FEL
C. WARNAER, Dirksland, Ds. C. VAN DER WAL, Dirksland, A. H. VAN YPEREN, Herkingen en Ds. G. VAN DER ZEE, Den Bommel, Eindredacteur
PREDIKBEURTEN
L UIT HET WOORD J
Geestelijke Opbouw
schetsen uit de
kerkgeschiedenis
SSSSS ALLERLEI SSSSS
QMBB
No. 351!
Het huit
ONDER REDACTIE VAN
I
VOOR DEN ZONDAG
I
OP ZONDAG 10 MAART 1929
NED. HERV. KERK.
Sommelsdljk, v.m. leesdienst en 's av. Ds. van
Ameide.
Middelharnis, v.m. dhr. Vetter van Langstraat
en 's av. Ds. Leenmans van Delft.
Stad aan tHaringvliet, v.m. 9 uur Ds. Polhuijs
en n.m. 2 uur leesdienst.
Den Bommel, v.m. 9.30 leesdienst en 's av. 6
uur dhr. van Yperen van Herkingen.
Ooltgensplaat, v.m. 9.30 uur Ds. van Ameide
van Sommelsdijk en 's av. 6 uur leesdienst.
Langstraat, v.m. 9.30 uur Ds. van der Zee van
Den Bommel (Doop).
Oude Tonge, v.m. Ds. Vlasblom en n.m. lees
dienst
Nieuwe Tonge, v.m. D& Leenmans van Delft
en 's av.
Dirksland, v.m. leesdienst en 's av. 6 uur Ds.
van der Wal (Doop).
Herkingen, v.m. 9.30 uur dhr. van Yperen en
n.m. 2 uur Ds. van der Zee van Den Bom
mel (Doop en collecte).
Melissant, v.m. 9.30 uur Ds. v. d. Wal van
Dirksland.
Goedereede, n.m. 2 uur dhr. Bouman van Stel
lendam.
Ouddorp, v.m. leesdienst en n.m. Ds. Vlasblom
van Oude Tonge.
GEREF. KERK.
Middelharnis, v.m. en 's av. Ds. van Velzen
van Doesburg.
Stad aan 't Haringvliet, v.m. 9.30 en n.m. 5.30
uur Ds. de Graaff.
Den Bommel, v.m. en n.m. Ds. Schaafsma.
Ooltgensplaat, v.m. 9.30 en 's av. 6 uur Ds.
de Lange.
Ouddorp, v.m. en n.m. Ds. Diemer.
GEREF. GEMEENTE.
Middelharnis, v.m. en 's av. leesdienst.
Dirksland, v.m. en 's av. Ds. de Blois.
Herkingen, v.m. 9, n.m. 2 en 's av. 6 uur lees
dienst in de hulpkerk.
Ouddorp, v.m. en n.m. leesdienst.
OUD-GEREF. GEMEENTE.
Herkingen, v.m. 9 en n.m. 2 uur leesdienst.
Van de overige gemeenten geen opgaaf.
STICHTELIJKE OVERDENKING
Lijdensmeditatie V.
DE MAN VAN SMARTEN.
Hij was veracht en de onwaardigste
onder de menschen, een Man van
smarten en verzocht in krankheid; en
een iegelijk was als verbergende het
aangezicht voor Hem; Hij was ver
acht en wij hebben Hem niet geacht.
Jes. 53 3.
„Die ons geworden is tot wijsheid" schrijft
de apostel Paulus aan de Corinthiërs.
De jaren van Jezus' omwandeling op aarde
kenmerkte zich door een overvloedigen stroom
van hemelsche wijsheid.
Johannes de Dooper verliet men om Hem.
Aan Zijne voeten zat de schare neder, om
die te hooren. 't Was de bevestiging van het
Woord van ps. 45 „Genade is uitgestort in
Uwe lippen."
Met de wijsheid paarde zich een oneindige
barmhartigheid.
Waar lichamelijke pijnen, smarten, ziekten en
krankheden door Jezus werden aangetroffen,
genas Hij.
De menschen verlieten bij duizenden hunne
woningen, hunne zaken, kudden en bedrijven,
om te hooren en te zien.
En dan nog de ontfermingen des Heeren in
degenen die hunne zonden gevoelden. Die voor
al raakten aan Hem verbonden, want als zij
beleden, oprecht beleden, dan riep Hij „Mijn
zoon, Mijne dochter, uwe zonden zijn u verge
ven Voor zulken werd Hij de Zoon Gods
Die God den Vader openbaarde.
Die konden niet meer buiten Hem vanwege
den honger naar de woorden des levens. Zij
zagen in Hem den beloofden Messias, den lang-
verwachten Davids Zoon.
Die Hem zóó kenden waren er echter maar
weinigen.
De groote stroom van volgelingen hoorde
wel graag en was wel opgetogen over de won
deren, maar daar bleef het bij.
Zij zagen in Jezus den mensch alleen, met
groote gaven, maar zij eerden Hem alleen met
de lippen hun hart hield zich verre van Hem.
Zij keurden die zondenvergeving in Jezus af.
Zij waren er op uit om Jezus naar hunne hand
te zetten. Hij moest dat niet doen. Hij moest
Zich aansluiten bij hen zij zouden met al de
dienaren van den tempel, met de Farizeërs,
Wetgeleerden met de leden van den Joodschen
Raad, in één woord, met het geheele godsdiens
tige Jodendom van dien tijd den Heere wel eere
toebrengen, tot den Eerste onder hen maken,
maar dan moest. Hij Zich ook naar hen schik
ken.
En dat wilde Jezus niet.
Geen wonder, want de Heere wist wel van
hoedanigen geest zij waren. Zij begrepen van
Zijn Koningschap niets. Zijn Koninkrijk kwam
niet met uiterlijk gelaat. Zij wilden huldigers zijn
en zij moesten bedroefden naar God worden.
Zij moesten hunne zonden leeren kennen lee-
ren inzien dat hun uitwendig godsdienstkleed
voor den heiligen God verfoeilijk was.
En ze waren zoo goed, zoo zedelijk, zoo
getrouw in eigen oogen Dat vergaven zij Je
zus niet. Vandaar hun haat, stukje bij stukje
opgestapeld als brandstof, die maar wachtte
op een vonkje vuur om te gaan ontbranden.
Met moeite was menigmaal onder 's Heeren
optreden tegen bestaande toestanden de toorn
ingehouden ook hier en daar had men in woor
den lucht gegeven, aan hetgeen in 't hart woon
de. Maar het volk was nog te vol van de daden
des Heeren om te durven, wat men wilde.
Zoo waren de toestanden op het einde van
drie jaren profetischen arbeid des Heeren.
Thans treedt in het bijzonder 's Heeren Hoo-
gepriesterlijke arbeid op den voorgrond.
Het ingestelde Heilig Avondmaal heeft dien
arbeid afgeschaduwd.
Die arbeid is noodig. De menschelijke na
tuur beseft die noodzakelijkheid niet. Zij waet
niet, dat de kern van de verwijdering van God,
van de vervloeking, van den eeuwigen dood
ligt in de schuld des menschen. Die schuld is
de wortel, waaruit het ongeloof opschiet, waar
uit de wetsovertreding oprijst, de vijandschap
tegen God en Zijn koninkrijk is ontstaan, het
verbond met den Satan en de hel is gerezen.
Die schuld ligt in den val des menschen. Zij
eischt een offer. Jezus zal dat offer brengen.
Zijne ziel stelt zich tot een schuldoffer. De
Rechtvaardige voor de onrechtvaardigen, de
Heilige voor de onheiligen. De toorn Gods
moet uitwoeden. Zijne rechtvaardigheid is ge
schonden. Zijne heiligheid bezoedeld. Jezus
neemt het Middelaarsambt op Zich. Het is on
mogelijk dat het bloed van stieren en bokken
de zonden wegnemen. Hij neemt het eerste weg
om het tweede te stellen. De heiliging geschiedt
alleen door de offerande Zijns lichaams. Eén
slachtoffer voor de zonde. Jezus brengt het,
offeraar en offerande tevens.
Hij neemt de zonde op Zich. Johannes de
Dooper zag dat Lam Gods. In Gethsémané
stelt Hij zich onder dien zwaren zondenlast der
geheele levende gemeente. Eerst moet Hij, als
in het roerende gebed tot Zijnen Vader wordt
uitgedruktdaarna in Zijn tweede bede kan
Hij en tenslotte in Zijne derde bede wil Hij.
Geheel bedroefd tot den dood toe is Zijn ziel.
Een man van smarten ligt Hij neer, knielt Hij
in het stofgroote druppelen bloeds vallen
Hem in dien angststrijd van het aangezicht op
aarde. Een engel van den Hemel van den Vader
gezonden ondersteunt Hem. De tijd der verlos
sing is daarin aangewezen mede het welbeha
gen Gods in het offer des Zoons.
De tweede Adam rijst op in den Olijvenhof,
de herinnering aan den hof van Eden, waar de
eerste Adam de schuld gemaakt heeft, 't Is
nacht om Hem, nacht in Hem, maar de wil tot
volbrenging van Zijne, zending is ongebroken
het Lam is groot in overgave. De vijanden na
deren de spil der vijandschap Judas voorop,
gedreven door Satan, in een kus het misleiden
de duivelsche leven der uitwendig godsdienstige
Joden uitsprekend.
De Heere geeft zich over, als het offerlam
van den Grooten Verzoendag.
Thans wordt Hij in waarheid een Man van
smarten.
Wat de haat vermag wordt nu niet langer
ingehouden. De haat is vindingrijk in het be
denken van alles, wat het lichaam kan pijnigen,
wat de ziel kan kwellen.
Gelijk de Satan in Judas voer aan den
Paaschmaaltijd, zoo keert hij zich thans tot alle
vijanden van Jezus, uit de Joden en uit de hei
denen om ze te drijven, om ze voor zijn doel
dienstbaar te maken.
Maar als een Lam werd Hij ter slachting ge
leid en als een schaap, dat stom is voor het
aangezicht zijner scheerders, alzoo deed Hij
Zijnen mond niet open.
Zwijgend vervult de Heere, naar des Vaders
eeuwigen wil, overeenkomstig de heilige Wet,
wat volbracht moet worden.
lederen slag den Onschuldige toegebracht
openbaart den aard van den diepen val des
menscheniedere slag door den Onschuldige
stil gedragen stilt het hemelsche liefdewerk, de
rechtvaardiging des menschen in het helderst
licht.
Hoe schoon is de Heere Jezus, als Hij, ge
duldig dragende, in het aangezicht bespogen
en geslagen, door een zwak, doch eerzuchtig
gemoed, met een doornenkroon, een rietstaf en
een spotmantel in Zijn Koningschap veracht,
aan het kruishout geklonken, biddend en Zich
ontfermend, tot het einde, tot 'den dood toe,
de verachting doorstaat.
Niet voor een ongeloovige. Wat zou er voor
zulk eenen zijn aan een Jezus met bloed be
dekt? Maar voor het volk des Heeren is Hij
in die gestalte schoon, omdat zij in die over
gave lezen, hoe Hij Zich in den dood, dien zij
verdiend hadden, heeft overgegeven, beladen
met hunne zonden Zich zulk een lijden heeft
willen laten getroosten. Gods volk heeft zulk
een Man van Smarten noodig tot verlossing.
Met minder kunnen zij niet toe. En niet eerder
worden zij bekleed met gerechtigheid, dan tot
de Heilige Geest hun die doodsovergave van
Christus, als voor hun geschied, predikt en zij
die heerlijke waarheid door het geloof hebben
aangenomen. Dan wordt in den Man van Smar
ten hun den doodsoverwinnaar geschonken, Die
opgestaan, de teekenen van Zijn lijden hun tot
troost komt toonen en een vrede mededeelt, die
alle verstand te boven gaat.
De Man van Smarten Is Hij U een behoefte
geworden Is zulk een Jezus u dierbaar Dan
hebt gij kennis aan uzelven gekregen, dan moet
gij ontdekt zijn aan uwe zonden. Dan wordt
Gods rechtmatige toorn over uwe zonden open
baar in Jezus' lijden en de vervulling der heilige
wet, door Hem alleen, u de ontsluiting van den
weg der gemeenschap met God. Schuldverge
ving en verzoening, wederkeer naar 't Vader
huis, daar hebben we de kostelijke vruchten,
waaraan het volk Gods deelgenoot wordt, al
leen om het lijden en sterven van den Man
van Smarten, Die de pers alleen heeft getreden
en niemand van de volken was met Hem.
Wijlen Ds. B. VAN DERiWAL
DE HEERLIJKHEID VAN DEN
MIDDELAAR.
IV.
Geen zonde.
Wie in eene'zaak als bemiddelaar optreedt,
volbrengt doorgaans een ondankbare taak. Bo
vendien weet een mensch bij eenige zelfkennis,
dat zijn werk ook gebreken aankleven, hoe be
kwaam hij ook moge zijn. Daarbij komt nog
dat de gunstige uitslag van zijn bemiddelend
werk niet altoos vooruit is verzekerd, daar een
mensch wiens kennis ten deele is, de breuke
niet peilt en de sterkte der verbolgenheid niet
kent.
Moge het nu op Christus ook van toepas
sing zijn, dat Hij een ondankbaar werk heeft
gedaan, wijl veracht, uitgestooten, en ter dood
gebracht, dit is juist het heerlijke in Hem dat
Hij was zonder zonde.
Deze zondeloosheid van Jezus behoorde tot
Zijn Wezen, was geen toevalligheid, doch naar
Goddelijke ordinantie.
Dusdanig was Hij voorspeld door de profe
ten des Ouden Verbonds, die den toekomstigen
Messias noemen „de Rechtvaardige
Spruite" en de Heere onze Gerechtigheid,
de Rechtvaardige Knecht, die geen on
recht gedaan en in wiens mond geen bedrog
ooit was.
Tevens doelt de engel op hetzelfde als hij
zegt dat de heilige dat uit haar geboren
zal worden, Gods Zoon zal heeten.
In den voortijd lag dan ook meteen reeds het
doel van deze zondeloosheid afgebeeld in het
offerlam, dat geen uitschot, doch het beste der
kudde moest zijn, zonder gebreken.
Bij de getuigenissen der profeten en ceremo-
nieele plechtigheden uit den voortijd voegen
zich de uitspraken en daden uii het heden van
Jezus' omwandeling.
Immers Hij treedt de Farizeën tegen met de
van superioriteit getuigende vraag: Wie van Ll
overtuigt mij van zonde Joh. 8 vs. 46.
Dat kon niemand. Hij zegt van zichzelf dan
ook dat Hij is de waarheid en later voor
Pilatus dat wie uit de waarheid is zijn stem zal
hooren, m.a.w. zijn woorden zal verstaan.
Met dit getuigenis is zijn levensgedrag in
volkomen harmonie. Op geen verkeerde daad
kunnen wij den vinger leggen, zelfs niet op een
woord.
Was Mozes de Middelaar des Ouden Ver
bonds zachtmoediger meer dan eenig mensch,
om zijn drift is hij het land niet binnen geko
men. Zoo iets bij Jezus nimmer.
Als de omstanders Paulus bij zijn verhoor
voor den Hoogepriester Ananias een slag in
het aangezicht geven, scheldt hij hen: God zal
u slaan, gij gewitte wandHand. 23 vers 3,
doch bij Jezus in Zijn lijden geen dergelijke op
wellingen van toorn.
Pilatus verstaat dan ook zeer wel dat de
Joden Hem uit nijdigheid hebben overgeleverd,
doch legt vijfmaal getuigenis af van Jezus' zon
deloosheid door te zeggen„Ik vind geen
schuld in Hem, terwijl hij zijn handen was-
schende zegt: Ik ben onschuldig aan het bloed
dezes rechtvaardigen.
Dusdanig was ook de vermaning van zijn
vrouw, die veel geleden had in den droom,
haar man aanradende met dezen Rechtvaardige
niet van doen te hebben Matth. 27 vs. 29.
Nog paren andere heidenen als de hoofdman
hun stem in dit koor tijdens Jezus' aanwezigheid,
door bij het kruis met klemmende zekerheid
uit te roepenWaarlijkdeze mensch was
rechtvaardig! Luk. 23 vs. 47, gedachtig
hoe de eene moordenaar zooeven het „niets
onbehoorlijks" (Luk. 23 vs. 41) had uitge
sproken.
Desgelijks heeft Judas der wereld een blijvend
getuigenis gegeven, door in wanhoop uit te
roepen„Ik heb gezondigd, verradende het
onschuldig bloed", Matth. 27 vs. 4, alzoo
onbewust Gods woord bijvallend, dat spreekt
van het onbevlekte Lam.
Maar ook na Zijn hemelvaart hebben de
apostelen over deze materie zich eensgezind
uitgelaten, daar Stefanus, de eerste martelaar,
vlak voor zijn sterven het verkondigt, dat de
profeten voorheen gewaagd hebben van de
komst des Rechtvaardigen, Hand. 7
vs. 52, waarna hij stervende de heerlijkheid
Gods zag.
Desgelijks Petrus en Johannes in hun gebed,
Hand. 4 vs. 27, zij spreken van Gods heilig
kind Jezus, die naar Petrus' woord (1 Petr. 3
vs. 18) als een rechtvaardige voor de
onrechtvaardigen geleden heeft. Ook Paulus
zegt, dat Jezus geen zonde heeft gekend
(2 Cor. 5 vs. 21), daar Hij volgens den schrij
ver van den Hebreeënbrief zijne broederen in
alles gelijk was, uitgenomen de zonde (4 vs. 15),
daar hij heilig en onbesmet was en afgescheiden
was van de zondaren (7 vs. 26).
Deze heilige, barmhartige Hoogepriester nu
valt in handen van zondaren! Maar ge
lukkig: ook voor zondaren. Beide is Zijne
heerlijkheid, die geen ander toekomt.
Deze zondeloosheid van Jezus, nu eens ne
gatief dusdanig genoemd, dan weer positief
met rechtvaardigheid en heilig
heid bestempeld, was de voorwaarde van Zijn
Middelaarschap.
Hierover nu handelen Zondag 5 en 6 van
den Heid. Catechismus, de beteekenis uitwer
kende van de bovengenoemde historische ge
tuigenissen.
Zonder zonde, het kan van niemand worden
gezegd, daar wij allen in Adam gevallen, der
verdoemenis van nature deelachtig zijn van
wege onze zonde, waarmede wij bevlekt, en
vanwege de schuld, waarmede wij diensvolgens
beladen zijn.
Zonder zonde, dat was Z ij n 'h e e r 1 ij k -
heid, en de menschheid bezit geene herinne
ring, welke ook maar uit de verte met deze
te vergelijken is, al opent men de rijkste schat-
kameren van menschelijke heugenis, vastgelegd
in de schoonste historieblaan.
Zonder zonde, dit stempel was alleen Hem
eigen, bewezen in woord en daad, van Hem-
zelven, en uitgedrukt door Jood en Heiden,
hetzij bekeerd of Gode vijandig.
Zonder zonde, als de Eénige, die geleefd
heeft op den aardbodem, die in bliksemende
heiligheid alle valsche Christussen en zooge
naamde wereldleeraars, vóór en na: Confucius,
Boeddha, Mohammed en de vloekende Krisna-
murti, onvergelijkelijk te boven gaat, "en voor
Wien het zelfs profaan is met dezen te worden
vergeleken.
VAN DEN BOMMEL
door
Ds. G. VAN DER ZEE.
1735, geen zerken meer mochten gelicht worden,
aangezien na oproeping niemand verschenen
was om eenige aanspraak te doen geldend
Moest het om welke reden dan ook, toch
geschieden, dan kostte dit 2.extra.
Ook zien wij hoe sommige lieden wegens
dronkenschap en andere ergerlijke zonden voor
een tijdlang gecensureerd zijn en vermaand zich
van des Heeren Heilig Avondmaal te onthou
den. Het was n.l. toentertijd de gewoonte om
bij de leden persoonlijk rond te gaan om ze
te noodigen.
Tot het jaar 1736 blijkt elke kerkeraadsver-
gadering in de pastorie gehouden te zijn, bij
gebrek aan een consistoriekamer.
Wij vinden dan ook bij den bouw van 1646
geenerlei vermelding van een dergelijken aan
bouw.
Ons blijkt echter, dat waar nu (1929) de
consistorie staat, daar tot 1736 een sloot lag,
zoodat de kerk alleen den hoofdingang had van
het portaal.
De kerkeraad van 1736 besloot dan, daartoe
de middelen hebende, om eene consistorie te
doen bouwen.
Daartoe namen zitting in de bouwcommissie
Ds. a Brakel, de nieuwe kerkmeester Dingeman
Mooijaart, terwijl op voorstel van den predi
kant, de Schout van Ooltgensplaat en Den
Bommel, tevens rentmeester van den Ambachts
heer, de heer Witte van Dam, als derde man
hen bijstond als iemand met kennis van zaken
toegerust. Maar dat niet alleen. De consistorie
werd op zijn grond gebouwd, daartoe vrijwillig
afgestaan, op de eigenaardige voorwaarde, dat
men om de twee jaren moest aanvragen of de
consistorie zou mogen blijven staan.
Doch wat doet men al niet in nood Inder
daad is dan ook na klein veertig jaar gebleken
dat dit zeer lastig was. Toen is na veel ge
schrijf en gepraat het stukje grond gekocht en
tevens het te klein wordende kerkhof met zes
tien roeden vergroot.
In ieder geval was de gemeente met de kerke-
kamer zeer gebaat, daar men klaagde over de
vochtigheid van het kerkgebouw, en was men
voor circa 700.— een vertrek rijker geworden.
Bij de blijdschap over de kerkekamer kwam
echter ook weer een somber wolkje van droef
heid, gelijk het leven dit alles in bonte afwis
seling en rijke schakeering biedt. Een kruis met
rozen.
In 1736 ontstond er namelijk een kwestie met
den schoolmeester. Deze had vroeger al ver
goeding gevraagd voor het aansteken van kaar
sen, waarop de kerkeraad afwijzend had be
schikt als behoorende tot zijn werk.
Eens per jaar rekende de Schoolmeester af
van het zitplaatsengeld en het grafgeld. Hiervan
nu had hij in 1736 28.25 teruggehouden als
hem toekomende. De verhouding was ook we
gens de bank-kwestie eenigszins gespannen.
Hij werd ontboden, maar gaf op de verga
dering te kennen, dat dit bedrag hem toekwam
voor gedane diensten, en men moest hem dan
maar tot betalen dwingen
Hierop bracht men deze zaak bij den Am
bachtsheer, door wien de Schoolmeester zeide
aangesteld te zijn, en niet door den Kerkeraad.
Uitvoerige requesten kwamen en gingen, doch
het eind van de zaak was, dat de Ambachts
heer den Schoolmeester in het ongelijk stelde.
Daarop werd een nieuw en uitvoerig regle
ment opgesteld en Jan Bakker tot koster, voor
zanger en doodgraver voorloopig benoemd in
de plaats van A. van Weel.
Ten slotte is er uit de periode van Ds. a
Brakel nog eene uitvoerig beschreven kwestie
ten opzichte van bedeeli'ng door den diaken
Jan van Schouwen, die eigenmachtig en zonder
meerderheid van stemmen, ja tegen den vollen
kerkeraad in iemand ondersteuning verleende,
zeggende dat hij naar zijn geweten oordeelde
en bedeelde, en niet naar de meening des ker-
keraads.
Hierover ontstond een geweldige opspraak,
en ter Classis verwezen, moest de diaken het
wel verliezen, wijl geoordeeld werd, dat hij
het te veel uit eigen middelen moest aanzui
veren.
Na eerst halstarrig weigeren, werd hij ge
censureerd, met gevolg, dat hij later de dwaas-,
heid van zijn handelwijze inzag en de 112.45
aanzuiverde.
Zoo waren al spoedig de twee jaren ver
vlogen en werd Ds. a Brakel beroepen te Ar-
nemuiden, welk beroep hij aannam. Den 17
Nov. 1737 predikte hij afscheid uit 1 Cor. 15
vs. 58: „Zoo dan, mijne geliefde broeders, zijt
standvastig, onbeweeglijk, altijd overvloedig
zijnde in het werk des Heeren, als die weet,
dat uw arbeid niet ijdel is in den Heere."
Den 21 Nov. daarop vertrok hij per schip,
des avonds elf ure uitvarende naar Arnemuiden,
en heeft alzoo hier gestaan 2 jaren en 3
maanden.
(Wordt vervolgd).
XXXI.
Als des Zondags de gemeente vergaderd is,
neemt zij plaats op de graven der voorgeslach
ten die henengingen.
Er lagen in de kerk verscheiden zerken, en
daar velen er prijs op stelden om in de kerk
hunne dooden te doen begraven, moest men
na circa 90 jaren woekeren met de ruimte.
Dan werden er wel eens zerken gelicht, dat
soms grooten aanstoot gaf. De kerkeraad vaar
digde dan een besluit uit, dat van nu af aan,
DEN BOMMEL.* Alhier is opgericht een
Ned. Herv. Jongelingsvereeniging op G. G.
„Onderzoekt de Schriften", met aanvankelijk
17 leden en adspirant-leden. Het bestuur bestaat
uitDs. van der Zee, voorzitter; A. Hokke,
secretaris; Q- Rosmolen, penningmeester, en
C. Kornet, alg. bestuurslid. Bij gunstig besluit
van Kerkvoogden zullen de vergaderingen D.V.
gehouden worden in de consistoriekamer des
Maandagsavonds om 7 uur.
Op D.V. 13 Maart a.s. zal in de Ned.
Herv. Kerk alhier het huwelijk worden in
gezegend van G. Goemaat en J. B. Smits.
DIRKSLAND.* Ds. A. de Blois, predikant
der Geref. Gemeente alhier, ontving een beroep
naar de gemeente 's-Gravenpolder.
MELISSANT. In de Ned. Herv. Kerk is
Zopdag j.l. ten bate der Kerkvoogdij een extra
gift van 10.— gecollecteerd.
In verband met het optreden van Ds.
van der Wal van Dirksland in de Ned. Herv.
Kerk, zal Zondagmiddag 2 uur Zondagsschool
worden gehouden.
HERKINGEN. In verband met de Doops-
bediening in de Ned. Herv. Kerk, zal er a.s.
Zondag des nam. geen Zondagsschool worden
gehouden.
Heden Vrijdagavond zal in de Hulpkerk
voor de Geref. Gemeente alhier optreden Ds.
A. van Dijke van Nieuw-Beijerland.
DE ZONDE HEEFT MACHT.
De bladen meldden ons onlangs, dat in Berlijn
twee moordenaars door de politie werden ge
vat, de gebroeders Heidger. Na een lang vuur
gevecht werden ze gegrepen. De eene werd
doodgeschoten tijdens het gevecht met de po
litie; de andere wist te vluchten, maar werd
eenigen tijd later ontdekt. Hij verdedigde zich
hardnekkig, maar werd gewond en naar 't zie
kenhuis overgebracht. Des nachts stierf hij aan
een hartverlamming.
De politie vond op hem eenige brieven aan
zijn familieleden. In een daarvan deed hij een
aangrijpende bekentenis. Hij schreef aan zijn
broers en zusters: „Als jullie me kunt vergeven,
probeert het dan. Ik heb tegenover jullie zwaar
gezondigd, maar ik struikelde van den eenen
kuil in den anderen, steeds dieper en dieper.
Dat ik een moordenaar had kunnen worden,
zou ik nooit geloofd hebben. Vaartwel, ik ben
toch jullie broer, vaartwel".
Het korte sombere wanhoopsbriefje van dien
beruchten Berlijnschen moordenaar spreekt in
taal, die aan duidelijkheid niets te wenschen
overlaat, van de macht der zonde. „Dat ik een
moordenaar had kunnen worden, zou ik nooit
geloofd hebben". En hij is het tóch geworden,
een berucht en gevreesd moordenaar.
Zoo is nu de macht der zonde. Ze heeft
macht over den zondaar.
De apostel Paulus schreef aan zijn leerling
Timotheüs van, deze macht der zonde, dat de
zondears zijn gevangen in „den strik des dui
vels, onder welken zij gevangen waren tot zijnen
wil".
De zonde is een macht. Ze heeft reeds van
huis uit macht over den zondaar. En naarmate
deze zich meer aan de zonde overgeeft, wordt
die macht sterker en grooter. Ze boeit den
mensch als met koperen ketenen. Elke zonde
slingert sterker de banden om de ziel van den
zondaar heen, tot hij ten slotte hopeloos ver
strikt is in de macht der zonde, en er geen
ontkomen aan is.
Dat gelooft niet iedereen. Er zijn vele men
schen, die lachen met de zonde en haar macht.
Wanneer iemand jong en onervaren is, en de
vreeseliike macht der zonde niet heeft leeren
kennen, spot hij met haar macht. Als hij wordt
gewaarschuwd, lacht hij vroolijk met die goed
bedoelende pessimisten. Het zal zoo'n vaart
niet loopen.
Een mensch heeft immers z'n gezond ver
stand Men kan immers ophouden en teruggaan
als men wil. Men is toch baas over zichzelf
Kom, vriend, niet zoo zwartgallig de dingen
bekeken. Heusch, maak u maar niet ongerust
Maar Johann Heidger heeft met ontstellende
duidelijkheid de waarheid van het Woord des
Heeren laten zien in zijn wanhoopsbrief, toen
hij in zijn schuilhoek de politie nader hoorde
komen. Snel krabbelde hij op een blocnote
eenige briefjes aan zijn familie met die vreese-
lijke bekentenis: „Ik struikelde van den eenen
kuil in den anderen, steeds dieper en dieper".
„Dat ik een moordenaar had kunnen worden,
zou ik nooit geloofd hebben".
Er is een weg, die iemand recht schijnt, maar
het einde van dien zijn wegen des doods. Dien
weg ging Heidger. En hij merkte, dat hij op
dien weg zijn eigen baas niet was. Hij strui
kelde van den eenen kuil in den anderen. Tot
Satan hem willoos eindelijk voortdreef naar 'jet
verderf, dat hij met een paar revolvers naust
zich afwachtte, toen de politie hem met revol-
Men kan het niet wagen, met de zonde te
koketteerert, want ze heeft macht en ze is zelve
een ontzettende macht. Wie dezen weg opgaat,
merkt spoedig, dat hij in onlosmakelijke strikken
zich heeft verward, waaruit geen bevrijden
meer mogelijk is, tenzij de Zaligmaker het doet,
die gekomen is om de werken des duivels te
verbreken.
Niet velen zinken zoo diep als deze Ber-
lijnsche moordenaar. Maar wie zich aan de
zonde geeft, zinkt diep genoeg om voor eeuwig
verloren te gaan. Het einde wordt de dood. En
menigeen, die als fatsoenlijk mensch begon, en
zich gaf aan de zonde, moet aan het einde
bekennen: „Dat ik zoo diep had kunen zinken,
zou ik nooit geloofd hebben".
Het begon zoo onschuldig. Met wat vermaak
en wat ontspanning, die van christelijk stand
punt uit gezien ongeoorloofd waren. En mis
schien vonden de ouders het ook niet zoo erg.
Of het begon met kleine afwijkingen van het
christelijke, Gereformeerde leven. Er waren
menschen, die het wel opmerken en die ook
waarschuwden. Maar glimlachhend zei de ge
waarschuwde, dat het immers zoo erg niet was.
Onlangs ontmoette ik een jongeman, dien ik
waarschuwde voor den weg, dien hij opging.
Ik wees er hem op, dat hij zoo terecht kwam
op een weg, die hem geestelijk en zedelijk naar
het verderf brengen zou.
Maar vol blijmoedig optimisme antwoordde
hij,'dat hét dominé nog wel eens wat meevallen
kon. Dat zou hem wel nooit gebeuren.
Van zulke optimisten is onze tijd vol.
En dwaze ouders geven hen gelijk in hun
houding tegenover die waarschuwt. Het zal
zoo'n vaart niet loopen. Het is natuurlijk best,
dat cje dominé waarschuwt. Dat is de man z'n
vak, je moet hem dat dus niet al te kwalijk
nemen. Ieder z'n beroep.
Maar evenmin moet hij het hun euvel duiden,
als zij zijn waarschuwingen niet al te ernstig
opnemen, en hun kinderen meer vrijheid geven,
dan hij hun heeft voorgesteld.
En het einde draagt den last. Dan komen er
een paar -ouders klagen over de opgroeiende
kinderen, die ze geen baas meer kunnen. En
die ze nu maar eens aan het bijzonder opzicht
van den Kerkeraad willen overgeven. Met de
verzuchting er bij, dat er maar veel voor dien
jongen moet worden gebeden.
Zeker, als de ouders misschien eerst hun
roeping hebben vergeten en verzuimd.
En het einde is, dat de Schrift gelijk krijgt,
dat de zonde een macht is, waarmee niet te
spotten is.
En de bekentenis van Johann Heidger wordt
herhaald: „Ik struikelde van den eenen kuil
in den anderen, steeds dieper".
Zóó raakt de zondaar in den strik des dui
vels, waarin hij gevangen is tot zijn wil.
Er is een weg, die iemand recht schijnt, maar
het einde daarvan zijn wegen des doods.
C. B.
Deze Courant v
ABONNEMENT
BUITENLAND
AFZONDERLIJK
AANSTOO'
HEID.
In de altijd le
de Menschen"
Brusse zijn bevin
getroffen werden
dingsboot aan d<
Aan Hoek var
hoord van de
weezen voor de
neming in hunne
zen is op de we
ring, die zij kor
van hun rechtm;
dat de liefdadig
kieschen vorm w
de aan den Hoe
„Vooral w
ook wel eens
rouwende gez
als bijvoorbee
B gelezen, dat i:
Hotel te hunn
gevierd, gebai
Niet alleen in
gelijke liefdadig!
Ook in onze
en gedanst „ter
We hebben
dit een soort bt
kenen wreed m
waaruit de ziel
„EEN MI
In het 1.1. ver
blad der verf
komt een artik
schrift.
Een moeder
zwangerschap
z.g. Sanitaswir
-r bevorderi
loop". Een zee
en eerst toen
zaak kwam w;
De laatste
„Men had 1
geld een gevat
verwachtingen
ling zijn gekor
boven schreef:
„Een misda<
Geen woorc
En niet mii
allerlei dag
praktijken in
sen van de ad'
53)
Lia voelde
Toen zij bij
brieven, die
zen, al had z:
De archite
Annie ook ge
Deze moe:
kon het al n
Per saldo wt
kostelijk ami
dus vandaac
leen werd r
naam werd
Tersluiks
was, tegen 1
zonken. Het
b'ief van A
„Wat is
kunt toch
wachten
„Ellenlan
lang ik ook
We weten
kan Annie
„Onze sc
maar op. I
naar zijn h
Het stom
altijd in de2
lijk was zij
Maar het
zoo over. te
moeten op
laten gelde
Zoo was 1