Antirevolutionair Orgaan voor de Zuidhollandsche en Zeeuwsche Eilanden. Ui De GRIEP IN HOC SIGNO VINCES FEUILLETON No. 3515 WOENSDAG 27 FEBRUARI 1929 43ste JAARGANG 'C* f >4j Het huisje aan den Zeedijk W. BOEKHOVEN ZONEN Het nadrukken van den inhoud van dit Blad is verboden overeenkomstig de Wet op het Auteursrecht. Deze Courant verschijnt eiken WOENSDAG en ZATERDAG. ABONNEMENTSPRIJS per drie maanden franco per post f 1.- BUiTENLAND bl vooruitbetaling f 8.50 per jaar. AFZONDERLIJKE NUMMERS 5 CENT. bl vooruitbetaling. UITGEVERS SOMMELSDIJK Telef. latere. No. 202 Postbus No. 2 ADVERTENTIËN 20 cent, RECLAMES 40 cent, BOEKAANKONDIGING 10 cent per regel DIENSTAANVRAGEN en DIENSTAANBIEDINGEN f 1.- per plaatsing. Groote letters en vignetten worden berekend naar de plaatsruimte die z% beslaan, Advertentlgn worden Ingewacht tot DINSDAG- en VRIJDAGMORGEN 10 uur. V NOGMAALS: „ROEP OM DE DOOD- STRAF'. Een lezer verzoekt ons het stukje uit „De Banier" onder bovenstaanden titel in zijn ge heel te citeeren. Wij voldoen daar gaarne aan. Te meer daar blijkt, dat men weer spoedig gereed was om te lasteren, dat we valsch geciteerd hadden. Het is een opmerkelijk en bedenkelijk verschijnsel, dat men in zekeren kring zoo spoedig klaar is om bij den ander kwade trouw te veronderstellen. Dat is toch geen vrucht van zuiver christelijke ethiek Hier volgt dan het stukje De vreeselijke moord op vier dienaren der politie te Grootegast heeft geheel Nederland ontroerd. Hoe diep ontaard moet de moor denaar zijn, die niet alleen op de veldwachters schiet, maar hen (o, gruwel) daarna den hals afsnijdt. Een speeltuig in satans hand. Het recht roept om wraak. Gods recht vordert wraak. Welke straf de rechter dezen moordenaar opleggen zal, is ons onbekend, maar één ding weten wij, God eischt zijn dood. „Wie des menschen bloed vergiet, zijn bloed zal door den mensch vergoten worden." Zoo luidt de eisch Gods. Helaas Het Nederlandsche recht kent dien eisch des Heeren sinds lang niet meer. Men weet beter Ja, gewis. Maar de gevolgen blij ven niet uit. Het wordt doodslag op dood' slag. Wat telt men het leven van den mensch! Nog minder dan dat van een dier. Zou ook deze viervoudige moord ons weer doen voort dommelen? Zou de consciëntie ontwaken en de gruwel-moord de kreet afpersen„Zijn bloed zal ook vergoten worden." God eischt de doodstraf van de Overheid, en verachting van Gods eisch doet de zonde, ook de gruwe lijkste, doorbreken, dat het land geschud wordt op zijn fundamenten. O, land, land, land, hoort des Heeren Woord. Het gedeelte dat we vet gedrukt hebben keurden we om twee redenen af. Het bovenste gedeelte is het aloude stand punt steeds door de Antir.-Partij ingenomen en waar het maar mogelijk was in en buiten de Kamer uiteengezet en beleden. Inderdaad Gods recht vordert wraak, en die wraak is hier de doodstraf. Dat is ahijd het Antirev. standpunt geweest enwe hebben 't altijd toegejuicht, dat de S. G. P, in dit opzicht het Antirev. voetspoor is ge volgd. Maar de „Banier"-schrijver had daar dan ook een streep moeten zetten en niet moeten door gaan. Want wat er verder volgt is onjuist en verzwakt het principieel betoog dat eerst ont wikkeld was. Daartegen en daartegen alléén ging ons be zwaar. De Banier-schrijver zegt „de gevolgen blij ven niet uit." Hier krijgen we het bedenkelijke element, want hier wordt geredeneerd van uit de onderstel ling dat de moorden minder zouden voortkomen indien er we) doodstraf bestond. En voor deze hypothese is geen enkelen grond aan te voeren. In landen waar wel doodstraf is, geeft de prak tijk dikwijls een nog hooger percentage moorden dan ten onzent. Te meer bedenkelijk wordt deze redeneering waar zij het utiliteitsbeginsel hier in draagt. „Wat telt nog het leven van een mensch? vraagt de schrijver. Hij vraagt dus om de dood straf om verzekering van onze veiligheid. Wij zeiden reeds, er is geen grond voor deze redeneering, maar ook kent Gods Woord .dat utiliteitsbeginsel niet. De eisch van doodstraf wordt daar gesteld alleen om Gods recht te wreken, dat bij moord schromelijk is gekrenkt door schending van het beeld Gods in den mensch. En daarom deugt er ook niets van den zin die de schrijver dan volgen laat„Zou de consciëntie ontwaken en de gruwelmoord de kreet afpersen „Zijn bloed zal ook vergoten worden."" De fout van den schrijver is hier, dat hij de psychologische reflex van dezen gruwelmoord in de volksziel met de consciëntie in verband brengt. Maar met de consciëntie heeft die reflex niets te maken. De consciëntie ontwaakt alléén Woord. Ons dunkt, zulke dingen moesten toch door bearbeiding van Gods Geest en van Gods in onze kringen niet meer behoeven gezegd te worden. En daarom is het veilig als we ons bij dit hoogst ernstig beginsel van de doodstraf ons alleen baseeren op den eisch van Gods Woord zonder meer. Dat moet de consciëntie doen ontwaken en in werking brengen. De reflex van gruwelijke incidenten als hier genoemd worden is bij de volksmassa, die van Gods Woord afdwaalt, onzuiver en staat met de consciëntie in geenerlei verband. En zal het met ons, die Christenen genaamd willen worden, goed zijn, dan zal de reflex van dergelijke vreeselijke daden in onze ziel deze zijn zooals Ds. van Lummel het dezer dagen opmerkte een ootmoedigen, oprechten dank aan God. die ons bewaarde voor zulk een schrikkelijke uitbarsting van zonde. Wij be lijden immers, dat wij tegen alle geboden Gods zwaarlijk gezondigd hebben en nog steeds tot alle boosheid geniegd zijn En daarom nogmaals: Wij eischen de dood straf op den moord, maar alléén, zonder meer, omdat God dat in Zijn Woord eischt. Geen gruwelmoord maar dien Goddelijken eisch, zal de volksconsciOntie tot ontwaking moeten brengen. Wij hebben wat breedvoerig bij dit ernstig beginsel-vraagstuk stil gestaan, in de hoop, dat men ons nu beter begrijpe. WEL WAT OVERDREVEN. Ons Vrijzinnig zusterblad „Onze Eilanden" is Zaterdag j.l. aan het mopperen geslagen over de „Ijs-ellende". Volgens het blad is er zoo goed als niets tegen de isolatie van Flakkee gedaan. Men leze den volgenden uitval eens1: Er wordt hier braaf getheoretiseerd en braaf gepolitiseerd. Maar we schieten er niets mee op. Abso luut niet. We hebben in stilte, zij het met groote minachting, dien politieken onzin aan gehoord van de partijen. De eene partij komt met de machtspreuk „Kerk" als devies, en de andere beweert, dat ze nog fijner is. En het is allemaal larie. Want met dat alles schieten we niet op. De Flakkeesche menschen worden verpoli tiekt en veridioot - Aan 't adres van de Flakkeesche kopstuk ken. En het resultaat. Nihil. Absoluut nihil. Dank zij die vervloekte politiek is Flakkee achterlijk geworden. Dank zij de mom van godsdienst zijn we hier lamgeslagen en hulpeloos. Dank zij de politiek hebben we geen water leiding -- geen electriciteit niets. En dank zij die politiek staat we machte loos met ons 32.000 menschen, machteloos en lamgeslagen. In een slechte bui zegt iemand wel eens meer dan hij kan verantwoorden en daarom moet men dat niet al te ernstig opvatten. Zoo is b.v. het zinnetje: „dank zij de politiek hebben wij geen waterleiding", al heel zonder ling uit de pen van een blad, dat zelf met gretigheid schier een geheele pagina beschik baar stelde om de waterleiding te bevorde ren o neen 1 af te breken! We zullen derhalve dezen uitval en al het fraais meer dat in dit hoofdartikel voorkomt, maar beschouwen als „a slip of the pen". We vinden het echter tegenover de menschen op Flakkee, die van stonde af aan de handen ineen sloegen om den neteligen toestand het hoofd te bieden, wel wat ondankbaar om zoo aan het mopperen te trekken. Ons dunkt dat zij anders verdiend hebben. De middelen, die de schrijver van „O. E." aan de hand doet om al die „ijs-ellende" tegen te gaan, zijn kostelijk bedacht en zouden mis schien groote waardij hebben, indien zeal leen maar 2 of 3 weken vroeger aan de hand gedaan waren. Het is jammer, dat de schrijver er wat laat mee komt, het doet nu wel wat denken aan het beroemde ei van Columbus. Bovendien is het gemopper wel wat over dreven. Er is wel wat gedaan om de gevolgen van den ijsgang voor Flakkee tot een minimum te beperken. En in plaats van gemopper toont het meer wellevendheid, hetgeen in samenwerking door verschillende personen en corporaties bereikt is, dankbaar te waardeeren. En al blijkt, nu we achter de feiten staan, dat er nog wel wat te becritiseeren valt, als we nuchter tegenover de dingen staan, zullen we moeten toegeven, dat het onbillijk is den onmogelijken eisch te stellen alles paraat en voorbereid te hebben tegen een toestand, die misschien eens in de 30, 40 jaar voorkomt. heerscht reeds in vele gezinnen. De zieken hoesten en kuchen van belang. Past op. Koopt onmiddellijk de beroemde Akker's Abdijsiroop, die de ziektekiemen doodt, de vast zittende slijm oplost, de hoest- aanvallen verdrijft. Gebruikt: AKKER'S ABDIJSIROOP VLIEGENDE BLAADJES. We kregen ter recensie een 6-tal exemplaren van een serie „Vliegende blaadjes", samenge steld door den heer J. W. van Frankenhuijzen. We hebben hiervan met belangstelling kennis genomen. Op eenvoudige, klare, onopgesmukte wijze wordt ons kiezersvolk hierin voor- en ingelicht. De juiste wijze om de waarheid van ons beginsel en zijn toepassing op populaire wijze te propageeren. Van harte en met aandrang bevelen we deze serie bij onze kiezervereenigingen aan. Ds prijs valt onder ieders bereik. Uitgever is de heer J. van Deventer te 'S-Gravenzande. EEN HOORNSTOOT AFDOENDE GEPAREERD I Onze lezers herinneren zich, dat we voor eenige maanden een anonieme brochure over de Asser-kwestie ter bespreking ontvingen. We hebben dat boekske niet besproken, om dat de schrijver in het verborgen aanviel. £,ater is hij voor het voetlicht getreden. Wij hebben nu geen reden meer om op deze brochure in te gaan. We willen onze lezers er alleen op wijzen, dat de scherpe aanvallen, die Ds. Jaspers doet, door Ds. Schilder op de meest afdoende wijze zijn gepareerd. Wij meenen hierop te moeten wijzen, nu ook in onze streek van zekere zijde met de brochure van Ds. Jaspers druk reclame gemaakt en ge colporteerd wordt. De bedoeling, die hier ach ter zit, is doorzichtig genoeg. Wij vragen daarom ter wille van de waar heid en het recht, dat wie kennis neemt van den aanval, ook zich op de hoogte stelt van de verdediging. Wij leggen hier ook alle nadruk op, omdat telkens blijkt, dat de meest fantastische ideeën in omloop zijn omtrent een zeker soort „Neo- Calvinisme", dat van de oude beproefde waar heid zou afwijken en dat door onze groote Gereformeerde leeraars zou geleeraard zijn. En daarbij doen nog al eens allerlei fabeltjes op geld, die ook door Ds. Schilder onder de loupe genomen worden. Wij zijn hem dan ook dankbaar voor deze brochure, waarin met strenge logica en bran dende liefde voor de waarheid, allerlei onbe holpen gepraat en misschien onbewust gelaster, op vernietigende wijze ontzenuwd wordt. Bij al het geschrijf, dat in onzen tijd het ge reformeerde leven beroert, steekt deze vrucht van diepe studie en blijvende waarde toren hoog uit. Laat het vooral in de boekenkast onzer jeugdorganisaties niet ontbreken. Bij menig on derwerp komt het zeer te pas. door H. ZEEBERG. 49) HOOFDSTUK III. Architect Van Meersma strekte zich in het •salon behagelijk in zijn fauteuil uit en zeide op spottenden toon: „Ziezoo, Lia, ruimte ver kwikt", toen zijn vrouw met Annie en Theo van Zeggelen naar het concert waren gegaan. „Maar, papa, dat is nu toch geen zeggen verweet Lia hem liefdevol. „Och, kind, ik weet het wel. Ik wilde voor ik weet niet wat, dat het anders was. 't Is een voudig een ellende. Ik geloof in al dien tijd, dat je weg bent geweest, dat wij driemaal met zijn drieën thuis waren, niet uit en ook geen bezoek van anderen. Ook niet van Theo. En toen ver veelden Mama en Annie zich gruwelijk. Wat ben ik toch dankbaar, dat je er weer bent. Want ik heb zoo de idee gekregen, dat je blijft bij je standpunt van eenige maanden geleden, dat je niet meer van plan bent, veel uit te gaan, is het wel „Ik heb met dat oude leven gebroken, papa", antwoordde Lia ernstig. „Ik wilde er ook niet meer mede beginnen, maar ik vrees „Dat je het met je moeder aan den stok zult krijgen Dat denk ik ook. Maar ik beloof je, dat ik me er in mengen zal, als het me te kras wordt. Je kunt op mijn steun rekenen." ,,'k Wou dat er geen herrie kwam", zuchtte Lia. „Ik ben het de laatste maanden zoo anders gewoon geweest." „Dat zal wel. Ik moet eerlijk bekennen, dat ik niet gedacht had, dat je het er zoo lang zou volhouden. Vertel me eens wat van het leven dier menschen, Lia." - Lia had deze vraag verwacht. Papa interes seerde zich voor haar, vroeger ook al maar nu nog veel meer. Ja, deze vraag moest vroeg of laat komen. Maar de beantwoording was niet zoo gemak kelijk. Want voor haar vertrek had haar vader het haar onomwonden te kennen gegeven ik vind alles goed, als je maar niet terugkomt met die ouderwetsche godsdienstige denkbeelden van die menschen." En daar was zij nu juist mee teruggeko men Al was het dan zeer in beginsel, al was zij, naar zij zelf wel begreep, nog lang niet, waar zij wezen moest. Zij was er juist mee teruggekomen. Omdatlzij had doorvoeld, dat de menschen ginds, die zij liefgekregen had, alleen uit het geloof in God krachten putten. Zij hadden geen nietszeggende en verveelde verstrooiïing noodig. Zij hunker den niet naar leeg vermaak; naar pretavonden, om hun meer dan leege leven te vullen. Zij ken den geen ontevredenheid. En dat alles kwam alleen door hun geloof, door hun kinderlijk ver trouwen op God. Maar hoe kon zij dat nu aan haar vader vertellen, die haar gewaarschuwd had, hem niet met zulke dingen aan het lijf te komen „Nu Lia, vertel me eens wat. Ik ben er be paald benieuwd naar, hoe je je dagen door bracht." „O, dat is gauw verteld, papa" begon zij. En Lia verhaalde. Met een kloppend hart. Want van het een kwam het ander. Daar had je het al „De familie Meinema, wat zijn dat voor men schen Lia moest nu wel door den zuren appel heen- bijten. En zij deed het manmoedig. „Meinema, zoo heet de predikant, papa. En mevrouw Meinema is een schat van een mensch. En dan zijn er twee dochters, ongeveer van mijn leeftijd. En nog een kleiner meisje. Een zoon, die student geweest is, hij is nu klaar sinds verleden week." Belangstellend luisterde mijnheer Van Meers- ma toe. „Zoo", zeide hij dan, „dus je kwaamt in het gezin van een dominé. 't Wordt waarlijk inter- resant, Lia. Wat voor een man is hij „Dominé Meinema bedoelt u Een beste man, papa. Hij is ook in Arnhem predikant geweest." „Ik bedoel, ja, hoe moet ik dat zeggen, ik heb er zoo weinig verstand van, maar je hebt, meen ik, toch verschillende soorten dominees. Lichte en zware. Moderne enhe, orthodoxe, ge loof ik. Is hij zwaar op de hand „Ik weet het niet, papa". „Wel, je weet toch wel, wat man het is „Ja, dominé Meinema. Er is er maar één op het dorp. Grootmoeder en ook de andere familie leden houden verbazend veel van hem, wat niet behoeft te verwonderen". „O, dan weet ik al genoeg. Dan zal hij wel tamelijk zwaar op de hand zijn. 'k Wet, dat jij ook een tikje van de mallemolen beet hebt, is het niet Lia Lia kleurde. „Ik zie het al kind, je durft het niet zeggen, maar doe dat maar gerust. Zoofets komt toch uit op den duur". „Nu papa, ik wil eerlijk zijn", meende Lia moedig, ,,'k Heb bij Grootmoeder heel wat din gen anders leeren bezien, 'k Heb leeren inzien, dat het leven, dat ik tot voor enkele maanden leidde, niet goed is. Toen voelde ik het wel, maar ik kon het niet onder woorden brengen. Maar nu heb ik zekerheid", „Het wordt belangwekkend, Lia", zeide de architect, die inderdaad met veel belangstelling zat te luisteren. „Wat zekerheid is dat dan „Dat het leven ons niet gegeven is, om onzen tijd in luiheid en ledigheid door te brengen, om het te vullen met pret, uitgaan en vermaak". „Accoord, van Putten. Als dat alleen het Christendom is, dat ook jou is gaan bekoren, 'dan valt 't nog al wat mee en dan ben ik waar lijk ook zoo'n christen, want daarmee kan ik mij best vereenigen", meende de architect. „Wij hebben maar te arbeiden, een ieder op zijn eigen terrein. .Uitgaan bevredigt toch niet. Vandaar, dat met je moeder meestal niets aan te vangen is. Maar Lia, dat alles behoefde je toch waar lijk daarginds niet te gaan leeren Dat kon je van mij wel te weten komen. Ik ben toch niet bepaald iemand, die niet werkt." Lia glimlachte flauw. Hoe moest zij dat, wat haar eerst zoo vreemd voorgekomen was, maar waarnaar zij langza merhand was gaan hunkeren, nu aan haar vader meedeelen „Dat weet ik wel, papa", zeide zij. „Als er een altijd heeft gewerkt en nog steeds hard werkt, dan is u het. 't Verbaast mij eigenlijk, dat u hier vanavond zoo rustig zit." „Dat is ter eere van jou, kind. Ik herhaal, dat ik dolblij bent, dat je weer hier bent. Je bent toch, hoop ik, niet van plan weer terug te gaan Deze vraag overviel Lia. Dat Zij vroeg of laat komen zou, had zij verwacht. Maar zoo spoedig, het was te onverwacht. „Het hangt van mama en u af, papa", zeide zij daarom. „Maar voorloopig is er natuurlijk geen sprake van, dat begrijp ik ook wel." „Voorloopig Lieve help, heb je werkelijk idee, om weer eens naar dat gat te gaan Me dunkt, je moest er nu toch wel genoeg van heb ben." Het meisje loosde een stille zucht. Papa kon het natuurlijk niet begrijpen, dat het leven „in dat gat" niet was, zooals hij het zich voor stelde. En nog veel minder kon hij het vatten, waarom zij er naar hunkerde, om weer bij Grootmoeder in haar kleine „huisje aan den zeedijk" te zijn, waar zij gevonden had, in be ginsel, den grootsten schat, die er bestaat tot in eeuwigheid. „Zou je werkelijk idee hebben, Lia, er weer heen te gaan 7" vroeg hij dan. Zij hoorde in zijn stem een klank van teleurstelling. „Als mama en u het liever niet hebben, papa, dan natuurlijk niet. Maar anders ja, dan zou ik er gaarne weer heen willen". „Och, van liever niet hebben is geen sprake. Je kunt, evenals toen, weer wel toestemming krijgen. Ook wel van mama, geloof ik. Je moe der begrijp ik eigenlijk niet goed. Zij is mij soms een levend raadsel. Als ik over jou wilde beginnen en over je aanwezigheid bij je Groot moeder, dan praatte zij er vlug over heen, maar toch weet ik zeker, dat zij al jouw brieven ge lezen heeft." „Papa", riep Lia vol vreugde. Hij legde dien uitroep aanvankelijk verkeerd uit en meende er schrik in te vernemen. „Nu wat zou dat vroeg hij. „Je hebt niets bijzonders geschreven. Je -behoeft er niet van te schrikken". „Ik schrik er ook niet van papa. Ik ben er zeer blij om." „Verklaar je nader, kind, want dit is iets, wat ik niet vatten kan." „O papa Lia werd warm van binnen dat is toch immers het beste bewijs, dat mama nog wel eens aan het ouderlijke huis denkt 1 Weet u zeker, dat mama de brieven las?" „Daar ben ik van overtuigd. Toen je eerste brief kwam op het kantoor, heb ik je moeder gevraagd, of zij hem lezen wilde. Maar zij meende, dat het niet noodig was, omdat er toch maar klachten in zouden staan. Het zou je er wel niet bevallen, enzoovoort. Na dien tijd heb ik hef niet meer gevraagd, maar je brieven eenvoudig in mijn schrijftafel opgeborgen. Toch werden ze gelezen. Ik bemerkte het en moest er het mijne van hebben. Ik vermoedde wel, dat het je moeder was, maar het kon even goed een ander, een vreemde zijn. In ieder geval moest ik zekerheid hebben. .Haar vragen wilde ik niet. Maar weldra kreeg ik de zekerheid, hoe doet er nu niet toe. Al je brieven zijn door je moeder gelezen. Dat weet ik zeker". „O, papa, dat is heerlijk nieuws. Want dat beteekent, het kan niet anders, dat mama de ouderlijke woning niet vergeten is. Als Groot moeder dat eens wist 1 Mag ik het haar schrijven lia sprak opgewonden. Het verbaasde den architect buitengewoon. (Wordt vervolgd).

Krantenbank Zeeland

Maas- en Scheldebode | 1929 | | pagina 1