Antirevolutionair Orgaan voor de Zuidhollandsche en Zeeuwsehe Eilanden. IN HOC SIGNO VINCES No. 3536 ZATERDAG tl MEI 1929 44STEÏJ AARGANG EERSTE BLAD. Fa. W. BOEKHOVEN A ZONEN Het nadrukken van den inhoud van dit Blad is verboden overeenkomstig de Wet op het Auteursrecht. Geen Christianiseering van boven af. Op den Uitkijk. Deze Courant verschijnt eiken WOENSDAG en ZATERDAG. ABONNEMENTSPRIJS per drie maanden franco per post f 1.— b| vooruitbetaling. BUITENLAND bij vooruitbetaling f 8.50 per jaar. AFZONDERLIJKE NUMMERS 5 CENT. UITGEEFSTER: SOMMELSDIJK Telef. Merc. No. 202 Postbus No. 2 ADVERTENTIËN 20 cent, RECLAMES 40 cent, BOEKAANKONDIGING 10 cent per rege DIENSTA AN VRAGEN en DIENSTAANBIEDINGEN f 1.- per plaatsing. Groote letters en vignetten worden berekend naar de plaatsruimte die beslaan. AdvertentiSn worden Ingewacht tot DINSDAG- en VRIJDAGMORGEN 10 uur, In onze dagen zijn er weer menschen, die meenen, dat het de taak van het politieke leven is, om 't volk, den staat en de staatsinstellingen van boven af te christianiseeren. Vasthoudend aan de formule van de bekende woorden uit art. 36 der Ned. Geloofsbelijdenis, dat de over heid tot taak heeft, de hand te houden aan den heiligen kerkedienst en te we ren en uit te roeien alle afgoderij en valschen godsdienst, wordt door deze menschen de eisch gesteld, dat de Staat een bepaalde godsdienstige over tuiging als de officieele verklaart, dat tèe overheid zelve deze overtuiging is toegedaan en dat zij nu alle openbare instellingen in die richting en geest christaniseert, de openbare school daar aan weer dienstbaar wordt gemaakt en er aldus een dwang in het geestelijk leven door hooger hand worde uitge oefend. Zooals we zeiden beroept men zich op art. 36. Dit art. schijnt voor die menschen het eind van alle tegenspraak. Durft men er tegen aan te voeren, dat ten slotte toch ook art. 36 geen onfeilbaar gezag heeft en door feilbare menschen is opgesteld, dan wordt er terstond te gen ingebracht, dat die dierbare be lijdenis bezegeld is door het bloed der martelaren en dat schrapping van een gedeelte uit art. 36 schennis van de ge- yheele belijdenis beteekent. lK Nu late men zich door dergelijke groote woorden niet al te spoedig af schrikken. Slechts hij is in der waarheid zuiver gereformeerd en toont diepen eerbied voor het werk onzer vrome va deren, die het aandurft de gerefor meerde belijdenisgeschriften ten allen tijde aan de H. Schrift te toetsen. Immers hebben die vaderen zelve nooit anders gewild. Juist maakte dit hun martelaarschap uit, dat ze pertinent weigerden om eenige onfeilbaarheid van leerschriften buiten Gods Woord te erkennen Ook de geloofsbelijdenis moet dus aan Gods Woord getoetst worden. En nu is het tot heden nog niemand gelukt om art. 36 met Gods Woord te staven en te verdedigen. En dat zal ook niemand ooit lukken, want het art. is met Gods Woord in flagranten strijd. Daaruit moet dan ook verklaard worden, dat onze vaderen, die in de overige artikelen der Geloofsbelijdenis geen duimbreed van wat werd neer geschreven afweken, in de praktijk juist art. 36 telkens weer geloochend hebben. Onze historie bewijst dat. En ook verscheidene uitspraken van de oud-vaderen zelve bewijzen dat. Als men die uitspraken zoo eens na leest, krijgt men telkens weer den in druk, dat ze zelf de onjuistheid van art. 36 doorvoeld hebben, en dat het slechts de doorwerking van den eeu wenouden Roomschen zuurdeesem is geweest, die er hun aan deed vast houden. We wijzen b.v. slechts op een onzer bekende Gerefomeerde vaderen, Ma- resius, die een „Uitlegging van onze Geloofsbelijdenis" schreef. Deze oud- vader zegt daar: „dat de ketters met geen andere steenen moeten gesteenigd worden dan die opgegraven zijn uit de steengroeve van Gods Woord, dat zij met geen ander zwaard moeten gedood worden dan met het zwaard des Evan gelies en dat het beter is hun zacht tot de kennis der waarheid te leiden dan hen met wreedheid te dooden." We zouden kunnen wijzen op man nen als Walaeus, Thysius en Polyan- der, allen behoorende tot de „Dordt- sche Vaderen", onverdacht en streng Gereformeerd. Deze gaven het werk uit: „Synopsis purioris Theologie", een boek, dat lange jaren het standaard werk der Gereformeerde Theologie ge weest is. Deze theologen komen tot dezelfde conclusie als Maresius, en dus tot verloochening van art. 36. We behoeven dus voor de groote woorden, waarbij het „bloed der marte laren" te pas gebracht wordt, niet zoo spoedig opzij te gaan, zoolang als we mannen van goed klinkenden Gerefor meerden naam uit de dagen der ver volging en strijd om vrijheid des ge loof s aan onze zijde hebben En ook al ware het zoo, dat er geen enkel getuigenis uit dien tijd te vinden zou zijn, die ons in het gelijk stelt, en alle getuigenissen der Gereformeerde vaderen eenparig conform art. 36 luid den, en we zouden het getuigenis der H. Schrift aan onze zijde hebben, dan nog zou het dure roeping zijn om dat getuigenis der H. Schrift boven alle menschelijke opinie te stellen. En juist de H. Schrift geeft hier geen onzeker geluid. Alle pogingen om met geweld het Rijk Gods uit te breiden heeft Christus steeds tegengestaan en afgekeurd. Verscheidene schriftuur plaatsen zijn hiervoor aan te wijzen. En zoo hebben het. ook de apostelen begrepen. De apostel Paulus zegt er van, dat het Rijk Gods uitgebreid wordt niet met vleeschelijke wapenen, maar door het zwaard des Geestes, dat is Gods Woord. Hun kracht lag in de prediking van het Evangelie, wetende dat dit de overwinning is, die de wereld overwint, namelijk ons geloof. Niet door kracht, noch door geweld, maar door Gods Geest zou de geestelijke tempel van Christus Kerk gebouwd worden. Deze waarheid, die Schriftuurlijk is wie kan het ontkennen wordt door den loop der historie bevestigd. Gedurende de eerste drie eeuwen van het Christendom had het zich gestadig en sterk uitgebreid, niettegenstaande bloedige vervolging en verdrukking. Het was een. christianiseering van binnen en van beneden uit. De groote wereldmachten had het tegen zich. Maar ondanks dat groeide het Christendom. Zie daar de k r a c h t der Evangelie prediking Tot op Keizer Constantijn. Die begon met wat men ook in onze dagen wil, christianiseering van boven af. En dat werd het bederf der Kerk. Daar lag de kiem van het bederf, dat in de zestiende eeuw «de Reformatie noodzakelijk maakte Het Christendom werd nu van bo venaf met dwang ingevoerd. En het goud verdonkerde Zou het in onze dagen anders zijn We weten wel beter. Trouwens ook de geschiedenis na de Hervorming is in dit opzicht leerzaam. Ofschoon er geen sprake van was, dat onze vaderen art. 36 in de praktijk toepasten, en ons landje veeleer „het land der klassieke geloofsvrijheid" ge worden is, werd de Gereformeerde godsdienst toch officieel verklaard. Al weer christianiseering van boven af. En weer is het de val der Kerk ge worden. De kiem der geweldige inzinking der Kerk in de achttiende en negentiende eeuw en waarvan we nog de gevolgen ondervinden, Jigt in de officieel-ver- klaring van den Gereformeerden gods dienst. Het werd mode Gereformeerd te zijn. En men moest Gereformeerd zijn wilde men allerlei betrekkingen kun nen vervullen. En de kerk werd volks kerk. Gods Woord liegt niet Wie op Prinsen en machten betrou wen stelt, komt om. De Kerk kent slechts één Hoofd, één Macht, dat is haar Koning, die voor haar stierf. En alle uitbreiding der Kerk buiten de prediking des Woord door wereld lijke machten, moet op bederf der Kerk uitloopen. Daarom staat de Anti-Rev. partij lijnrecht tegenover al dat roepen in onze dagen om christianiseering van boven af. Zeker, ook zij wil kerstening van ons staats-, van ons volksleven en kerste ning van alle openbare instellingen. Ook zij wenschte wel den Bijbel op alle scholen. Maar langs anderen weg. Langs den eenigen wettigen weg, waarlangs groei van het waarachtige Christendom mogelijk is. Van binnen uit moet het geschieden. Geen aanhangen van vruchten, zoo als men bij een schitterenden Kerst boom treft, maar groei van de vruchten langs natuurlijken, door God verordi neerden weg. We staan weer gereed het Pinkster feest te gedenken. En we zien in den geest de eenvou dige visschers vol des Heiligen Geestes en ze predikten De Stadhouder, de Romeinsche Kei zer werden genegeerd, met de openbare instellingen werd geen rekening ge houden. Van onder op, bij het volk, van bin nen uit kwam de groei. En hij was onweerstaanbaar in zijn kracht. Vól des Heiligen Geestes Zóó werd straks Europa gechris- tianiseerd. En zóó zal het ook in onzen tijd weer moeten geschieden. Dat is de wet des geestelijken levens. En het is een wet Gods. Laat ons die dan eerbiedigen. Oók in het politieke leven Een zeer moeilijke kwestie blijft nog altijd het sociale vraagstuk ten plattelande. Er zullen wel beel weinig menschen meer zijn die meenen dat onze landarbeiders in prima conditie zijn en dat aan hun positie geen ver beteringen meer aangebracht behoeven te wor den. Het staat toch metterdaad nog altijd zoo, dat een landarbeider, die pas in het huwelijk is getreden en straks jonge kinderen op te voeden krijgt, als hij alleen van het door hem verdiende loon moet leven, armoe lijdt. Straks als zijn kinderen grooter worden en al vroeg mee verdienen gaan, komt hierin tijde lijk verbetering. Zijn er Veel zoons die oppas sen en werk hebben dan gaat het zelfs een tijd lang heel goed, maar straks als ook die kinderen het huis uitgaan, komt de armoe weer binnen. En het eind is meestal dat de kinderen de oude vader en moeder moeten bijspringen. Zoo is gewoonlijk de normale loop. Maar in zieke dagen en dagen van bijzonde ren tegenspoed is het nog erger. Dan moet er gewoonlijk al direct bij kerkelijk- of burgerlijk armbestuur aangeklopt worden, omdat eigen middelen ontbreken. En toch geldt ook hier het Woord Gods de arbeider is zijn, loon waardig, ook het loon om in zieke dagen en wanneer het gezin groot is door kleine kinderen, in de eerste levensbehoef ten te kunnen voorzien. Maar anderzijds staat de kwestie nu zoo, dat de landbouwers rondweg zeggen het kan er niet af. Hooger loonen dan nu betaald worden kan het bedrijf niet dragen. Hoe zit dit nu Waar ligt de waarheid Ik stelde me deze vraag naar aanleiding van een conflict dat dezer dagen in het hooge noor den van ons land tusschen de landbouwers en de landarbeiders is uitgebroken. De modern georganiseerde arbeiders hebben het werk neergelegd. De christelijke organisa ties hebben de overeenkomst aanvaard en wer ken wel. Het heeft het aanzien dat dit conflict van langen duur zal worden. De Groningsche en Friesche stijfhoofdigheid is bekend. Nóch de boer, nóch de arbeider zal gemak kelijk toegeven. Daar komt bij, dat de moderne organisatie van landarbeiders steun zal krijgen van de mo derne vakbonden over het geheele land. Het kan dus een tijd duren. Een tijd van veel ellende, een tijd waarin de haat en de vijand schap welig zullen opschieten. In Het Volk las ik een gesprek dat een ver slaggever met een der landbouwers die bij het conflict betrokken zijn, gehad heeft. Het ver slag hiervan ziet er nog al nuchter en zakelijk uit en daarom neem ik er een en ander uit over, waaruit blijken kan hoe moeilijk het vraagstuk eigenlijk is. Deze verslaggever vroeg Vindt u, het loon, dat door de arbeiders verdiend wordt, voldoende Zóó mogen wij niet redeneeren, luidde het antwoord. Wij moeten ons er allereerst reken schap van geven, of de ekonomische toestand van het bedrijf toelaat, meer loon, dan thans verdiend wordt, toe te staan. En nu is unaniem onze meening, dl®t het bedrijf geen loonsver- hooging kan verdragen. Dat begrijpen wij niet, was ons antwoord. Op het Hoogeland van de provincie Groningen zijn de loonen hooger dan hier, hooger nog dan ze hier zouden zijn, nadat de gevraagde 15 pCt. opgelegd is. Hoe verklaart u dat Dat is juist, maar dat bewijst niets, omdat de arbeidesvoorwaarden daar geheel anders zijn geregeld dan hier in het Oldambt. Op het Hoogeland werken de arbeiders den geheelen dag. De arbeidsduur duurt daar van 10 tot 12 uur, hier wordt maar 8 uur gewerkt en daar gaat dan nog een schafttijd van een kwartier of twintig minuten af, waarvoor op het loon niet wordt gekort. Als hier zoogenaamde „.tweeschaftsdagen" worden gemaakt, d.w.a., wanneer hier ook met een midagschafttijd, in den namidag wordt gearbeid, dan betalen ook wij, nu al, 10 pCt.'hooger loon. Wanneer wordt hier op deze wijze de werkdag ingedeeld Dat geschiedt voor alle werk, waar paar den bij gebruikt worden ploegen, eggen, enz. Op het Hoogeland wordt gedurende het geheele jaar op deze wijze gewerkt en dus gedurende den geheelen dag op de arbeiders beslag ge legd. Daardoor kunnen de Hoogelandsche arbei ders niet zulk een groot stuk grond voor eigen rekening bewerken als de arbeiders in het Old ambt. -- Dat komt dus hierop neer, dat in den vrijen tijd de arbeiders hier hun te gering loon aan moeten vullen met wat zij op gehuurden grond verbouwen Ja, zoo is het. Ze zijn hier korteren tijd per dag dan elders in loondienst. Als ze langer werken stijgt het loon, dat blijkt b.v. uit het feit, dat in de dorpen, waar het werk des mid dags op het land eindigt, 2H cent per uur méér gegeven wordt. Waarom bestaat dat verschil in werktijd Dat hangt samen met allerlei plaatselijke toestanden. Maar de hoofdzaak, waar het nu om gaat, is het loon en de bedrijfsresultaten zijn van dien aard, dat het bedrijf meer loon niet kan verdragen. Gedurende 1926/1927 en 1927/1928 hebben wij enorm slechte bedrijfsresultaten gehad. Toch is in beide jaren het loon gekontinueerd. Vooral in 1926/1927 heeft het groote moeite gekost de leden van de werkgeversvereniging tot konti- nueering van de arbeidsvoorwaarden te bewe gen. Velen wilden loonsverlaging. De meerder heid stelde zich echter op het o.i. juiste stand punt, dat het bedrijfsrisico doorden onderne mer gedragep moet worden. Als door slecht weer de oogst tegenvalt, mag zich dat niet da delijk in de loonsverhoudingen weerspiegelen. Dat standpunt heeft toen gezegevierd. Maar daar volgt o.i. óók uit, dat na een enkel jaar van betere bedrijfsresultaten, zooals thans ach ter ons ligt, geen loonsverhooging kan worden gegeven. Dit temeer niet, nu gebleken is, dat de prijzen van de eerste levensbehoeften gedu rende 1928 niet zijn gestegen en die van de landbouwproducten over het geheel zijn gedaald. Al zijn dan ook de finantieele uitkomsten van 1928/1929 belangrijk beter dan die van de beide voorafgaande jaren, zij zijn bij lange na niet voldoende, om den achterstand van de beide vorige jaren goed te maken. De christelijke landarbeidersbond heeft dat klaarblijkelijk ingezien en het kontrakt dan ook niet opgezegd, doch is met een voorstel tot kontinueering gekomen. In Bellingwoude, Vrie- scheloo, Blijham, Winschoten-Zuiderveen en Midwolda is in het met den christelijken bond gekontinueerde kontrakt eenige verbetering aan gebracht voor het loon bij aardappelrooien. U wilde dus van verbeteringen niet weten In de konferentie is dit alles besproken. Er was ons door den modernen bond een achttal punten voorgelegd. Het eerste en voor naamste daarvan was de 15 loonsverhoo ging. Wij hebben geantwoord, dat wij niet van plan waren ook maar eenige verhooging van loon toe te zeggen en als wij het daarover niet eens konden worden, kon de bespreking van de andere punten gevoegelijk achterwege blijven. U zult toch wel toestemmen, dat een gezin van 600 a 700 inkomen per jaar niet leven kan Het staat niet zoo, dat alle arbeiders niet meer verdienen, dan wat u daar noemt. Hier hééft u mijn boekhouding onze zegs man haalde een blauw cahier met een aantal lose papieren voor den dag en toonde ons een velletje postpapier, waarop cijfèrkolommen, Uit deze cijfers, aan de juistheid waarvan wij niet hetfirecht hebben te twijfelen, hoewel wat wij zagen, den weidschen naam van „boek houding" niet mag dragen, bleek, dat een drie tal arbeiders, bij onzen zegsman werkzaam, in het nu afgeloopen kontractjaar hadden ver diend respectievelijk 847.31T2, 826.72J-j> en 872.50J4- De eerste had geen enkelen ver- loopen dag -geen werkloosheid dus en geen regenverzuim de tweede verdiende het ge noemde bedrag, 826.72J^, hoewel hij vier we- kennaar Friesland was om te maaien, maar kon tot deze som komen, omdat er bij geteld is, wat de vrouw met „binden" in den oogsttijd had verdiend en in het derde bedrag zijn eenige emolumenten begrepen. Onze zegsman gaf toe, dat in lossen dienst deze drie arbeiders waren in vasten dienst -minder wordt verdiend, doordat er dan nog al eens een verloopen dag is door regen enz. en er bovendien tijden van werkloosheid voorkomen. Uit deze cijfers, zoo meenden wij, blijkt dan toch, dat een loon van meer dan 6 a 700 gulden per jaar door de meeste arbeiders niet overschreden wordt? Het ontwijkende antwoord luidde Vooral de jongkerels, maar ook de ouderen, konden met wat ze verdienen, veel meer bereiken, als ze maar niet zoo jong huwden en hun geld niet aan allerlei buitengewone dingen besteedden, waar ze buiten kunnen. Ze verslikken hun geld en verdoen het aan dingen, die overbodig zijn. Aangenomen, dat u gelijk heeft, wat wij niet toegeven, meenen wij, dat een werkgever de wijze, waarop zijn personeel het verdiende loon besteden wil, niet in geding mag brengen, als er loononderhandelingen worden gevoerd. Ook de op jongen leeftijd gesloten huwelijken mogen hier niet gelden, meenden wij. U zei dat het bedrijf meer loon niet verdraagt. Daar aan houden wij vast. Ik sta op een ander standpunt, zei onze zegsman. Maar op den economischen kant van de zaak terugkomend, wil ik u wel zeggen, dat de hooge huren, die worden besteed, de grondrente hebben opgevoerd. De prijzen, waar Voor grond gekocht of gehuurd wordt, zijn zeer sterk opgeloopen. Daarmee wordt door hen, die den looneisch hebben opgesteld, klaar blijkelijk geen rekening gehouden. Vele landarbeiders in deze gemeente zijn zelf kleine boeren. Zij huren gronden en betalen daar tot 200.per H.A. voor. Er zijn er, die van 5 tot 20 H.A. exploiteeren. Die men schen drijven hier de grondprijzen op. Maar een arbeider, die 20 H.A. grond in huur heeft, kan toch niet meer in dagloon bij een boer werken Dat is zoo. Maar vast staat toch, dat dit soort huurders de grondprijzen sterk in de hoog te jagen. Bij zulke huren is geen rendeerende exploitatie van een boerderij meer mogelijk. Gemiddeld moet op 140.—- per H.A. aan arbeidsloon worden gerekend. Daar komen dan bij het zaai- en pootgoed, de kunstmest en de algemeene onkosten. Werkelijk, uit de boek houding van de boeren blijkt, dat de exploitatie kosten geen loonsverhooging toelaten. Uit den uiterlijken staat van de boeren in deze streek, de villa's, die ze bewonen, de auto's die ze er op na houden, valt toch niet af te leiden, dat het hun slecht gaat Daar is het weer. Jullie gaan af op uiter lijkheden. Maar als er boeren zijn, en ze zijn er werkelijk, die zulk een rijken staat voeren, dan doen ze dat niet als boer, maar als kapi taalbezitter. Een boer, die van zijn bedrijf moet leven, kan zich zulke uitgaven niet veroorloven. Er zijn vele boeren, die daarom dan ook zelfs niet op het kohier van de inkomstenbelasting voorkomen. Hun inkomen blijft onder de grens in de wet gesteld. Dat vele boeren nog bestaan kunnen, komt, omdat de geldschieter, vader of een ander fa milielid, niet de volle rente of huur opeischt. Dat dit alles zoo is, komt doordat de land bouwproducten te laag in prijs zijn. De boer oefent een onbeschut bedrijf uit. Een beschut bedrijf heeft eenige medezeggenschap bij de prijsbepaling van de producten, die afgeleverd worden. De boer moet zich regelen en onder werpen aan de wereldmarkt en is daardoor in slechte conditie. Tot zoover het persgesprek.dat een duidelijk licht werpt op de sociale verhouding ten platte lande in een bepaalde streek van ons land. Ook hier weer eenerzijds het feit, dat de loonen te laag zijn voor een middelmatig en groot gezin en anderzijds de verklaring, dat het bedrijf hoogere loonen niet toelaat. Nu geloof ik ook inderdaad, dat een groote fout van buitenstaanders is, dat zij hun oor deel over dergelijke conflicten te veel gene raliseeren. Hetgeen deze verslaggever opmerkte, dat er in den landbouwstand zooveel weelde is, is een opmerking, die al gauw door ieder ge maakt wordt, die er bovenop ziet. Men ziet groote heerenhuizen, villa's soms, men ziet auto's, soms dure merken, en dan wordt er gezegd: „Dat kan er toch allemaal van af." Ik denk hier aan een artikel, dat voor enkele weken in „Het Volk" stond. Eén der redacteuren van dat blad het gaat tegen de verkiezingen was de Zuid-

Krantenbank Zeeland

Maas- en Scheldebode | 1929 | | pagina 1