f Antirevolutionair Orgaan voor de Zuidhollandsche en Zeeuwsche Eilanden, n nieuwe Jr !Japon r 1 IN HOC SIGNO VINCES FEUILLETON No. 3527 WOENSDAG 10 APRIL 1929 44STE JAARGANG Het huisje aan den Zeedijk I W. BOEKHOVEN A ZONEN Het nadrukken van den inhoud van dit Blad is verboden overeenkomstig de Wet op het Auteursrecht. Ter Deputaten-vergadering Eerst kijken[ ROTTERDAM, Hoogstraat, hook Spui DEN HAAG, Alléén „Modehuis"-Hofweg 6 Deze Courant verschijnt eiken WOENSDAG en ZATERDAG. ABONNEMENTSPRIJS per drie maanden franco per post t 1.- b| vooruitbetaling. BUITENLAND b| vooruitbetaling f 8.50 per Jaar. AFZONDERLIJKE NUMMERS 5 CENT. UITGEVERS SOMMELSDIJK Telef. Interc. No. 202 Postbus No. 2 ADVERTENTIËN 20 cent, RECLAMES 40 cent, BOEKAANKONDIGING 10 cent per regel DIENST AANVRAGEN en DIENSTAANBIEDINGEN f 1.- per plaatsing. Groote letters en vignetten worden berekend naar de plaatsruimte die z| beslaan. Advertentiën worden ingewacht tot DINSDAG- en VRIJDAGMORGEN 10 uur. HOORT GIJ HET, OUDERS? Het was te voorzien, dat de stichting van een Christelijke U.L.O. School in vrijzinnigen kring stof zou doen opjagen. Er is geen reden om aan te nemen, dat het „denkend deel der natie" in de laatste decen niën veranderd zou zijn. Dat het echter tot een uitgieting van haat zou komen als „Onze Eilanden" van Zaterdag j.l. vertoont, hadden we niet bevroed. In twee ingezonden stukken wordt het vrij zinnige vuil over de school die nog te stichten staat uitgeworpen. Niet dan met grooten tegenzin geven we een kleine bloemlezing van de verdorvenheid en onbeschoftheid der vrijzinigen, die zoo netjes kunnen zijn als alles naar hun wensch gaat. Wat zegt ge van het volgende Zich beroepende op Gods Woord, hebben Christenen de negerslavernij verdedigd en Verdedigen ze nu nog de doodstraf, het ge- '^Wöruik van gifgassen, onderzeeërs en bommen gevuld met pestbacillen. Zelf de kosten betalen Eischten de zonen van het uitverkoren volk niet de gouden en zilveren vaten der Egyptenaren Neen, de kosten mogen de andersdenkenden betalen. Waarvoor zouden die anders geschapen zijn De handteekeningen zijn er, aldus de heer Doornbos. Hoe ze er gekomen zijn, dat is bijzaak. Want het is toch immers ter meer dere eere Gods en dan is het zoo zalig in het schoolbestuur te zitten en heerschertje te spelen. Neen geachte heer P. verwonder U niet, dat de Christenen Christus verloochenen. Petrus deed het zijn Heer drie malen en zou een Christelijke schooloprichter de mindere zijn van Petrus De held, die op dusdanige wijze met gees telijke pestbacillen de voorstanders van het Christelijk onderwijs bestookt, durft zijn naam niet noemen. Frappant is z'n brutaliteit om over betaling x kosten te praten„Die mogen anders- ,kenden betalen", zegt hij. Wat een arrogante vrijzinnigheid Of herinnert hij zich soms, dat de liberalen tientallen jaren dit onrecht hebben toegepast op andersdenkenden en vreest hij nu revanche Laten wij hem mogen gerust stellen. Het is ons om geen geld uit de vrijzinnige beurs te doen, maar alléén om recht! En dat recht heeft de wet van 1920 na een 80-jarigen strijd verschaft Grootere haat spreekt echter nog uit een ingezonden stuk van zekeren Dr. v. O. uit 's-Gravenhage. Drie kolom beslaat dit artikel en het belooft nog een vervolg Volgens dezen doctor telt Middelharnis een H. B. S„ een Ambachtsschhool, een meisjes- en jongensschool voor lager onderwijs, een openbare U.L.O. en straks nog een Chr. U.L.O. en een Chr. lagere school. En dan jammert hij: „en dat op een bevolking van 4500 inwoners. Acht scholen voor zoo'n kleine gemeente." „Tegen domheid strijden de goden tever geefs" roept hij een paar regels verder uit. De domheid, die deze geleerde doctor bij dit eenvoudige rekensommetje begaat, karakteriseert z'n geheele artikel. En we vreezen, dat ook wij er tevergeefs tegen strijden Weet deze man, die zelf de H. B. S. te Middelharnis gediend heeft, niet, dat deze school en de Ambachtsschool en de openbare U.L.O. en de te stichten Christelijke U.L.O. school, onderwijsinrichtingen zijn voor het geheele eiland, dat 32.000 zielen telt En dat zijn jammerklacht, 8 scholen op 4500 zielen, kant noch wal raakt? We zullen zijn geschrijf maar niet gaan ont leden. Dat is het niet waard. En het is blijkbaar ook niet geschreven met de bedoeling om een lans te breken voor het openbaar onderwijs, daarvoor is 't in te weinig zakelijken en serieu- zen toon gesteld. Deze man heeft behoefte ge voeld om de fiolen van zijn haat eens uit te storten over wat den Christen heilig en dierbaar is, en den dolk van den laster en van den spot is hem hiertoe dienstig. Hij geeft den raad de Chr. U.L.O. school met prikkeldraad af te zetten, hij vraagt de toekomstige leerlingen met gasmaskers uit te rusten. Hij kwam eens bij een openbare school. Daar was alles in orde, nette, beleefde, be schaafde kinderen, die in vrede met elkander leefden. Hij kwam eens bij een Chr. school en daar keken de kinderen hem allen verbaasd aan als sommige dieren, wanneer men zoo onver wacht in de weide komt. Hier was ruzie, geniepigheid en onbeschoft heid en handel in tekstkaartjes. Men begrijpt, dat tegen zulk dom en lasterlijk geklets niet te praten valt. Trouwens, dat behoeft ook niet. Het stuk spreekt voor zichzelf. Slechts één ding is waard hier letterlijk te citeeren. Blijkbaar heeft deze geleerde heer doctor zich hier in zijn blinden haat tegen het Christendom even vergaloppeerd. Hij schrijft het volgende De geest op de openbare scholen is in het algemeen heel goed en gezond. Er zijn wel onderwijzers, die wat rood van kleur zijn, maar dit heeft toch geen invloed op het onderwijs. Natuurlijk staat het openbaar onderwijs soms lijnrecht tegenover gods dienstige tradities en bekrompenheden, die reeds lang verrot zijn, en die zich als onwaar of als niet juist hebben bewezen. Moet nu een kind in dien geest worden opgevoed Moet het maar altijd in die ongezonde atmos feer blijven Mag het nooit de heldere zon genieten Moet het kind maar steeds dom worden gehouden Ik zou zeggen, dan maar liever geen scholen, want later, als de kin deren wat grooter zijn, komen ze er toch wel achter, dat niet alles zoo is, zooals ze op zondagsschool en in de christelijke leering hebben geleerd. Dit kleine stukje is alleszeggend 1 De schrijver geeft hier volmondig toe, dat het openbaar onderwijs zich lijnrecht stelt te genover de orthodoxe waarheid, want met „godsdienstige tradities en bekrompenheden, die reeds lang verrot zijn", wordt de Gereformeerde waarheid, die naar het Woord Gods is, be doeld. Welnu, Christenouders, hoort gij het? De openbare school staat lijnrecht tegenover hetgeen U heilig is en deze school zal uw kind dat geloof ontrukken, want het moet opgevoed worden in de heldere zon der ongodsdienstige vrijzinnigheid, het moet geleerd worden in de wijsheid van het ongeloof en de menschelijke rede (de Christelijke school houdt uw kind dom bij de orthodoxe waarheid). De openbare school zal uw kind reeds in z'n prille jeugd inlichten over God en gods dienst, want later komen ze er toch wel achter, dat het niet alles zoo is als op de Zondags school en in de Christelijke catechisatie ge leerd wordt Niet w ij zeggen het Maar deze doctor, deze man, die zijn ziel verpand heeft aan het openbaar onderwijs, zegt het. Hoort gij het Christenouders Hier wordt toegegeven dat de openbare school „lijnrecht staat tegenover godsdienstige tradities en bekrompenheden, die reeds lang verrot zijn". Hoort ook gij dat, vele ouders, die uw kinderen nog op de openbare school laat, hoe wel ge voor U persoonlijk en uw gezin nog wenscht vast te houden aan die gesmade gods dienstige tradities en bekrompenheden, die in de oogen der* voorstanders van de openbare school reeds lang rot zijn? Zult gij dulden, dat men langer uw heiligste gevoelens vertrapt En zult gij langer uw kinderen aan zulk on derwijs toevertrouwen De karakteriseering van het openbaar onder wijs door dezen man gegeven, stelt de voor standers van de school met den Bijbel voor de volle 100 in 't gelijk. Juist, omdat het openbaar onderwijs lijnrecht staat tegenover de „godsdienstige tradities en bekrompenheden", die in de oogen der verlichte vrijzinnigheid reeds lang verrot zijn, begeeren wij de Christelijke school, óók de Christelijke U.L.O. school, want het is onze eere aan die tradities en bekrompenheden vast te houden en onze heilige roeping onze kinderen in deze leer te doen onderwijzen „De Vrije Westfries" schrijft 't Was vroeg uit de veeren Woensdagoch tend. Even vijf uur ratelde de wekker en de klok van zessen was nog niet koud, of we scho ven al in een zuchtend bommeltreintje de grau we weiden van Noord-Holland tegemoet, waar over het voorjaar nog maar nauwelijks een zweempje groen heeft kunnen leggen. Het treintje was nagenoeg leeg: alleen onze coupé had een bezetting van zeven menschen, allen met Utrecht als reisdoel. Twee gingen de vergadering van den Schoolraad medemaken en vijf togen op ter Deputatendag. Het bommeltreintje had een antirevolutionaire coupé, maar de snel, die ons van Amsterdam naar Utrecht heeft gebracht, was een anti-re volutionaire trein geworden. Honderden mannen-broeders uit alle streken van Noord-Holland waren hier bijeen, en de gesprekken hadden geen ander onderwerp dan het jubileum der partij, de stembusstrijd die komt en de te wachten rede van Colijn. Het Utrechthsche station stond heelemaal in het teeken van den Deputatendag. Uit alle richtingen rolden de treinen binnen, en elke trein bracht nieuwe honderdtallen voor den toogdag. Aan het station wachtten ook de vrienden, die reeds den dag te voren te Utrecht waren aangekomen en toen vloeide de stroom dwars Utrecht door naar „Tivoli". Daar werd een uur voordat de samenkomst aanvangen zou, reeds „queu" gemaakt. De groote tuin van het hotel was een parkeerplaats geworden van tientallen auto's en bussen. Oranje-gestrikte controleurs loodsten de depu- taten naar de plaatsen waarop hun kaarten recht gaven, en in de zaal was het een druk geroes. Bij andere vergaderingen verstrijken vóór den aanvang vaak vervelende minuten. Ter Depu- tatenvergadering is dat anders. Daar zien oude vrienden elkander vaak na jaren weer. Daar komt geen einde aan het handdrukken en aan al de korte haastige gesprekken. Daar tikt ons iemand op den schouder met een: „Hé, weet je nog, dat we samen in één schoolbank zaten in de tweede klasse bij juffrouw Visser?" 't Was meer dan twintig jaar geleden. Maar als de zaal zoo omtrent volgeloopen is, en het nog maar een half uur vóór den aan vang is, dan verandert het in de zaal. Dan zet het orgel Da Costa's strijdlied in, en nemen sommigen aarzelend de eerste woorden over. Maar voor de eerste regel nog is uitgespeeld zingt heel de zaal reeds mee en met dreunenden klank klinkt het „Zij zullen het niet hebben Ons oude Nederland." Op het anti-revolutionaire krijgslied volgt sta tig psalmgezang. Dat zingen brengt de stemming er reeds in. Men wordt aangevuurd en bemoedigd door dien sterken samenzang van zooveel duizend man nen, die één doel voor oogen hebben en door één geloof gedragen worden. Het podium vult zich. Men ziet er Kamer leden en professoren van de Vrije Universiteit. De zaal applaudiseert als professor H. H. Kuy- per met zijn beide zusters binnenkomt. Een hul de aan de kinderen van Dr. Abraham Kuyper. Dan slaat de klok elf. Colijn wordt binnen geleid. Luid handgeklap, dat overgaat in gejuich; dan opnieuw handgeklap nog luider dan te vo ren, en nauwelijks staat de heer Colijn in het midden achter de groene tafel of het applaus lost zich op in een machtig: „Dat 's Heeren zegen op U daal". Ontroerend moment. Er blinken tranen in vele oogen. Maar reeds roept Colijn's stalen stem op tot psalmgezang. Hij gaat voor in gebed, en na het lezen van een Bijbelhoofdstuk volgt de begroeting van de afgevaardigden der Roomsch- Katholieke Staatspartij, de partij, waarvan wij in sommige opzichten ver verwijderd staan, doch met welke wij eenige levensbeginselen ge meen hebben en waarmee de samenwerking zoo gemakkelijk is, omdat wij niet onder hun duiven schieten noch zij onder de onze. Het krachtig applaus na dit welkom bewees, dat de A.-R. Partij den Roomschen geen kwaad hart toe draagt. Met gelijken nadruk reageerde de vergadering op de begroeting van den Hongaarschen Cal vinist, professor Sebestyen, en van den „on- gedeelden Anti-Revolutionair", Mr. van Hels- dingen, voorzitter der Christelijk Ethische partij in Nederlandsch-Indië. Er was even spanning als de Voorzitter me dedeelde, dat de Christelijk-Historische Unie in haar eigen jaarvergadering te Amsterdam een beletsel had gevonden om naar het gouden ju bileum der Anti-Revolutionare Partij een de putatie te zenden, een spanning, die een zeer bijzonderen inslag kreeg bij de voorlezing van het hartelijk telegram der C.-H. Eerste Kamerfractie, hetwelk gewaagde van dankbaar- doof H. ZEEBERG. 59) „Ik geloof toch, Lia, dat papa gelijk heeft. Zoo n buitenlandsch reisje, het is je eerste, zal je heusch geen kwaad doen. Ik vermoed, dat je met heel andere denkbeelden terug komt." Lia glimlachte flauw. Het was immers vech ten tegen de bierkaaiZij begrepen niets van haar strijd, die haar zoo afmatte; die haar ner veus maakte en haar goeddeels van haar slaap beroofde. „Je vergist je", zeide zij. „Daarvoor behoeft waarlijk geen buitenlandsch reisje gemaakt te worden. De eenzaamheid is veel beter." „Dus toch een klooster", meende Annie. „Enfin, het lijkt me daar nog zoo kwaad niet. Goed beschouwd is het leven toch zoo'n pretje niet. Hoe laat is het al „Half tien. Wacht je Theo „Theo Om half tien Kun je begrijpen, 'k Weet nooit, hoe laat hij thuis komt. Maar 'zeker diep in den nacht. Enfin, hij moet het zelf maar weten. We leven nu eenmaal in een vrij land." De cynische toon, waarop deze woorden werden uitgesproken, troffen Lia diep. Annie meende er absoluut niets van. Op den man af vroeg zij: „Ben jij wel gelukkig, Annie Mevrouw van Zeggelen bloosde even, heel even. Maar schier onmiddellijk daarop ant woordde zij: „Wat kan ik meer verlangen, kind Ik hen Mevrouw Van Zeggelen. Ik woon in een pracht van een huis. 'k Weet niet hoe rijk mijn man is. De dienstboden vliegen op mijn wenken. Ik bedenk me daar, dat ik je, door al je spreken, nog niets aangeboden heb, het is een schandaal. Toe, druk eens even op dat knopje daar. Er zal wel thee zijn. Of heb je liever limonade met die warmte Annie sprak op een opgewonden toon. Ze nuwachtig ging zij half zitten, om spoedig daarna haar liggende houding weer te her nemen. Lia kreeg den indruk, dat zij het aan gesneden onderwerp het liefst niet aanroerde. Maar dat wilde zij nu juist wel eens doen. Vandaar, dat zij opmerkte: „Laat nog maar wat, Annie, 'k Had thuis al thee gedronken, 'k Heb geen behoefte." „Maar ik wel, nu wij er over spreken. Toe, laat maar even limonade komen." Lia voldeed toen maar aan het verzoek en belde het meisje, dat spoedig het gewenschte bracht. „Hè, daar knap ik werkelijk van op. Vertel me eens wat van jullie reisplannen. Ik zou toch wel mee willen. Maar het gaat niet. 't Is won derlijk, zoo gauw moe als ik ben." Lia doorzag de list: Annie wilde over iets anders beginnen. Maar zij liet zich niet uit het veld slaan. „Daarover spraken wij nu niet", zeide zij. „Kom, biecht nu eens op. Ik heb ook verteld. Wij zien allen wel, dat er bij jou iets aan schort. Ben jij wel gelukkig? Je hebt daareven van alles opgenoemd, maar wat baat dat alles Er is iets, dat je voor ons verbergt. Annie, dat geloof ik vast." „Me dunkt, dat er al heel weinig te verbergen valt", meende Annie met schijnbaar groote open hartigheid. „Je bedoelt de verhouding tusschen jou en Theo vroeg Lia. „Kind," zei de ander opeens, „weet je nog wel, hoe ik je uitgelachen heb toen je als je meening verkondigde, dat men beter kon trou wen met een arm man, dien men liefheeft, dan met een rijk man, dien men niet liefheeft „Natuurlijk, weet ik dat nog. Dat is nog mijn meening." „Welnu, dan zal het je wel een zekere vol doening zijn, als ik zeg, dat ik het nu vol komen met je eens ben. Mijn huwelijk is een volslagen mislukking." Lia zat ontzet. Niet over het feit der mis lukking. Zij had dat voor zich zelf erkend. Maar Annie's plotselinge openhartigheid. Even wel kon zij niet nalaten op te merken: „Maar Annie, je wist dat toch van te voren wel Je zeide toen zelf, dat het voldoende was, dat mama haar zin had en jij met een Van Zeg gelen huwde, en een rijk leven van niets doen hebben kon." „O ja, kind. Je hebt gelijk. Ik verwijt niemand iets. Alleen mij zelf. Ik zelf had verstandig be- hooren te zijn. Ik dacht, dat het wel gaan zou, maar zóó heb ik het mij niet voorgesteld. „Wat bedoel je daarmee Een vurig rood overtoog het gelaat der jonge vrouw, maar zij gaf geen rechtstreeksch ant woord: „Ik bedoel, dat het mij zoo moe maakt. Als dat er niet was, zou het nog wel gaan. Er zijn zooveel huwelijken, waarin man en vrouw naast elkaar leven en dat het toch goed gaat. Waarom ook niet? Maar zóó, neen, zoo had ik het niet gedacht," „Ik begrijp waarlijk niet, wat je bedoelt, moest Lia erkennen, die diep medelijden kreeg. „Als je je niet wel gevoelt, ga dan naar den dokter." Annie schudde heftig met het hoofd. „Een dokter kan daaraan niets veranderen, kind. Geloof mij toch. Enfin, het is niet anders. Ik neem het zelfs mama, die mij tot dit huwe lijk heeft aangezet, niet kwalijk. Zij kon ook niet weten, dat het zóó zou zijn. Laat mij nu maar verder, Lia. Er is heusch niets meer aan te veranderen- O, daar komt papa. Niets laten merken, hoor. Het beteekent alles niets." Het was voor Lia orakeltaal. Zij wilde nog wat vragen, maar dat kon niet meer, omdat de architect binnen trad. Annie was nu gaan zitten in een fauteuil. En zij praatte het half uur, dat haar vader bleef, zeer druk over alles en nog wat. Zelfs op zijn vraag, waar Theo was, kwam er, zooals Lia had verwacht, geen bitter ant woord. „Ik vermoed op de sociëteit, papa. Hij sprak ten minste van een heerenpartijtje." „Hij was beter bij zijn vrouw thuis", merkte papa op. Waarop gerepliceerd werd: „Een man behoeft toch altijd niet thuis te zitten, papa U bent toch ook wel eens weg Lia was er stom-verbaasd van: Annie verborg zich weer achter een masker. Van alles, wat zij nu zeide, meende zij niets. Wat beteekende dat toch allemaal Hoe zij er ook het verdere van den avond, ook in de eenzaamheid van haar kamer, over peinsde, zij kon maar geen antwoord vinden. Zij bezat alleen deze zekerheid, dat Annie een meer dan ongelukkige vrouw was. Schat rijk in schijn, maar doodarm in wezen. En voor de zooveelste maal hunkerde zij naar Grootmoeder, die arm was in schijn, maar schatrijk in wezen. Omdat zij God en Jezus Christus bezat. Het gebed, dat zij dien avond uitsprak, was meer dan een vorm. Het was een heftig ver- langen, om zielehonger te kunnen stillen. Met geen mogelijkheid kon zij den slaap vat ten. Al maar zag zij voor zich het troostelooze beeld van Annie op de sofa. Zij was ziek. Dat kon niet anders. Hoe doodop was zij, toen papa en zij vertrokken. Zij kon nauwelijks blij ven staan en schelde een meisje, om ben uit geleide te doen. Er was in het groote huis op den Maliesingel dat wel een paleis geleek, een raadsel, dat on oplosbaar scheen. Dat kwam er nu van, als een leven zonder God werd geleid en 'het geluk in allerlei uitwendige genieting werd gezocht. Het was een hollen naar het ongeluk. O, als dat thuis toch eens werd ingezien Wat zou het leven dan anders zijn. Hoe zou zij het dan ook gemakkelijker hebben. De omstandigheden, waarin zij verkeerde beletten haar, naar zij meende, Jezus te bezitten. Zij wist nog niet, dat het een dwaling was. HOOFDSTUK VIII. Hoewel Lia van de reis naar Duitschland geen heil verwachtte voor haar verwarden gemoeds toestand en liever niet had willen gaan, kon zij zich, na een week toch niet ontveinzen, dat het verblijf in het Beiersche Hoogwoud haar goed deed. Zij voelde als het ware de levenslust weer- keeren. Op haar bleeke wangen kwam een ge zonde blos en na enkele dagen kostte het haar weinig in spanning de hoogten te beklimmen. Het voornaamste was evenwel, dat zij nader tot haar moeder kwam, en deze nader tot haar, dan in jaren het geval was geweest. Daar zij al den dag met hun tweeën op en neer gingen, gezelschap niet alleen zoekend, maar het instinctmatig vermijdend, kwam er tus schen moeder en dochter een vertrouwelijke sfeer, die Lia niet gaarne weer zou willen mis sen. Zij bespeurde, dat, ondanks alles, moeder toch niet gelukkig was. Van haar vader wist zij het nu geruimen tijd, maar dit was in zekeren zin nieuw voor haar. En weer dwaalden haar gedachten naar het kleine dorpje, waar zij zoo gelukkig was ge weest in die enkele maanden van haar verblijf. Als een oase in haar warreling van dorre ge dachten dook voor haar op het oude huisje aan den zeedijk, waar grootmoeder woonde, die het vrij arm had naar de wereld, maar die zulk een rijk bezit had in haar kinderlijk geloof. En zij dacht aan al die anderen, die zij er ontmoet had: stoere menschen, die tevreden waren en gelukkig leefden. Zijn dacht aan de Meinema's. O, als thuis maar een tiende part was van de verhouding, die zij in de dorpspastorie had meegemaakt, wat zou het dan heel anders zijn Maar nu Vader niet gelukkig Hij erkende het onom wonden. Bij al zijn rijkdom en in zijn drukken werkkring een gevoel van onvoldaanheid, dat pijnlijk aandeed. Een man, die zijn vrouw niet verstond; die vrijwel naast zijn vrouw leefde. En die het toch zoo gaarne anders wilde zien. Maar daartoe, Lia was er vast van overtuigd, den verkeerden weg insloeg. (Wordt vervolgd). 1'

Krantenbank Zeeland

Maas- en Scheldebode | 1929 | | pagina 1