if!
Sproeten komen vroeg in
economisch w
EEIfcT HOESJE VOOS TT
Dit Ml
II
*fï
ar Roopingen.
Marktberichten.
No.
Voor de Vrouw,
Voor de Jeugd.
léi
|i
m
it
smaakt als room.
Land- en Tuinbouw.
het voorjaar, koop tijdig een pot
Sprutol. Bij alle Drogisten.
aas
I
1
|i
Hollandsche en Zeeuwsche eilanden ingegaas,
om copie te halen voor zijn krant.
Toen kreeg ook Flakkee een beurt.
Van Dirksland werd b.v. verteld: dat er wel
vaart en vertier is op dit eiland en dat men
met zijn tijd meegaat blijkt hieruit, dat de
hoofdplaats Dirksland een vliegveld heeft en
acht autoverhuur-inrichtingen rijk is. Dirksland
heeft 2600 inwoners.
Men gevoelt, dat is pure misleiding.
Maar iets verder komt het blad met cijfers.
Deze redacteur zegt toch
Dat zijn twintigduizend hectare polderland,
waarvan de hektare nu bij verkoop een prijs
van 4000 a 4400 opbrengt, dat is een kwart
tot de helft meer dan goede kleigrond in menige
andere streek van ons land. De eigengeërfde
boeren zijd rijk en ze gaan met hun tijd mee.
Uit het land wordt gehaald wat het geven kan.
De slooten tusschen de akkers zijn verdwenen;
de gedraineerde bodem strekt zich in gesloten
oppervlak over groot- en middelbedrijven uit.
De technische voorbereiding tot de socialisatie
is voltrokken. In overeenstemming daarmee is
de opbrengst, die voor het thans afgeloopen jaar
geschat mag worden op bruto
650 per H.A. tarwe,
820 erwten (schokkers),
560 haver,
730 bieten,
1130 aardappels,
550 winterwortels,
1440 uien,
overeenkomende met een netto-ojpbrengst op
een eigen plaats, groot 40 H.A. van 14 a
f 15.000. De boffers, b.v. zij, die in plaats van
3 voor hun uien 12 gemaakt hebben, komen
daar ver boven uit.
De bouwgrond in het dorp Goeree, waar het
streven naar de geringst mogelijke bodemver-
deeling de meest konsekwente toepassing vindt,
is in het bezit van een goed half dozijn boeren.
Geen roe grond is in bezit of pacht bij de paar
honder arbeiders, die in hun dienst zijn. Deze
zijn aangewezen op het loon, dat de boer hen
laat verdienen.
Nu kan ik over deze gegevens niet oordeelen.
Of deze cijfers juist of overdreven of geflat
teerd zijn weet ik niet.
Is er misschien een landbouwer, die de toe
standen kent en deze cijfers onjuist acht, dan
houd ik me aanbevolen. Graag zal ik er dan
later nog eens op terugkomen.
Intusschen blijkt ook uit dit artikel van „Het
Volk" men vergete niet, het is verkiezings-
lectuurdat sterk gegeneraliseerd wordt.
Voor zoover ik Flakkee ken, moet ik zeggen,
dat ook daar hetzelfde geldt als wat die boer
hierboven tegen dien verslaggever zeide; wan
neer een boer zulk een rijken staat voert, doet
hij dat over 't algemeen niet als boer, doch als
kapitaal-bezitter.
Er moet terdege onderscheid gemaakt worden.
Een pachtboer leeft in geheel andere sociale
omstandigheden dan een grondeigenaar.
En dan moet zooveel plaatselijk beoordeeld
worden.
Er zijn dorpen waar schier geen groot grond
bezit meer is. Waar alles in kleingrondbezit is
overgegaan. De groote boeren met 40—50 H.A.
zijn daar verdwenen en er zijn midden-
standsboeren voor in de plaats gekomen, die
hoofdzakelijk met eigen krachten werken. De
landprijzen gaan daar de hoogte in en de ge
volgen blijven niet uit.
Het is een moeilijk vraagstuk.
Een vraagstuk, dat het socialisme zeer zeker
niet oplossen kan.
Het landbouwbedrijf is iets aparts. Er ligt
een anderen bodem aan ten grondslag, dan aan
de industrie en de nijverheid.
Klassenstrijd brengt hier nooit een goede op
lossing.
Alleen samenwerking.
Samenwerking door christelijk organisatie
leven.
En helaas daaraan mankeert nog zooveel
Boeren en arbeiders, beiden missen nog zoo
veel solidariteitsgevoel.
En toch, langs dien weg zal de oplossing
gezocht en gevonden moeten worden.
De geest van Christus zal het moeten doen.
Komt die er niet, dan zal ook hier de toestand
verergeren, tot schade geestelijk en stoffe
lijk van beide standen.
UITKIJK.
UIT DE LAND- EN TUINBOUWWERELD
(Nadruk verboden).
Uit het Verslag der Proefstations deelen we
nu iets mee omtrent het onderzoek van monsters
meststoffen. Er werden in totaal 23082
monsters onderzocht, daarvan waren 1870 Chi-
lisalpeter, zijnde een 400-tal meer dan in het
vorig verslagjaar. Vele dier monsters hadden
het uiterlijk van zw. ammoniak, waarmede vele
gebruikers dan ook meenden te doen te heb
ben; dat uiterlijk was echter het gevolg van
een nieuw procédé, dat in Chili bij de bereiding
was gevolgd. Er werden monsters Chili aan
getroffen met te lage gehalten, gewoonlijk het
gevolg van de aanwezigheid van Chloriden; een
11-tal overschreed de speling. Bij Kalk-
salpeter vertoonden 49 monsters een gehalte
lager dan de garantie, maar geen enkele met
overschrijding der speling; bij zw. ammoniak
was bij 178 (van de 1265) het gehalte te laag,
en bij een 19-tal werd de speling overschreden.
Alle 109 monsters van kalistikstof
voldeden aan de eischen. Dit was bij super-
phosphaat lang niet het geval, zeer be
langrijke kortingen, zelfs van meer dan 2000,
moesten worden voorgeschreven. Het Ver
slag zegt, dat bij Thomasmee] door ge
bruikers blijkbaar te vaak nog wordt gelet op
de oplosbaarheid alleen, terwijl nog
herhaaldelijk geconstateerd wordt ,dat korting
zou moeten worden gegeven niet enkel wegens
onvoldoende oplosbaarheid, maar ook wegens
onvoldoende f ij n h e i d, en omdat niet vol
daan wordt aan de eischen van echtheid.
Men vrage dus een volledig onderzoek
Van kalizout 20 pCt. bleef bij 67
(van de 1395) het gehalte beneden de garantie,
met overschrijding der speli.ig; van kalizout
40 pCt. bij 62 (van de 1180). Bij kalk-
mergel kwamen in vele gevallen monsters
voor, dusdanig vochtig, dat zij niet behoorlijk
uit te strooien was. Waar zich dit voordeed
werd gewaarschuwd. Een „afvalproduct"
werd ingezonden als meststof, 't bleek als zoo
danig waardeloos te zijn, het bestond hoofd
zakelijk uit glauberzout. Van 126 ingezonden
monsters bloedmeel en gedroogd
bloed voldeden er 13 niett aan den eisch,
gesteld voor het Stikstofgehalte. De Op
sporingsdienst nam slechts 15 monsters mest
stoffen: één monster Thomasmeel, dat niet aan
de garantie voldeed; 2 monsters gemengde mest,
waarvan er één wel en één niet voldeed; en
12 pakjes mest voor bloemen en kamerplanten,
waarvan er 5 niet aan de garantie beantwoord
den. Deze pakjes bloemenmest worden in den
regel veel te duur betaald. Onder de op
merkingen van algemeenen aard vinden we
onder meer: dat vaak nog de verpakking van
ingezonden monsters ondoelmatig is, zoo
dat het onderzoek niet of niet geheel kon plaats
hebben; dat de monsters te klein waren (zij
moeten ongeveer 500 gram zijn); dat het nog
te veel voorkomt, dat bij Thomasmeel één
monsters slechts ten onderzoek en ter afrekening
wordt ingezonden: naarmate de partij grootet
is, is het zeker gewenscht, uit groote partijen
meer monsters voor de afrekening te laten on
derzoeken.
De Sluipwesp.
Er is een heel klein wespje, dat het den
rupsen zeer onaangenaam maakt; ik vertel u
er iets van. Zoodra dit wespje 't is maar een
paar millimeter groot) een kleine koolrups ziet,
vliegt het er naar toe, gaat op haar zitten,
boort met een legboortje dat aan het achterlijf
zit, een gaatje in de rups en legt daarin een
40 of 50 eitjes. Aangenaam vindt de rups dit
natuurlijk niet, maar het wespje doet het zoo
vlug, dat de heele zaak al afgeloopen is, vóór
de rups goed en wel weet, wat er met haar
gebeurd is. Zoo kruipt de rups rond met een
andermans eieren. Deze worden door de warmte
der rups uitgebroed, en zoo kruipen er al spoe
dig een 40 of 50 kleine maden in het lichaam
van onze rups rond. De arme rups voelt de
vreemde indringsters wel, doch is geheel mach
teloos. Zij is wel niet aan de heidenen, maar
toch aan de maden overgeleverd, wat op 't
zelfde neerkomt. En wat het ergst is; de maden
krijgen honger en gaan nu de rups van binnen
uiteten, ook al, omdat er niets anders bij de
hand is. Eindelijk zijn de maden volwassen,
zij zijn dan 2 m.M. groot. Maar nu hebben
ze ook genoeg van de rups en om haar te be
danken, dat zij haar gevoed hebben, maken
ze openingen in der upsenhuid en kruipen naar
buiten. Dit is de laatste pijniging voor de rups,
den volgenden dag is zij dood. Zoo is het uit
einde van een aangevallen koolrups..
De maden evenwel zijn nog springlevend, al
springen zij, bij gebrek aan pooten dan ook
niet. Direct als zij uit de rups zijn gekropen,
gaan zij zich inspinnen in een klein geel spin-
seltje, om zich daarin te verpoppen. Dit in
spinnen doen zij vlak naast de doode rups en
zoo kunnen wij links en rechts van de rups
40 of 50 kleine gele coconnetjes zien zitten. In
dezen toestand blijven zij een dag of 10. 12, en
dan komen er op een goeden morgen een 40 of
50 kleine wespjes voor den dag. Die gaan op
hun beurt weer eieren leggen in andere kool
rupsen en zoo gaat dit voort, tot de herfst
aanbreekt en er geen koolrupsen meer te vinden
zijn. Die wespen helpen ons dus de kool
rupsen opruimen; 't is de geschiedenis
van de sluipwesp. Zoo heeten ze, omdat
zij als 't ware in het lichaam der rupsen slui
pen, d.w.z. stilletjes naar binnen dringen. Er
zijn heel wat soorten van sluipwespen, groote
en kleine: de wesp, 'die de koolrupsen aanvalt,
heet koolrupsensluipwesp.
Menschen, die niet goed op de hoogte zijn,
noemen de kleine gele popjesrupsen-
eieren, en omdat zij meenen, dat daaruit
weer rupsen komen, vernietigen zij die popjes
en maken aldus hun eigen vriendjes dood. Dit
is een voorbeeld, hoe wij door onkunde ons
zelf schade kunnen toebrengen. Men onthoude
derhalve: rupsen leggen nooit eieren, dat doen
alleen de vlinders. Wie eenmaal de eieren van
het koolwitje heeft gevonden, weet, dat de
eieren mooi naast elkaar zitten, en dat
de popjes van het sluipwespje steeds op e e n
hoopje zitten. Men kan zich dus nooit
vergissen.
Wenken en mededeelingen.
Wij hadden een ouderwetsch strengen winter.
Mocht er nu eens een zomer op volgen als
in het jaar 1435. Toen was het ook een zeer
koud na-winter en voorjaar: De wint was Oost
en kout, daar viel op aller wegen In Maart,
April en Mei geen dauw, geen vocht, geen
regen. En op St. Jan was het nog zoo koud,
dat de vrouwen het zonder stoof in de kerk
niet konden houden. Maar toen volgde een
zomertje, zoo heerlijk en groeizaam: „Dat in
korte tijt het Gras en Koren groeyden, Zij
kregen viervout meer gras, koren ende graan,
Als ieder in zijn schuren te voren had gedaan".
Overvloed was er in boomgaard, tuin en velden.
Moge '1929 even vruchtbaar zijn Ook van
geiten moeten de hoeven verpleegd wor
den. Worden de hoefspleten niet van tijd tot
tijd gereinigd, dan maakt het aanzittende vuil
het hoorn niet alleen zacht, maar dikwijls ook
rot, en geeft aanleiding tot ongesteldheden.
Waarvoor is dat vroeg iemand, die een kwee-
kerij bezocht en rondom den voet der vrucht-
boomen een laag turfmolm (1520 c.M.)
zag aanbrengen. Dat heeft verschillende voor-
deelen, luidde het antwoord, o.a. dat door deze
bedekking de bodem vrij blijft van onkruid,
los, en ook in het droge jaargetij vochtig. De
grond om den boom blijft ook vrij van mei
keverlarven, en de wortelvorming wordt er zeer
door bevorderd. De mest, aan kleine
hoopjes op het land gezet, loopt kans te ver
branden door de groote warmte-ontwikkeling.
Men ziet ze vaak zwaar rooken als ze op het
land liggen. De plaatsen, waar de mest ligt,
geven meest een veel te geilen groei, terwijl
de grond, waar het overige komt, er lang niet
zoo goed voorstaat. Het is steeds het meest aan
te raden, den mest, zooals die van den mest
hoop komt, terstond en zoo gelijkmatig mogelijk
onder te werken. Het mesten van vee
zal dan alleen goede resultaten geven, als de
voeding gelijkmatig geschiedt. Dit heeft be
trekking zoowel op de hoeveelheid als
op den t ij d van voederen. Het lichaam der
dieren gaat er naar staan en gewent aan hoe
veelheid en voedertijd zoodanig, dat het voor
de spijsvertering noodige sappen gereed houdt.
Ongeregelde voedering heeft altijd onvoldoende
benutting van het voeder tengevolge. In
pas aangelegde aardbeibedden wordt
in 't voorjaar niet gespit, de mest wordt alleen
vlak ondergewerkt. Dit werk mag eigenlijk niet
later dan in Maart geschieden. Groente-
planten moeten vóór men ze buiten in den
grond zet, voldoende sterk en gehard zijn. Plan
ten, die in den bak verweekelijkt en te lang
geworden zijn, vallen tegen. Er ontstaat strem
ming in den groei en er komt een haif goed
produkt of te vroege zaadvorming.
B-r.
Het zakenverkeer op de Amsterdamsche ef
fectenbeurs is nog steeds niet bovenmatig groot
te noemen. Men heeft zich nu langzamerhand
wel met de tegenwoordige geldsituatie ver
trouwd gemaakt, doch de hooge geldkoersen
werken de affaire nu niet bepaald in de hand.
Bij een prolongatie-koers van 6!/2 zooals
dezer dagen voorkwam, moet men 8.3 rente
betalen, hetgeen zeer deprimeerend werkt. Ver
leden week werd in Duitschland het disconto
met een vol procent verhoogd, terwijl de be
sprekingen te Parijs niet al te best vlotten.
Hoewel de handel op onze fondsenbeurs dan
ook niet van groote afmetingen was, zoo ont
wikkelde zich in diverse specialiteiten een groote
bedrijvigheid, en wederom waren 't aandeelen
Margarine Unie, welke druk verhandeld wer
den, en in 't begin der week nog eenigszins
aantrokken. Spoedig kwam er echter aanbod
los, hetwelk slechts tegen veel lagere koersen
werd opgenomen.
Door de Margarine Unie en de meest bekende
geaffilieerde Maatschappijen zijn de jaarver
slagen over 1928 gepubliceerd, en daaruit blijkt,
dat de behaalde winsten reden tot bevrediging
geven. Het dividend, dat door de moeder-maat
schappij wordt uitgekeerd, is echter naar ver
houding tot den tegenwoordigen koers niet hoog,
doch zooals bekend, moet men in dit geval
niet alleen rekening houden met de dividend-
uitkeering bij een beoordeeling van den koers.
Het dient geapprecieerd te worden, dat te
gelijkertijd met het verslag van de Margarine
Unie en de Margarine Union tevens de jaar
verslagen zijn gepubliceerd van Jurgens en van
den Bergh. Doch uit al die cijfers wordt men
niet veel wijzer. De Philipsaandeelen maakten
voor hun doen weinig schommelingen mede. Nu
eens was de koers beneden de 900 en dan
weer er boven.
Het prospectus, de nieuwste emissie ver
gezellende, is bekend geworden, en de handel
in de claims heeft een aanvang genomen. Zij,
die vertrouwen in Philips hebben gehad, zijn
in dit vertrouwen niet teleurgesteld. Het meest
opvallende verschijnsel was de handel in de
Ford-aandeelen. Het feit, dat de uitgifte 600
maal overteekend werd, deed reeds vermoeden,
dat er flink agio zou ontstaan, en de verwach
tingen zijn dienaangaande niet beschaamd ge
worden. Er is veel gesproken over de wijze van
toewijzing, maar het probleem was bijna niet
op te lossen, omdat er veel meer inschrijvers
waren dan stukken, zoodat het bij loting is
geschied. Al had men voor het geheele bedrag
ingeschreven, zulks legde geen gewicht in de
schaal.
Rubberwaarden werden weinig verhandeld en
de koersen brokkelden af. De voorraden te
Londen waren deze week wederom met 1000
ton toegenomen. De finantieel sterke maatschap
pijen, zooals Amsterdam Rubber, Deli Batavia
en Hessa-Rubber zullen de crisis wel weer goed
doorkomen, maar de mindere soorten zullen het
zwaar te verantwoorden hebben. Tabakken
trokken meer belangstelling. Voor beleggings
doeleinden zijn hier nog wel koopjes, en worden
genoemd Deli Batavia Tabak en Arendsburg.
Van de Petroleumafdeeling valt alleen melding
te maken van een vaste stemming voor Per-
lakken, welke in enkele dagen van 185 op
225 opliepen als gevolg van aankoopen voor
Indische rekening. Kon. Olie weinig handel.
Het slot-dividend pl.m. 14 is op heden nog
in den koers begrepen.
Scheepvaartaandeelen flauw en voor de
meeste soorten lager.
Mijnbouwaandeelen alleen handel in Boetons,
terwijl er ook eenige belangstelling werd betoond
voor Algem. Exploiratie Mij. Ook in aandeelen
Biliton ging meer om dan voorheen.
Aan suikeraandeelen werd zeer weinig aan
dacht geschonken en de koersen waren dan
weer hooger en dan weer lager. De suikerprijzen
blijven maar laag en de vooruitzichten wat be
treft de te bedingen prijzen van het product.
Op de Amerikaansceh afdeeling ging nog al
wat om in Bethlehem Steel en Anaconda, terwijl
koperaandeelen zeer gezocht waren. De Tenes-
see Copper kwam wederom boven de 20
Wij hebben herhaaldelijk op dit aandeel attent
gemaakt. Op deze aandeelen wordt momenteel
1 dividend per jaar uitgekeerd, zoodat zij
op een dividendbasis van 5 staan.
Verkooping op 16 Mei 1929, Inzet in het
Café Smits; op Donderdag 23 Mei 1929, Af»
slag in het Café Peekstok, beiden te Stad aan
't Haringvliet, des nam. 3 uur (Zomertijd), 2
Huizen met Erven te Stad aan 't Haringvliet,
kad. nrs. 456. 975 976, en op Donderdag 23
Mei 1929, des nam 4 uur (Zomertijd), Vol»
ledigen Inboedel.
Ten verzoeke van de Erven Mej. Wed. F.
J. Knoop,
Notaris VAN BUUREN.
Donderdag 16 Mei, des namiddags 2 uur,
(zomertijd) te Ouddorp, ten verzoeke en bij
de schuur van den heer C. Kaptijn Pz. te
Ouddorp aan de Weststraat, van meubilaire
goederen en eenig schuur» en landbouwgereed»
schap, om contant geld.
Notaris VAN DEN BERG.
CENTRALE VEILING TE MIDDELHARNIS.
Veiling van Woensdag 8 Mei 1929. ri
Bloemkool 7.— tot 17.— per 100 stuks.
Sla, le soort, 10.80 per 100 krop.
Sla, 2e soort, 5.50 tot 7.70 per 100 krop.
Sla vellen 3.50 per 100 krop.
Rabarber 2.— tot 8.— per 100 bos.
Radijs 4.70 tot 5.50 per 100 bos.
Narcissen 5.50 per 100 bos.
Spinazie 5.50 tot 11.40 per 100 K.G.
Witlof 15.- per 100 K.G.
Kaas (volvet) 0.55 tot 0.65 per pond.
Boter 0.87 tot 1.per pond.
ROTTERDAM. 7 Mei 1929.
Op de heden in ons Veilingslokaal, War»
moezierstraat 37—39, gehouden Veiling, wer»
den de volgende prjjzen besteed
Kipeierenf S,~ toi f 6,45
Idem (klein)tot
Idem extra zwtot
Eendeieren 4,- tot 5,40
Ganseierentot
Middenprijs f
Aanvoer 200.000 stuks.
DE ROTTERDAMSCHE VEILING
1'
We zijn nu allemaal zoo langzamerhand wel
klaar met de schoonmaak.
Gelukkig, zuchten we allemaal. Dat is weer
een heele karwei geweest. En dan nog schraal
tjes aan met 't water. Dat verhoogt natuurlijk
de schoonmaakpret. Dat kun je begrijpen. Ten
minste de vrouwen wel.
Maar dat is weer voorbij, 't Is al erg genoeg
als je er in zit. Nu klagen is nutteloos en
dwaas.
Doch al is ons heele huis nu brandschoon en
we vertellen aan ieder, die 't hooren wil, heel
triomfantelijk, dat we klaar zijn met de schoon
maak, we weten het allemaal wel, dat we dan
nog een massa kleinigheden te verrichten heb
ben, of om een woord uit deze streken te ge
bruiken, we hebben dan nog tallooze „kwakjes"
in orde te maken, waarmede we 't nog zeker
wel een week druk hebben.
Een van deze dingen is het opbergen van 't
wintergoed. Al hebben we nu nog zoon koud
voorjaar, we hopen, dat we nu toch onze warme
wintermantel en 't dikke wintergoed maar eens
een flink zomerslaapje kunnen geven.
Maar 't opbergen van 't wi itergoed, dat gaat
zoo maar niet een, twee, drie, want anders
komen de motten er in.
Tegen dien vijand van al ons warme, mooie
wollen wintergoed, bontmantels, bontkragen enz.
moeten we altijd op onze hoede zijn.
'k Las in een blad een aardig stukje over 't
leven van de mot en tegelijkertijd ook hoe men
't gevaar 't best kan voorkomen, want even
als in de meeste gevallen is voorkomen beter
dan genezen.
„De mot is een insect en maakt dus van
ei tot vlinder eenige gedaanteverwisselingen
door. Uit het ei dat in den zomer gelegd wordt
op een goed beschut wollen plekje, komt al
spoedig een klein rupsje te voorschijn, dat zich
van dien overvloed al dadelijk een omhulseltje
als een kokertje spint. Het omhulsel is langer
dan het larfje en zoo wijd, dat hij er zich in
kan omdraaien, wat voor hem noodig is, omdat
hij het aan beide uiteinden wil verlengen, naar
mate hij zelf groeit.
Heeft de larf eindelijk, in 't voorjaar, den
Verpoppingsleeftijd bereikt, dan wordt het zakje,
waarin de pop zijn laatste gedaanteverwisseling
moet voorbereiden, aan beide kanten met spin
sel gesloten. Liefst heeft hij het tegen dien tijd
opgehangen in een vochtig donker plekje, in
den hoek van deksel of doos, waarin hij leeft.
Is men aan de schoonmaak bezig, dan is het
ook zeer aan te raden eens langs de binnen
kanten van kleerkasten naar motpoppen te voe
len, vooral onder tegen de planken of onder de
kap/bedekking. Wel hebben deze dieren hun
kwaad al gedaan, maar door ze te vernietigen
verdelgt men tenminste de volgende generatie.
Toch zullen er nog vele ontsnappen en van
Juni tot September kan men de motvlindertjes
zien vliegen, die uit de gespaarde poppen zijn
gekomen en die men bij 't rondfladderen zoo
veel mogelijk tracht te dooden.
Het is te hopen, dat ze hun eitjes dan nog
niet hebben gelegd, want het eenige doel in
hun ephemeer bestaan is, met hun zeer ont
wikkeld reukorgaan, wollen stoffen op te spo
ren, om daarop hun uiterst kleine, witte eitjes
te deponeeren. Veel menschen leggen daarom
kamfer, naphtaline, tabak, peper of een vet
kaars bij hun wintergoed, als ze dit opbergen.
Dit helpt echter niet voldoende, hebt ge
nooit bij 't openen van een doos een levende
mot op een naphtaline-balletje zien zitten
De kamfer en andere middelen dooden de mot
namelijk niet, maar verhinderen door hun door
dringenden geur, dat het vlindertje de wollen
stof zelf ruikt, waarnaar het zoekt. Is de stof
echter niet genoegzaam afgesloten geweest, dan
kan de mot toch toevallig de wol vinden en
laat zich dan door die reukwerken niet om den
tuin leiden.
Maar er is een beter voorbehoedmiddel. Eerst
gaat men de op te bergen wollen of bonten
kleeren natuurlijk flink kloppen en schuieren,
en dat niet op zolder of elders vlak bij de kast,
doch in den tuin, op 't balkon of buiten 't open
raam, zoodat alles, wat met de motten te maken
heeft, kan wegwaaien waar zonneschijn en ge
brek aan voedsel hun beletten voort te tieren.
Daarna is het noodzakelijk alle stofffen
van dierlijken afkomst: wol, sajet,
laken, veeren, zij of bont, zeer zorgvuldig in
te pakken in stoffen van plantaardi
ge n afkomst, als papier, katoen of lin
nen. Deze zijn n.l. door de motten als voedsel
niet gewild; omhult men de wollen voorwerpen
dus geheel, bijvoorbeeld met papier, dan ruikt
de motvlinder geen lekkere prooi en zal trach
ten voor de eitjes zijn fortuin elders te zoeken.
Papier, katoen en linnen verdampen bovendien
niet als kamfer, en mits men zorgt, dat er geen
enkel scheurtje of gaatje in de verpakking is,
kan men aldus bont zijn leven lang zonder ijs
kelder bewaren.
In bovenstaande levensbeschrijving der mot
ten hebben wij geen onderscheid gemaakt tus
schen pelsmot, kleedermot of tapijtmot. Er is
dan ook slechts een klein verschil tusschen
de beide eerstgenoemde soorten, ci.a. dit, dat
de kleedermot alleen de stof wegscheert voor
eigen voeding of kleeding, terwijl de pelsmot
er schijnbaar een genoegen in vindt zooveel
mogelijk haren door te bijten en zich dus als
't ware een weg kapt, zoodat de plukjes los
haar, die zij niet meer verorberen kon, er later
bij 't schudden uitvliegen,
Het beste verweermiddel is kloppen en schuie
ren, maar dan moet men 't liefst in September
nog eens doen, omdat de larfjes dan zoo jong
zijn, dat ze zich nog niet stevig kunnen vast
hechten en er zoodoende gemakkelijk uitvallen.
Mochten er dus ondanks de zorgvuldige zomer-
verpakking onzer wollen stoffen, toch nog mot
ten in ons goed ingesmokkeld zijn, dan is er
nog een laatste redmiddel, als we het bij de
najaarsschoonmaak goed kloppen en borstelen."
M'n beste nichtjes eh neefjes
Wat is me dat een werk geweest
„Wat vragen jullie natuurlijk dadelijk.
Wel, ik ben net klaar gekomen met het be-
oordeelen der inzendingen voor onzen wedstrijd.
Daar waren 32 inzendingen. Jullie begrijpen
wel, dat daar nog al wat aan te doen is.
Er waren 12 opstellen en 16 gedichten en
dan nog vier, die 't gedicht uit ons hoekje
keurig netjes overschreven.
'k Wil natuurlijk zoo eerlijk mogelijk alles
beoordeelen en de prijzen toekennen.
Maar nu is 't werk gedaan; en zal ik jullie
maar niet te lang nieuwsgierig houden.
Den eersten prijs krijgt
GRETHA VAN DER KEMP te Andelst,
een Schrijijfcassette.
GERARDA SMOUTER te Rotterdam,
een Spel.
NELLIE KNAPE te Sommelsdijk,
een Tasch.
NELLIE WAGNER te Stad aan 't Haringvliet,
een klein Schrijfcassette.
GERRIT PULLEMAN te Numansdorp,
het boek„Slechts een aarden vat".
PIETER A. LEIJDENS te Melissant,
het boek: „Het verzet gebroken".
Ziezoo hoor, nu is jullie hart zeker gerust.
Een paar van onze neefjes en nichtjes schreven
me al, dat ze vorigen keer reeds den uitslag
verwacht hadden. Maar toen moesten alle brief
jes beantwoord worden en dan houd ik zoo
weing ruimte over in ons hoekje om jullie wat
over den wedstrijd te schrijven.
Vooral met de gedichtjes is heel aardig werk
gegeven. Daar zijn leuke rijmpjes bij. Een paar
zal ik er in ons hoekje opnemen, net als de
opstellen. Alle gedichtjes durf ik heusch niet
op te nemen, want dan zou het gaan lijken of
ik grootsch op, mezelf was, want de meeste
van de gedichtjes zijn aan Tante Truus gewijd.
'k Zal zorgen, dat de prijzen jullie zoo gauw
mogelijk worden toegezonden, hoor.
Allemaal heel veel groeten van jullie
TANTE TRUUS.
Opstel van Gretha van der K. te Andelst
DE BEKEERING VAN DEN
STOKBEWAARDER.
't Is nacht. De stad Filippï ligt in diepe rust.
Ook de stokbewaarder slaapt. Hij heeft een
moeilijken dag gehad. Twee mannen zijn bij
hem gebracht. Hij moet ze bewaren. Die op
roerlingen. Ze liggen in den vunzigen kerker.
Hun voeten in een blok, hun polsen in ijzeren
ketenen geklonken. De stokbewaarder slaapt
rustig verderHoor, wat is dat Daar klinkt
gezang op uit de gevangenis, 't Zijn schooae
liederen. Wie zou nu in zoo'n onderaardsch
hol lust tot zingen hebben
't Was als altijd weer een drukke dag
geweest in Filippi. Maar vandaag toch een
bizondere drukte. Er was een vreemdeling ge
komen. Met name Paulus. Op de markten stond
hij, en vertelde van een Jezus die gekruisigd
was, maar ten derde dage weder opgestaan.
Al heel gauw vormde zich een troepje men
schen om hen heen want Paulus had ook
een vriend bij hem genaamd Silas waaronder
ook Joden waren; zij hoorden het met wrevel
aan. En als ze gedurfd hadden zouden ze die
predikers den mond wel gesnoerd hebben
Toen was het gebeurd. Paulus en Silas waren
weer uitgegaan en een meisje, dat van den
duivel bezeten was, liep hen na, roepende
Deze zijn dienstknechten Gods, die ons den
weg der zaligheid komen verkondigen. Dagen
lang had ze volgehouden. Toen had Paulus zich
omgekeerd en den duivel geboden uit te gaan.
Dadelijk daarop was het meisje gezond ge
worden. En daarvoor liggen ze in den kerker.
Maar geen klacht komt over hunne lippen. Nee
ze zijn heel kalm. En zingen mooie psalmen.
Toen midden in den nacht vaart er een aard
beving door de gevangenis. Alles dreunt. De
deuren scheuren open. En de stokbewaarder
Hij wordt wakker geschud op zijn legerstede.
Dan flitst het door zijn hoofd: de gevangenen.
Die zijn natuurlijk gevlucht. En dan krijg ik
boete. Hij grijpt naar zijn zwaard. Maar een
stem roept: „Doe u zelve geen kwaad. Wij
zijn allen hier". Allen hier De stokbewaarder
staat onthutst. Maar hij twijfelt geen oogen-
blik. Hij valt voor hun voeten neer en smeekt:
„Lieve heeren, wat moet ik doen om zalig te
worden Paulus antwoordt: „Geloof in den
Heere Jezus Christus en gij zult zalig worden,
gij en uw huis." En dienzelfden nacht wordt
de stokbewaarder nog gedoopt.
Ingezonden door Gerarda S, te Rotterdam
ZIJN VERDIENDE LOON.
Op den hoek van de straat komt een nieuwe
winkel van mijnheer de Laan. Het wordt een
winkel in kruidenierswaren. Mijnheer de Laan
wil nu ook een reclame voor zijn zaak maken.
Op een terras staat een schutting. Daar wil
hij zijn adres en ook de woorden „Van Nelle's
koffie en gebroken thee" op laten schilderen.
Op een goeden dag komt de schilder aan. Hij
heeft mooie roode en gele verf bij zich. Hij
neemt de penseel en gaat schilderen. Hij is zoo
verdiept in zijn werk, dat hij alles wat om is
vergeet, behalve zijn brood. Want het is net
twaalf uur of hij legt de penseel neer. De
schilder krijgt ook zoo'n honger. Hij gaat daar
om gauw zijn brood verorberen.
Onderwijl komt Jantje van mevrouw Jansen
aan. Hij heeft gevraagd of hij tot half één
buiten mocht spelen en moeder stemde toe. Hij
zegt tegen den schilder, dat hij ook wel zou
kunnen schilderen, doch de schilder lacht hem
uit. Eindelijk is deze klaar met eten. De in
vloed van het zonnetje werkt ook op hem en
langzamerhand dommelt hij in. Jantje denkt
„Nu ga ik het verder doen." Hij aan 't „schil
deren". Hij kladdert van alles op de schutting.
Het wordt een eigenaardig „schilderstuk". Als
hij denkt, dat het zoowat klaar is, wordt de
schilder wakker. Hij wrijft zijn oogen uit en
kijkt naar boven. „Mooi hé zegt Jan. Maar
de schilder vindt het- zoo mooi niet. Hij rukt
de penseel uit Jan zijn hand, neemt zijn schoen
en daarmede slaat hij Jan op zijn broek.
Daarna loopt Jan, hard huilende naar huis.
Thuis gekomen beklaagt hij zich bij Moeder.
Doch die zegt: „Je hebt je verdiende loon."
Ingezonden door Gerarda S. te Rotterdam'.
MIJN EERSTE SCHOOLDAG.
Ik zal over mijn eersten schooldag schrijven,
Zonder er veel bij te kijven.
's Morgens vroeg was 'k al op pad,
Ik drukte moeder wel haast plat,
Voordat de les aanving.
Wij gingen bidden, toen rekenen,
Vlak daarna weer teekenen.
Teekenen vond ik erg aardig
En ik voelde me zeer vaardig.
Opeenssloeg 't klokje elf
De rest dat ging vanzelf.
Eindelijk zei de juffrouw
Ja dat zei ze heel gauw
„De zon schijnt door de boomen,
Dus hoef je vanmiddag niet op school te komen
Thuis had ik veel te vertellen,
Doch moeder kon er geen knoop aan vast leggen
Hier eindig ik mijn brief,
'k Groet neefjes, nichtjes en tante-lief.
Deze C
ABGNh
BUJTE1
AFZON
De sl
bleem"
variantel
heeft.
1.
1.
Ik scb
genoot
heeft. Bil
(EngelaJ
even opl
Wit:
pi. a6,
Zwart]
Mat iJ
Ik me|
1. Lb3,
in. Een
zet mat
Nu
snuffelen
af te
Köpenick
dat een
de kas
humor c
voor dei]
heeft eel
volgend
noemt
vroeger
vermeld
ÓS)
„Zoudl
Meersma I
Een ra
laat van j
„Wel
„Het is n
over deii
Meersma I
dochter,
merken, ij»
nerveushT
wordt. Li
loof mij,
geen spra
„Ik
die dit
verwacht
dat wel
„Dat
hebt mij
raad, diel
noodig, e
meisje ni
medicijn.'
„Ik bef
dan in al|
gegeven
„IndercL
Als de g
moet, na|
gegeven
„Ik beJ
zal ik mij
Meersma,
niet zeer