if! Sproeten komen vroeg in economisch w EEIfcT HOESJE VOOS TT Dit Ml II *fï ar Roopingen. Marktberichten. No. Voor de Vrouw, Voor de Jeugd. léi |i m it smaakt als room. Land- en Tuinbouw. het voorjaar, koop tijdig een pot Sprutol. Bij alle Drogisten. aas I 1 |i Hollandsche en Zeeuwsche eilanden ingegaas, om copie te halen voor zijn krant. Toen kreeg ook Flakkee een beurt. Van Dirksland werd b.v. verteld: dat er wel vaart en vertier is op dit eiland en dat men met zijn tijd meegaat blijkt hieruit, dat de hoofdplaats Dirksland een vliegveld heeft en acht autoverhuur-inrichtingen rijk is. Dirksland heeft 2600 inwoners. Men gevoelt, dat is pure misleiding. Maar iets verder komt het blad met cijfers. Deze redacteur zegt toch Dat zijn twintigduizend hectare polderland, waarvan de hektare nu bij verkoop een prijs van 4000 a 4400 opbrengt, dat is een kwart tot de helft meer dan goede kleigrond in menige andere streek van ons land. De eigengeërfde boeren zijd rijk en ze gaan met hun tijd mee. Uit het land wordt gehaald wat het geven kan. De slooten tusschen de akkers zijn verdwenen; de gedraineerde bodem strekt zich in gesloten oppervlak over groot- en middelbedrijven uit. De technische voorbereiding tot de socialisatie is voltrokken. In overeenstemming daarmee is de opbrengst, die voor het thans afgeloopen jaar geschat mag worden op bruto 650 per H.A. tarwe, 820 erwten (schokkers), 560 haver, 730 bieten, 1130 aardappels, 550 winterwortels, 1440 uien, overeenkomende met een netto-ojpbrengst op een eigen plaats, groot 40 H.A. van 14 a f 15.000. De boffers, b.v. zij, die in plaats van 3 voor hun uien 12 gemaakt hebben, komen daar ver boven uit. De bouwgrond in het dorp Goeree, waar het streven naar de geringst mogelijke bodemver- deeling de meest konsekwente toepassing vindt, is in het bezit van een goed half dozijn boeren. Geen roe grond is in bezit of pacht bij de paar honder arbeiders, die in hun dienst zijn. Deze zijn aangewezen op het loon, dat de boer hen laat verdienen. Nu kan ik over deze gegevens niet oordeelen. Of deze cijfers juist of overdreven of geflat teerd zijn weet ik niet. Is er misschien een landbouwer, die de toe standen kent en deze cijfers onjuist acht, dan houd ik me aanbevolen. Graag zal ik er dan later nog eens op terugkomen. Intusschen blijkt ook uit dit artikel van „Het Volk" men vergete niet, het is verkiezings- lectuurdat sterk gegeneraliseerd wordt. Voor zoover ik Flakkee ken, moet ik zeggen, dat ook daar hetzelfde geldt als wat die boer hierboven tegen dien verslaggever zeide; wan neer een boer zulk een rijken staat voert, doet hij dat over 't algemeen niet als boer, doch als kapitaal-bezitter. Er moet terdege onderscheid gemaakt worden. Een pachtboer leeft in geheel andere sociale omstandigheden dan een grondeigenaar. En dan moet zooveel plaatselijk beoordeeld worden. Er zijn dorpen waar schier geen groot grond bezit meer is. Waar alles in kleingrondbezit is overgegaan. De groote boeren met 40—50 H.A. zijn daar verdwenen en er zijn midden- standsboeren voor in de plaats gekomen, die hoofdzakelijk met eigen krachten werken. De landprijzen gaan daar de hoogte in en de ge volgen blijven niet uit. Het is een moeilijk vraagstuk. Een vraagstuk, dat het socialisme zeer zeker niet oplossen kan. Het landbouwbedrijf is iets aparts. Er ligt een anderen bodem aan ten grondslag, dan aan de industrie en de nijverheid. Klassenstrijd brengt hier nooit een goede op lossing. Alleen samenwerking. Samenwerking door christelijk organisatie leven. En helaas daaraan mankeert nog zooveel Boeren en arbeiders, beiden missen nog zoo veel solidariteitsgevoel. En toch, langs dien weg zal de oplossing gezocht en gevonden moeten worden. De geest van Christus zal het moeten doen. Komt die er niet, dan zal ook hier de toestand verergeren, tot schade geestelijk en stoffe lijk van beide standen. UITKIJK. UIT DE LAND- EN TUINBOUWWERELD (Nadruk verboden). Uit het Verslag der Proefstations deelen we nu iets mee omtrent het onderzoek van monsters meststoffen. Er werden in totaal 23082 monsters onderzocht, daarvan waren 1870 Chi- lisalpeter, zijnde een 400-tal meer dan in het vorig verslagjaar. Vele dier monsters hadden het uiterlijk van zw. ammoniak, waarmede vele gebruikers dan ook meenden te doen te heb ben; dat uiterlijk was echter het gevolg van een nieuw procédé, dat in Chili bij de bereiding was gevolgd. Er werden monsters Chili aan getroffen met te lage gehalten, gewoonlijk het gevolg van de aanwezigheid van Chloriden; een 11-tal overschreed de speling. Bij Kalk- salpeter vertoonden 49 monsters een gehalte lager dan de garantie, maar geen enkele met overschrijding der speling; bij zw. ammoniak was bij 178 (van de 1265) het gehalte te laag, en bij een 19-tal werd de speling overschreden. Alle 109 monsters van kalistikstof voldeden aan de eischen. Dit was bij super- phosphaat lang niet het geval, zeer be langrijke kortingen, zelfs van meer dan 2000, moesten worden voorgeschreven. Het Ver slag zegt, dat bij Thomasmee] door ge bruikers blijkbaar te vaak nog wordt gelet op de oplosbaarheid alleen, terwijl nog herhaaldelijk geconstateerd wordt ,dat korting zou moeten worden gegeven niet enkel wegens onvoldoende oplosbaarheid, maar ook wegens onvoldoende f ij n h e i d, en omdat niet vol daan wordt aan de eischen van echtheid. Men vrage dus een volledig onderzoek Van kalizout 20 pCt. bleef bij 67 (van de 1395) het gehalte beneden de garantie, met overschrijding der speli.ig; van kalizout 40 pCt. bij 62 (van de 1180). Bij kalk- mergel kwamen in vele gevallen monsters voor, dusdanig vochtig, dat zij niet behoorlijk uit te strooien was. Waar zich dit voordeed werd gewaarschuwd. Een „afvalproduct" werd ingezonden als meststof, 't bleek als zoo danig waardeloos te zijn, het bestond hoofd zakelijk uit glauberzout. Van 126 ingezonden monsters bloedmeel en gedroogd bloed voldeden er 13 niett aan den eisch, gesteld voor het Stikstofgehalte. De Op sporingsdienst nam slechts 15 monsters mest stoffen: één monster Thomasmeel, dat niet aan de garantie voldeed; 2 monsters gemengde mest, waarvan er één wel en één niet voldeed; en 12 pakjes mest voor bloemen en kamerplanten, waarvan er 5 niet aan de garantie beantwoord den. Deze pakjes bloemenmest worden in den regel veel te duur betaald. Onder de op merkingen van algemeenen aard vinden we onder meer: dat vaak nog de verpakking van ingezonden monsters ondoelmatig is, zoo dat het onderzoek niet of niet geheel kon plaats hebben; dat de monsters te klein waren (zij moeten ongeveer 500 gram zijn); dat het nog te veel voorkomt, dat bij Thomasmeel één monsters slechts ten onderzoek en ter afrekening wordt ingezonden: naarmate de partij grootet is, is het zeker gewenscht, uit groote partijen meer monsters voor de afrekening te laten on derzoeken. De Sluipwesp. Er is een heel klein wespje, dat het den rupsen zeer onaangenaam maakt; ik vertel u er iets van. Zoodra dit wespje 't is maar een paar millimeter groot) een kleine koolrups ziet, vliegt het er naar toe, gaat op haar zitten, boort met een legboortje dat aan het achterlijf zit, een gaatje in de rups en legt daarin een 40 of 50 eitjes. Aangenaam vindt de rups dit natuurlijk niet, maar het wespje doet het zoo vlug, dat de heele zaak al afgeloopen is, vóór de rups goed en wel weet, wat er met haar gebeurd is. Zoo kruipt de rups rond met een andermans eieren. Deze worden door de warmte der rups uitgebroed, en zoo kruipen er al spoe dig een 40 of 50 kleine maden in het lichaam van onze rups rond. De arme rups voelt de vreemde indringsters wel, doch is geheel mach teloos. Zij is wel niet aan de heidenen, maar toch aan de maden overgeleverd, wat op 't zelfde neerkomt. En wat het ergst is; de maden krijgen honger en gaan nu de rups van binnen uiteten, ook al, omdat er niets anders bij de hand is. Eindelijk zijn de maden volwassen, zij zijn dan 2 m.M. groot. Maar nu hebben ze ook genoeg van de rups en om haar te be danken, dat zij haar gevoed hebben, maken ze openingen in der upsenhuid en kruipen naar buiten. Dit is de laatste pijniging voor de rups, den volgenden dag is zij dood. Zoo is het uit einde van een aangevallen koolrups.. De maden evenwel zijn nog springlevend, al springen zij, bij gebrek aan pooten dan ook niet. Direct als zij uit de rups zijn gekropen, gaan zij zich inspinnen in een klein geel spin- seltje, om zich daarin te verpoppen. Dit in spinnen doen zij vlak naast de doode rups en zoo kunnen wij links en rechts van de rups 40 of 50 kleine gele coconnetjes zien zitten. In dezen toestand blijven zij een dag of 10. 12, en dan komen er op een goeden morgen een 40 of 50 kleine wespjes voor den dag. Die gaan op hun beurt weer eieren leggen in andere kool rupsen en zoo gaat dit voort, tot de herfst aanbreekt en er geen koolrupsen meer te vinden zijn. Die wespen helpen ons dus de kool rupsen opruimen; 't is de geschiedenis van de sluipwesp. Zoo heeten ze, omdat zij als 't ware in het lichaam der rupsen slui pen, d.w.z. stilletjes naar binnen dringen. Er zijn heel wat soorten van sluipwespen, groote en kleine: de wesp, 'die de koolrupsen aanvalt, heet koolrupsensluipwesp. Menschen, die niet goed op de hoogte zijn, noemen de kleine gele popjesrupsen- eieren, en omdat zij meenen, dat daaruit weer rupsen komen, vernietigen zij die popjes en maken aldus hun eigen vriendjes dood. Dit is een voorbeeld, hoe wij door onkunde ons zelf schade kunnen toebrengen. Men onthoude derhalve: rupsen leggen nooit eieren, dat doen alleen de vlinders. Wie eenmaal de eieren van het koolwitje heeft gevonden, weet, dat de eieren mooi naast elkaar zitten, en dat de popjes van het sluipwespje steeds op e e n hoopje zitten. Men kan zich dus nooit vergissen. Wenken en mededeelingen. Wij hadden een ouderwetsch strengen winter. Mocht er nu eens een zomer op volgen als in het jaar 1435. Toen was het ook een zeer koud na-winter en voorjaar: De wint was Oost en kout, daar viel op aller wegen In Maart, April en Mei geen dauw, geen vocht, geen regen. En op St. Jan was het nog zoo koud, dat de vrouwen het zonder stoof in de kerk niet konden houden. Maar toen volgde een zomertje, zoo heerlijk en groeizaam: „Dat in korte tijt het Gras en Koren groeyden, Zij kregen viervout meer gras, koren ende graan, Als ieder in zijn schuren te voren had gedaan". Overvloed was er in boomgaard, tuin en velden. Moge '1929 even vruchtbaar zijn Ook van geiten moeten de hoeven verpleegd wor den. Worden de hoefspleten niet van tijd tot tijd gereinigd, dan maakt het aanzittende vuil het hoorn niet alleen zacht, maar dikwijls ook rot, en geeft aanleiding tot ongesteldheden. Waarvoor is dat vroeg iemand, die een kwee- kerij bezocht en rondom den voet der vrucht- boomen een laag turfmolm (1520 c.M.) zag aanbrengen. Dat heeft verschillende voor- deelen, luidde het antwoord, o.a. dat door deze bedekking de bodem vrij blijft van onkruid, los, en ook in het droge jaargetij vochtig. De grond om den boom blijft ook vrij van mei keverlarven, en de wortelvorming wordt er zeer door bevorderd. De mest, aan kleine hoopjes op het land gezet, loopt kans te ver branden door de groote warmte-ontwikkeling. Men ziet ze vaak zwaar rooken als ze op het land liggen. De plaatsen, waar de mest ligt, geven meest een veel te geilen groei, terwijl de grond, waar het overige komt, er lang niet zoo goed voorstaat. Het is steeds het meest aan te raden, den mest, zooals die van den mest hoop komt, terstond en zoo gelijkmatig mogelijk onder te werken. Het mesten van vee zal dan alleen goede resultaten geven, als de voeding gelijkmatig geschiedt. Dit heeft be trekking zoowel op de hoeveelheid als op den t ij d van voederen. Het lichaam der dieren gaat er naar staan en gewent aan hoe veelheid en voedertijd zoodanig, dat het voor de spijsvertering noodige sappen gereed houdt. Ongeregelde voedering heeft altijd onvoldoende benutting van het voeder tengevolge. In pas aangelegde aardbeibedden wordt in 't voorjaar niet gespit, de mest wordt alleen vlak ondergewerkt. Dit werk mag eigenlijk niet later dan in Maart geschieden. Groente- planten moeten vóór men ze buiten in den grond zet, voldoende sterk en gehard zijn. Plan ten, die in den bak verweekelijkt en te lang geworden zijn, vallen tegen. Er ontstaat strem ming in den groei en er komt een haif goed produkt of te vroege zaadvorming. B-r. Het zakenverkeer op de Amsterdamsche ef fectenbeurs is nog steeds niet bovenmatig groot te noemen. Men heeft zich nu langzamerhand wel met de tegenwoordige geldsituatie ver trouwd gemaakt, doch de hooge geldkoersen werken de affaire nu niet bepaald in de hand. Bij een prolongatie-koers van 6!/2 zooals dezer dagen voorkwam, moet men 8.3 rente betalen, hetgeen zeer deprimeerend werkt. Ver leden week werd in Duitschland het disconto met een vol procent verhoogd, terwijl de be sprekingen te Parijs niet al te best vlotten. Hoewel de handel op onze fondsenbeurs dan ook niet van groote afmetingen was, zoo ont wikkelde zich in diverse specialiteiten een groote bedrijvigheid, en wederom waren 't aandeelen Margarine Unie, welke druk verhandeld wer den, en in 't begin der week nog eenigszins aantrokken. Spoedig kwam er echter aanbod los, hetwelk slechts tegen veel lagere koersen werd opgenomen. Door de Margarine Unie en de meest bekende geaffilieerde Maatschappijen zijn de jaarver slagen over 1928 gepubliceerd, en daaruit blijkt, dat de behaalde winsten reden tot bevrediging geven. Het dividend, dat door de moeder-maat schappij wordt uitgekeerd, is echter naar ver houding tot den tegenwoordigen koers niet hoog, doch zooals bekend, moet men in dit geval niet alleen rekening houden met de dividend- uitkeering bij een beoordeeling van den koers. Het dient geapprecieerd te worden, dat te gelijkertijd met het verslag van de Margarine Unie en de Margarine Union tevens de jaar verslagen zijn gepubliceerd van Jurgens en van den Bergh. Doch uit al die cijfers wordt men niet veel wijzer. De Philipsaandeelen maakten voor hun doen weinig schommelingen mede. Nu eens was de koers beneden de 900 en dan weer er boven. Het prospectus, de nieuwste emissie ver gezellende, is bekend geworden, en de handel in de claims heeft een aanvang genomen. Zij, die vertrouwen in Philips hebben gehad, zijn in dit vertrouwen niet teleurgesteld. Het meest opvallende verschijnsel was de handel in de Ford-aandeelen. Het feit, dat de uitgifte 600 maal overteekend werd, deed reeds vermoeden, dat er flink agio zou ontstaan, en de verwach tingen zijn dienaangaande niet beschaamd ge worden. Er is veel gesproken over de wijze van toewijzing, maar het probleem was bijna niet op te lossen, omdat er veel meer inschrijvers waren dan stukken, zoodat het bij loting is geschied. Al had men voor het geheele bedrag ingeschreven, zulks legde geen gewicht in de schaal. Rubberwaarden werden weinig verhandeld en de koersen brokkelden af. De voorraden te Londen waren deze week wederom met 1000 ton toegenomen. De finantieel sterke maatschap pijen, zooals Amsterdam Rubber, Deli Batavia en Hessa-Rubber zullen de crisis wel weer goed doorkomen, maar de mindere soorten zullen het zwaar te verantwoorden hebben. Tabakken trokken meer belangstelling. Voor beleggings doeleinden zijn hier nog wel koopjes, en worden genoemd Deli Batavia Tabak en Arendsburg. Van de Petroleumafdeeling valt alleen melding te maken van een vaste stemming voor Per- lakken, welke in enkele dagen van 185 op 225 opliepen als gevolg van aankoopen voor Indische rekening. Kon. Olie weinig handel. Het slot-dividend pl.m. 14 is op heden nog in den koers begrepen. Scheepvaartaandeelen flauw en voor de meeste soorten lager. Mijnbouwaandeelen alleen handel in Boetons, terwijl er ook eenige belangstelling werd betoond voor Algem. Exploiratie Mij. Ook in aandeelen Biliton ging meer om dan voorheen. Aan suikeraandeelen werd zeer weinig aan dacht geschonken en de koersen waren dan weer hooger en dan weer lager. De suikerprijzen blijven maar laag en de vooruitzichten wat be treft de te bedingen prijzen van het product. Op de Amerikaansceh afdeeling ging nog al wat om in Bethlehem Steel en Anaconda, terwijl koperaandeelen zeer gezocht waren. De Tenes- see Copper kwam wederom boven de 20 Wij hebben herhaaldelijk op dit aandeel attent gemaakt. Op deze aandeelen wordt momenteel 1 dividend per jaar uitgekeerd, zoodat zij op een dividendbasis van 5 staan. Verkooping op 16 Mei 1929, Inzet in het Café Smits; op Donderdag 23 Mei 1929, Af» slag in het Café Peekstok, beiden te Stad aan 't Haringvliet, des nam. 3 uur (Zomertijd), 2 Huizen met Erven te Stad aan 't Haringvliet, kad. nrs. 456. 975 976, en op Donderdag 23 Mei 1929, des nam 4 uur (Zomertijd), Vol» ledigen Inboedel. Ten verzoeke van de Erven Mej. Wed. F. J. Knoop, Notaris VAN BUUREN. Donderdag 16 Mei, des namiddags 2 uur, (zomertijd) te Ouddorp, ten verzoeke en bij de schuur van den heer C. Kaptijn Pz. te Ouddorp aan de Weststraat, van meubilaire goederen en eenig schuur» en landbouwgereed» schap, om contant geld. Notaris VAN DEN BERG. CENTRALE VEILING TE MIDDELHARNIS. Veiling van Woensdag 8 Mei 1929. ri Bloemkool 7.— tot 17.— per 100 stuks. Sla, le soort, 10.80 per 100 krop. Sla, 2e soort, 5.50 tot 7.70 per 100 krop. Sla vellen 3.50 per 100 krop. Rabarber 2.— tot 8.— per 100 bos. Radijs 4.70 tot 5.50 per 100 bos. Narcissen 5.50 per 100 bos. Spinazie 5.50 tot 11.40 per 100 K.G. Witlof 15.- per 100 K.G. Kaas (volvet) 0.55 tot 0.65 per pond. Boter 0.87 tot 1.per pond. ROTTERDAM. 7 Mei 1929. Op de heden in ons Veilingslokaal, War» moezierstraat 37—39, gehouden Veiling, wer» den de volgende prjjzen besteed Kipeierenf S,~ toi f 6,45 Idem (klein)tot Idem extra zwtot Eendeieren 4,- tot 5,40 Ganseierentot Middenprijs f Aanvoer 200.000 stuks. DE ROTTERDAMSCHE VEILING 1' We zijn nu allemaal zoo langzamerhand wel klaar met de schoonmaak. Gelukkig, zuchten we allemaal. Dat is weer een heele karwei geweest. En dan nog schraal tjes aan met 't water. Dat verhoogt natuurlijk de schoonmaakpret. Dat kun je begrijpen. Ten minste de vrouwen wel. Maar dat is weer voorbij, 't Is al erg genoeg als je er in zit. Nu klagen is nutteloos en dwaas. Doch al is ons heele huis nu brandschoon en we vertellen aan ieder, die 't hooren wil, heel triomfantelijk, dat we klaar zijn met de schoon maak, we weten het allemaal wel, dat we dan nog een massa kleinigheden te verrichten heb ben, of om een woord uit deze streken te ge bruiken, we hebben dan nog tallooze „kwakjes" in orde te maken, waarmede we 't nog zeker wel een week druk hebben. Een van deze dingen is het opbergen van 't wintergoed. Al hebben we nu nog zoon koud voorjaar, we hopen, dat we nu toch onze warme wintermantel en 't dikke wintergoed maar eens een flink zomerslaapje kunnen geven. Maar 't opbergen van 't wi itergoed, dat gaat zoo maar niet een, twee, drie, want anders komen de motten er in. Tegen dien vijand van al ons warme, mooie wollen wintergoed, bontmantels, bontkragen enz. moeten we altijd op onze hoede zijn. 'k Las in een blad een aardig stukje over 't leven van de mot en tegelijkertijd ook hoe men 't gevaar 't best kan voorkomen, want even als in de meeste gevallen is voorkomen beter dan genezen. „De mot is een insect en maakt dus van ei tot vlinder eenige gedaanteverwisselingen door. Uit het ei dat in den zomer gelegd wordt op een goed beschut wollen plekje, komt al spoedig een klein rupsje te voorschijn, dat zich van dien overvloed al dadelijk een omhulseltje als een kokertje spint. Het omhulsel is langer dan het larfje en zoo wijd, dat hij er zich in kan omdraaien, wat voor hem noodig is, omdat hij het aan beide uiteinden wil verlengen, naar mate hij zelf groeit. Heeft de larf eindelijk, in 't voorjaar, den Verpoppingsleeftijd bereikt, dan wordt het zakje, waarin de pop zijn laatste gedaanteverwisseling moet voorbereiden, aan beide kanten met spin sel gesloten. Liefst heeft hij het tegen dien tijd opgehangen in een vochtig donker plekje, in den hoek van deksel of doos, waarin hij leeft. Is men aan de schoonmaak bezig, dan is het ook zeer aan te raden eens langs de binnen kanten van kleerkasten naar motpoppen te voe len, vooral onder tegen de planken of onder de kap/bedekking. Wel hebben deze dieren hun kwaad al gedaan, maar door ze te vernietigen verdelgt men tenminste de volgende generatie. Toch zullen er nog vele ontsnappen en van Juni tot September kan men de motvlindertjes zien vliegen, die uit de gespaarde poppen zijn gekomen en die men bij 't rondfladderen zoo veel mogelijk tracht te dooden. Het is te hopen, dat ze hun eitjes dan nog niet hebben gelegd, want het eenige doel in hun ephemeer bestaan is, met hun zeer ont wikkeld reukorgaan, wollen stoffen op te spo ren, om daarop hun uiterst kleine, witte eitjes te deponeeren. Veel menschen leggen daarom kamfer, naphtaline, tabak, peper of een vet kaars bij hun wintergoed, als ze dit opbergen. Dit helpt echter niet voldoende, hebt ge nooit bij 't openen van een doos een levende mot op een naphtaline-balletje zien zitten De kamfer en andere middelen dooden de mot namelijk niet, maar verhinderen door hun door dringenden geur, dat het vlindertje de wollen stof zelf ruikt, waarnaar het zoekt. Is de stof echter niet genoegzaam afgesloten geweest, dan kan de mot toch toevallig de wol vinden en laat zich dan door die reukwerken niet om den tuin leiden. Maar er is een beter voorbehoedmiddel. Eerst gaat men de op te bergen wollen of bonten kleeren natuurlijk flink kloppen en schuieren, en dat niet op zolder of elders vlak bij de kast, doch in den tuin, op 't balkon of buiten 't open raam, zoodat alles, wat met de motten te maken heeft, kan wegwaaien waar zonneschijn en ge brek aan voedsel hun beletten voort te tieren. Daarna is het noodzakelijk alle stofffen van dierlijken afkomst: wol, sajet, laken, veeren, zij of bont, zeer zorgvuldig in te pakken in stoffen van plantaardi ge n afkomst, als papier, katoen of lin nen. Deze zijn n.l. door de motten als voedsel niet gewild; omhult men de wollen voorwerpen dus geheel, bijvoorbeeld met papier, dan ruikt de motvlinder geen lekkere prooi en zal trach ten voor de eitjes zijn fortuin elders te zoeken. Papier, katoen en linnen verdampen bovendien niet als kamfer, en mits men zorgt, dat er geen enkel scheurtje of gaatje in de verpakking is, kan men aldus bont zijn leven lang zonder ijs kelder bewaren. In bovenstaande levensbeschrijving der mot ten hebben wij geen onderscheid gemaakt tus schen pelsmot, kleedermot of tapijtmot. Er is dan ook slechts een klein verschil tusschen de beide eerstgenoemde soorten, ci.a. dit, dat de kleedermot alleen de stof wegscheert voor eigen voeding of kleeding, terwijl de pelsmot er schijnbaar een genoegen in vindt zooveel mogelijk haren door te bijten en zich dus als 't ware een weg kapt, zoodat de plukjes los haar, die zij niet meer verorberen kon, er later bij 't schudden uitvliegen, Het beste verweermiddel is kloppen en schuie ren, maar dan moet men 't liefst in September nog eens doen, omdat de larfjes dan zoo jong zijn, dat ze zich nog niet stevig kunnen vast hechten en er zoodoende gemakkelijk uitvallen. Mochten er dus ondanks de zorgvuldige zomer- verpakking onzer wollen stoffen, toch nog mot ten in ons goed ingesmokkeld zijn, dan is er nog een laatste redmiddel, als we het bij de najaarsschoonmaak goed kloppen en borstelen." M'n beste nichtjes eh neefjes Wat is me dat een werk geweest „Wat vragen jullie natuurlijk dadelijk. Wel, ik ben net klaar gekomen met het be- oordeelen der inzendingen voor onzen wedstrijd. Daar waren 32 inzendingen. Jullie begrijpen wel, dat daar nog al wat aan te doen is. Er waren 12 opstellen en 16 gedichten en dan nog vier, die 't gedicht uit ons hoekje keurig netjes overschreven. 'k Wil natuurlijk zoo eerlijk mogelijk alles beoordeelen en de prijzen toekennen. Maar nu is 't werk gedaan; en zal ik jullie maar niet te lang nieuwsgierig houden. Den eersten prijs krijgt GRETHA VAN DER KEMP te Andelst, een Schrijijfcassette. GERARDA SMOUTER te Rotterdam, een Spel. NELLIE KNAPE te Sommelsdijk, een Tasch. NELLIE WAGNER te Stad aan 't Haringvliet, een klein Schrijfcassette. GERRIT PULLEMAN te Numansdorp, het boek„Slechts een aarden vat". PIETER A. LEIJDENS te Melissant, het boek: „Het verzet gebroken". Ziezoo hoor, nu is jullie hart zeker gerust. Een paar van onze neefjes en nichtjes schreven me al, dat ze vorigen keer reeds den uitslag verwacht hadden. Maar toen moesten alle brief jes beantwoord worden en dan houd ik zoo weing ruimte over in ons hoekje om jullie wat over den wedstrijd te schrijven. Vooral met de gedichtjes is heel aardig werk gegeven. Daar zijn leuke rijmpjes bij. Een paar zal ik er in ons hoekje opnemen, net als de opstellen. Alle gedichtjes durf ik heusch niet op te nemen, want dan zou het gaan lijken of ik grootsch op, mezelf was, want de meeste van de gedichtjes zijn aan Tante Truus gewijd. 'k Zal zorgen, dat de prijzen jullie zoo gauw mogelijk worden toegezonden, hoor. Allemaal heel veel groeten van jullie TANTE TRUUS. Opstel van Gretha van der K. te Andelst DE BEKEERING VAN DEN STOKBEWAARDER. 't Is nacht. De stad Filippï ligt in diepe rust. Ook de stokbewaarder slaapt. Hij heeft een moeilijken dag gehad. Twee mannen zijn bij hem gebracht. Hij moet ze bewaren. Die op roerlingen. Ze liggen in den vunzigen kerker. Hun voeten in een blok, hun polsen in ijzeren ketenen geklonken. De stokbewaarder slaapt rustig verderHoor, wat is dat Daar klinkt gezang op uit de gevangenis, 't Zijn schooae liederen. Wie zou nu in zoo'n onderaardsch hol lust tot zingen hebben 't Was als altijd weer een drukke dag geweest in Filippi. Maar vandaag toch een bizondere drukte. Er was een vreemdeling ge komen. Met name Paulus. Op de markten stond hij, en vertelde van een Jezus die gekruisigd was, maar ten derde dage weder opgestaan. Al heel gauw vormde zich een troepje men schen om hen heen want Paulus had ook een vriend bij hem genaamd Silas waaronder ook Joden waren; zij hoorden het met wrevel aan. En als ze gedurfd hadden zouden ze die predikers den mond wel gesnoerd hebben Toen was het gebeurd. Paulus en Silas waren weer uitgegaan en een meisje, dat van den duivel bezeten was, liep hen na, roepende Deze zijn dienstknechten Gods, die ons den weg der zaligheid komen verkondigen. Dagen lang had ze volgehouden. Toen had Paulus zich omgekeerd en den duivel geboden uit te gaan. Dadelijk daarop was het meisje gezond ge worden. En daarvoor liggen ze in den kerker. Maar geen klacht komt over hunne lippen. Nee ze zijn heel kalm. En zingen mooie psalmen. Toen midden in den nacht vaart er een aard beving door de gevangenis. Alles dreunt. De deuren scheuren open. En de stokbewaarder Hij wordt wakker geschud op zijn legerstede. Dan flitst het door zijn hoofd: de gevangenen. Die zijn natuurlijk gevlucht. En dan krijg ik boete. Hij grijpt naar zijn zwaard. Maar een stem roept: „Doe u zelve geen kwaad. Wij zijn allen hier". Allen hier De stokbewaarder staat onthutst. Maar hij twijfelt geen oogen- blik. Hij valt voor hun voeten neer en smeekt: „Lieve heeren, wat moet ik doen om zalig te worden Paulus antwoordt: „Geloof in den Heere Jezus Christus en gij zult zalig worden, gij en uw huis." En dienzelfden nacht wordt de stokbewaarder nog gedoopt. Ingezonden door Gerarda S, te Rotterdam ZIJN VERDIENDE LOON. Op den hoek van de straat komt een nieuwe winkel van mijnheer de Laan. Het wordt een winkel in kruidenierswaren. Mijnheer de Laan wil nu ook een reclame voor zijn zaak maken. Op een terras staat een schutting. Daar wil hij zijn adres en ook de woorden „Van Nelle's koffie en gebroken thee" op laten schilderen. Op een goeden dag komt de schilder aan. Hij heeft mooie roode en gele verf bij zich. Hij neemt de penseel en gaat schilderen. Hij is zoo verdiept in zijn werk, dat hij alles wat om is vergeet, behalve zijn brood. Want het is net twaalf uur of hij legt de penseel neer. De schilder krijgt ook zoo'n honger. Hij gaat daar om gauw zijn brood verorberen. Onderwijl komt Jantje van mevrouw Jansen aan. Hij heeft gevraagd of hij tot half één buiten mocht spelen en moeder stemde toe. Hij zegt tegen den schilder, dat hij ook wel zou kunnen schilderen, doch de schilder lacht hem uit. Eindelijk is deze klaar met eten. De in vloed van het zonnetje werkt ook op hem en langzamerhand dommelt hij in. Jantje denkt „Nu ga ik het verder doen." Hij aan 't „schil deren". Hij kladdert van alles op de schutting. Het wordt een eigenaardig „schilderstuk". Als hij denkt, dat het zoowat klaar is, wordt de schilder wakker. Hij wrijft zijn oogen uit en kijkt naar boven. „Mooi hé zegt Jan. Maar de schilder vindt het- zoo mooi niet. Hij rukt de penseel uit Jan zijn hand, neemt zijn schoen en daarmede slaat hij Jan op zijn broek. Daarna loopt Jan, hard huilende naar huis. Thuis gekomen beklaagt hij zich bij Moeder. Doch die zegt: „Je hebt je verdiende loon." Ingezonden door Gerarda S. te Rotterdam'. MIJN EERSTE SCHOOLDAG. Ik zal over mijn eersten schooldag schrijven, Zonder er veel bij te kijven. 's Morgens vroeg was 'k al op pad, Ik drukte moeder wel haast plat, Voordat de les aanving. Wij gingen bidden, toen rekenen, Vlak daarna weer teekenen. Teekenen vond ik erg aardig En ik voelde me zeer vaardig. Opeenssloeg 't klokje elf De rest dat ging vanzelf. Eindelijk zei de juffrouw Ja dat zei ze heel gauw „De zon schijnt door de boomen, Dus hoef je vanmiddag niet op school te komen Thuis had ik veel te vertellen, Doch moeder kon er geen knoop aan vast leggen Hier eindig ik mijn brief, 'k Groet neefjes, nichtjes en tante-lief. Deze C ABGNh BUJTE1 AFZON De sl bleem" variantel heeft. 1. 1. Ik scb genoot heeft. Bil (EngelaJ even opl Wit: pi. a6, Zwart] Mat iJ Ik me| 1. Lb3, in. Een zet mat Nu snuffelen af te Köpenick dat een de kas humor c voor dei] heeft eel volgend noemt vroeger vermeld ÓS) „Zoudl Meersma I Een ra laat van j „Wel „Het is n over deii Meersma I dochter, merken, ij» nerveushT wordt. Li loof mij, geen spra „Ik die dit verwacht dat wel „Dat hebt mij raad, diel noodig, e meisje ni medicijn.' „Ik bef dan in al| gegeven „IndercL Als de g moet, na| gegeven „Ik beJ zal ik mij Meersma, niet zeer

Krantenbank Zeeland

Maas- en Scheldebode | 1929 | | pagina 2