Antirevolutionair Orgaan voor de Zuidhollandsche en Zeeuwsehe Eilanden. n nieuwe Mantel De vrije- 01 de openbare Softool? IN HOC SIGNO VINCES FEUILLETON No. 3531 WOENSDAG 24 APRIL 1929 44ste JAARGANG Het huisje aan den Zeedijk W. BOEKHOVEN ZONEN Het nadrukken van den inhoud van dit Blad is verboden overeenkomstig de Wet op het Auteursrecht. Eerst Deze Courant verschlnt eiken WOENSDAG en ZATERDAG. ABONNEMENTSPRIJS per drie maanden franco per post f 1.- bi vooruitbetaling. BUITENLAND b| vooruitbetaling f 8.50 per Jaar. AFZONDERLIJKE NUMMERS 5 CENT. UITGEVERS SOMMELSDIJK Telef. latere. No. 202 Postbus No. 2 ADVERTENT1ÊN 20 cent, RECLAMES 40 cent, BOEKAANKONDIGING 10 cent per rege DIENSTAANVRAGEN en DIENSTAANBIEDINGEN f 1.- per plaatsing. Groote letters en vignetten worden berekend naar de plaatsruimte die si beslaan. AdvertentiSn worden ingewacht tot DINSDAG- en VRIJDAGMORGEN 10 uur, STUMPERIGE ARMOEDIGHEID. De kwestie over de Chr. U.L.O. Schooi heeft de Vrijzinnigheid ten onzent wel in al haar stumperige armoede ten toon gesteld. Van een beginselstrijd is hier ten eenenmale geen sprake. Leek het in 't begin er nog even op, dat men van het recht en de goede hoedanigheden der openbare school zooals haar voorstanders die zien zou opkomen, spoedig ontaardden de aanvallen van vrijzinnige zijde in een onbe schoftheid en grofheid tegen allerlei personen, die schier hun weerga niet vinden. Het lust ons niet daarop in te gaan. Ons zelf respect zou dat ook niet gedoogen. Maar meer dan iets anders bewijst deze gren- zelooze zelfverlaging van de vrienden der openbare school, dat het zwaard hunner be ginselen stomp geworden is en zij daarom in ar ren moede hun toevlucht zoeken tot het wapen van den laster en eerroof Stumperige armoedigheid Maar die het niet wisten, weten dan nu in welke sfeer het hooggeloofde neutrale onderwijs ademt. Ook voor de openbare school geldt het: zeg mij wie uw vrienden zijn en ik zal zeggen wie gij zijt! Gelukkig gaat men te Middelharnis ook door met de plannen voor een Ghristelijk lagere school, als onze inlichtingen juist zijn. Zet door mannen door goed en kwaad ge rucht En Christenouders, verstaat Uw roeping Aan de vrienden van de neutrale school hebt ge nu kunnen zien, wat ge van dit „neutrale" onderwijs te wachten hebt s VAN OUDS NIET ALZOO GEWEEST. Een meelevend broeder de schrijver van het ingezonden stuk onder letter G. in ons blad van 12 April is het niet eens met onze driestar over de Revolutionaire Staatsschool. Wij nemen zijn bezwaar hieronder in zijn geheel op. Mijnheer de Redacteur Beleefd verzoek ik U opname van het vol gende In een vorig stukje sprak ik over het goed recht der bijzondere school met den Bijbel, sinds Liberalen en Roomschen den Bijbel van onze Openbare school namen. Nu lees ik in uw blad een artikel, de re volutionaire school. Hierin betoogt u, dat de Openbare school vrucht is van de revolu tionaire Staatsidee. De splitsing Openbaar en Bijzonder (Chris telijk) onderwijs kent men alleen ten onzent. Immers in Duitschland had men tot na den oorlog de facultatieve splitsing der openbare school, die Groen van Prinsterer hier indertijd tevergeefs verlangde en in Engeland bleef de Bijbel tot heden op de openbare school. Toen men hier te lande den Bijbel van de Staatsschool nam en ons Christenvolk voor zijn kinderen Christelijk onderwijs begeerde, was men wel genoodzaakt zelf Chr. scholen te stichten. Deze scholen waren uit den nood geboren, men kon niet anders. Niet, dat dit een ideaal was, neen het ideaal zou blijven: de Bijbel weer op de open bare school. De Christelijke Staat dient voor Christelijk onderwijs te zorgen; en zoo lang de Staat dit niet doet, aanvaarden wij de Bijzondere (Christelijke) school als uit den nood geboren en heeft zij recht van bestaan. Dat de openbare school godsdienstloos ge worden is, hebben wij te danken aan Libe ralen en Roomschen, die haar den Bijbel ont namen m,aar als dan de openbare school volgens uwe meening een vrucht is van de revolutionaire Staatsidee, zijn dan al die openbare scholen in het buitenland ook re volutionaire scholen En noemt u de open bare school, zooals onze Vaderen die hadden, ook revolutionair Ik zou meenen, M. de Red., dat die open bare school met den Bijbel van vroeger meer in de lijn van art. 36 Ned. Geloofsbelijdenis is, dan dat men haar revolutionair mag noe men. En als U de openbare school revolutionair noemt, omdat Gods Woord er niet meer is, dat ons alleen kan bewaren voor revolutie, ook voor revolutie in ons hart, laten we dan allen saamwerken aan de idee van den Christelijken Staat, die dan ook Christelijk openbaar onderwijs dient te geven. „De Bijbel weer op de Staatsschool", dat zij onze leuze. Wij hebben een schoone roe ping te vervullen ten opzichte der openbare school. Zoo lang we dit nog niet bereikt hebben, blijft het recht der Bijzondere (Chris telijke) school onaangetast. U, M. de Red., beleefd dankend voor de toegestane plaatsruimte. Hoogachtend, G. De kwestie, die den geachten inzender hier bespreekt, is niet van vandaag of gisteren. Eigenlijk is ze zoo oud als de schoolstrijd zelve. En in 1896 werd door de Vereen, voor Chr. Volksonderwijs de leus: „de vrije school voor heel den atie", zelfs tot een hoofdpunt van be spreking op haar jaarvergadering gemaakt. Er zou dan ook heel wat over te zeggen zijn, maar we bepalen ons nu maar tot hetgeen de heer G. hier schrijft. We moeten hem al direct betwisten, dat onze vaderen een „openbare school met den Bijbel" hadden, en dat die „in de lijn van art. 36 der Ned. Geloofsbelijdenis" was. Het is historisch onjuist, dat we van den beginne aan de Staatsschool hebben gehad. Veel meer dan de Staat was het in den tijd onzer vaderen de Kerk, die zich de schoolzaken aantrok. De school is „de dochter der Kerk", zooals Dr. Woltjer schrijft. De Nationale Synoden van 15781586 en 1591 en niet minder ook de bekende Synode van 1618—1619 hebben door verschillende be palingen veel goeds voor de school tot stand gebracht en wel bemoeide ook de overheid zich met het onderwijs, doch zooals Kuiper in zijn Gesch. van het Chr. L. onderwijs ons mededeelt „die overheidszorg was geen on natuurlijke zooals die van thans; ze stond in de juiste en n a t u u r 1 ij k e verhouding tot de zorg, die volgens Gods ordinantiën aan huisgezin en kerk betreffende het onderwijs is opgelegd." Van een openbare Staatsschool, zooals we df$ uit de vorige eeuw en nu nog kennen, was voorheen geen sprake. Evenzeer moeten we onzen geachten inzender de illusie ontnemen> dat die school eertijds be antwoordde aan art. 36 der Ned. Geloofsbe lijdenis. 't Ging er net mee als met de kerk. Practisch hield men zich niet aan hetgeen art. 36 eischt. Eer was men er op uit „de papisten zooveel mogelijk te sparen en door zachtmoedigheid en deugdzaamheid te overwinnen", zooals uit ge loofsbrieven blijkt van afgezanten van onze Geref. vaderen, aan Willem van Oranje. V HET ANTI-REV. BEGINSEL. In art. 12 van het Anti-Rev. beginselprogram werd van begin af aan beleden „Zij (de A.-R. partij) wil dat de Staat het beginsel late varen, alsof de overheid geroepen zou zijn, om van harentwege onderwijs te doen geven." De school mag geen instituut van den Staat zijn, de ouders hebben krachtens hun ouder schap de school te beheeren. Op de ouders berust toch de taak van de opvoeding der kinderen Dat is hun recht en hun plicht. Van uit dit standpunt moet men de onder wijskwestie bezien. Dat is het Bijbelsche standpunt, waar mee ieder, die de Gereformeerde levensbeschou wing belijdt, accoord gaat. Hier tegenover nu is onder de prediking van de Revolutieleer een andere richting komen staan, de richting die uitgaat van de beschou wing, zooals de revolutionaire Danton die ons omschreef: „Het kind behoort aan den Staat, eer dat het kind aan de ouders behoort". Onder deze geestesgesteldheid is in de vorige eeuw ten onzent en in andere landen het onder wijs tot staatszorg geworden. En we hebben er al de ellende van onder vonden. Maar dit staat lijnrecht tegenover wat wij willen. Het was dan ook volkomen in overeenstem ming met 't Anti-Rev. heginsel, dat Mr. Heems kerk in 1913 bij zijn voorstellen tot Grondwets herziening ook dit voorstelde de vrije school regel in de Grondwet en de staatsschool slechts intredend waar de vrije school ontbrak. Het is toen niet zoo ver gekomen. Het op volgend ministerie Cort v. d. Linden trok Mr. Heemskerk's voorstellen in. Maar we juichen het toe, dat het practisch steeds meer deze richting uitgaat, dat het open baar onderwijs in de minderheid komt en het bijzonder onderwijs in aantal klimt. Wij achten het de gelukkige oplossing der schoolkwestie, om de redenen zooals Mr. Heemskerk die onlangs in een jaarvergadering van den schoolraad aangaf: le. krachtens den loop der historie; 2e. met het oog op de eer bied door de Overheid als dienaresse Gods ver schuldigd aan het recht der ouders, verschul digd ook aan de gezonde maatschappelijke krachten, die het onderwijs verzorgen, eindelijk verschuldigd aan de geloofsvrijheid; 3e. krach tens de staatkundige verhoudingen, zooals die hier te lande bestaan. GROEN EN DE VRIJE SCHOOL. Het is waar, dat Groen van Prinsterer het eerste gedeelte van zijn staatsmansleven geijverd heeft voor de openbare school, de naar gezind heden gesplitste Christelijke overheidsschool. Hieruit blijkt echter duidelijk, dat zij die zich gaarne voor de handhaving van art. 36 op Groen beroepen, abuis zijn. ROTTERDAM, Hoogstraat, hook Spui DEN HAAG, Alléén „Modehuis"-Hofweg 6 Want art. 36 kent geen „splitsing naar ge zindheden". Dit echter tusschen haakjes. Overigens moet men Groen recht laten we dervaren. De heer Colijn zegt in zijn „Levensbericht van Dr. A. Kuyper": „Door geboorte, door opvoeding, door ambtswerkzaamheden was Groen verknocht aan de bestaande eenheids institutie binnen den Nederlandschen Staat." En er is ook bij Groen een groeiproces. En toen hij in 1871 de conservatieve elemen ten, die steeds op eenheid en samengaan van het onvereenigbare hadden aangedrongen, losliet en Kuyper naar voren schoof, begreep Groen uitstekend, dat hij hiermede de idee der kerste ning van de staatsinstelling voor goed varen liet. Als de geachte inzender van bovenstaand epistel dan ook zegt: „De Bijbel weer op de Staatsschool", zij onze» leuze, dan moge hij bedenken, dat Groen reeds in 1857 dit beginsel varen liet en zich voor de vrije school verklaard heeft, zij het als expedient, als uit weg uit de impasse waarin men met de open bare school geraakt was. En we fhogen wel vaststellen, dat als Groen in 1857 reeds de onmogelijkheid van een Chris telijke Overheidsschool inziet, deze onmogelijk heid in onze eeuw van modernisme en God verzaking sterker dan ooit is. Maar zooals we reeds aantoonden, we be schouwen het verstrekken van onderwijs als taak der ouders, niet van den Staat. Dat is het zuivere Anti-Rev. beginsel. God gaf het kind den ouders en dezen zullen rekenschap van hun opvoeding hebben af te leggen. En daaromde vrije school regel de openbare aanvulling, daar waar de ouders in hun plichten tekort schieten DE LIJKVERBRANDING. Ds. J. E. Vonkenberg, de redacteur van de vragenbus in het Geref. JongelingsbIad) geeft de volgende principieele uiteenzetting van het Geref. standpunt in zake lijkverbranding Dat de actie voor lijkverbranding opge komen is uit anti-christelijken kring kan wel tot voorzichtigheid stemmen, maar is niet alles beslissend. Onze houding mag niet puur ne gatief zijn. Wat de bijbel en de crematie betreft, de Schrift kent ze wel, maar gebiedt ze alleen in een tweetal gevallen van ergerlijke zonde onder Israël en vermeldt ze voorts onder Isral zonder nadere beoordeeling, als een hqoge uitzondering bij gevaar van lijkschen- nis of bij onmogelijkheid van begrafenis. Reeds deze houding der H. S. moet ons per- door H. ZEEBERG. 61) „Dat weet ik wel, Mama. Maar er staan geen geheimen in. Lees u hem maar." En gehoor gevende aan haar impulsieven inval, reikte Lia den brief uit de pastorie haar Mama toe, die lezen ging. Dan gaf zij zich rekenschap van haar doen: als Mama op den brief inging, moest zij veel verklaren; wie weet, of het dan niet kwam tot een vertrouwelijkheid, die een goede uitwerking hebben kon Wat zou het heerlijk zijn als Mama belang ging stellen in alles, wat haar logeeren op grootmoeders dorp betrof Haar ontnuchtering was evenwel groot. Met een onbewogen gelaat las Mevrouw van Meers- ma den brief uit, om dan op te merken: „Dat is een hartelijke brief, Lia", en onmiddellijk daarop te zeggen: „Dus, om op ons gesprek, vóór de post kwam, terug te komen, dus je meent, dat Annie niet gelukkig is De overgang was voor Lia te plotseling. Zij had een reactie op den brief verwacht, mogelijk wel aanmerkingen. Maar in plaats daarvan kwam er een negeeren en werd eenvoudig het gesprek van zooeven voortgezet. En dat terwijl er toch ook werd geschreven over Mama's broer oom Adriaan BlankertWat bezielde Mama toch Was dan dat alles dood voor haar „Nu, Lia kwam de ietwat ongeduldige vraag: „Wat denk je van Annie „Ja, Mama, wat moet ik zeggen Van Annie je niet veel gewaar. Zij is zoo onver schillig. Maar dat zij gelukkig is, neen, dat ge loof ik niet. Ik stel mij een jong gehuwde vrouw althans anders voor". „Hoe dan, Lia?" Lia kleurde. Het was zoo moeilijk daarop te antwoorden 1 „Ja, Mama, hoe zal ik dat zeggen Eerste voorwaarde is toch, dat man en vrouw elkaar moeten liefhebben". „Is dat dan niet zoo tusschen Annie en Theo Het was Lia, of zij zich aan een examen had te onderwerpen. Ook begreep zij al deze vragen niet. Waarheen wilde Mama toch Maar zij wilde, ook al zou het Mama mogelijk ontstem men, openhartig antwoorden, te meer, omdat zij zich kon beroepen op uitspraken van Annie zelf. „Neen, Mama, dat geloof ik niet. Beter ge zegd, dat weet ik zeker. Daar is geen liefde tusschen die beiden. Hoe kan dat huwelijk nu gelukkig zijn?" „Het hangt er maar van af, hoe je het be schouwt," zeide Mevrouw van Meersma, op schijnbaar bedaarden toon. Maar een opmerk zaam beschouwer had in de oogen, die op haar dochter gevestigd waren, eenige niet te mis kennen onrust kunnen lezen. „Men kan het toch maar op één wijze be schouwen, Mama", meende Lia, ietwat ver wonderd. „Behalve, dat men het te romantisch kan opvatten. Wie ouder wordt, wordt vanzelf be zadigder." „Maar Theo en Annie zijn nog jong, Mama", merkte Lia, gevat op. „Trouwens Annie heeft zelf erkend, dat bij haar liefde geen rol speelde". „Aan wie heeft zij dat .gezegd „Aan mij, Mama. Zij vond het een goed huwelijk. En dat vond zij het voornaamste. Maar ik meen, dat dit niet het voornaamste is. Ik heb haar gezegd, dat ik trouwen zou met hem, dien ik liefhad, onverschillig of hij rijk of arm was." „Het zou je niet erg meevallen, Lia, te trou wen met een armen drommel. Maar ik geef toe, dat er in je redeneering veel waars schuilt", zeide Mevrouw van Meersma op zeer lang- zamen en zachten toon, als was zij bang, haar meening te poneeren. Verwonderd zag Lia haar aan. En weer rees de vraag in haar op, wat Mama toch met dit gesprek bedoelde. „Ik heb dit huwelijk aangemoedigd", ging de zachte stem verder, „maar ik twijfel soms, of ik daaraan goed deed. Ik meende het wel goed met Annie, want ik wilde haar een schitterende partij laten doen, wat dan ook gelukt is. Maar als ik dat kind terug zie na haar reis en haar gadesla in haar doen en laten, dan weet ik niet, wat ik aan haar heb en zou maar wenschen, dat zij nog thuis was. Theo valt mij ook bitter tegen. Hij verwaarloost haar opvallend. Ik ga gelooven, dat papa en jij goed hebben gezien en dat ik blind ben geweest: Theo is niet de geschikste echtgenoot voor Annie, al is hij nog zoo schatrijk." Lia zat in één woord verstomd. Zij had dezen avond veel, wat haar verwonderde. Maar deze bekentenis van Mama was een verrassing. En onmiddellijk daarop ging haar een licht op; haar moeder tobde over Annie; en het was niet een licht tobben; neen, zij had het er moeilijker onder dan men oppervlakkig wel zou meenen; zij zag al spoedig in, dat het niet goed ging in het huwelijk van Annie en Theo enzij had 't huwelijk zelf bewerktAnnie had 't goed gevonden, omdat het tegemoet kwam aan haar tjdelheid: te behooren tot de rijkste familie van Utrecht; te kunnen schitteren. Maar het huwelijk was het werk van Mama, dat feit kon al het water van de zee niet wegwasschen. En nu Mama zag, dat het verkeerd ging, nu kwam knagen het bittere zelfverwijt Nu pas ging Lia de houding van haar moeder begrijpen. En meteen beving haar een grenze loos medelijden. Wat had Mama nu van haar werk, om Annie een goede partij te bezorgen Niets dan ellende. Papa had het haar al voor speld, toen zij, Lia, er met hem over sprak. Nu kwam de ellende. En wie weet, wat er nog meer volgen zou Want Annie bleek meer en meer volslagen apathisch te worden. Lia zou den laatsten avond op den Maliesingel niet licht vergeten „Misschien valt het nog wat mee, Mama", zeide zij, om toch maar wat te zeggen. „Ja misschien wel. We zullen zien", meende Mevrouw van Meersma gelaten. Maar Lia bemerkte wel, dat haar moeder deze woorden werktuigelijk uitsprak. Haar ge dachten waren afwezig. Vrij zeker waren zij in Utrecht, op den Maliesingel, bij Annie Het verdeer deel van den avond, het was Zaterdag, was Mevrouw van Meersma weinig spraakzaam. Zij nam een boek, maar las niet veel. Lia voelde in zich opkomen de begeerte, om Mama te troosten en haar er op te wijzen, dat het geluk niet wordt gevonden in uiterlijken schijn, in geld, eer of aanzien. Maar zij durfde er niet over te spreken, allereerst al, omdat het Mama was, maar ook, omdat zij geen voldoend antwoord geven kon op de vraag, waar het geluk dan wel werd gevonden. O, zij wist het wel. Op het dorp van groot moeder, in het „huisje aan den zeedijk", had zij het wel anders gezien en geleerd. Maar het was niet haar eigendom geworden. Zij bleef maar zoeken. Er was niet de minste verandering bij haar gekomen nog. Zij begreep, dat dit bui- tenlandsche reisje, hoe goed ook door Papa bedoeld, haar mogelijk eenige afleiding geven kon, maar meer ook niet. Wanneer zij straks in Utrecht terug zou zijn, dan zou diezelfde strijd weer komen. Zij zag er tegen op als tegen een berg. Als Papa nu maar wat inschikkelijk was, dan zou het wel gaan. Maar daarvan was in het minst geen sprake. Doch dan verweet zij zich, dat zij ten on rechte de schuld op haar vader wierp. Zij zelf zocht niet of ten minste niet voldoende. Er was geen echte begeerte naar het goede. Het kwam haar voor, dat het er veel minder was dan de eerste weken van haar verblijf te Utrecht na het logeeren bij grootmoederEn dat beangstte haar nog het meest. Al meer was nu de avond gevallen. In de serre brandden de electrische lampen. Het werd ook koeler. En Mevrouw van Meersma, die, ook al omdat zij geen letter meer lezen kon, sinds lang niet meer in haar boek keek, doch in diepe gedachten vóór Zich uitstaarde, .zeide: „Wij gaan naar binnen, Lia. Kijk daar eens een damp in het dal hangen, 't Wordt morgen weer een schitterende dag. Wij hebben nog niet eens een plan gemaakt." Schijnbaar sprak zij op vroolijken, opgewek- ten toon. Maar Lia hoorde er, of was het ver beelding een ondertoon in, ja, van wat van smart, teleurstelling? of van wat? in klinken. „Mama". Aarzelend sprak Lia dat woord uit. „Ja 7" k Heb het verleden week al willen vragen, maar ik durfde het niet recht. Mag ik morgen ochtend den dienst in de kapel eens bezoeken, u weet wel ginds, waar dat slanke torentje zoo onze bewondering wekte „Durfde je dat verleden week niet vragen En waarom dan nu wel „Omdat... omdat... ja ik weet niet, maar ik vind, dat u in de afgeloopen dagen zoo ver trouwelijk geworden is; zoo heel anders dan thuis." „O, bedoel je het zoo. Het is best mogelijk, dat je gelijk hebt. Misschien, neen, wel zeker, heb ik mij de laatste jaren meer met Annie bemoeid dan met jou. Goed was dat niet. En je kunt gerust zijn, Lia, zooals met Annie zal ik met jou niet handelen. Ik geloof stellig, dat ik verkeerd gedaan heb. Dat huwelijk wordt ellende, 't Is, of ik er een voorgevoel van heb. Voor het lot van Annie moet jij bewaard blijven". Lia antwoordde niet. Allereerst al niet, om dat zij niet wist, wat te zeggen oo déze zelf aanklacht. Maar nog meer, omdat zij zich groo- telijks verbaasde over Mama, die den laatsten tijd onherkenbaar veranderde. Wat bewoog haar toch Was het alleen, omdat zij inzag, hoe het huwelijk van Annie een mislukking was, daar de echte liefde ontbrak Of ging Mama, evenals verleden jaar, inzien, dat zij in den grond een leeg, doelloos bestaan leidde, dat geen bevre diging schenken kon (Wordt vervolgd).

Krantenbank Zeeland

Maas- en Scheldebode | 1929 | | pagina 1