóg vroegen naar de oprichting van een aardsch Koninkrijk. Dit was geheel naar den geest der wereld, en daartegenover stelt de vertrekkende Jezus nu de gave van den blijvenden Geest Gods, die straks uitgestort zou worden als vervulling van Joël's profetie. Door dien Geest zouden zij als kinderen Gods worden geleid en de dingen bedenken, die boven zijn. Gelijk vroeger, zoo ook thans, snijdt de Hei land alle bewijzen van aardsche gezindheid af. Maar voorheen was dit bestraffend, als b.v. tot Petrus; ga weg achter mij, Satanas of ver wijtend, als b.v. tot de Emmaüsgangers; O, onverstandigen en tragen van harte 1 maar nu, met het gezicht op den hemel, is alle bestraffing en verwijt geweken, en is kortweg de boodschap tot de aardschgezinden: Gij zult ontvangen de kracht des Heiligen Geestes. Tji deze gemoedstoestand verlaat hen de Heiland. Hij vaart ten hemel, om aldaar de Voorbidder te zijn van Zijn volk en deszelfs Plaatsbereider. Hij verlaat hen met de rijke belofte van de gave des Heiligen Geestes. En terwijl Hij opvaart staren zij Hem na, of zij Hem nog grijpen mochten. Zij staren, zoolang 2ij kunnen, en ziet 1 een wolk nam Hem weg. Het bijbelverhaal is sober en eenvoudig. Het geeft ons de feiten weer van datgene wat met den Grootsche aller grooten is 'geschied. Het verstand zegt, neen't Is onmogelijk. Maar datzelfde verstand vond nog nimmer eene op lossing voor eehig natuurverschijnsel. Wie de feiten der Schrift loochent, stelt de schrijvers tot opzettelijk leugenaars, ja nog erger, wie het getuigenis Gods niet bijvalt, heeft den Hei lige zelf tot een leugenaar gemaakt. De verheerlijkte Heiland kon op aarde niet blijven. Dit was aanvankelijk een schijnbaar betreurenswaardig feit. Immers ging de wereld het Licht missen; de maatschappij dierf haar Weldoener, de jongeren werden verstoken van hun Meester. Straks echter werd dit rouwgeschrei ver anderd in een blijden rei. Dan zien de jongeren en verkondigen zij als apostelen de hemelvaart, noodzakelijk tot heil van Gods Kerk. Wie uit den hemel nederdaalde, ter helle voer, moest ook wederom opstijgen, zoowel uit het graf als van de aarde. Gelijk als dit Zijn leven nu van voorberei dende beteekenis is geweest voor al Zijn volk, zoo zal ook dit Zijn volk den Meester in alle opzichten volgen. Met Hem zullen zij* verdrukking en vervolging lijden, en zoo zij dit ook met Hem willen lijden, zullen zij ook met Hem verheerlijkt worden. Daartoe door Gods Geest bereid, zullen zij ook eenmaal in heerlijkheid worden opgenomen. Hiervan spreekt Zondag 18, vraag 49. Het nut van Christus' hemelvaart is hierin gelegen, dat Hij voor het aangezicht Zijns Vaders onze Voorspreker is. Hij bepleit daar onze zaak. Maar dan moet ook in den mensch zelve het verlangen hemel waarts zijn. Een vreemdeling hier beneden, met het uitzicht op het eeuwig tehuis. Immers is Hij het hoofd, en waar het Hoofd is, moeten ook de leden zijn. Dij alles nu wordt in het hart bewerkt door den Heijigen Geest, die als onderpand ons gegeven is, door wiens kracht wij de dingen zoeken, die uit God zijn; gees telijke dingen. Dan begeeren wij geen aardsch Koninkrijk. Luther zeide; Geen aardsche macht begeeren wij, die gaat al ras verloren Is de hemel onze toekomst, dan moet daar nu reeds zijn een dagelijksch opvaren in het gebed, een dage- lijksch zoeken van Zijn aangezicht, opdat wij tot dien heerlijken staat mogen worden toe bereid, en het eens tot ons moge klinken krach tens het werk van den Plaatsbekleeder en Plaats bereider: Gaat in, in de vreugde Uws Heeren D. B. G. v. d. Z. mm DE HEERLIJKHEID VAN DEN MIDDELAAR. VI. Tot heil der menschheid. De heerlijkheid van den Middelaar strekte zich voorts uit tot heil der menschheid. Dit is mogelijk voor sommigen te ruim. Zij hooren liever dat wij zeggen: tot heil voor Gods volk Toch zullen zij ons aanstonds bijvallen, als wij dit heil onderscheiden in tijdelijk en eeuwig heil. Het eerste was voor allen, die hulp zoch ten, het laatste voor allen die genade vinden. Waar de gegevens der Heilige Schrift over vloedig rijk zijn, kunnen wij daarvan slechts een gedeelte van aanstippen. In den grond van de zaak is des Middelaars komst op aarde tot verzoening. Maar buiten deze verzoening met God is er nog zooveel geweest, waardoor de glans Zijner heerlijkheid duidelijk werd ten toon gespreid. De verzoening met God, waardoor het werk van den Satan vernietigd werd, was het aller eerst aangekondigd en wonderlijk genoeg het allerlaatst verstaan. En toch was dit het centrale punt Zijner heerlijkheid, dat echter langzamerhand aan het licht trad. Christus zelf wijst er op in de gesprekken met Zijne jongeren vóór Zijn lijden, en in het gesprek met de Emmaüsgangers n a Zijn opstanding. De profeet Jesaja wees er op vóór Zijn komst in het vleesch en de apostel Paulus wijst er op na Zijn hemelvaart. Maar t ij d e n s Zijn om wandeling is de gedachte een gansch andere, wijl de van nature aardschgezinde mensch aanziet wat voor oogen is, en in Zijn wonderteekenen en daden van almacht geheel en al opgaat. Ongetwijfeld behoorde deze zijde ook tot des Middelaars heerlijkheid, welke niet mag worden verwaarloosd. Het heil echter, door deze daden van almacht gewrocht, was er tot tijdelijke uitredding, tot verbreking van Satans geweld, en niet het minst tot eere Gods. Waar men Jezus' wonderen niet loochent, of de historische feiten tot ideeën verdampt, daar zijn er desondanks nog velen, die zeggen, dat ook anderen dergelijke dingen gedaan hebben. En onder dezen zijn er weer twee soorten le. aanhalers van Bijbelsche, en 2e. aanhalers van buiten-Bijbelsche voorbeelden. De kwestie is deze. De heerlijkheid van den Middelaar strekte zich naar luid der Evangelie verhalen uit tot het rijk der natuur als Hij b.v. het water in wijn verandert (Joh. 2). De één zegt: onmogelijk Water blijft water. Zulk een mensch is een loochenaar. Een tweede zegt Water in wijn veranderd, dat staat geschreven, doch dat moet men geestelijk opvatten Hoe 't is mij nooit recht duidelijk geweest. Deze ongeestelijke vergeestelijking leidt tot verdam ping van de historische feiten. Zoo doen de vrijzinnigen met de opstanding des Heeren en met Zijn hemelvaart evenzeer. Zij zeggen: de mensch staat dagelijks op en vaart dagelijks ten hemelDe wereld is iederen dag een nieuwe schepping en vergaat desgelijks iederen dag. Wij gevoelen echter, dat de H. Schrift toch iets anders leert. Nog zijn er die er op wijzen, dat het Jezus niet alleen geweest is, die wonderen deed, doch buiten-Bijbelsche personen., krachtige religieuse persoonlijkheden deden desgelijks. Voorts wijst men op Bijbelsche mannen, die teekenen ver richtten, als b.v. Mozes, die water in bloed veranderde, Eliza, die een doode opwekte. Nu moet er bij den eenigen waren Middelaar toch wel een verschil zijn, en dat is er inder daad ook. In de eerste plaats is er uit de H. Schrift nergens een' tijd bekend, waarop de Satan dus danig zijn vernielende macht openbaarde als I tijdens Jezus' omwandeling op aarde. Als Hij I komt om de werken der duisternis te verbreken, staat de Satan gereed om in den mensch te varen, en maakt hen uitzinnig en krankzinnig. Dan werpt de Heiland duivelen uit, d.w.z. aangezet en bij tijden moedeloos waren, doch En niet gelijk Mozes, die eerst openbaringen of opdrachten ontvangen moest; niet gelijk Elia of Elisa, die eerst daartoe moesten worden aangezeten bij tijden moedeloos waren, doch rechtstreeks en altijddoor zichzelven ge lijk blijvende verrichtte Jezus Christus wonderen tot heil der lijdende menschheid, en Hij deed het meestentijds door Zijn machtwoord. Hij genas zieken, herstelde hen van kwalen, richtte geraakten (verlamden) op, deed zelfs dooden uit het graf lichamelijk te verrijzen. Hij spijzigde velen met weinig tot verzadiging en overhoudens toe, en beheerschte den storm wind en woedend golfgeklots. Dit alles is in dergelijken glans nimmer ten toon gespreid, en al hebben dan sommigen krachten gedaan, Petrus, Johannes en Paulus ontleenden deze krachten aan Hem, wiens ge tuigen zij waren. En deden andere dergelijke teekenen, Mozes en Elia verrichten ze naar aanleiding van be paalde gevallen, tijdelijk met deze krachten toe gerust. Doch Jezus Christus was van den beginne af bezig in de dingen Zijns Vaders, had macht in Zichzelf, ook zelfs over zijn eigen leven, om dat af te leggen en weder terug te nemen, gelijk de geschiedenis klaarlijk heeft bewezen. En in deze qualiteit nu heeft Hij de Mid delaar Gods en der menschen ook als Heiland tijdelijk heil aangebracht en verlichting van lijden door lichaamssmarten. De jongeling van Naïn, het dochtertje van Jaïrus, Lazarus zijn vriend, ze zijn allen gestorven. Maar het feit, dat zij eens in het leven weer teruggeroepen werden, was om Zijn almacht te toonen en droefenis weg te nemen. Zoo was het ook met de genezingen en andere vreugde aanbrengende en verbazing-wekkende wonderen, zij dienden tot heil der menschheid en tot aanvankelijke vertooning van des Middelaars heerlijkheid. VAN DEN BOMMEL door Ds. G. VAN DER ZEE. XL. PROCES WAAGGELD (vervolg). De kerkeraad had zich alzoo om hulp gewend tot den Ambachtsheer. Reeds veertig jaar eerder had de Schout geweigerd het derde part uit te keeren, n.l. in 1692, waarbij in het rekening boek staat aangeteekend, dat het wel uitge keerd wordt, mits er verandering van regeering in De Plaat kwam. Korte jaren daarop kwam dan ook de uitkeering, doch thans, in 1731, was daarvan voorloopig geen sprake. Het request aan den Ambachtsheer doet ons duidelijk de dorpstoestanden kennen, en laten ons verstaan hoe men eigenlijk buiten deze in komsten niet bestaan kon, afgezien nog van het onrecht op ons gepleegd. Van onzen kant bleef men aanhouden. De kerkmeester Cornelis van der Veer was in deze kwestie een ijverig persoon, die in plaats van af te treden, telkens om dit proces in zijn dienst werd aangehouden, en die dan ook talloos veel stukken moest lichten uit de boeken om die over te schrijven. Tevens koos men tot procureur Barend Vooijerman, die tegen den Schout Johan de Jongh het proces aan ving, Maar aangezien het hooge kosten met zich meebracht, protesteerde de predikant als voorzitter des kerkeraads om verder te gaan. Ds. van Vianen had er in 1743 een zwaar hoofd in. Toch ging men, na uitwijzen der stemming hierover, op den ingeslagen weg voort, ondanks het rekeningen regende. Bovendien kostte het ontzaglijke moeiten val reizen naar Den Briel, Den Haag en Rotter dam, hetgeen Van der Veer echter niet moede maakte. Alle stukken betreffende dit proces zijn in gebonden in perkamenten band en zijn een groot-folio boekdeel van circa zeven centimeter dik. Iu 1741 kwam de eerste conclusie, waarbij Den Bommel in het gelijk werd gesteld. Echter was hiermede de zaak nog niet af gehandeld, wijl de Schout betoogde, dat de uit keering wel een gewoonte was, doch geen recht. Integendeel, hij eischte nu alle uit- keeringen van vroeger terug. Tevens bleek, dat de reden van intrekking van het Bommelsche aandeel hierin bestond, dat Ooltgensplaat zich finantieel in moeilijke positie bevond en in 1742 een leening had ge sloten. Om kort te gaan, het Hof van. Holland stelde den 7 Mei 1749 Den Bommel in het gelijk. Mr. Thierry de Bije feliciteerde schriftelijk onzen Kerkmeester. Echter ging de toenmalige Schout Johs. van de Water in hooger beroep bij den Hoogen Raad. Deze bekrachtige 3 April 1751 het vonnis en veroordeelde Ooltgensplaat tot betaling aan Den Bommel een som van 5100.zijnde het bedrag plus rente tegen 4 alsmede in den vervolge het derde part prompt uit te be talen. Hierop schreven Schout en Schepenen ons een brief om alles in der minne te schikken, waaorp wij antwoordden, dat men dit met den Procureur maar moest regelen. En waar men achterwege bleef met de pen ningen, werd de. Schout in gijzeling gezet, den 4 October 1751, totdat de eerste termijn van de een en vijftig honderd gulden betaald was. Elf jaren heeft de Plaat noodig gehad om het recht te herstellen door ziin schuld aan te zuiveren, zoodat in 1762 alles was ver effend, te weten het bedrag, plus rente en alle kosten. (Wordt vervolgd). klaring van den bekenden Herderpsalm 23 in verhalenden vorm, verlucht met 16 fraaie pen- teekeningen van den kunstenaar H. J. Buschen- henke. Het is een getrouwe beschrijving van het natuurlijke herdersleven in het Oosten naar een verhaal van een Syriër. Artistiek uitgevoerd, op mooi papier gedrukt en in modern bandje gebonden, is de prijs uiterst laag gesteld, n.l. 0.70 ing. en 1.35 geb., opdat ieder in de gelegenheid zij het zich aan te schaffen. Alle eeuwen dqor is bij ons Christenvolk deze Psalm zeer geliefd geweest. Het boekje zal verkrijgbaar zijn in eiken so- lieden boekhandel en bij den uitgever. PSALM 23. Binnen enkele weken verschijnt bij den Uit gever J, N. Voorhoeve, Den Haag, een ver- GAMAHEL'S RAAD. Het heeft al dikwijls veel verwarring gesticht, dat men in de Schrift niet nauwkeurig onder scheidde tusschen historisch gezag en normatief gezag. Wat hiermee bedoeld is, wil ik trachten met 'enkele voorbeelden op te helderen. Als vader Jacob polygamist is, d. w. z. met meer dan een vrouw gehuwd, dan staat voor ons dit feit onomstootelijk vast. Niemand, die den bijbel als Gods Woord aanvaardt, denkt er ook maar aan, de waarheid van dit historische feit in twijfel te trekken. Wij nemen dit aan, omdat de bijbel het zegt. Wij gelooven het, op gezag van de Schrift. Én dit is het nu, wat wij verstaan onder historisch gezag, dat n.l. alles wat de Schrift ons als gebeurde feiten meedeelt, ook metterdaad zóó gebeurd is. In dit geval dus: wij nemen aan, dat Jacob meer dan één vrouw had, op grond van het historisch gezag der Heilige Schrift. Zoo is het, meen ik wel duidelijk. Maar nu komt een tweede kwestie. Vader Jacob was een aartsvader, en een vroom man. .Mogen wij nu zeggen: Jacob was een kind Gods en deed aan veelwijverij, d u s ik mag het ook doen Ieder voelt, dat dit niet opgaat. Wat hij deed, staat wel historisch vast, maar zijn handeling in dezen is daarom nog geen maatstaf voor ons handelen. Wij mogen maar niet zoo direct het doen en laten der bijbelheiligen als maat staf aanleggen voor ons doen en laten. Goed is niet alles wat vrome menschen deden en omdat zij het ook deden. Maar goed is al leen wat Gods wet zegt. Wij hebben hun han delingen dus te toetsen aan de zedewet, en die handelingen onomwonden af te keuren, als ze met Gods wil in strijd zijn, ook al wordt die afkeuring in het geschiedverhaal zelf met zooveel woorden niet gegeven. Niet alle daden der bijbelheiligen zijn dus voor ons maatstaf voor hetgeen wij te doen hebben. Aangezien nu het vreemde woord voor maatstaf norm is, kunnen wij 't ook zóó zeg gen: niet al hun handelingen zijn voor ons normatief of maatgevend. En dat is het, wat wij verstaan onder normatief gezag. In het gegeven geval dus: dat Jacob meerdere vrou wen had, heeft wel historisch, maar geen normatief gezag, of wilt ge: het is wel gebeurd, maar mocht niet gebeuren, en ook door ons niet nagevolgd. Het is goed hier even de aandacht op te vestigen, want ik koos nu een sterk sprekend geval van veel wijverij, maar de neiging bestaat bij velen, alles wat de bijbelheiligen deden persé goed te keuren en dat is ongeoorloofd. Het spreekt we! vanzelf, dat alles wat van de daden -gezegd is, ook geldt van de woorden. Zoo hebben bijvoorbeeld alle woorden, die de vrienden van Job beliefden te zeggen, voor ons allerminst normatief gezag. Ze redeneerden van uit hun theologisch standpunt, maar dat stand punt was fout, en daarom sloegen ze de plank mijlenver mis. Hetzelfde geldt van het woord van den blindgeborene, als hij zegt: „en wij weten, dat God de zondaars niet hoort" (Joh. 9 31). Dit was de gedachte der Farizeërs, maar wij weten, dat zij het mis hadden, en dat God de zondaars wél hoort. Als dus een dominé dit woord van den blindgeborene tot tekst koos, dan zou hij wel over een woord uit den bijbel preeken, maar niet Gods Woord brengen. Want dit woord is het woord van een dwalend mensch en moet getoest aan het Woord van den waren God, Het heeft geen normatief gezag. Het is geen maatstaf voor ons geloof. Aan de woor den van dwalende menschen hebben wij in de kerk geen behoefte; preeken over „zalfpotjes" en voor of tegen Kuyper doen geen enkele nuttigheid, maar het Woord des Heeren be staat tot in eeuwigheid. Hetzelfde nu geldt ook van de bekende raad geving van Gamaliel in den hoogen Raad. Men weet, dat het Sanhedrin Petrus en de apostelen wilden dooden, maar dat Gamaliel toen tot be zinning maande met deze woorden: Laat hen gaan, want indien deze raad of dit werk uit menschen is, zoo zal het gebroken worden, maar indien het uit God is, zoo kimt gij dit niet breken; opdat gij niet bevonden wordt ook tegen God te strijden. Gamaliel was een leeraar der wet, ip waarde gehouden bij al het volk, en ook tegenwoordig vindt hij nog vele aanhangers, en wordt zijn raadgeving „in waarde gehouden bij al het volk". Ze schijnt dan ook wijs en nuchter, aan het slot vooral vroom en zalvend: „Opdat gij niet mischien bevonden wordt ook tegen God te strijden". Het kost vooral bij zulke schijn- vroontheden eenige moeite,' om uit te vinden, in hoeverre zoo'n woord nu maatgevend is of niet. Ik herinner mij, bij meer dan een ge legenheid reeds gewezen te hebben op het slech te en zondige van Gamaliel's raad, omdat de 1 ij d e 1 ij k h e i d er boven op ligt. Immers het Sanhedrin was de vergadering van ambstdra- gers. Waren de apostelen dwaalleeraars, dan was 't sanhedrin ambsthalve verplicht tucht uit te oefenen. De Gamalielsraad: de dingen hun beloop laten, afwachten wat Gód doen zal, is verloochening van het ambt, miskenning van het feit, dat God medearbeiders heeft, en door middel van kerk en ambt verbreekt of bouwt. Zoo is echt lijde lijk afwachten wat God zal doen verloochening van menschelijke plicht en verantwoordelijk heid. C a 1 v ij n, die onder ons zeker wel autoriteit heeft, oordeelt hier niet anders over. Hij zegt: „Indien wij zijn woorden naar behooren be proeven, blijkt dat zijn uitspraak een verstandig man onwaardig is. Ik weet wel, dat hij door velen voor een orakel gehouden wordt; doch dat dezen onbedacht oordeelen blijkt wel daaruit, dat men op deze wijze zich van alle straf moest onthouden, en nooit eenige misdaad verbeteren. Wij moeten veeleer opmerken wat God van ons eischt. God heeft de ouderlingen over Zijn kerk gesteld, om de moedwilligen tot de orde te dwingen, en niet te dulden, dat er straffeloos een vrijheid om te zondigen heerscht" Nu dezer dagen het 'mooie boek van Dr. Wielenga: „Van Jeruzalem naar Rome" in mijn bezit kwam, was ik nieuwsgierig, hoe hij zou oordeelen over de Gamalielspolitiek. Zijn oor deel is vernietigend. Na eerst gewezen te heb ben op het sympathieke in Gamaliel tegenover de andere Sanhedristen, schrijft hij: „maar ge toetst naar de Wet Gods is het leelijk en laf (n.l. zijn uitspraak: indien het uit God is)Het is voor Gamaliel nog een kwes tie, of het werk der discipelen een werk van beneden dan wel van boven is. Maar Gamaliel is juist daarin schuldig, dat hij een probleem maakt van hetgeen Jezus als waarheid aan Israël had' verkondigd. Jezus had door Zijn werken gesproken. Tegenover deze werken een neutrale, afwachtende houding aan te nemen, is zonde, verharding. In vergelijking met zijn collega's steekt Ga maliel eenigszins gunstig af, maar naar Jezus' woord geoordeeld, is hij een ridder van de droevige figuur. De politiek van het laisser fair laisser aller (laat de dingen hun beloop) moge misschien op een ander terrein somstijds verstandig zijn, maar tegenover het Woord van God is lijdelijkheid ongehoor zaamheid. Vooral, wanneer de Overheid zich passief gedraagt Gamaliel heeft van God een ambt gekregen. Hij zit in het regeerings- gestoelte. Hij heeft de roeping, deze macht te gebruiken in dienst van God en tot zegen van het volk. Het woord der lijdelijkheid heeft soms een vromen klank, maar het komt op uit den wortel der goddeloosheid. Gamaliel zit in den Raad, niet om af te wachten, maar om vóór te gaan, niet om te zien hoe de dingen loopen, maar om te regeeren. Zoowel formeel als naar wezen is dus de Gamalielspolitiek afkeurenswaardig. Zij is on christelijk, naturalistisch, revolutionair. Het libe ralisme heeft deze politiek ingevoerd in de „moderne" wereld als gevolg en ook als teeken van de uitbanning der religie uit het staatkundig leven. De Gamalielspolitiek is de politiek van den atheistischen „staat". Ook voor hen, die de lijdelijkheidspolitiek voor hun geestelijk leven huldigen, mogen deze dingen iets te denken geven. Tevens moge een ieder duidelijk zijn, hoe noodig het is voor ons allen de Heilige Schrift grondig te onderzoeken, want er is vaak een weg, die iemand recht schijnt, maar het einde van die zijn paden des doods. H. V. „Kerkbl. v. Kral. Veer". ELKANDERS LASTEN EN Z'N EIGEN PAK. Ieder aandachtig bijbellezer zal zich wel eens verwonderd hebben bij het lezen van het 6e hoofdstuk van den Galatenbrief. Daar schrijft Paulus in vs. 2 draagt elkanders lasten, en een paar regels verder (vs. 5) schijnt hij er weer een streep door te halen, door te ver klaren want een iegelijijk zal zijn eigen pak dragen. Wij, die gelooven aan de inspiratie van de Heilige Schrift, spreken hier natuurlijk niet van een tegenstrijdigheid, maar toch komt de vraag boven: hoe zit dat nu Als wij e 1- k a n d e rs lasten dragen, hoeft niet ieder z'n eigen pak te dragen, en moet ieder z'n eigen pak dragen, dan heeft het dragen van elkanders lasten geen zin. Wat is nu waar, vs. 2 of vs. 5 En het antwoord moet luiden: vs. 2 én vs. 5, beide uitspraken zijn volkomen met el kaar in overeenstemming, als we ons maar even de moeite doen, ze in het verband te lezen van den tekst. Draagt elkanders lasten. Met die lasten be doelt Paulus hier niet de aardsche beslom meringen, maar het voorafgaande vs. 1 wijst genoegzaam uit, dat geestelijke bezwaren zijn bedoeld. Indien een vereeniging tot onderlinge hulp verleening in ziekte of zoo dan ook tot devies voert: draagt elkanders lasten, met kennelijke terugwijzing naar deze tekst, is dat ongetwijfeld onjuist. Immers, het gaat over het helpen van iemand, „die door eenige misdaad overvallen is." Een mensch dus, die de verleiding geen weerstand kan bieden, en in de strikken des Satans is verward. Breng zoo iemand terecht, zegt Paulus, en veroordeel hem niet uit de hoogte. Laat hem niet links liggen; hij is blijk baar zwak, en heeft het erg met den duivel te kwaad. Zijn zwakke rug kan die last niet dragen, nu laat zoo iemand toch niet alleen tobben en wijs hem niet met de vinger achter na. Hij heeft geen behoefte aan uw critiek, maar aan uw steun. Geef hem die ruggesteun; een ernstig woord, een teedere vermaning, sa men eens bidden draagt elkanders lasten. Zoo wordt dit eerste woord wel duidelijk, en niemand zal zeggen, dat hij geen aanleiding heeft, er mee tot zichzelven in te keeren. Tot die zelf-inkeer maant ook de apostel in vs. 3. Zoo iemand meent iets te zijn, meent boven den ander uit te steken, die mist alle zelf kennis, dat de kiem van elke zonde ook schuilt in eigen hart, en die bedriegt zichzelven. Die 't hardst critiseeren over anderen, wandelen in den regel vroolijk rond met balken in eigen oog, zooals Jezus niet zonder ironie zegt. En die zijn niets, voegt Paulus er aan toe. Met een ander hebt ge trouwens niets te maken, zoo dringt Paulus op verdere zelfcritiek aan: een eigelijk beproeve zijn eigen werk; en alsdan zal hij aan zichzelven alleen roem hebben, en niet aan een ander." Die laatste woorden klinken weer wat onduidelijk, maar Paulus' bedoeling komt hierop neer: vergeleken bij zwart en grijs nog een lichte kleur, maar wit is anders. Welnu: vergeleken bij hen, die in een of andere zonde gevallen zijn, kunnen we heele pieten lijken en uitnemend schijnen: we hebben dan „roem aan een ander", maar daar schieten we bedroefd weinig mee op, want 't is niet de vraag, wie we zijn in ver gelijking met andere, maar wie we zijn in ver gelijking met Gods wil en wet. En hierop volgt heel logisch het. loodzware woord: want een eigelijk zal zijn eigen pak dragen (n.l in het oordeel). God gaat in Zijn oordeel óók niet vergelijkend te werk. Schijn bare uitnemendheid boven anderen, waarmee we gaarne onze consciëntie in slaap wiegen, geeft niets. God vraagt naar wat we zijn, ieder is daarin voor zichzelf verantwoordelijk, en „zal z'n eigen pak dragen". En dan geeft niet de volmaaktheid, maar de oprechtheid den doorslag. De groote vraag is en blijft, of wij Hem liefhebben. Al ware het, dat ik de talen van menschen en engelen sprak en de liefde niet had, ik ware niets. We kunnen veel hebben en niets zijn. (Kerkbl. v. Kral. Veer). H. V.

Krantenbank Zeeland

Maas- en Scheldebode | 1929 | | pagina 9