FEL C. WARNAER, Dirksland, Ds. C. VAN DER WAL, Dirksland, A. H. VAN YPEREN, Herkingen en Ds. G. VAN DER ZEE, Den Bommel, Eindredacteur PREDIKBEURTEN L UIT HET WOORD J Geestelijke Opbouw schetsen uit de kerkgeschiedenis SSSSS ALLERLEI SSSSS QMBB No. 351! Het huit ONDER REDACTIE VAN I VOOR DEN ZONDAG I OP ZONDAG 10 MAART 1929 NED. HERV. KERK. Sommelsdljk, v.m. leesdienst en 's av. Ds. van Ameide. Middelharnis, v.m. dhr. Vetter van Langstraat en 's av. Ds. Leenmans van Delft. Stad aan tHaringvliet, v.m. 9 uur Ds. Polhuijs en n.m. 2 uur leesdienst. Den Bommel, v.m. 9.30 leesdienst en 's av. 6 uur dhr. van Yperen van Herkingen. Ooltgensplaat, v.m. 9.30 uur Ds. van Ameide van Sommelsdijk en 's av. 6 uur leesdienst. Langstraat, v.m. 9.30 uur Ds. van der Zee van Den Bommel (Doop). Oude Tonge, v.m. Ds. Vlasblom en n.m. lees dienst Nieuwe Tonge, v.m. D& Leenmans van Delft en 's av. Dirksland, v.m. leesdienst en 's av. 6 uur Ds. van der Wal (Doop). Herkingen, v.m. 9.30 uur dhr. van Yperen en n.m. 2 uur Ds. van der Zee van Den Bom mel (Doop en collecte). Melissant, v.m. 9.30 uur Ds. v. d. Wal van Dirksland. Goedereede, n.m. 2 uur dhr. Bouman van Stel lendam. Ouddorp, v.m. leesdienst en n.m. Ds. Vlasblom van Oude Tonge. GEREF. KERK. Middelharnis, v.m. en 's av. Ds. van Velzen van Doesburg. Stad aan 't Haringvliet, v.m. 9.30 en n.m. 5.30 uur Ds. de Graaff. Den Bommel, v.m. en n.m. Ds. Schaafsma. Ooltgensplaat, v.m. 9.30 en 's av. 6 uur Ds. de Lange. Ouddorp, v.m. en n.m. Ds. Diemer. GEREF. GEMEENTE. Middelharnis, v.m. en 's av. leesdienst. Dirksland, v.m. en 's av. Ds. de Blois. Herkingen, v.m. 9, n.m. 2 en 's av. 6 uur lees dienst in de hulpkerk. Ouddorp, v.m. en n.m. leesdienst. OUD-GEREF. GEMEENTE. Herkingen, v.m. 9 en n.m. 2 uur leesdienst. Van de overige gemeenten geen opgaaf. STICHTELIJKE OVERDENKING Lijdensmeditatie V. DE MAN VAN SMARTEN. Hij was veracht en de onwaardigste onder de menschen, een Man van smarten en verzocht in krankheid; en een iegelijk was als verbergende het aangezicht voor Hem; Hij was ver acht en wij hebben Hem niet geacht. Jes. 53 3. „Die ons geworden is tot wijsheid" schrijft de apostel Paulus aan de Corinthiërs. De jaren van Jezus' omwandeling op aarde kenmerkte zich door een overvloedigen stroom van hemelsche wijsheid. Johannes de Dooper verliet men om Hem. Aan Zijne voeten zat de schare neder, om die te hooren. 't Was de bevestiging van het Woord van ps. 45 „Genade is uitgestort in Uwe lippen." Met de wijsheid paarde zich een oneindige barmhartigheid. Waar lichamelijke pijnen, smarten, ziekten en krankheden door Jezus werden aangetroffen, genas Hij. De menschen verlieten bij duizenden hunne woningen, hunne zaken, kudden en bedrijven, om te hooren en te zien. En dan nog de ontfermingen des Heeren in degenen die hunne zonden gevoelden. Die voor al raakten aan Hem verbonden, want als zij beleden, oprecht beleden, dan riep Hij „Mijn zoon, Mijne dochter, uwe zonden zijn u verge ven Voor zulken werd Hij de Zoon Gods Die God den Vader openbaarde. Die konden niet meer buiten Hem vanwege den honger naar de woorden des levens. Zij zagen in Hem den beloofden Messias, den lang- verwachten Davids Zoon. Die Hem zóó kenden waren er echter maar weinigen. De groote stroom van volgelingen hoorde wel graag en was wel opgetogen over de won deren, maar daar bleef het bij. Zij zagen in Jezus den mensch alleen, met groote gaven, maar zij eerden Hem alleen met de lippen hun hart hield zich verre van Hem. Zij keurden die zondenvergeving in Jezus af. Zij waren er op uit om Jezus naar hunne hand te zetten. Hij moest dat niet doen. Hij moest Zich aansluiten bij hen zij zouden met al de dienaren van den tempel, met de Farizeërs, Wetgeleerden met de leden van den Joodschen Raad, in één woord, met het geheele godsdiens tige Jodendom van dien tijd den Heere wel eere toebrengen, tot den Eerste onder hen maken, maar dan moest. Hij Zich ook naar hen schik ken. En dat wilde Jezus niet. Geen wonder, want de Heere wist wel van hoedanigen geest zij waren. Zij begrepen van Zijn Koningschap niets. Zijn Koninkrijk kwam niet met uiterlijk gelaat. Zij wilden huldigers zijn en zij moesten bedroefden naar God worden. Zij moesten hunne zonden leeren kennen lee- ren inzien dat hun uitwendig godsdienstkleed voor den heiligen God verfoeilijk was. En ze waren zoo goed, zoo zedelijk, zoo getrouw in eigen oogen Dat vergaven zij Je zus niet. Vandaar hun haat, stukje bij stukje opgestapeld als brandstof, die maar wachtte op een vonkje vuur om te gaan ontbranden. Met moeite was menigmaal onder 's Heeren optreden tegen bestaande toestanden de toorn ingehouden ook hier en daar had men in woor den lucht gegeven, aan hetgeen in 't hart woon de. Maar het volk was nog te vol van de daden des Heeren om te durven, wat men wilde. Zoo waren de toestanden op het einde van drie jaren profetischen arbeid des Heeren. Thans treedt in het bijzonder 's Heeren Hoo- gepriesterlijke arbeid op den voorgrond. Het ingestelde Heilig Avondmaal heeft dien arbeid afgeschaduwd. Die arbeid is noodig. De menschelijke na tuur beseft die noodzakelijkheid niet. Zij waet niet, dat de kern van de verwijdering van God, van de vervloeking, van den eeuwigen dood ligt in de schuld des menschen. Die schuld is de wortel, waaruit het ongeloof opschiet, waar uit de wetsovertreding oprijst, de vijandschap tegen God en Zijn koninkrijk is ontstaan, het verbond met den Satan en de hel is gerezen. Die schuld ligt in den val des menschen. Zij eischt een offer. Jezus zal dat offer brengen. Zijne ziel stelt zich tot een schuldoffer. De Rechtvaardige voor de onrechtvaardigen, de Heilige voor de onheiligen. De toorn Gods moet uitwoeden. Zijne rechtvaardigheid is ge schonden. Zijne heiligheid bezoedeld. Jezus neemt het Middelaarsambt op Zich. Het is on mogelijk dat het bloed van stieren en bokken de zonden wegnemen. Hij neemt het eerste weg om het tweede te stellen. De heiliging geschiedt alleen door de offerande Zijns lichaams. Eén slachtoffer voor de zonde. Jezus brengt het, offeraar en offerande tevens. Hij neemt de zonde op Zich. Johannes de Dooper zag dat Lam Gods. In Gethsémané stelt Hij zich onder dien zwaren zondenlast der geheele levende gemeente. Eerst moet Hij, als in het roerende gebed tot Zijnen Vader wordt uitgedruktdaarna in Zijn tweede bede kan Hij en tenslotte in Zijne derde bede wil Hij. Geheel bedroefd tot den dood toe is Zijn ziel. Een man van smarten ligt Hij neer, knielt Hij in het stofgroote druppelen bloeds vallen Hem in dien angststrijd van het aangezicht op aarde. Een engel van den Hemel van den Vader gezonden ondersteunt Hem. De tijd der verlos sing is daarin aangewezen mede het welbeha gen Gods in het offer des Zoons. De tweede Adam rijst op in den Olijvenhof, de herinnering aan den hof van Eden, waar de eerste Adam de schuld gemaakt heeft, 't Is nacht om Hem, nacht in Hem, maar de wil tot volbrenging van Zijne, zending is ongebroken het Lam is groot in overgave. De vijanden na deren de spil der vijandschap Judas voorop, gedreven door Satan, in een kus het misleiden de duivelsche leven der uitwendig godsdienstige Joden uitsprekend. De Heere geeft zich over, als het offerlam van den Grooten Verzoendag. Thans wordt Hij in waarheid een Man van smarten. Wat de haat vermag wordt nu niet langer ingehouden. De haat is vindingrijk in het be denken van alles, wat het lichaam kan pijnigen, wat de ziel kan kwellen. Gelijk de Satan in Judas voer aan den Paaschmaaltijd, zoo keert hij zich thans tot alle vijanden van Jezus, uit de Joden en uit de hei denen om ze te drijven, om ze voor zijn doel dienstbaar te maken. Maar als een Lam werd Hij ter slachting ge leid en als een schaap, dat stom is voor het aangezicht zijner scheerders, alzoo deed Hij Zijnen mond niet open. Zwijgend vervult de Heere, naar des Vaders eeuwigen wil, overeenkomstig de heilige Wet, wat volbracht moet worden. lederen slag den Onschuldige toegebracht openbaart den aard van den diepen val des menscheniedere slag door den Onschuldige stil gedragen stilt het hemelsche liefdewerk, de rechtvaardiging des menschen in het helderst licht. Hoe schoon is de Heere Jezus, als Hij, ge duldig dragende, in het aangezicht bespogen en geslagen, door een zwak, doch eerzuchtig gemoed, met een doornenkroon, een rietstaf en een spotmantel in Zijn Koningschap veracht, aan het kruishout geklonken, biddend en Zich ontfermend, tot het einde, tot 'den dood toe, de verachting doorstaat. Niet voor een ongeloovige. Wat zou er voor zulk eenen zijn aan een Jezus met bloed be dekt? Maar voor het volk des Heeren is Hij in die gestalte schoon, omdat zij in die over gave lezen, hoe Hij Zich in den dood, dien zij verdiend hadden, heeft overgegeven, beladen met hunne zonden Zich zulk een lijden heeft willen laten getroosten. Gods volk heeft zulk een Man van Smarten noodig tot verlossing. Met minder kunnen zij niet toe. En niet eerder worden zij bekleed met gerechtigheid, dan tot de Heilige Geest hun die doodsovergave van Christus, als voor hun geschied, predikt en zij die heerlijke waarheid door het geloof hebben aangenomen. Dan wordt in den Man van Smar ten hun den doodsoverwinnaar geschonken, Die opgestaan, de teekenen van Zijn lijden hun tot troost komt toonen en een vrede mededeelt, die alle verstand te boven gaat. De Man van Smarten Is Hij U een behoefte geworden Is zulk een Jezus u dierbaar Dan hebt gij kennis aan uzelven gekregen, dan moet gij ontdekt zijn aan uwe zonden. Dan wordt Gods rechtmatige toorn over uwe zonden open baar in Jezus' lijden en de vervulling der heilige wet, door Hem alleen, u de ontsluiting van den weg der gemeenschap met God. Schuldverge ving en verzoening, wederkeer naar 't Vader huis, daar hebben we de kostelijke vruchten, waaraan het volk Gods deelgenoot wordt, al leen om het lijden en sterven van den Man van Smarten, Die de pers alleen heeft getreden en niemand van de volken was met Hem. Wijlen Ds. B. VAN DERiWAL DE HEERLIJKHEID VAN DEN MIDDELAAR. IV. Geen zonde. Wie in eene'zaak als bemiddelaar optreedt, volbrengt doorgaans een ondankbare taak. Bo vendien weet een mensch bij eenige zelfkennis, dat zijn werk ook gebreken aankleven, hoe be kwaam hij ook moge zijn. Daarbij komt nog dat de gunstige uitslag van zijn bemiddelend werk niet altoos vooruit is verzekerd, daar een mensch wiens kennis ten deele is, de breuke niet peilt en de sterkte der verbolgenheid niet kent. Moge het nu op Christus ook van toepas sing zijn, dat Hij een ondankbaar werk heeft gedaan, wijl veracht, uitgestooten, en ter dood gebracht, dit is juist het heerlijke in Hem dat Hij was zonder zonde. Deze zondeloosheid van Jezus behoorde tot Zijn Wezen, was geen toevalligheid, doch naar Goddelijke ordinantie. Dusdanig was Hij voorspeld door de profe ten des Ouden Verbonds, die den toekomstigen Messias noemen „de Rechtvaardige Spruite" en de Heere onze Gerechtigheid, de Rechtvaardige Knecht, die geen on recht gedaan en in wiens mond geen bedrog ooit was. Tevens doelt de engel op hetzelfde als hij zegt dat de heilige dat uit haar geboren zal worden, Gods Zoon zal heeten. In den voortijd lag dan ook meteen reeds het doel van deze zondeloosheid afgebeeld in het offerlam, dat geen uitschot, doch het beste der kudde moest zijn, zonder gebreken. Bij de getuigenissen der profeten en ceremo- nieele plechtigheden uit den voortijd voegen zich de uitspraken en daden uii het heden van Jezus' omwandeling. Immers Hij treedt de Farizeën tegen met de van superioriteit getuigende vraag: Wie van Ll overtuigt mij van zonde Joh. 8 vs. 46. Dat kon niemand. Hij zegt van zichzelf dan ook dat Hij is de waarheid en later voor Pilatus dat wie uit de waarheid is zijn stem zal hooren, m.a.w. zijn woorden zal verstaan. Met dit getuigenis is zijn levensgedrag in volkomen harmonie. Op geen verkeerde daad kunnen wij den vinger leggen, zelfs niet op een woord. Was Mozes de Middelaar des Ouden Ver bonds zachtmoediger meer dan eenig mensch, om zijn drift is hij het land niet binnen geko men. Zoo iets bij Jezus nimmer. Als de omstanders Paulus bij zijn verhoor voor den Hoogepriester Ananias een slag in het aangezicht geven, scheldt hij hen: God zal u slaan, gij gewitte wandHand. 23 vers 3, doch bij Jezus in Zijn lijden geen dergelijke op wellingen van toorn. Pilatus verstaat dan ook zeer wel dat de Joden Hem uit nijdigheid hebben overgeleverd, doch legt vijfmaal getuigenis af van Jezus' zon deloosheid door te zeggen„Ik vind geen schuld in Hem, terwijl hij zijn handen was- schende zegt: Ik ben onschuldig aan het bloed dezes rechtvaardigen. Dusdanig was ook de vermaning van zijn vrouw, die veel geleden had in den droom, haar man aanradende met dezen Rechtvaardige niet van doen te hebben Matth. 27 vs. 29. Nog paren andere heidenen als de hoofdman hun stem in dit koor tijdens Jezus' aanwezigheid, door bij het kruis met klemmende zekerheid uit te roepenWaarlijkdeze mensch was rechtvaardig! Luk. 23 vs. 47, gedachtig hoe de eene moordenaar zooeven het „niets onbehoorlijks" (Luk. 23 vs. 41) had uitge sproken. Desgelijks heeft Judas der wereld een blijvend getuigenis gegeven, door in wanhoop uit te roepen„Ik heb gezondigd, verradende het onschuldig bloed", Matth. 27 vs. 4, alzoo onbewust Gods woord bijvallend, dat spreekt van het onbevlekte Lam. Maar ook na Zijn hemelvaart hebben de apostelen over deze materie zich eensgezind uitgelaten, daar Stefanus, de eerste martelaar, vlak voor zijn sterven het verkondigt, dat de profeten voorheen gewaagd hebben van de komst des Rechtvaardigen, Hand. 7 vs. 52, waarna hij stervende de heerlijkheid Gods zag. Desgelijks Petrus en Johannes in hun gebed, Hand. 4 vs. 27, zij spreken van Gods heilig kind Jezus, die naar Petrus' woord (1 Petr. 3 vs. 18) als een rechtvaardige voor de onrechtvaardigen geleden heeft. Ook Paulus zegt, dat Jezus geen zonde heeft gekend (2 Cor. 5 vs. 21), daar Hij volgens den schrij ver van den Hebreeënbrief zijne broederen in alles gelijk was, uitgenomen de zonde (4 vs. 15), daar hij heilig en onbesmet was en afgescheiden was van de zondaren (7 vs. 26). Deze heilige, barmhartige Hoogepriester nu valt in handen van zondaren! Maar ge lukkig: ook voor zondaren. Beide is Zijne heerlijkheid, die geen ander toekomt. Deze zondeloosheid van Jezus, nu eens ne gatief dusdanig genoemd, dan weer positief met rechtvaardigheid en heilig heid bestempeld, was de voorwaarde van Zijn Middelaarschap. Hierover nu handelen Zondag 5 en 6 van den Heid. Catechismus, de beteekenis uitwer kende van de bovengenoemde historische ge tuigenissen. Zonder zonde, het kan van niemand worden gezegd, daar wij allen in Adam gevallen, der verdoemenis van nature deelachtig zijn van wege onze zonde, waarmede wij bevlekt, en vanwege de schuld, waarmede wij diensvolgens beladen zijn. Zonder zonde, dat was Z ij n 'h e e r 1 ij k - heid, en de menschheid bezit geene herinne ring, welke ook maar uit de verte met deze te vergelijken is, al opent men de rijkste schat- kameren van menschelijke heugenis, vastgelegd in de schoonste historieblaan. Zonder zonde, dit stempel was alleen Hem eigen, bewezen in woord en daad, van Hem- zelven, en uitgedrukt door Jood en Heiden, hetzij bekeerd of Gode vijandig. Zonder zonde, als de Eénige, die geleefd heeft op den aardbodem, die in bliksemende heiligheid alle valsche Christussen en zooge naamde wereldleeraars, vóór en na: Confucius, Boeddha, Mohammed en de vloekende Krisna- murti, onvergelijkelijk te boven gaat, "en voor Wien het zelfs profaan is met dezen te worden vergeleken. VAN DEN BOMMEL door Ds. G. VAN DER ZEE. 1735, geen zerken meer mochten gelicht worden, aangezien na oproeping niemand verschenen was om eenige aanspraak te doen geldend Moest het om welke reden dan ook, toch geschieden, dan kostte dit 2.extra. Ook zien wij hoe sommige lieden wegens dronkenschap en andere ergerlijke zonden voor een tijdlang gecensureerd zijn en vermaand zich van des Heeren Heilig Avondmaal te onthou den. Het was n.l. toentertijd de gewoonte om bij de leden persoonlijk rond te gaan om ze te noodigen. Tot het jaar 1736 blijkt elke kerkeraadsver- gadering in de pastorie gehouden te zijn, bij gebrek aan een consistoriekamer. Wij vinden dan ook bij den bouw van 1646 geenerlei vermelding van een dergelijken aan bouw. Ons blijkt echter, dat waar nu (1929) de consistorie staat, daar tot 1736 een sloot lag, zoodat de kerk alleen den hoofdingang had van het portaal. De kerkeraad van 1736 besloot dan, daartoe de middelen hebende, om eene consistorie te doen bouwen. Daartoe namen zitting in de bouwcommissie Ds. a Brakel, de nieuwe kerkmeester Dingeman Mooijaart, terwijl op voorstel van den predi kant, de Schout van Ooltgensplaat en Den Bommel, tevens rentmeester van den Ambachts heer, de heer Witte van Dam, als derde man hen bijstond als iemand met kennis van zaken toegerust. Maar dat niet alleen. De consistorie werd op zijn grond gebouwd, daartoe vrijwillig afgestaan, op de eigenaardige voorwaarde, dat men om de twee jaren moest aanvragen of de consistorie zou mogen blijven staan. Doch wat doet men al niet in nood Inder daad is dan ook na klein veertig jaar gebleken dat dit zeer lastig was. Toen is na veel ge schrijf en gepraat het stukje grond gekocht en tevens het te klein wordende kerkhof met zes tien roeden vergroot. In ieder geval was de gemeente met de kerke- kamer zeer gebaat, daar men klaagde over de vochtigheid van het kerkgebouw, en was men voor circa 700.— een vertrek rijker geworden. Bij de blijdschap over de kerkekamer kwam echter ook weer een somber wolkje van droef heid, gelijk het leven dit alles in bonte afwis seling en rijke schakeering biedt. Een kruis met rozen. In 1736 ontstond er namelijk een kwestie met den schoolmeester. Deze had vroeger al ver goeding gevraagd voor het aansteken van kaar sen, waarop de kerkeraad afwijzend had be schikt als behoorende tot zijn werk. Eens per jaar rekende de Schoolmeester af van het zitplaatsengeld en het grafgeld. Hiervan nu had hij in 1736 28.25 teruggehouden als hem toekomende. De verhouding was ook we gens de bank-kwestie eenigszins gespannen. Hij werd ontboden, maar gaf op de verga dering te kennen, dat dit bedrag hem toekwam voor gedane diensten, en men moest hem dan maar tot betalen dwingen Hierop bracht men deze zaak bij den Am bachtsheer, door wien de Schoolmeester zeide aangesteld te zijn, en niet door den Kerkeraad. Uitvoerige requesten kwamen en gingen, doch het eind van de zaak was, dat de Ambachts heer den Schoolmeester in het ongelijk stelde. Daarop werd een nieuw en uitvoerig regle ment opgesteld en Jan Bakker tot koster, voor zanger en doodgraver voorloopig benoemd in de plaats van A. van Weel. Ten slotte is er uit de periode van Ds. a Brakel nog eene uitvoerig beschreven kwestie ten opzichte van bedeeli'ng door den diaken Jan van Schouwen, die eigenmachtig en zonder meerderheid van stemmen, ja tegen den vollen kerkeraad in iemand ondersteuning verleende, zeggende dat hij naar zijn geweten oordeelde en bedeelde, en niet naar de meening des ker- keraads. Hierover ontstond een geweldige opspraak, en ter Classis verwezen, moest de diaken het wel verliezen, wijl geoordeeld werd, dat hij het te veel uit eigen middelen moest aanzui veren. Na eerst halstarrig weigeren, werd hij ge censureerd, met gevolg, dat hij later de dwaas-, heid van zijn handelwijze inzag en de 112.45 aanzuiverde. Zoo waren al spoedig de twee jaren ver vlogen en werd Ds. a Brakel beroepen te Ar- nemuiden, welk beroep hij aannam. Den 17 Nov. 1737 predikte hij afscheid uit 1 Cor. 15 vs. 58: „Zoo dan, mijne geliefde broeders, zijt standvastig, onbeweeglijk, altijd overvloedig zijnde in het werk des Heeren, als die weet, dat uw arbeid niet ijdel is in den Heere." Den 21 Nov. daarop vertrok hij per schip, des avonds elf ure uitvarende naar Arnemuiden, en heeft alzoo hier gestaan 2 jaren en 3 maanden. (Wordt vervolgd). XXXI. Als des Zondags de gemeente vergaderd is, neemt zij plaats op de graven der voorgeslach ten die henengingen. Er lagen in de kerk verscheiden zerken, en daar velen er prijs op stelden om in de kerk hunne dooden te doen begraven, moest men na circa 90 jaren woekeren met de ruimte. Dan werden er wel eens zerken gelicht, dat soms grooten aanstoot gaf. De kerkeraad vaar digde dan een besluit uit, dat van nu af aan, DEN BOMMEL.* Alhier is opgericht een Ned. Herv. Jongelingsvereeniging op G. G. „Onderzoekt de Schriften", met aanvankelijk 17 leden en adspirant-leden. Het bestuur bestaat uitDs. van der Zee, voorzitter; A. Hokke, secretaris; Q- Rosmolen, penningmeester, en C. Kornet, alg. bestuurslid. Bij gunstig besluit van Kerkvoogden zullen de vergaderingen D.V. gehouden worden in de consistoriekamer des Maandagsavonds om 7 uur. Op D.V. 13 Maart a.s. zal in de Ned. Herv. Kerk alhier het huwelijk worden in gezegend van G. Goemaat en J. B. Smits. DIRKSLAND.* Ds. A. de Blois, predikant der Geref. Gemeente alhier, ontving een beroep naar de gemeente 's-Gravenpolder. MELISSANT. In de Ned. Herv. Kerk is Zopdag j.l. ten bate der Kerkvoogdij een extra gift van 10.— gecollecteerd. In verband met het optreden van Ds. van der Wal van Dirksland in de Ned. Herv. Kerk, zal Zondagmiddag 2 uur Zondagsschool worden gehouden. HERKINGEN. In verband met de Doops- bediening in de Ned. Herv. Kerk, zal er a.s. Zondag des nam. geen Zondagsschool worden gehouden. Heden Vrijdagavond zal in de Hulpkerk voor de Geref. Gemeente alhier optreden Ds. A. van Dijke van Nieuw-Beijerland. DE ZONDE HEEFT MACHT. De bladen meldden ons onlangs, dat in Berlijn twee moordenaars door de politie werden ge vat, de gebroeders Heidger. Na een lang vuur gevecht werden ze gegrepen. De eene werd doodgeschoten tijdens het gevecht met de po litie; de andere wist te vluchten, maar werd eenigen tijd later ontdekt. Hij verdedigde zich hardnekkig, maar werd gewond en naar 't zie kenhuis overgebracht. Des nachts stierf hij aan een hartverlamming. De politie vond op hem eenige brieven aan zijn familieleden. In een daarvan deed hij een aangrijpende bekentenis. Hij schreef aan zijn broers en zusters: „Als jullie me kunt vergeven, probeert het dan. Ik heb tegenover jullie zwaar gezondigd, maar ik struikelde van den eenen kuil in den anderen, steeds dieper en dieper. Dat ik een moordenaar had kunnen worden, zou ik nooit geloofd hebben. Vaartwel, ik ben toch jullie broer, vaartwel". Het korte sombere wanhoopsbriefje van dien beruchten Berlijnschen moordenaar spreekt in taal, die aan duidelijkheid niets te wenschen overlaat, van de macht der zonde. „Dat ik een moordenaar had kunnen worden, zou ik nooit geloofd hebben". En hij is het tóch geworden, een berucht en gevreesd moordenaar. Zoo is nu de macht der zonde. Ze heeft macht over den zondaar. De apostel Paulus schreef aan zijn leerling Timotheüs van, deze macht der zonde, dat de zondears zijn gevangen in „den strik des dui vels, onder welken zij gevangen waren tot zijnen wil". De zonde is een macht. Ze heeft reeds van huis uit macht over den zondaar. En naarmate deze zich meer aan de zonde overgeeft, wordt die macht sterker en grooter. Ze boeit den mensch als met koperen ketenen. Elke zonde slingert sterker de banden om de ziel van den zondaar heen, tot hij ten slotte hopeloos ver strikt is in de macht der zonde, en er geen ontkomen aan is. Dat gelooft niet iedereen. Er zijn vele men schen, die lachen met de zonde en haar macht. Wanneer iemand jong en onervaren is, en de vreeseliike macht der zonde niet heeft leeren kennen, spot hij met haar macht. Als hij wordt gewaarschuwd, lacht hij vroolijk met die goed bedoelende pessimisten. Het zal zoo'n vaart niet loopen. Een mensch heeft immers z'n gezond ver stand Men kan immers ophouden en teruggaan als men wil. Men is toch baas over zichzelf Kom, vriend, niet zoo zwartgallig de dingen bekeken. Heusch, maak u maar niet ongerust Maar Johann Heidger heeft met ontstellende duidelijkheid de waarheid van het Woord des Heeren laten zien in zijn wanhoopsbrief, toen hij in zijn schuilhoek de politie nader hoorde komen. Snel krabbelde hij op een blocnote eenige briefjes aan zijn familie met die vreese- lijke bekentenis: „Ik struikelde van den eenen kuil in den anderen, steeds dieper en dieper". „Dat ik een moordenaar had kunnen worden, zou ik nooit geloofd hebben". Er is een weg, die iemand recht schijnt, maar het einde van dien zijn wegen des doods. Dien weg ging Heidger. En hij merkte, dat hij op dien weg zijn eigen baas niet was. Hij strui kelde van den eenen kuil in den anderen. Tot Satan hem willoos eindelijk voortdreef naar 'jet verderf, dat hij met een paar revolvers naust zich afwachtte, toen de politie hem met revol- Men kan het niet wagen, met de zonde te koketteerert, want ze heeft macht en ze is zelve een ontzettende macht. Wie dezen weg opgaat, merkt spoedig, dat hij in onlosmakelijke strikken zich heeft verward, waaruit geen bevrijden meer mogelijk is, tenzij de Zaligmaker het doet, die gekomen is om de werken des duivels te verbreken. Niet velen zinken zoo diep als deze Ber- lijnsche moordenaar. Maar wie zich aan de zonde geeft, zinkt diep genoeg om voor eeuwig verloren te gaan. Het einde wordt de dood. En menigeen, die als fatsoenlijk mensch begon, en zich gaf aan de zonde, moet aan het einde bekennen: „Dat ik zoo diep had kunen zinken, zou ik nooit geloofd hebben". Het begon zoo onschuldig. Met wat vermaak en wat ontspanning, die van christelijk stand punt uit gezien ongeoorloofd waren. En mis schien vonden de ouders het ook niet zoo erg. Of het begon met kleine afwijkingen van het christelijke, Gereformeerde leven. Er waren menschen, die het wel opmerken en die ook waarschuwden. Maar glimlachhend zei de ge waarschuwde, dat het immers zoo erg niet was. Onlangs ontmoette ik een jongeman, dien ik waarschuwde voor den weg, dien hij opging. Ik wees er hem op, dat hij zoo terecht kwam op een weg, die hem geestelijk en zedelijk naar het verderf brengen zou. Maar vol blijmoedig optimisme antwoordde hij,'dat hét dominé nog wel eens wat meevallen kon. Dat zou hem wel nooit gebeuren. Van zulke optimisten is onze tijd vol. En dwaze ouders geven hen gelijk in hun houding tegenover die waarschuwt. Het zal zoo'n vaart niet loopen. Het is natuurlijk best, dat cje dominé waarschuwt. Dat is de man z'n vak, je moet hem dat dus niet al te kwalijk nemen. Ieder z'n beroep. Maar evenmin moet hij het hun euvel duiden, als zij zijn waarschuwingen niet al te ernstig opnemen, en hun kinderen meer vrijheid geven, dan hij hun heeft voorgesteld. En het einde draagt den last. Dan komen er een paar -ouders klagen over de opgroeiende kinderen, die ze geen baas meer kunnen. En die ze nu maar eens aan het bijzonder opzicht van den Kerkeraad willen overgeven. Met de verzuchting er bij, dat er maar veel voor dien jongen moet worden gebeden. Zeker, als de ouders misschien eerst hun roeping hebben vergeten en verzuimd. En het einde is, dat de Schrift gelijk krijgt, dat de zonde een macht is, waarmee niet te spotten is. En de bekentenis van Johann Heidger wordt herhaald: „Ik struikelde van den eenen kuil in den anderen, steeds dieper". Zóó raakt de zondaar in den strik des dui vels, waarin hij gevangen is tot zijn wil. Er is een weg, die iemand recht schijnt, maar het einde daarvan zijn wegen des doods. C. B. Deze Courant v ABONNEMENT BUITENLAND AFZONDERLIJK AANSTOO' HEID. In de altijd le de Menschen" Brusse zijn bevin getroffen werden dingsboot aan d< Aan Hoek var hoord van de weezen voor de neming in hunne zen is op de we ring, die zij kor van hun rechtm; dat de liefdadig kieschen vorm w de aan den Hoe „Vooral w ook wel eens rouwende gez als bijvoorbee B gelezen, dat i: Hotel te hunn gevierd, gebai Niet alleen in gelijke liefdadig! Ook in onze en gedanst „ter We hebben dit een soort bt kenen wreed m waaruit de ziel „EEN MI In het 1.1. ver blad der verf komt een artik schrift. Een moeder zwangerschap z.g. Sanitaswir -r bevorderi loop". Een zee en eerst toen zaak kwam w; De laatste „Men had 1 geld een gevat verwachtingen ling zijn gekor boven schreef: „Een misda< Geen woorc En niet mii allerlei dag praktijken in sen van de ad' 53) Lia voelde Toen zij bij brieven, die zen, al had z: De archite Annie ook ge Deze moe: kon het al n Per saldo wt kostelijk ami dus vandaac leen werd r naam werd Tersluiks was, tegen 1 zonken. Het b'ief van A „Wat is kunt toch wachten „Ellenlan lang ik ook We weten kan Annie „Onze sc maar op. I naar zijn h Het stom altijd in de2 lijk was zij Maar het zoo over. te moeten op laten gelde Zoo was 1

Krantenbank Zeeland

Maas- en Scheldebode | 1929 | | pagina 10